CODE VAN GOED ONDERHOUD VOOR RIOLERINGEN
INHOUDSTABEL 1. Situering van de Code van Goed Onderhoud voor riolen .............................................. 3 2. Belgische normen................................................................................................................ 4 2.1. NBN EN 752: Buitenriolering........................................................................................ 4 2.2. NBN EN 752-1: Algemeenheden en definities .............................................................. 4 2.3. NBN EN 752-2: Prestatie-eisen ..................................................................................... 4 2.4. NBN EN 752-3: Planning .............................................................................................. 4 2.5. NBN EN 752-4: Hydraulisch ontwerp en beschouwingen aangaande omgeving ......... 4 2.6. NBN EN 752-5: Rehabilitatie ........................................................................................ 4 2.7. NBN EN 752-6: Rioolgemalen ...................................................................................... 5 2.8. NBN EN 752-7: Beheer ................................................................................................. 6 3. Definities .............................................................................................................................. 8 4. Algemeenheden ................................................................................................................... 9 4.1. Doelstellingen................................................................................................................. 9 4.2. Operationeel beheer........................................................................................................ 9 4.2.1. Inventarisatie .................................................................................................................. 9 4.2.2. Periodieke inspectie/controle ......................................................................................... 9 4.2.3. Bediening van pompinstallaties ................................................................................... 11 4.2.3.1. Soorten bediening................................................................................................... 11 4.2.3.2. Signalisatie en interpretatie van storingen ............................................................. 12 4.2.3.3. Logboek.................................................................................................................. 13 4.2.3.4. Registratie van gegevens........................................................................................ 13 4.2.3.5. Bepalen van start-en stoppeilen.............................................................................. 13 4.2.3.6. Correcties ............................................................................................................... 13 4.2.4. Richtlijnen voor het onderhoudsvriendelijk maken van bestaande pompstations ....... 14 4.2.4.1. Bouwkundige constructie....................................................................................... 14 4.2.4.2. Deksels ................................................................................................................... 14 4.2.4.3. Veiligheid ............................................................................................................... 15 4.2.4.4. Duurzaamheid ........................................................................................................ 16 4.2.4.5. Onderhoudsvriendelijkheid .................................................................................... 16 4.2.4.6. Bedrijfszekerheid ................................................................................................... 16 4.3. Onderhoud.................................................................................................................... 17 4.3.1. Lokale herstelling......................................................................................................... 17 4.3.2. Reiniging ...................................................................................................................... 19 4.3.2.1. Reinigen van riooldeksels ...................................................................................... 19 4.3.2.2. Reinigen van straatkolken ...................................................................................... 21 4.3.3. Onderhoudsacties pompstations................................................................................... 21 4.3.4. Ongediertebestrijding ................................................................................................... 23 5. Data-vereisten ................................................................................................................... 24 6. Onderzoek operationele problemen en praktijkoplossingen........................................ 26 6.1. Leidingen...................................................................................................................... 26 6.2. Overstorten ................................................................................................................... 28 6.3. Straatkolken.................................................................................................................. 30 6.4. Pompstations ................................................................................................................ 30 7. Bronnen van aanvullende informatie ............................................................................. 34 Bijlage 1: Berekening slibhoeveelheden .................................................................................. 35
1. Situering van de Code van Goed Onderhoud voor rioleringen. De code van goed onderhoud is tot stand gekomen omdat het tot nu toe in Vlaanderen ontbreekt aan een handleiding voor de goede beheerder van een rioolstelsel. Omdat er reeds een Belgische norm bestaat die handelt over het beheer van buitenriolering, is de norm gebruikt als leidraad en verder uitgewerkt in praktische uitvoerende regels. De norm geeft immers geen concrete uitvoeringsnormen voor wat als “goed onderhoud” kan beschouwd worden. De code van goed onderhoud kadert in het veel grotere geheel van een totaalplan van inventarisatie, visuele inspectie, onderhoud, beheer, herstelling, renovatie, vernieuwing enz… De code geeft enerzijds een aantal acties aan die onontbeerlijk zijn voor een goed beheer en anderzijds geeft ze een aantal praktische tips, richtlijnen, aanbevelingen die een goed beheer mogelijk maken en optimaliseren. De acties die onontbeerlijk zijn voor een goed beheer worden uitgediept, gemotiveerd en geconcretiseerd in concreet te nemen acties. De praktische aanbevelingen geven nuttige tips en zetten de goede rioolbeheerder aan tot nadenken en tot concrete doelgerichte acties. De code zal tevens een handleiding zijn voor de locale preventieadviseur voor het opstellen van een risicoanalyserapport. De wet op het welzijn van 4 augustus 1996 en zijn uitvoeringsbesluiten stelt de risico-evaluatie centraal en zegt dat de werkgever moet onderzoeken aan welke risico’s zijn werknemers zijn blootgesteld. Om te besluiten danken wij hierbij alle medewerkers van de werkgroep 7 van Vlario die deze realisatie mogelijk gemaakt hebben en die door hun ervaringen en know-how te verwoorden de code van goed onderhoud vorm hebben gegeven. De voorzitter en de secretaris André Dauw en Danny Verhulst
Code van Goed Onderhoud voor Rioleringen – 01/04/04
-3-
2. Belgische normen. 2.1 NBN EN 752: Buitenriolering. Europese norm die omgezet is in een geregistreerde Belgische norm. Deze norm bestaat uit 7 delen. Ze behelzen de functionele eisen van rioolstelsels buiten gebouwen die werken onder vrij verval. De norm bepaalt de essentiële eisen voor goede praktijk in verschillende ontwerpactiviteiten met betrekking tot planning, ontwerp en werking van drains en rioolstelsels. De norm bestaat in drie talen (Frans, Duits en Engels). De norm is vrij praktisch opgesteld en dus nuttig om als beheerder te hanteren. Veel van de teksten gelden wel specifiek voor het ontwerp, en zijn dus minder interessant, indien u enkel bij het beheer van het stelsel betrokken bent en niet bij het ontwerp. De voor de rioolbeheerder belangrijkste paragrafen worden hieronder aangeduid. 2.2 NBN EN 752-1: Algemeenheden en definities. Definities van termen die veel gebruikt worden bij buitenrioleringen. 2.3 NBN EN 752-2: Prestatie-eisen. In paragraaf 6 staan een aantal functionele en operationele eisen voor het ontwerp, waar de rioolbeheerder op kan letten. Dit zal het beheer van het stelsel vergemakkelijken. Paragraaf 7 en paragraaf 8 geven aan hoe het functioneren van het riool beoordeeld kan worden. Als de gewenste prestatie niet wordt bereikt, is een verbeteractie vereist, in overeenstemming met de toegekende prioriteit. 2.4 NBN EN 752-3: Planning. Dit deel handelt over de (lange termijn) planning bij het ontwerp van rioolstelsels. Paragraaf 7 heeft het specifiek over het “toegelaten” water in het stelsel. Paragraaf 8.6 is een belangrijke paragraaf aangaande ‘zelfreinigend’ vermogen van de leiding. Paragraaf 8.8 spreekt over de eisen aangaande toegankelijkheid van de rioolbuizen en inspectieschouwen. Het is belangrijk dat de inspectieschouwen voldoende groot zijn zodat inspectie- en freesrobots goed kunnen worden ingezet. Paragraaf 8.13 bespreekt gasvorming in het stelsel. Paragraaf 9 behandelt de overstorten op oppervlaktewater. 2.5 NBN EN 752-4: hydraulisch ontwerp en beschouwingen aangaande omgeving. Dit deel behandelt de principes die moeten gevolgd worden voor het hydraulisch ontwerp en overschouwingen van de invloed op de omgeving van rioolbuizen die voornamelijk onder vrij verval werken. In paragraaf 3 staan een aanvullende lijst met definities. De volgende paragrafen gaan in op de eisen en ontwerpparameters voor het (hydraulisch) ontwerp. 2.6 NBN EN 752-5: sanering. Dit deel behandelt de principes en procedures voor de planning en het ontwerp van de rehabilitatie van bestaande rioolbuizen die noodzakelijk zijn om vooropgestelde prestatieniveaus te behalen.
Code van Goed Onderhoud voor Rioleringen – 01/04/04
-4-
In paragraaf 3 staan een aanvullende lijst met definities. Paragraaf 5 geeft aan hoe bestaande buizen moeten beoordeeld worden om goede structurele en operationele condities en milieuhygiënische prestaties te verkrijgen en te behouden. Dit is een zeer interessante paragraaf voor rioolbeheerders, omdat het een aantal essentiële uitgangpunten aanhaalt: - Problemen in bestaande buizen zijn dikwijls samenhangend en verbeteringswerken zullen vaak een aantal problemen tegelijk moeten aanpakken - Onderzoek moet dus ook zoveel mogelijk voor volledige stelsels worden uitgevoerd - Gedetailleerd onderzoek moet zoveel mogelijk gegevens in beschouwing nemen (ouderdom, locatie, functie van systeem, …) Een typische procedure is uitgewerkt in het stroomdiagram op pagina 6 van de norm. Paragraaf 6 handelt over de initiële planning. Volgende punten komen in het eerste punt aan bod: bepaling van prestatie-eisen, beoordeling van huidige prestatieniveau, keuze van aanpak van diagnostische studie, stellen van prioriteiten. Paragraaf 7 geeft richtlijnen over de aanpak van een diagnostische studie. Dit omvat het verzamelen van historische informatie, het vervolledigen van de inventaris, het hydraulisch onderzoek (hydraulisch onderzoek, modellering en controle, beoordeling), onderzoek van omgeving (effluent, waterdichtheid, ontvangend oppervlaktewater en andere) en onderzoek naar structurele kenmerken (voorbereiding, het onderzoek zelf, de beoordeling). Als dit uitgevoerd is, zal de rioolbeheerder voldoende gegevens hebben om de knelpunten te bepalen en hieruit een actieplan op te stellen. Paragraaf 8 geeft aan hoe geïntegreerde oplossingen kunnen worden uitgewerkt. Eerst wordt de oplossing geïdentificeerd: hydraulisch, milieutechnisch of structureel (stabiliteit). Op pagina 13 staat een algoritme dat kan gebruikt worden om de structurele oplossingen uit te werken. Dit leidt tot vervanging, reparatie of renovatie. Vervolgens worden de mogelijke oplossingen beoordeeld, zodat de optimale oplossing kan worden gekozen. Dit gebeurt aan de hand van volgende criteria: fasering van het werk, recyclage van materialen, ‘sociale verstoring’, toekomstig onderhoud, economische overwegingen, totale kost. Nadat de beste oplossing is gekomen, zal deze moeten uitgewerkt. Dit wordt besproken in paragraaf 9. Tot slot worden in paragraaf 10 een aantal veiligheidsoverwegingen aangehaald. 2.7 NBN EN 752-6: Rioolgemalen. Deze norm behandelt principes van planning en ontwerp van pompinstallaties, voor stelsels die onder vrij verval werken. Paragraaf 2 en 3 geven respectievelijk toepasbare Europese normen en definities. Paragraaf 6 handelt over de planning. De volgende paragraaf geeft richtlijnen voor het ontwerp. Deze paragraaf is ingedeeld in intern ontwerp, natte delen, externe lay-out, impact op omgeving, structureel ontwerp en onderhoudspunten. In het laatste puntje van paragraaf 7 (7.6) wordt ingegaan op de gegevens die vanuit het ontwerp moeten overdragen worden naar de beheerder. Paragraaf 8 handelt specifiek over leidingen onder druk.
Code van Goed Onderhoud voor Rioleringen – 01/04/04
-5-
Paragraaf 9 gaat in op de componenten en de toestellen. Veel punten in deze paragrafen zijn interessant voor de rioolbeheerder, omdat ze specifiek handelen over de werking en het beheer van het pompstation. Indien de beheerder inspraak heeft bij de bouw van een nieuw gemaal, vindt hij/zij hier veel nuttige aandachtspunten. Paragraaf 10 bespreekt aspecten van gezondheid en veiligheid. Hier worden punten opgesomd die de beheerder zeker moet controleren. 2.8 NBN EN 752-7: Beheer. Dit is zonder twijfel voor een beheerder het belangrijkste deel. Het geeft de principes voor werking en onderhoud van drains en rioleringssystemen. Paragraaf 3 geeft een aantal bijkomende definities. In paragraaf 5 worden de doelstellingen (performantie volgens EN752-2), de werking (monitoren en regelen), het onderhoud (geplande taken en taken die voortkomen uit incidenten) en de vereisten voor effectieve werking en onderhoud besproken. Paragraaf 6 handelt over de planning. Het is opgesplitst in operationele planning en onderhoudsplanning. In het deel van de operationele planning wordt achtereenvolgens ingegaan op inspectie-routines, operationele procedures en noodplannen. In de volgende paragraaf wordt het onderhoudsplan omschreven. Er moet een onderhoudsstrategie uitgewerkt worden en er moeten onderhoudsfrequenties en monitoringseisen gedefinieerd worden. De onderhoudsstrategie kan gepland of reactief zijn, of een combinatie van beiden. Het gepland onderhoud bevat een programma dat problemen aanpakt die tijdens inspecties aan het licht zijn gekomen, waarbij de ernst van de gevolgen van een incident mee in rekening moeten worden genomen. Het “crisis”onderhoud is het antwoord op falingen en problemen op het moment dat ze optreden. Het is vooral van toepassing op systemen die kunnen functioneren met weinig of geen onderhoud. Er wordt ook geëist dat de effectiviteit van het onderhoud beoordeeld wordt door de performantie van het rioolstelsel te vergelijken met de vereisten. Voor een goed beheer zijn goede gegevens nodig. Paragraaf 7 handelt over de data-vereisten. Data moeten worden verzameld voor beheersdoeleinden, voor rapportering aan allerlei instanties (bijvoorbeeld in het kader van de milieu-wetgeving) en om te voldoen aan statutaire eisen (bijvoorbeeld tekeningen onderhouden die de ligging van openbare stelsels aangeven). Er kan heel veel informatie worden verzameld, maar de kosten stijgen evenredig. Daarom is het nuttig eerst goed na te denken over welke informatie er wordt verzameld en hoe dit wordt opgeslagen. GIS systemen kunnen daarbij een zeer goed hulpmiddel zijn. Paragraaf 8 geeft aan hoe een rioolbeheerder onderzoek kan uitvoeren naar operationele problemen. Om dit op een economische manier te doen, moet de rioolbeheerder de oorzaken van het probleem begrijpen. Wat en hoe er onderzocht kan worden staat in deze paragraaf opgesomd. De volgende paragraaf gaat in op de praktijk. Alle onderdelen van het stelsel worden besproken: rioolstrengen (functionele problemen en structurele problemen), mangaten en inspectiekamers, overstorten, berg(bezink)ingstanks, afscheiders, zandvangers en zinkputten, pompen, sifons, ongedierte, aansluitingen op bestaande drains en rioleringsstrengen, strengen die buiten gebruik gesteld zijn.
Code van Goed Onderhoud voor Rioleringen – 01/04/04
-6-
Paragraaf 10 geeft de eisen voor opleiding en training van het personeel. Paragraaf 11 gaat in op de veiligheidsaspecten voor personeel en publiek: verantwoordelijkheden, veiligheidsvoorschriften, opleiding en supervisie, verkeersmaatregelen, degelijk materieel en BMP’s, noodplan, afstoppingen, graafwerkzaamheden, contact met gevaarlijke stoffen.
Code van Goed Onderhoud voor Rioleringen – 01/04/04
-7-
3. Definities. artikel aantasting
definities vermindering van de dikte van de buiswand in de gebruiksfase als gevolg van (bio)chemische of mechanische processen afvalwater water waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen, met uitzondering van niet-verontreinigd hemelwater afzetting aankoeking van slib, vet, kalk op de wanden Be- en ontluchter een mechanisch constructieonderdeel gemonteerd op de persleiding voor het be- en/of ontluchten van de persleiding hoekverdraaiing afwijking van de asrichting van een buis ten opzichte van de asrichting van de aanliggende buis inhangende rubberring die abnormaal zichtbaar is of waarvan een gedeelte in het rubbering doorstroomprofiel hangt knijpleiding een rioolleiding met kleine diameter voor het reduceren (afknijpen) van het doorvoerdebiet oppervlaktewater - het stilstaande of stromende zoet, brak of zout water dat permanent of op geregelde tijdstippen op natuurlijke of kunstmatige wijze een deel van het oppervlak inneemt en dat deel uitmaakt van een waterhuishoudkundig systeem; - het stilstaande water dat permanent of op geregelde tijdstippen op natuurlijke wijze een deel van het aardoppervlak inneemt, dat niet in verbinding staat met het waterhuishoudkundig systeem maar wordt gevoed door hemelwater overstort op de rioolleiding gebouwde overloopconstructie, voorzien van een overstortdrempel, voor de afvoer van overtollig hemelwater uit de riolering persleiding een buisleiding waarin het water onder een verhoogde druk van meer dan 0,1 MPa wordt afgevoerd sifon - gedeelte van een rioleringssysteem dat lager gelegen is dan het stroomafwaartse gedeelte, met de bedoeling een obstakel uit de weg te gaan, en bijgevolg altijd slechts werkt onder druk - een leiding of constructie met een in lengteprofiel plaatselijk verlaagde loop Telemetrie van op afstand besturen en beheren van data van een pompstation TPUB ter plaatse uitgeharde buis is een in een bestaande buis aangebrachte kous welke voorafgaandelijk met kunststofhars wordt geïmpregneerd en vervolgens in situ tot een dunwandige buis wordt uitgehard wervelventiel een debietbegrenzer als contructie-onderdeel ingebouwd in een inspectieput, overstort of dergelijke, voor het beperken van het doorvoerdebiet wortelingroei wortels van bomen of planten, die door voegen, scheuren of aansluitingen in het riool gegroeid zijn
Code van Goed Onderhoud voor Rioleringen – 01/04/04
-8-
4. Algemeenheden. 4.1 Doelstellingen. De doelstelling van een goed beheer is het behouden van de performantie van de leiding. Dit omvat onder andere: - het vermijden van blokkages en verstoppingen ; - het zorgen voor een permanente goede afvoer zodat de openbare hygiëne gegarandeerd blijft ; - het tenminste behalen van de vooropgestelde levensduur van het rioolstelsel of indien mogelijk van het verhogen er van ; - het beschermen van de grondwaterkwaliteit door het voortdurend bewaken van de waterdichtheid van het rioolstelsel ; - het beschermen van de kwaliteit van het oppervlaktewater ; - het terugdringen van overstromingen tot een aanvaardbare frequentie om overlast te beperken. Om deze doelstellingen te behalen moet een beheersplan opgemaakt worden, rond : - operationeel beheer : inventarisatie en inspectie ; - onderhoud : lokale herstelling, reiniging, … 4.2 Operationeel Beheer. 4.2.1. Inventarisatie. Het is de bedoeling van de inventarisatie om alle data te finaliseren in een riooldatabank, hetzij in AquaGIS, hetzij door gebruik te maken van andere (GIS-)software waarvan het formaat uitwisselbaar is met Aqua GIS. Het is de bedoeling dat de riooldatabank een dynamisch instrument is dat permanent een geactualiseerd beeld geeft van het rioolstelsel in situ. Ze geeft op ieder moment een situatie "as-is". Dit is heel belangrijk : - om hydraulische berekeningen uit te voeren ; - als basis van een verantwoord en duurzaam beheer. De wijze waarop een toestandsclassificatie gebeurt na een visuele inspectie is vastgelegd in de norm NBN EN 13.508-2. 4.2.2 Periodieke inspectie/controle. Eén van de doelstellingen van een goed rioolbeheer is dat het rioolstelsel in een goede conditie gehouden wordt. De goede conditie is meetbaar door het uitvoeren van periodieke inspecties en periodieke controles. De presentatievorm van de toestand of de toestandsclassificatie is uitvoerig en éénduidig beschreven in de norm NBN EN 13.508-2. Het komt er vooral op aan de periodiciteit van de periodieke inspecties en periodieke controles te definiëren. Om een goed beeld te krijgen van de toestand tijdens de visuele inspectie moeten de riolen, inspectieputten en andere constructies vooraf gereinigd worden en zullen ze tijdens de visuele inspectie zoveel mogelijk vrij zijn van rioolwater.
Code van Goed Onderhoud voor Rioleringen – 01/04/04
-9-
De periodiciteit van de periodieke inspecties en periodieke controles wordt hierna uitgedrukt als p. Voor alle duidelijkheid: p = 0,1 per jaar wil zeggen een periodiciteit van één tiende per jaar of eens om de 10 jaar ; p = 0,5 per jaar wil zeggen ééns om de 2 jaar; p = 6 per jaar wil zeggen zes keer per jaar. y Visuele inspectie voor mantoegankelijke riolen. Een riool wordt als mantoegankelijk gedefinieerd als de inwendige hoogte minstens 1,20 m bedraagt. De visuele inspectie is beschreven in het standaardbestek 250 versie 2.0 en volgende hoofdstuk VII ptn. 1.3.9 en 1.3.10: De periodiciteit is: - in niet-waterwingebieden: p = 0,1/jaar. - in waterwingebieden: p = 0,2/jaar. y Visuele inspectie voor niet-mantoegankelijke riolen. De visuele inspectie is beschreven in het standaardbestek 250 versie 2.0 en volgende hoofdstuk VII ptn. 1.3.9 en 1.3.10. De periodiciteit is: - in niet-waterwingebieden: p = 0,1/jaar. - in waterwingebieden: p = 0,2/jaar. y Visuele inspectie van de inspectieputten. De visuele inspectie van de inspectieputten omvat: - het openen van de inspectieput; - de visuele inspectie van de algemene zichtbare toestand; - de visuele inspectie van het deksel en zijn kader; - het vaststellen of het deksel al dan niet rammelt of klikt; - de visuele inspectie van de wegbekleding rond de inspectieput; - het afdalen van de put is facultatief; - het weer sluiten van de inspectieput. De periodiciteit is: - voor inspectieputten in de rijweg of overrijdbaar door het verkeer: p = 0,5/jaar. - voor alle andere inspectieputten: p = 0,1/jaar. y Periodieke controle van allerlei "afsluiters". Met "afsluiters" wordt bedoeld alle mogelijke afsluiters in algemene zin, zowel manueel als elektronisch bediend, die voorkomen in rioolstelsels. De controle omvat: - het nazicht van de werking: p = 2/jaar. - de visuele inspectie van de constructie: p = 1/jaar.
Code van Goed Onderhoud voor Rioleringen – 01/04/04
- 10 -
y Periodieke controle van allerlei "kleppen". De controle omvat: - het nazicht van de werking: p = 4/jaar. - de visuele inspectie van de constructie: p = 1/jaar. y Periodieke controle van debietbegrenzers (wervelventielen, knijpleidingen,….). De controle omvat: - het nazicht van de werking: p = 6/jaar. - de visuele inspectie van de constructie: p = 1/jaar. y Periodieke controle van overstortconstructies. De controle omvat de visuele inspectie van de algemene toestand. De periodiciteit p = 4/jaar. y Periodieke controle van sifons De controle omvat: - het nazicht van de werking: p = 2/jaar. - de visuele inspectie van de constructie: p = 0,2/jaar. 4.2.3. Bediening van pompinstallaties. 4.2.3.1. Soorten bediening. Een pompstation kan bediend worden op 2 manieren: a. een lokale bediening met de mogelijkheid op hetzij een automatische, hetzij een manuele werking; b. een bediening van op afstand; a.
Lokale bediening. Een pompstation is voorzien van een schakelkast waarin de schakelapparatuur en de bediening zijn ondergebracht. Een keuzeschakelaar met 3 standen bepaalt of het pompstation automatisch of manueel of niet werkt.
a.1. Automatische werking. De automatische werking is de regel voor een pompstation. De manuele werking en de niet-werking zijn de uitzonderingen en komen alleen voor bij onderhoudswerkzaamheden en bij calamiteiten. Het starten en stoppen van de pompen gebeurt door ofwel vlotterschakelaars ofwel een druksensor, die ingesteld worden op bepaalde niveaus. Een automatische beurtwissel zorgt ervoor dat de pompen afwisselend werken waardoor zij op een gelijkmatige manier verslijten. Een noodpeil doet beide (het overgrote deel van het pompstation heeft 2 pompen) pompen samen werken (hoogwateralarm). Om drooglopen van de pompen ten allen tijde te vermijden, worden alle pompen automatisch uitgeschakeld wanneer het waterpeil in de pompkelder tot onder een bepaald niveau (boven het pomphuis en gelijk voor alle pompen) daalt (laagwateralarm). a.2. Manuele werking. Enkel daartoe bevoegd personeel zet de keuzeschakelaar op manuele werking. Elke pomp is voorzien van een start- en stop drukknop.
Code van Goed Onderhoud voor Rioleringen – 01/04/04
- 11 -
Om veiligheidsredenen moet er over gewaakt worden dat bij manuele werking de operator de pomp volledig onder controle heeft. Bij manuele werking zal de pomp ook niet meer stoppen aan het ingestelde stoppeil maar wel verder blijven pompen tot het waterniveau soms tot onder het pomphuis daalt. Op dat moment verzamelt er zich lucht in het pomphuis waardoor een goede werking nog alleen kan mits de pomp eerst ontlucht wordt. b.
Bediening van op afstand . In combinatie met de lokale bediening worden zeker de cruciale pompstations, en steeds meer en meer alle pompstations, bewaakt en bediend van op afstand door telemetrische systemen. Deze systemen hebben een intelligente besturings- en bewakingseenheid in de schakelkast zodat zij onafhankelijk kunnen functioneren. Dankzij een ingebouwd modem is elk pompstation verbonden met een centrale post en/of naar een sema-digit en/of naar een GSM. In een centrale post worden de alarmen van meerdere pompstations geregistreerd en intelligent beheerd. Dankzij deze registraties worden de storingen in grafieken en tijdsverloopfuncties verwerkt en kan de beheerder een storing reconstrueren en correctieve acties ondernemen. Vanuit deze centrale post kunnen ook de pompen manueel gestuurd worden, kunnen de start- en stopniveaus heringesteld worden enzovoort. Een registratie met melding naar sema-script / sema-digit / GSM geeft meteen de storing en zegt duidelijk over welke storing het bij welke pomp gaat. Een niet te verwaarlozen voordeel aan telemetrie is dat de beheerder van het pompstation de bewaking ervan kan uitbesteden aan gespecialiseerde bedrijven.
4.2.3.2. Signalisatie en interpretatie van storingen. De signalisatie is belangrijk en verduidelijkt aan de beheerder wat er gebeurt in het pompstation. Onder signalisatie wordt verstaan het geheel van allerlei tellers, meters en detecties. Al die gegevens geven een totaalbeeld van de werking en zijn een aanzet tot preventieve en acute acties. Urenteller per pomp: Het aantal draaiuren van de pompen zijn een maatstaf voor de goede werking van de automatisering, geven indicaties over o.a. mogelijke verstoppingen van de pompen, foute terugslagkleppen, het omgekeerd werken van één of meerdere overstorten en zijn ook een maatstaf voor slijtage. Impulsteller per pomp: De impulsen van de pompen geven een controle op het beurtwisselsysteem. De verhouding van het aantal draaiuren van een pomp ten opzichte van het aantal startimpulsen van die pomp geeft de gemiddelde duur van het in werking zijn van die pomp. Aan de hand van deze gemiddelde pomptijd kan er bij voorbeeld nagegaan worden of de pomp niet te vaak aan- en afslaat wat tot vroegtijdige slijtage kan leiden. Of met andere woorden : er kan dan nagegaan worden of de minimaal vereiste pomptijd gerespecteerd wordt. Bij droog weer moet de gemiddelde pomptijd nagenoeg constant blijven. Ampèremeter per pomp: De ampèremeter geeft een beeld van de werking van de pomp.
Code van Goed Onderhoud voor Rioleringen – 01/04/04
- 12 -
Een verhoogde stroom kan wijzen op bijvoorbeeld een ophoping van vuil tussen waaier en pomphuis. Een verlaagde stroom kan wijzen op bijvoorbeeld een verstopping in de waaier zelf. De normale nominale stroomwaarde van elke pomp zal in de schakelkast gevisualiseerd zijn door bvb. een vaste (rode) naald op de ampèremeter, of een streep, een lijn… Thermisch alarm per pomp: Een thermisch alarm is een absolute beveiliging van de pompmotor bij overbelasting. Het is wenselijk dat er een dubbele beveiliging is nl. één in de motor en één in de schakelkast. 4.2.3.3. Logboek. Het logboek is de historiek van het pompstation. Het bevat een schriftelijke neerslag van elke interventie, nazicht, herstelling, controle, keuring, onderhoudsbeurt, depannage enz… en vertelt aldus de levensloop van het pompstation. Het is als document van onschatbare waarde omdat het het communicatiemiddel bij uitstek is tussen alle actoren. Het bevat een bladzijde per week en geeft inlichtingen over tijdstippen, wie er was, waarvoor die er was, welke vaststellingen er gedaan werden en welke acties nog moeten volgen. Het logboek blijft altijd in de schakelkast. Een dubbel van het weekrapport wordt verwerkt bij de centrale beheerder van de pompstations. 4.2.3.4. Registratie van gegevens. Al de bovengenoemde metingen kunnen voor een deel manueel geregistreerd worden, maar worden beter automatisch opgeslagen in een intelligente eenheid. Van hieruit kunnen ze opgevraagd of doorgeseind worden. 4.2.3.5. Bepalen van start- en stoppeilen. De start- en stoppeilen van de pompen worden ingesteld door rekening te houden met een aantal parameters. Parameters zijn o.a.: - Het nuttige volume dat verpompt wordt tussen start- en stoppeil moet bepaald worden, rekening houdend met de eisen van de constructeur van de pomp. Een pomp heeft een minimale draaitijd nodig en kan niet voortdurend starten en stoppen kort na elkaar. - De nuttige inhoud / afmetingen van de pompkelder. - Het toevoerpeil bij de intrede in het pompstation. Het startpeil van de pomp die als eerste in werking treedt moet onder de laagst gelegen B.O.K. van de in het pompstation toekomende leidingen gelegen zijn. - Het minimale waterpeil (laagwateralarm) dat nodig is om te beletten dat er lucht onder de pompen komt is juist boven de bovenkant van het pomphuis of cf. de gegevens van de pompfabrikant - Peilen van gravitair aangesloten kelders en overstorten in de omgeving. Ze kunnen in het pompstation worden aangeduid door middel van een peilmerk of een kritisch merkteken. - enz…. 4.2.3.6. Correcties.
Code van Goed Onderhoud voor Rioleringen – 01/04/04
- 13 -
Indien bij een zorgvuldig beheer van een bestaand pompstation blijkt dat de bestaande infrastructuur onvoldoende / onvolledig of zelfs foutief is, dan moeten de nodige correcties zo gauw mogelijk doorgevoerd worden opdat het beheer wel optimaal kan verlopen. 4.2.4 Richtlijnen voor het onderhoudsvriendelijk maken van bestaande pompstations. Het is bekend dat de nazorg van nogal wat bestaande pompstations niet evident is. Een aantal voor de hand liggende items als veiligheid, efficiëntie, risico's op ongevallen, betrouwbaarheid, bedrijfszekerheid, onderhoudsvriendelijkheid, moeten beter benaderd worden. Vooral de items bedrijfszekerheid en onderhoudsvriendelijkheid kunnen meestal verbeterd worden. Om een pompstation op een verantwoorde manier te beheren is het nuttig en nodig om de hiernavolgende aandachtspunten te toetsen aan de situatie in situ, waarna een optimalisatie van het pompstation kan doorgevoerd worden.. Omdat we er van uit gaan dat pompstations met droog opgestelde pompen veel minder problematisch zijn in de nazorg worden ze hierna niet besproken. Pompstations met een natte opstelling, dwz. met de klassieke dompelpompen, zijn des te problematischer en worden hierna uitgebreid besproken. 4.2.4.1. Bouwkundige constructie. 1) Pompstations voor rioolwaters zijn sowieso ingeplant op het laagste punt van een rioolbekken, dat meestal nog als een gemengd stelsel is aangelegd. De grote volumes rioolwater die er worden opgepompt bij regenweer zijn verdund tot sterk verdund afvalwater. We kunnen er echter van uit gaan dat er in de toekomst meer en meer hemelwater wordt afgekoppeld dwz. dat de concentratie van het afvalwater sterk zal toenemen. Daarom is het aan te raden om de wanden van de pompkelders, die meestal in beton of metselwerk zijn uitgevoerd, te beschermen tegen de agressie van het afvalwater en van accidentele lozingen. Bovendien is er het basisgegeven dat een pompstation zeer lang, - d.w.z. veel langer dan 50 jaar, - zal bestaan en zal moeten kunnen blijven bestaan. Als men dan ook ziet waar de pompputten soms zijn ingeplant, wat de kostprijs is van de bouwkundige constructie, en wat de niet te vermijden sociaal-economische kost is die de vernieuwbouw met zich meebrengt, dan mag men met zekerheid stellen dat men ook de bouwkundige constructie moet optimaliseren om ze goed te kunnen beheren. Een duurzame bescherming van de (beton)wanden is daarom ten zeerste aan te raden. 2) De vlakke, horizontale oppervlakte van de vloer in de natte pompkelder moet zo klein mogelijk zijn om bezinking in de pompkelder te beperken. De "dode hoeken" worden best weggewerkt met bijvoorbeeld hellingsbeton naar de pompen toe. Men kan ook de gehele vloer uitwerken in helling naar de pompen toe. Het gebruik van geprefabriceerde vormstukken is een alternatief. 4.2.4.2. Deksels.
Code van Goed Onderhoud voor Rioleringen – 01/04/04
- 14 -
Het is absoluut te vermijden om toegang te nemen tot de pompkelder via deksels die in de rijweg zijn ingeplant. Indien het toch zo is, dan zal er, als het technisch mogelijk is, een nieuwe toegang gemaakt worden buiten de rijweg. 1) De deksels die toegang geven tot de pompput moeten op een veilige manier en met normale mankracht te openen zijn door één persoon. Meervoudige dekselconstructies die niet alleen zwaar zijn, maar meestal ook niet scharnierend, zijn te vermijden. Elke keer dat meervoudige dekselconstructies in hun specifieke volgorde heen en weer geschoven worden, en er een en ander niet synchroon verloopt, bestaat het risico op ongevallen met in het beste geval heel wat materiële schade, maar ook met een serieuze kans op ernstige arbeidsongevallen. Dergelijke gecombineerde constructies worden, indien ze buiten de rijweg zijn ingeplant, zo gauw mogelijk vervangen door lichtere uitvoeringen die wel scharnierend zijn. 4.2.4.3. Veiligheid. 1) Om in een pompput de onderhoudswerkzaamheden veilig te doen verlopen is er altijd een verlichting aanwezig. De verlichting wordt gevoed met een maximale spanning van 24 Volt. 2) Om de onderhoudswerkzaamheden arbeidsvriendelijk te doen verlopen moet de natte pompkelder ook verlucht worden. Een absoluut minimum is dat er een natuurlijke verluchting is, waarbij er verse lucht in de natte pompkelder wordt ingebracht. De natuurlijke verluchting wordt verkregen door op minstens twee plaatsen een voldoende ruime verbinding te maken met de buitenatmosfeer. Als de natuurlijke verluchting niet uitvoerbaar is of onvoldoende rendeert dan moet er een geforceerde verluchting geplaatst worden. De nodige ventilatoren zorgen er dan voor dat het onderhoudspersoneel in verantwoorde omstandigheden kan werken. Omdat het afzuigen van "vieze lucht" enerzijds een onaanvaardbare overlast kan vormen voor de omgeving en anderzijds onaanvaardbaar lang kan duren vooraleer men een gewenst effect krijgt, is het veel beter om de ventilatoren gedurende de werkzaamheden verse buitenlucht te doen pompen in de pompkelder. Het is aan te raden een natuurlijke verluchting te combineren met een geforceerde verluchting. 3) Het ophalen van de pompen uit de natte pompkelder gebeurt bij voorkeur in één beweging d.w.z. zonder tussenhalte op de meestal aanwezige tussenvloer. Daarom is het aangewezen dat de deksels op maaiveldniveau zich ook juist boven de pompen bevinden. 4) De deksels boven de pompen, maar in de tussenvloer, moeten scharnierend opendraaien. Om veiligheidsredenen is het optimaal dat er ook een tweede scharnierend deksel aanwezig is juist onder het genoemde deksel. Dat tweede deksel is eigenlijk een rooster dat toelaat dat er visuele inspectie is van de pomp en de pompkelder. Alleen als de pomp moet opgehaald of teruggeplaatst worden, wordt het tweede "roosterdeksel" ook mee geopend. 5) De bovengrondse bedieningskast moet zo ingeplant zijn dat de operator die aan de besturing werkt zoveel mogelijk contact heeft met de collega in de pompput. Met contact wordt bedoeld het audio-visuele, d.w.z. ze kunnen elkaar verstaan en elkaar liefst ook zien. Code van Goed Onderhoud voor Rioleringen – 01/04/04
- 15 -
6) De bovengrondse bedieningskast zal nooit met opengedraaide deuren kijken naar westelijke / zuidwestelijke richting. Omdat de overheersende winden uit die richting komen zal bij regenweer, de regen ongehinderd in de geopende kast geduwd worden door de wind. Werkzaamheden aan de schakelkast (ook depannages) kunnen alsdan niet gebeuren én om veiligheidsredenen én omdat de apparatuur beschadigd wordt. 7) De toegang tot de pompput gebeurt via een vaste ladder (of vaste/uitschuifbare treden) met aan het boveneinde een uitschuifbare ladderinstap. 4.2.4.4. Duurzaamheid. Omdat er in een pompstation een agressieve atmosfeer is, is de keuze van de materialen belangrijk. Staal en aluminium zijn absoluut te mijden in een pompstation. De voorkeur gaat uit naar inox A4, brons, koper, gietijzer, HDPE, PVC, PU, PP, PE, polyester, composieten, epoxy, gres, keramische materialen. 4.2.4.5. Onderhoudsvriendelijkheid. 1) De ophaalkettingen van de pompen en de kabelbevestigingen bevinden zich bij voorkeur in de openingen van de deksels in de tussenvloer. 2) Naast een goede verlichting en verluchting, moet er ook een waterleidingaftakpunt zijn in of onmiddellijk naast de pompput. Het water is o.a. nodig om opgehaalde pompen te kunnen afspuiten. 3) Op maaiveldniveau zal er een verharde oppervlakte zijn. Dit is nodig enerzijds om te dienen als werkvloer om aan een pomp te kunnen werken, en anderzijds om de onderhoudsfirma toe te laten met een kraanwagen. 4) De terugslagklep en de afsluiter op de persleiding van elke pomp wordt op een goed bereikbare plaats gemonteerd. Pas dan kunnen zij ter gelegenheid van een periodieke controle op hun goede werking gecontroleerd worden. De werkzaamheden kunnen ook des te comfortabeler worden uitgevoerd. 4.2.4.6. Bedrijfszekerheid. 1) In de ruimte van een pompkelder, ook deze boven de tussenvloer, worden er nooit schakelkasten, niet-luchtdichte verbindingsdozen, half-open contacten… geplaatst. 2) Op het toevoerende riool moet er een afsluiter zijn. Het is absoluut nodig om in geval van pannes, calamiteiten,… de rioolwatertoevoer te kunnen afsluiten om de pompkelder te kunnen leeg maken. Daarom ook moet de as van de afsluiter verlengd worden tot op maaiveldniveau. 3) Indien de pompen bestuurd worden met vlotters of niveauwippers, dan moeten die geplaatst of herplaatst worden buiten de beïnvloedingssfeer van het toestromende rioolwater en van de pompen. Desnoods worden ze in een mantelbuis geplaatst.
Code van Goed Onderhoud voor Rioleringen – 01/04/04
- 16 -
4) Omdat de bedrijfszekerheid cruciaal is, gebeurt de elektrische voeding bij voorkeur niet van de gewone laagspanningsnetvoeding maar wel van een directe voeding vanuit een hoogspanningscabine. Het gewone LS-net is te onderhevig aan defecten, onderbrekingen, allerlei storingen, zwerfstromen, enz…. Een directe voeding vanuit een HS-cabine is heel wat duurder maar de hogere bedrijfszekerheid verantwoordt de meeruitgave die rap terugverdiend wordt door het vermijden van de schadeclaims van getroffen burgers bij overlast. 4.3. Onderhoud. 4.3.1 Lokale herstelling. Inleiding. De technische levensduur van een rioolstreng wordt in principe bepaald door het zwakste element in de streng. Het komt voor dat een rioolstreng qua afstroming, stabiliteit en waterdichtheid nog lang niet aan zijn einde is, terwijl er lokaal in de streng één of meerdere gebreken worden vastgesteld. Door deze gebreken te verhelpen kan het functioneren van de volledige streng weer voor langere tijd verzekerd worden. Een lokale herstelling houdt een beperkte toestandswijziging in, zodat enerzijds de lokale schade verholpen wordt, en dat anderzijds het oorspronkelijk functioneren van het systeem of rioolstreng hersteld wordt. Als zodanig wordt dit hier aanzien als onderhoud. Voorbeeld: Een betonnen riool is 5 jaar geleden aangelegd in een straat met bomen aan beide zijden van de weg. Een wortel van één van deze bomen is via een voeg in de streng gegroeid. Deze wortel hangt een heel stuk in het riool en doordat er zich papier en ander vuil aan vast heeft gehecht, vormt dit nu een obstakel in het vloeivlak, waarachter zich ook slib heeft verzameld. Het riool ligt boven de grondwaterstand. Er is dus geen probleem met de stabiliteit (buizen zijn relatief nieuw en niet aangetast). Er is eigenlijk ook geen probleem met de waterdichtheid. De buis ligt boven het grondwater en er zal dus geen water instromen door de opening die de ingedrongen wortel heeft gemaakt. Er zal bij normaal functioneren ook geen water uitstromen, aangezien de wortel bovenin de buis is ingedrongen en het riool in normale omstandigheden niet volledig gevuld is. Doordat het slib blijft staan, is er een duidelijk en terugkerend probleem met de waterafvoer. Als hier niets aan gedaan wordt, zal er steeds meer slib afgezet worden. Hierdoor zal de afvoercapaciteit verminderen en zal er op termijn water op straat kunnen blijven staan. Enkel reiniging zal het probleem slechts tijdelijk oplossen. Het is duidelijk dat door een lokale herstelling van deze voeg het oorspronkelijk functioneren van de gehele streng hersteld wordt. In eerste instantie zou men door het verwijderen van de wortelingroei het probleem kunnen verhelpen. Men dient er evenwel rekening mee te houden dat ook dit een tijdelijke oplossing is, omdat de wortel op termijn terug zal groeien. Daarom is het aan te raden ofwel de bomen te verwijderen, ofwel de voeg dicht te maken door middel van bijvoorbeeld een korte kous (TPUB). Een bijkomend voordeel van een korte kous is natuurlijk ook dat de waterdichtheid terug verzekerd is. Uit dit voorbeeld kunnen we leren dat door een relatief kleine ingreep de streng tijdelijk (enkel frezen) of definitief (frezen en korte kous) hersteld kan worden.
Code van Goed Onderhoud voor Rioleringen – 01/04/04
- 17 -
Keuze van lokale herstelling. Er zijn een groot aantal technieken voor lokale herstellingen ontwikkeld, waarbij iedere techniek zijn specifieke kenmerken en toepassinggebied heeft. Het is belangrijk om uit dit groot aanbod de techniek te kiezen die het best toepasbaar is voor het specifieke schadebeeld. Een goed en uitgebreid overzicht van renovatietechnieken is terug te vinden in de “Vlaamse Rioolrenovatie Catalogus” (VLARIO). Hierin staan zowel technieken voor renovatie van de volledige streng alsook technieken voor lokale herstellingen. De meest gebruikte technieken voor lokale herstellingen zijn onder te brengen in één van de volgende categorieën: - freeswerkzaamheden met behulp van freesrobot : o verwijderen van instekende inlaten, wortels, rubberen ringen of inhangend voegmateriaal, verwijderen van afzetting of obstakels ; - injectietechnieken : o lekkages ; o zandinloop ; o scheuren ; - korte kous : o lekkage ; o zandinloop ; o verplaatsingen (axiaal/radiaal) ; o hoekverdraaiingen ; o scheuren ; - manchet : o lekkage ; o zandinloop ; o scheuren. Toepasbaarheid van een lokale herstelling. Voor de toepasbaarheid van een lokale herstelling zullen een aantal randvoorwaarden mee in overweging genomen moeten worden. Bij freeswerkzaamheden: - Zijn beide putten van de streng bereikbaar? - Zijn de putten voldoende groot om de frees te plaatsen? Dient het riool (tijdelijk) afgestopt te worden? - Kan de frees geplaatst werken in deze diameter? - Zijn er in de streng tussen de put van waaruit gewerkt wordt en de plaats waar de lokale herstelling wordt uitgevoerd geen obstakels die de bereikbaarheid van de schade verhinderen? Bij plaatsen van korte kous of manchet: - Zijn de putten voldoende groot om de herstelling vanuit deze put uit te voeren? - Is de gekozen herstelling mogelijk voor deze diameter? - Zijn er in de streng tussen de put van waaruit gewerkt wordt en de plaats waar de lokale herstelling wordt uitgevoerd geen obstakels die de bereikbaarheid van de schade verhinderen? - Is er een speciale behandeling van de buis vereist voordat de herstelling kan worden uitgevoerd?
Code van Goed Onderhoud voor Rioleringen – 01/04/04
- 18 -
4.3.2. Reiniging. 4.3.2.1 Reinigen van rioolstelsels. 1. Definitie. Het reinigen van rioolstelsels omvat het reinigen van riolen en van pompstations. Met riolen wordt hier bedoeld alle ingebuisde en/of ingekokerde leidingen die dienen voor het gravitair transport van afvalwater en/of hemelwater. Daaronder vallen alle gravitaire stelsels, zowel gemengd als gescheiden als alle andere stelsels, alle collectoren, alle duikers,… met uitzondering van persleidingen. 2. Reinigen. Het reinigen van riolen en pompstations omvat : y het verwijderen van alle slib, zand, vetten, afzettingen en alle andere bestanddelen die in riolen en pompstations aanwezig zijn ; y het afvoeren van bovenvermelde materialen en bestanddelen naar hetzij een vergunde stortplaats hetzij een erkend verwerkingsbedrijf. Het verwijderen van uitgeharde mortel- en betonresten, van ingegroeide wortels en andere abnormale calamiteiten, vallen niet onder de normale reiniging. 3. Periodieke rioolreiniging als blijk van goed beheer. Het periodiek verwijderen van slib uit riolen heeft nogal wat voordelen : - het vermijden van wateroverlast. Als men niet tijdig het rioolslib ruimt dan is op ogenblikken dat er piekdebieten moeten afgevoerd worden de vrije sectie waarop het rioolstelsel berekend is maar voor een gedeelte beschikbaar. Als dan is de berekende theoretisch afvoercapaciteit niet aanwezig en kan er wateroverlast optreden die te vermijden was. - het verhogen van de levensduur van een riool. Als men er van uitgaat dat een riool een levensduur van 50 jaar moet halen (wat eigenlijk nog te weinig is!) dan heeft men er alle belang bij om de voornaamste agressor in het verouderingsproces zoveel mogelijk uit te schakelen. Wij hebben het hier in het bijzonder over BZA (biogene zwavelzuuraantasting). BZA gebeurt doordat vrijgekomen H2S (waterstofsulfide) zich omzet tot H2S04 (zwavelzuur), die genadeloos de buiswanden aanvalt. Als men weet dat een belangrijk deel van de H2S gevormd wordt in de aanwezige sliblaag, dan heeft men er alle belang bij om de sliblaag tijdig te verwijderen. De levensduur van aantastingsgevoelige buiswanden (zoals beton) kan er in belangrijke mate mee verhoogd worden. - het terugdringen van rioolgeuren. Omdat H2S voor een groot deel verantwoordelijk is voor de typische rioolgeuren die op bepaalde plaatsen storend zijn voor de omgeving, is het van belang dat de voedingsbodem tijdig verwijderd wordt. Concluderend kan men stellen dat het periodiek reinigen van riolen en pompstations een vorm van verantwoord beheer is van rioolstelsels. 4. Aanbevolen reinigingsfrequentie. 4.1. Riolen : aanbevolen reinigingsfrequentie. - Voor de eerste reinigingsbeurt is de reinigingsfrequentie eens om de 10 jaar of p = 0,1 jaar.
Code van Goed Onderhoud voor Rioleringen – 01/04/04
- 19 -
Er wordt een planning opgemaakt waaruit blijkt dat na 10 jaar alle rioolstrengen hun eerste reinigingsbeurt zullen gekregen hebben. - Voor de volgende reinigingsbeurten neemt men als standaardrichtlijn p = 0,1 jaar, alhoewel en kan van afgeweken worden. In functie van de vaststellingen tijdens de eerste reinigingsbeurt en in functie van andere handelingen van goed beheer kan blijken dat voor bepaalde strengen van de standaardrichtlijn mag afgeweken worden. De afwijking wordt verantwoord. De aanbevolen reinigingsfrequentie voor riolen is eens om de 10 jaar. De periodiciteit bedraagt: p: 0,1/jaar. 4.2.
Pompstations. Omdat een pompstation het stroomafwaartse eindpunt is van een riool (sub)bekken, en de vloerbodem heel wat lager ligt, is er automatisch heel wat bezinking van slib en afzetting van allerlei materialen. Alleen al om de bedrijfszekerheid van een pompstation te garanderen moet de pompkelder jaarlijks gereinigd worden. De standaardperiodiciteit: p = 1/ jaar. In specifieke gevallen kan blijken dat de standaardperiodiciteit te hoog of zelfs te laag uitvalt. Mits een verantwoording kan worden afgeweken van de standaardperiodiciteit.
5. Materieel. Het materieel dat ingezet wordt voor het reinigen van riolen en pompstations, bestaat minstens uit een hogedrukunit en een vacuümunit. Ze kunnen samen of afzonderlijk worden aangedreven. Een hogedrukunit is een installatie die water onder hoge druk zet door middel van een hogedrukpomp. Een hogedrukslang vervoert het water naar het riool om er te reinigen. Een vacuümunit is een installatie die een slibtank onder vacuüm plaatst zodat het slib, zand, … opgezogen worden. 5.1.
Reinigen van riolen. De aanbevolen werkdruk van de hogedrukpomp bedraagt 120 à 150 bar aan de pomp. Bij 150 bar is er nog een waterdebiet van minstens 250 l/min. De aanbevolen capaciteit van een vacuümpomp bedraagt minstens 2000 m³ lucht/uur. De aanbevolen slibtank heeft een inhoud van minstens 15 m³.
5.2.
Reinigen van pompstations. De aanbevolen werkdruk van de hogedrukpomp bedraagt 100 bar aan de pomp bij een waterdebiet van 100 l/minuut. De aanbevolen capaciteit van de vacuümpomp bedraagt minstens 2000 m³ lucht/uur.
6. Slibhoeveelheidstabel.(bijlage 1) Om discussies te voorkomen i.v.m. de verwijderde hoeveelheid slib uit de riolen wordt een slibhoeveelheidstabel opgemaakt. Vooraleer de werken te starten, zal de aannemer in aanwezigheid van de leidende ambtenaar, op enkele plaatsen de slibdikte nameten en zal tegensprekelijk een slibhoeveelheidstabel worden opgemaakt. Zo kan men de werkelijk aanwezige hoeveelheid slib vergelijken met de geraamde hoeveelheid uit het lastenboek.
Code van Goed Onderhoud voor Rioleringen – 01/04/04
- 20 -
In de tabel wordt enkel rekening gehouden met het slib in de hoofdstreng. Tijdens het reinigen is het onvermijdelijk dat er slib uit eventuele zijstrengen loskomt en doorschuift in de te kuisen hoofdstreng. Dit bijkomende slib moet ook verwijderd worden maar komt niet voor in de slibhoeveelheidstabel. De totale hoeveelheid geruimd slib die effectief wordt afgevoerd, wordt met weegbonnen gestaafd. De slibhoeveelheidstabel bevat : per te kuisen streng : - nummers van de inspectieputten (cf. databank); - diameter; - gemiddelde diepte; - gemiddelde dikte van sliblaag; - hoeveelheid slib in m³ per 100 meter; - lengte; - totale hoeveelheid slib (exclusief de zijstrengen). 4.3.2.2 Reinigen van straatkolken. 1. Definitie. Met straatkolken wordt hierna bedoeld, de klassieke straatkolkmodellen (zie SB 250) maar ook allerlei drains en met roosters afgedekte putjes waarin het hemelwater van het openbare domein gecollecteerd wordt. 2. Reinigen. Het reinigen van straatkolken omvat: y het verwijderen van alle slib, zand en alle andere bestanddelen die in rioolkolken aanwezig zijn ; y het afvoeren van bovenvermelde materialen en bestanddelen naar hetzij een vergunde stortplaats hetzij een erkend verwerkingsbedrijf. Het verwijderen van uitgeharde mortel- en betonresten of van andere moeilijk te verwijderen en abnormale calamiteiten, vallen niet onder de normale reiniging. 3. Periodieke reiniging van straatkolken als blijk van goed beheer. Het periodiek reinigen van straatkolken is noodzakelijk om de afwatering van de openbare wegenis te verzekeren. Als de openbare weg onder water blijft staan bij regenweer, omdat de straatkolken niet functioneren, dan is de openbare veiligheid in het gedrang. Het is een vorm van goed beheer als men de straatkolken periodiek reinigt. 4. Aanbevolen periodiciteit. De aanbevolen periodiciteit is twee maal per jaar of p = 2 per jaar. 4.3.3. Onderhoudsacties pompstations. Onderhoud is het geheel van acties en interventies van een goed beheer dat er voor zorgt dat het pompstation maximaal bedrijfszeker is én blijft, vóór er zich acute problemen voordoen. Een goed onderhoud heeft als grote voordelen: - dat de defecten, met als gevolg dat allerlei vervelende overlast met schade ontstaat bij de burger, maximaal vermeden worden; - dat men niet voor verrassingen komt te staan, en dat men nooit achter de feiten aanholt;
Code van Goed Onderhoud voor Rioleringen – 01/04/04
- 21 -
- dat de optimale levensduur van de elektro-mechanische uitrusting probleemloos gehaald wordt; - dat er een vrij nauwkeurige financiële planning en budgettering mogelijk is voor zowel de onderhouds- als de vernieuwingskosten. Het aanbevolen goed onderhoud bestaat uit : - maandelijks onderhoud; - 6-maandelijks onderhoud; - jaarlijks onderhoud; - tweejaarlijks onderhoud. Maandelijks onderhoud. Het maandelijks onderhoud bestaat ten minste uit: 1. De registratie van de gemeten waarden van de urentellers, impulstellers, ampèremeters van de pompen. De gemeten waarden worden beoordeeld op hun optimaliteit. 2. Het meten van de toekomende spanning. 3. Het even manueel opstarten van elke pomp en het registreren van de waarden van de ampèremeters. Wanneer er bij één van de pompen het thermisch alarm opstaat, dan zal men deze pomp niet zomaar manueel kunnen opstarten. 4. Het maandelijks interpreteren over minstens een middellange termijn van de opgemeten waarden (urentellers, impulstellers, ampèremeters). Dit kan trends zichtbaar maken en leren hoe bepaalde bijsturingen moeten gedaan worden om de werking van het pompstation te optimaliseren. Zesmaandelijks onderhoud. Het zesmaandelijks onderhoud bestaat bijkomend uit: 1. Het open- en toedraaien van de toevoerafsluiter van het pompstation. 2. Het ophalen en afspuiten van de pompen voor nazicht van de waaier, van eventuele slijtring, -en van de olie (peil & kwaliteit). 3. Het terugplaatsen van de pompen en het manueel laten draaien om te zien of er geen abnormale trillingen zijn op de werkende pomp. 4. Het beurtelings opstarten van de pompen op handbediening (=lokale bediening) om vast te stellen of de terugslagkleppen nog dicht zijn. Bij het niet-dicht zijn van een terugslagklep is er terugstuwing van de andere pomp die mee op dezelfde persleiding is aangesloten. 5. Het nazicht van de algemene toestand van de pompput, waarbij de pompput zo laag mogelijk wordt leeggetrokken en wordt gecontroleerd op de aanwezigheid van bijvoorbeeld: drijvende balken; andere drijvende vreemde voorwerpen zoals flessen,…; andere voorwerpen op de bodem (voornamelijk slib en zand); enz…. 6. Het nazicht van de peildetectie: - het reinigen en afspuiten van de vlotters of sensoren; - het manueel uittesten van de functionaliteit van de vlotters of de sensoren. 7. Het nazicht van de kwaliteit van de hijsketting van de pomp en van het hijsoog. 8. Het controleren van de werking van de eventuele overstortklep.
Code van Goed Onderhoud voor Rioleringen – 01/04/04
- 22 -
9. Het uittesten van de werking van de alarmbewaking door een alarmsituatie manueel te simuleren. Het uittesten van de eventuele telefoonlijn. 10.Het nazicht van de kwaliteit van de geleidebuizen of geleidekabels voor het ophalen van de pompen. Jaarlijks onderhoud. Het jaarlijks onderhoud bestaat bijkomend uit : 1. Het reinigen van de natte pompkelder. 2. Het open- en toedraaien van alle afsluiters. Het aantal toeren tussen de open- en toe-stand worden ter controle geteld. Bij openzetten draait men een halve toer terug. 3. Het nazicht van de voetbochten. 4. Het visueel inspecteren van de persleiding op lekken en/of corrosie. 5. Het nazicht van alle be- en ontluchters. 6. Het nazicht van de eventuele mixer. 7. Het organiseren van de keuring door een erkend controlebureau van de LS-borden, de HSborden en de hijstoestellen. Tweejaarlijks onderhoud. Het tweejaarlijks onderhoud bestaat ten minste uit: 1. Het stofzuigen van de LS-borden en het ontstoffen van de gehele ruimte van de schakelkast. 2. Het uitmeten van de aarding. 3. Het uitmeten van de verliesstroomschakelaar. 4. Het controleren van de verwarming en verluchting van de schakelkast. 5. Het controleren van de kastverlichting. 6. Het visueel inspecteren van de buitenwanden van de schakelkast op waterdichtheid. 7. Het controleren van de controlelampjes. 8. Het updaten van de elektrische schema's. 4.3.4. Ongedierte bestrijding. De bruine rat of rioolrat is sinds jaar en dag een vaste bewoner van riolen. In de regel kan men stellen dat ratten geen grote problemen stellen aan de goede werking van een rioolnet.
Code van Goed Onderhoud voor Rioleringen – 01/04/04
- 23 -
5. Data-vereisten. Uit voorgaande is al duidelijk geworden dat het van het grootste belang is dat er, omwille van een noodzakelijke planvorming, voldoende informatie dient bijgehouden over de onderhoudsacties die te velde gebeuren. Afhankelijk van de eventuele aanwezigheid van een GIS-systeem zal de stad/gemeente reeds over één of andere vorm van een riooldatabank beschikken. Zo dit nog niet het geval is, moet in afwachting van de installatie hiervan, toch op een gestructureerde manier met deze gegevens worden omgesprongen. Het is immers ontoelaatbaar dat historische beheersinformatie, nuttig en nodig voor een latere budgetopmaak en –planning, zou verloren gaan. We achten het dan noodzakelijk dat de beheerder minstens over volgende gegevens van zijn stelsel (inspectieputten, leidingen, speciale constructies) beschikt: -
nummer inspectieput; straatnaam; type put; type afvalwater/hemelwater; diepte put; diameters en diepteligging inkomende leidingen; diameters en diepteligging uitgaande leidingen; staat van deksel, putrand, …; inplantingsplaats (trottoir, rijweg, …) mbt veiligheid en bereikbaarheid; aanduiding vuilafzetting mbt hoge waterstanden; specifieke vaststellingen/opmerkingen; verwijzing naar visuele inspectie; aanwezige speciale constructie: i. overstort: type, hoogte, lengte muur; ii. afsluiter; iii. sifon; iv. knijpconstructie; v. terugslagklep.
Wat de pompinstallaties betreft, dient bij de bovenvernoemde controles van de installatie, een rapport te worden bijgehouden. We adviseren dat een kopie hiervan door de werktoezichter wordt geverifieerd en eventueel voor verdere actie wordt weerhouden. Op de controlefiches voor maandelijks onderhoud van de pompinstallatie dienen minstens volgende checkpunten voorzien te zijn: - stand urentellers; - stand impulstellers; - eventuele andere tellers ; - controle telefoonlijn (alarmering): ja/neen + resultaat; - controle alarmmodem: ja/neen + resultaat; - controle pompen op trillingen, stroom: ja/neen + resultaat; - meetresultaat toekomende spanning; - algemene controle van het laagspanningsbord; - eventuele wijziging pompvolgorde; - controle natte kelder op vuil, afzetting of abnormale waterstand; - controle hoogtemeting (vlotter of sonde);
Code van Goed Onderhoud voor Rioleringen – 01/04/04
- 24 -
-
vaststellingen en gebreken, voor verdere actie.
Voor de rapportering van de jaarlijkse of tweejaarlijkse onderhoudsbeurt zal uiteraard een meer uitgebreid rapport de uit te voeren controlepunten (zie jaarlijks en tweejaarlijks onderhoud) moeten bevestigen.
Code van Goed Onderhoud voor Rioleringen – 01/04/04
- 25 -
6. Onderzoek operationele problemen en praktijkoplossingen. In het onderstaande worden mogelijke operationele problemen gekoppeld aan een aantal mogelijke vaststellingen (m.a.w. hoe merk ik het probleem op), oorzaken en mogelijke oplossingen. Het is hierbij onmogelijk alle denkbare problemen te behandelen. Doel is echter een bruikbare aanzet te zijn en een aantal nuttige tips mee te geven. 6.1 Leidingen. •
Vaststelling: (of melding via klacht) van continu hoog waterpeil in een leiding en/of inspectieput.
Bij merkbare continue hoge waterpeilen zijn veel scenario’s mogelijk. Concreet zal men echter in alle gevallen een vluchtige inspectie (checken inspectieputten) in stroomafwaartse richting dienen verder te zetten, tot waar men een meer “normaal” waterpeil vaststelt. In voorkomend geval zal men op deze manier al volgende oorzaken kunnen uitsluiten: -
uitval van of onvoldoende/abnormale werking van een afwaartse pompinstallatie. Hiervoor wordt verwezen naar infra. Onvoldoende doorlaat van een debietsregulerende constructie. Voorbeelden zijn legio: afsluiter welke onvermoed is dichtgezet, vastzittende klep, verstopping knijpleiding, enz. Verstopping van sifon.
In veel gevallen echter is de oorzaak minder snel vast te stellen en zal het noodzakelijk zijn de leiding leeg te pompen om de zaak correct te kunnen evalueren. Volgende mogelijkheden doen zich voor: -
aanzanding van de leiding zonder dat de leiding structureel werd beschadigd. Men zal hiervan reeds een eerste indicatie krijgen bij het leegpompen van de leiding. Uit nazicht (via eenvoudige bezinking van een genomen staal van het verpompte water) kan men vaststellen of er wel grind, (aanvul)zand dan wel slib wordt gevonden. In geval van rioolslib stelt zich allicht geen acuut structureel probleem. Bij het terugvinden van leem en/of klei moet de oorzaak worden gezocht in de afspoeling van akkerland. Bij het aantreffen van zuiver zand dient de aanwezigheid van (grote) werven te worden nagegaan. De aanzanding kan te wijten zijn aan bemalingswerken.
-
Verstopping (geen aanzanding) zonder dat de leiding structureel werd beschadigd. In het geval deze verstopping maar gedeeltelijk is, zal men dit bij het leegpompen niet onmiddellijk vaststellen. Een korte opvolging van de waterpeilen in de leiding brengt hierover een eerste indicatie, zoniet is men aangewezen op visuele inspectie. Er zijn verschillende oorzaken van verstoppingen mogelijk, waarbij dikwijls een snelle verkenning van de omgeving van de leiding, voldoende aanwijzingen zal geven. Zo zal een (gedeeltelijke) verstopping ten gevolge van vetten of zepen meestal kunnen toegeschreven worden aan plaatselijke aanwezigheid van restaurants, vleesverwerkende bedrijven, enz.
Code van Goed Onderhoud voor Rioleringen – 01/04/04
- 26 -
Een goede reactie is tevens het nagaan van mogelijke recente “illegale” of foutief uitgevoerde aansluitingen, waarbij door het te ver inbrengen van de aansluitende leiding, een verstopping optreedt. Aandacht dient gegeven aan mogelijke “sluikstorting” in de riolering, waarbij stollende of vervettende vloeistoffen via de slikkers in de leidingen terechtkomen. -
Beschadiging van de leiding. Indien bij het leegpompen van de leiding, grind of aanvulzand wordt vastgesteld dient een visuele inspectie te worden uitgevoerd. Dit zal immers wijzen op openstaande voegen en houdt m.a.w. een sterk risico naar verdere verzakking (van de leiding of van wegenis) in. De verstopping kan in dit geval ook zijn opgetreden door het doorboren van de leiding bij de aanleg van nutsleidingen (vaak in geval van boringen), bij groutwerkzaamheden (waarbij met de groutlans de leiding wordt gebroken en daarna bij het eigenlijke grouten mee wordt opgevuld) of bij het uitvoeren van funderingspalen (in deze laatste gevallen zal de oplossing drastisch zijn en het uitbreken en heraanleggen van een gedeelte van de leiding vergen).
•
-
Abnormaal hoge watertoevoer. Ook deze mogelijkheid dient beschouwd (tijdelijke sterk verhoogde lozing van bedrijf, spoeling/leeglaat van zwembaden of industriële reactoren).
-
Instroming van beekwater via een overstort (zgn. ‘omgekeerde werking’). In natte periodes worden in het beken- en grachtenstelsel vaak waterpeilen bereikt die hoger zijn dan de drempels van overstorten, waardoor er inloop van beekwater naar de riolering ontstaat. In een aantal gevallen zal dit zelfs overlast veroorzaken doordat andere overstorten sneller gaan werken en zo aanleiding geven tot klachten. In dit geval biedt het plaatsen van een terugslagklep op de overstort een oplossing.
Vaststelling: abnormaal lage stroming of laag waterpeil in riolering.
Dit probleem zal normaal terug te brengen zijn tot bovenstaande (beschadiging van een buis opwaarts, uitval of slechte werking van pompstation opwaarts, verstopping opwaarts, …) •
Vaststelling: Slibafzetting in inspectieput.
In nogal wat rioleringen zal vastgesteld worden dat zich slib heeft afgezet in inspectieputten. Dit is een typisch verschijnsel bij onze rioleringen die zeer vaak met lichte helling zijn aangelegd en bij inspectieputten in het bijzonder (gezien dode hoeken). Indien de afzetting in het stromingsprofiel van de inspectieput wordt vastgesteld, zal dit een indicatie zijn dat ook de leiding als dusdanig evenzeer is aangeslibd. Ruiming is in dit geval aangewezen. Indien de aanslibbing enkel in hoeken van inspectieputten wordt vastgesteld, is dit minder acuut. Dit veroorzaakt immers geen belemmering van de goede stroming in de leiding. Verdere actie is dan niet onmiddellijk noodzakelijk. •
Vaststelling: Geurprobleem.
Een onderscheid dient hier gemaakt naargelang de aard van het geurprobleem.
Code van Goed Onderhoud voor Rioleringen – 01/04/04
- 27 -
Bij mogelijke vaststelling/klachtmelding van aardgas geur, dient rekening gehouden met een mogelijke breuk of lekkage van de aardgasleiding waar deze de riolering dwarst. In nogal wat gevallen zijn immers nutsleidingen dwars door inspectieputten aangelegd zodat een mogelijke lekkage via riolering niet uitgesloten is. In voorkomend geval zal uiteraard onmiddellijk de gasmaatschappij en hulpdiensten worden verwittigd en dient preventief de straten in de vermoede regio zoveel mogelijk te worden afgezet voor alle verkeer. De verdere coördinatie zal gebeuren onder leiding van de burgemeester of zijn aangestelde (rampenplan fase 1 of 2). Meestal zal de klacht echter een typische rioolstank betreffen. Dit wordt meestal veroorzaakt door H2S vorming, wat dan, zoals bekend, resulteert in een geur van rotte eieren. Een aantal oorzaken kunnen aan de basis liggen van deze problematiek. Zgn. ‘ontgassing’ van het afvalwater na lange persleidingen. In deze lange persleidingen wordt immers, door de specifieke anaërobe condities die er aanwezig zijn, H2S gas gevormd, wat dan op het einde van de gesloten leiding, ontsnapt. Dit zal vaak aanleiding geven tot zeer specifieke klachten en overlast. Het probleem wordt versterkt wanneer er industrieel afvalwater op de leiding is aangesloten dat de zwavelconcentratie sterk verhoogt. Op de ogenblikken dat er in het riool een lichte overdruk is, zal de ‘rioollucht’ ontsnappen via de huisaansluitingen. Een sifon houdt deze overdruk immers niet tegen en de ‘rioollucht’ verspreidt zich in het gebouw. Een ontluchtingsbuis tot boven het dak, aangesloten op het meest stroomafwaartse inspectieputje van de huisaansluiting brengt soelaas. Eventueel kan dit gegroepeerd gebeuren door een afgeleide ontluchting te voorzien naar een niet-storende locatie. Bij zeer lage debieten zal zich, zoals reeds aangehaald, meestal afzetting van rioolslib voordoen. Dit kan aanrotting geven met de beschreven klachten tot gevolg. Een reiniging is in dit geval aangewezen. Het probleem kan zich ook stellen wanneer er rioolgeur uit de leiding kan ontsnappen via de slikkers/kolken. Dit situeert zich dikwijls na het periodiek ruimen van de kolken, waarbij het reukslot niet meer correct op de zitting komt te liggen. Ook lange periodes van droogte kunnen het reukslot doen uitdrogen en de overlast veroorzaken. In dit geval volstaat het om water in de slikker te gieten; 6.2 •
Overstorten. Vaststelling: zeer vaak werkende overstort.
In ideale omstandigheden zal een overstort een tiental keer per jaar in werking treden. Indien echter vermoed of vastgesteld wordt dat dit veel vaker gebeurt, kunnen volgende items worden gecontroleerd: -
Belemmering van de doorvoer. Aan de overstort (of eventueel verder afwaarts in het stelsel) wordt meestal een debietsregulerende constructie voorzien (knijpende afsluiter, knijpleiding, opening in doorvoerwand, enz). Bij belemmering of verstopping zal er uiteraard te weinig debiet naar afwaarts worden doorgelaten. In dit geval verwijzen we naar supra.
Code van Goed Onderhoud voor Rioleringen – 01/04/04
- 28 -
•
-
Ontwerpmethode. De in aanhef aangehaalde frequentie van pakweg 10 keer per jaar was bij de vroegere ontwerpmethodiek geen randvoorwaarde. Het is dus goed mogelijk dat een overstort veel meer functioneert, zonder dat zich een probleem in de riolering heeft voorgedaan. In dit geval kan een aanpassing van de overstort (verhoging van de drempel zodat minder frequent wordt overgestort) worden overwogen. Dit zal evenwel gepaard gaan met een hydraulische berekening om na te gaan hoeveel de drempel mag verhoogd worden zonder dat wateroverlast wordt veroorzaakt.
-
Aanwezigheid van aangesloten grachten, drainages e.d. Dit zgn. ‘parasitair water’ zorgt voor een extra, niet voorzien, debiet in het stelsel, waardoor veel sneller overstorting optreedt.
-
Ook de omgekeerde werking van hogerop gelegen overstorten kan een extra toevoer veroorzaken, met snellere werking van de betrokken overstort tot gevolg.
Vaststelling: verzanding van de overstort.
Het verzanden van overstorten is een vaak terugkerend probleem. Hierbij bestaat zowel het probleem van het verzanden van de eigenlijke overstortkamer (waarin zich de overstortdrempel situeert) als het aanzanden van de leiding of kanaal tussen de overstort en het oppervlaktewater. Het aanzanden van de overstortkamer is op zich niet onmiddellijk dramatisch. Het ruimen van de overstortkamer zal hierbij volstaan. Uiteraard is het tweede probleem meestal kritischer aangezien de overstort hierdoor sneller aanleiding zal geven tot wateroverlast. Voldoende aandacht dient gegeven aan de terugslagklep, die bij verzanding volledig vast kan komen te zitten waardoor de overstort niet meer kan functioneren en aanleiding geeft tot wateroverlast. Behoudens het ruimen van het overstortkanaal/-leiding, kunnen nog weinig verdere ingrepen op de bestaande infrastructuur worden voorzien. Wanneer hier in ontwerp al rekening wordt mee gehouden, verdient het aanbeveling zo veel als mogelijk een verval te voorzien in het afwateringskanaal, zodat dit bij voorkeur niet helemaal vol blijft staan. Dit is uiteraard niet overal mogelijk. •
Vaststelling: overstort werkt omgekeerd.
Nogal wat overstorten hebben in natte periodes te maken met zogenaamde omgekeerde werking. Hierbij komt het peil van het oppervlaktewater zo hoog dat het over de overstortdrempel de riolering binnenstroomt. Dit kan uiteraard aanleiding geven tot zeer negatieve effecten: - zeer groot en permanent debiet dat zorgt voor minder beschikbare capaciteit van de rest van de riolering; - mogelijke wateroverlast in het stelsel ten gevolge van het niet kunnen functioneren van overstort; - meer werking van de overstorten afwaarts; - grotere kans op het instromen van drijvende vreemde voorwerpen als zwerfvuil, takken, enz.; - groter energieverbruik wanneer dit water nog moet verpompt worden;
Code van Goed Onderhoud voor Rioleringen – 01/04/04
- 29 -
-
negatieve invloed op de werking van waterzuiveringsinstallaties.
In essentie zal dit probleem meestal kunnen verholpen worden door het plaatsen van een terugslagklep of het nazien/herstellen van de goede werking ervan (terugslagkleppen zijn zeer gevoelig aan vreemde voorwerpen als takjes, drijvend vuil, enz). Het is hierbij zeker aan te bevelen de klep onder een lichte helling te plaatsen zodat deze door haar eigen gewicht al dicht wordt gehouden en minder gevoelig is aan de stroming van de waterloop. In een aantal gevallen dient echter ook aandacht besteed aan de waterhuishouding van de waterloop waarop de overstort debiteert. Verschillen in het onderhouden van winter- en zomerpeilen, vaak onvoldoende ruiming van de waterloop zullen soms voor ontoelaatbare waterpeilen (met het oog op het mogelijk zijn van de overstorting als dusdanig) zorgen, welke finaal tot wateroverlast kunnen leiden. De remedie zal hier liggen bij de beheerder van de waterloop (aanpassing peilen, buffering en bekkens of sloten, eventuele verpomping, …) 6.3 Straatkolken. • Vaststelling: wateroverlast. Via straatkolken wordt het regenwater van de weg afgevoerd naar de riolering. Dit betekent dat deze een eerste filter zullen vormen van alle vreemd materiaal dat van de weg naar de riolering stroomt. Ze zullen bijgevolg gevoelig zijn aan verstoppingen door zand, takjes, bladeren, papier en zwerfvuil allerhande. Het gebeurt dan ook frequent dat er volledige blokkage optreedt en lokale wateroverlast vandien. Het belang van een regelmatige preventieve ruiming kan dan ook niet genoeg worden onderstreept. Indien er onverhoopt toch blokkage optreedt, dient de oorzaak gezocht onder volgende: -
verstopping door aanzanding van het geurslot; verstopping van het rooster en/of geurslot door bladeren; verstopping door aankoeking van geurslot/sifon door lozing van afvalolie, frituurolie, vet, enz.; verstopping van de kolk en/of afvoerbuis door mortel/betonresten ter hoogte van werven. In dit geval is meestal een vervanging van de kolk of buis noodzakelijk; beschadiging van de aansluitingsbuis door verzakking, werken aan nutsleidingen, enz. In een aantal gevallen is herstelling van binnen uit (dmv robot) mogelijk. In het andere geval dringt een volledige vervanging van de aansluiting zich op.
• Vaststelling: geuroverlast. De vaststelling van geuroverlast ter hoogte van straatkolken is bijna altijd het gevolg van een slecht werkend waterslot in de slikker. In acht dient genomen dat na het reinigen van de straatkolken, deze steeds weer met water moeten gevuld worden. Tevens dient er op gelet dat bij het reinigen van de kolken, de geurplaat van het slot niet wordt weggezogen of open blijft staan. 6.4 Pompstations. Het is niet mogelijk alle mogelijke problemen met pompinstallaties te bespreken. In de loop der jaren hebben evenwel verschillende partijen getracht de meest voorkomende storingen te koppelen aan mogelijke oorzaken. We geven hieronder de voornaamste weer, gevolgd door een voorbeeld van het gebruik van de tabellen.
Code van Goed Onderhoud voor Rioleringen – 01/04/04
- 30 -
• Vaststellingen: Vaststellingen Ve 1 2 3 4 5 6 7
Oorzaken
Elektrisch Abnormale netspanning U p= U n Ip>In U p= U n Ip
In Differentieel verliesstroomschakelaar reageert Beveiligingsautomaat reageert Meettoestel wijkt niet uit
E1 M 1, H 1, E 2 M 2, H 3, E 3 E4 E5 E 6, E 7, Ve 2, Ve 4, E 8 Ve1, Ve 3, Ve 5
Vm Mechanisch 1 2 3 4 5 6 7 8 9
VH 1 2 3 4 5 6 7
Waaier is geblokkeerd Waaier is beschadigd Waaier is versleten As motor is geblokkeerd Pomp beschadigd visueel Pomptoebehoren beschadigd Persleiding beschadigd Pomp trilt Pomp loopt warm
Hydraulisch Zwaar bevuild rioolwater Overtollig slib in de pompkelder Drijvend vuil (hout, flessen) Bezonken vuil (balk, steen) Te laag debiet, geen debiet Lek in persleiding Lek in aanzuigleiding
M1 M 4, M 5 M6 M 7, M 5 M 7, M 5 M 7, M 5 M 4, M 2, M 9, H 8 M 11, E 10, Ve2, H 1, E 4 Ve4
H 1, H 2, H 3 H 2, O 1 H3 H3 M 2,H 7, M 3, M 13 M 10, M 5 M 10, M 5
Code van Goed Onderhoud voor Rioleringen – 01/04/04
- 31 -
OORZAKEN: E Elektrisch 1 Problemen op het net 2 Kortsluiting in de pomp 3 Beschadigde elektrische leidingen 4 Spanningsval op de voedingskabel 5 Pomp ligt aan de massa ( of ander element) 6 Kortsluiting 7 Overstroom 8 Condensatorbatterij stuk 9 Verkeerde draairichting 10 Foutieve niveausturing M 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
Mechanisch Verstopping tussen de waaier en pomphuis Verstopping binnen de waaier Verstopping binnen de aanzuig-of persleiding Vreemd voorwerp (hout,steen) Abrasie, corrosie, cavitatie Lagers versleten, vastgelopen Mechanische breuk Terugslagklep Onbalans Foutieve montage Onvoldoende afkoeling Waaier stuk Waaier zit los
H 1 2 3 4 5 6 7 8
Hydraulisch Rioolwater met slib of vloeistof te hoog Hevige regenbui Illegale losing Lucht of gas in het pomphuis Pompkeuze Lucht in leidingen Lucht in pomphuis Foutief werkingspunt
O Organisatorisch 1 Frequentie onderhoud
Code van Goed Onderhoud voor Rioleringen – 01/04/04
- 32 -
Voorbeeld: Vaststelling is Ve 2 (vaststelling elektrisch 2) De spanning aan de pomp Up is de normale netspanning Un. Er wordt echter vastgesteld dat de opgenomen pompstroom Ip groter is dan de normale nominale stroom In. De mogelijke oorzaken zijn: - M1: verstopping tussen de waaier en pomphuis; - H1: rioolwater met slib of vloeistof te hoog; - E2: kortsluiting in de pomp.
Code van Goed Onderhoud voor Rioleringen – 01/04/04
- 33 -
7 Bronnen van bijkomende informatie. -
NEN 3399:2004 NBN-EN 13508-1:2003 NBN-EN 13508-2:2003 NEN 3398:2004 nl German ATV Standard : ATV-A147E Operating Expenditure for the sewer system A guide to sewerage operational practices - FWR. Foundation for water research.
Code van Goed Onderhoud voor Rioleringen – 01/04/04
- 34 -
Bijlage 1
Berekening slibhoeveelheden
In deze bijlage bevinden er zich een aantal tabellen die als hulpmiddel kunnen dienen bij het ramen van de hoeveelheid slib die zich in de riolering bevindt. Aan de hand van tabel 1 kan op een overzichtelijke wijze het te ruimen slibvolume geraamd worden (als de som van de berekende slibvolumes onder de hoofding <slibvolume> ). Door dit slibvolume te vermenigvuldigingen met een slibdichtheid van 1,4 ton/m3 kan de totale geraamde slibhoeveelheid bepaald worden. Onder kan informatie vermeld worden i.v.m. de identificatie en locatie van de leiding. Onder dient ofwel de letter C (voor cirkelvormige leidingen) of de letter E (voor eivormige leidingen) ingevuld te worden. Onder en worden respectievelijk de breedte en de hoogte van de leiding ingevuld. Voor een cirkelvormige leiding zijn de breedte en de hoogte gelijk aan de diameter. Voor een eivormige leiding is de hoogte gelijk aan anderhalve keer de breedte van de leiding. Onder dient de lengte van de leiding ingevuld te worden. De opgemeten slibhoogte kan onder <slibhoogte> ingevuld worden. Het aantal inspectieputten op de ruimen streng kan vermeld worden onder de hoofding . Onder kan de diepte van de leiding t.o.v. het riooldeksel worden ingegeven. Op basis van deze gegevens kan dan aan de hand van tabellen 2 tot 8 het slibvolume berekend worden en ingevuld worden onder de hoofding <slibvolume>. Tabel 2 bevat voor cirkelvormige leidingen het slibvolume (in m3) per 100 meter leiding in functie van de diameter van de leiding en de verhouding tussen opgemeten slibhoogte en leidingdiameter. Zo bevat 100 meter riolering met een diameter van 900 mm, waarvan de opgemeten slibhoogte 30% van de diameter bedraagt (verhouding slibhoogte / leidingdiameter is 0,3), 16,05 m3 slib. Tabel 3 bevat voor eivormige leidingen het slibvolume (in m3) per 100 meter leiding in functie van de afmetingen van de leiding en de verhouding tussen opgemeten slibhoogte en de hoogte van de leiding. Zo bevat 100 meter eivormige riolering met een breedte van 500 mm en een hoogte van 750 mm, waarvan de opgemeten slibhoogte 40% van de hoogte van de leiding bedraagt (verhouding slibhoogte / leidinghoogte is 0,4), 9,26 m3 slib. Tabel 4, 5 en 6 bevatten voor cirkelvormige leidingen het slibvolume (in m3) per 100 meter leiding in functie van de leidingdiameter en de opgemeten slibhoogte. Zo bevat 100 meter riolering met een diameter van 1200 mm en een opgemeten slibhoogte van 350 mm 27,44 m3 slib (zie tabel 5). Tabel 7 en 8 bevatten voor eivormige leidingen het slibvolume (in m3) per 100 meter leiding in functie van de afmetingen van de leiding en de opgemeten slibhoogte. Zo bevat 100 meter eivormige riolering met een breedte van 400 mm, een hoogte van 600 mm en een opgemeten slibhoogte van 180 mm 3,90 m3 slib (zie tabel 7). Naast onderstaande tabellen, kan ook het werkblad dat via de VLARIO-website ter beschikking wordt gesteld, gebruikt worden om de hoeveelheid te ruimen slib te ramen.
Code van Goed Onderhoud voor Rioleringen – 01/04/04
- 35 -
type
breedte
hoogte
lengte
slibhoogte
inspectieputten
diepte t.o.v. riooldeksel
slibvolume
locatie
[C/E]
[mm]
[mm]
[m]
[mm]
[-]
[m]
[m3]
Overzicht van de te ruimen riolering: geraamd totaal volume aan slib [m3] * 1,4 ton/m3 geraamde totale hoeveelheid slib [ton] Opmerking: Bij de berekening van de slibhoeveelheden wordt er enkel rekening gehouden met het slib dat zich in de hoofdriolen bevindt. Het slib dat uit de zijriolen komt, dient eveneens opgezogen te worden en wordt niet verrekend in het aantal lopende meter te reinigen riolering. De hoeveelheid slib die opgezogen wordt zal aangerekend worden volgens de weegbonnen.
Tabel 1
Overzicht van de te ruimen riolering
Code van Goed Onderhoud voor Rioleringen – 01/04/04
- 36 -
leidingdiameter [mm]
slibhoogte / leidingdiameter [-] 0,1
0,2
0,3
0,4
0,5
0,6
0,7
0,8
0,9
1,0
150
0,09
0,25
0,45
0,66
0,88
1,11
1,32
1,52
1,68
1,77
200
0,16
0,45
0,79
1,17
1,57
1,97
2,35
2,69
2,98
3,14
250
0,26
0,70
1,24
1,83
2,45
3,08
3,67
4,21
4,65
4,91
300
0,37
1,01
1,78
2,64
3,53
4,43
5,29
6,06
6,70
7,07
350
0,50
1,37
2,43
3,59
4,81
6,03
7,19
8,25
9,12
9,62
400
0,65
1,79
3,17
4,69
6,28
7,87
9,40
10,78
11,91
12,57
500
1,02
2,80
4,95
7,33
9,82
12,30
14,68
16,84
18,61
19,63
600
1,47
4,03
7,13
10,56
14,14
17,71
21,14
24,25
26,80
28,27
700
2,00
5,48
9,71
14,38
19,24
24,11
28,77
33,01
36,48
38,48
800
2,62
7,16
12,68
18,78
25,13
31,49
37,58
43,11
47,65
50,27
900
3,31
9,06
16,05
23,76
31,81
39,85
47,57
54,56
60,31
63,62
1000
4,09
11,18
19,82
29,34
39,27
49,20
58,72
67,36
74,45
78,54
1100
4,95
13,53
23,98
35,50
47,52
59,54
71,05
81,50
90,09
95,03
1200
5,89
16,10
28,54
42,25
56,55
70,85
84,56
96,99
107,21
113,10
1300
6,91
18,90
33,49
49,58
66,37
83,15
99,24
113,83
125,82
132,73
1400
8,01
21,92
38,84
57,50
76,97
96,44
115,10
132,02
145,93
153,94
1500
9,20
25,16
44,59
66,01
88,36
110,71
132,13
151,55
167,52
176,71
1600
10,46
28,63
50,73
75,10
100,53
125,96
150,33
172,44
190,60
201,06
1700
11,81
32,32
57,27
84,78
113,49
142,20
169,71
194,66
215,17
226,98
1800
13,24
36,23
64,21
95,05
127,23
159,42
190,26
218,24
241,23
254,47
2000
16,35
44,73
79,27
117,35
157,08
196,81
234,89
269,43
297,81
314,16
2200
19,78
54,12
95,91
141,99
190,07
238,14
284,22
326,01
360,35
380,13
2400
23,54
64,41
114,14
168,98
226,19
283,41
338,24
387,98
428,85
452,39
2600
27,63
75,59
133,96
198,32
265,46
332,61
396,97
455,34
503,30
530,93
2700
29,80
81,52
144,46
213,87
286,28
358,69
428,09
491,04
542,76
572,56
2800
32,05
87,67
155,36
230,00
307,88
385,75
460,39
528,08
583,71
615,75
3000
36,79
100,64
178,35
264,03
353,43
442,83
528,51
606,22
670,07
706,86
slibvolume [m3/100m] Tabel 2
Slibvolume in functie van de leidingdiameter en de verhouding tussen opgemeten slibhoogte en leidingdiameter (voor cirkelvormige leidingen)
Code van Goed Onderhoud voor Rioleringen – 01/04/04
- 37 -
leidingdafmetingen [mm]
slibhoogte / leidinghoogte [-] 0,1
0,2
0,3
0,4
0,5
0,6
0,7
0,8
0,9
1,0
300
450
0,45
1,21
2,19
3,33
4,58
5,90
7,25
8,55
9,67
10,34
400
600
0,80
2,16
3,90
5,92
8,15
10,50
12,89
15,21
17,19
18,38
500
750
1,24
3,37
6,09
9,26
12,73
16,40
20,14
23,76
26,87
28,71
600
900
1,79
4,85
8,77
13,33
18,34
23,62
29,01
34,21
38,69
41,35
700
1050
2,44
6,60
11,94
18,14
24,96
32,15
39,48
46,57
52,66
56,28
800
1200
3,19
8,62
15,59
23,69
32,60
41,99
51,57
60,82
68,78
73,51
900
1350
4,03
10,92
19,73
29,99
41,25
53,14
65,27
76,98
87,05
93,03
1000
1500
4,98
13,48
24,36
37,02
50,93
65,61
80,57
95,04
107,5
114,9
1200
1800
7,17
19,41
35,08
53,31
73,34
94,47
116,0
136,9
154,8
165,4
1500
2250
11,20
30,32
54,81
83,30
114,6
147,6
181,3
213,8
241,8
258,4
1800
2700
16,13
43,66
78,92
120,0
165,0
212,6
261,1
307,9
348,2
372,1
2000
3000
19,91
53,91
97,44
148,1
203,7
262,4
322,3
380,2
429,9
459,4
slibvolume [m3/100m] Tabel 3
Slibvolume in functie van de afmetingen van de leiding en de verhouding tussen opgemeten slibhoogte en leidinghoogte (voor eivormige leidingen)
Code van Goed Onderhoud voor Rioleringen – 01/04/04
- 38 -
leidingdiameter [mm]
150
200
250
300
350
400
500
600
10
0,05
0,06
0,07
0,07
0,08
20
0,23
0,26
0,29
20
0,14
0,16
0,18
0,20
0,22
40
0,65
0,74
0,81
30
0,25
0,30
0,33
0,37
0,40
60
1,18
1,33
1,47
40
0,38
0,45
0,51
0,56
0,61
80
1,79
2,03
2,24
50
0,52
0,61
0,70
0,77
0,84
100
2,46
2,80
3,10
60
0,66
0,79
0,91
1,01
1,10
120
3,17
3,62
4,03
70
0,81
0,98
1,13
1,25
1,37
140
3,92
4,50
5,01
80
0,96
1,17
1,35
1,51
1,66
160
4,69
5,42
6,05
90
1,11
1,37
1,59
1,78
1,96
180
5,48
6,36
7,13
100
1,25
1,57
1,83
2,06
2,27
200
6,28
7,33
8,25
110
1,39
1,77
2,08
2,35
2,59
220
7,08
8,32
9,39
120
1,52
1,97
2,33
2,64
2,92
240
7,87
9,32
10,56
130
1,63
2,16
2,58
2,94
3,25
260
8,65
10,32
11,74
140
1,72
2,35
2,83
3,23
3,59
280
9,40
11,31
12,94
150
1,77
2,53
3,08
3,53
3,94
300
10,11
12,30
14,14
160
2,69
3,32
3,83
4,29
320
10,78
13,27
15,34
170
2,85
3,55
4,13
4,64
340
11,38
14,22
16,53
180
2,98
3,78
4,43
4,99
360
11,91
15,13
17,71
190
3,08
4,00
4,72
5,33
380
12,33
16,01
18,88
200
3,14
4,21
5,01
5,68
400
12,57
16,84
20,02
210
4,40
5,29
6,03
420
17,61
21,14
220
4,58
5,56
6,37
440
18,30
22,22
230
4,72
5,82
6,70
460
18,90
23,26
240
4,84
6,06
7,03
480
19,37
24,25
250
4,91
6,29
7,35
500
19,63
25,18
260
6,51
7,66
520
26,03
270
6,70
7,96
540
26,80
280
6,87
8,25
560
27,46
290
7,00
8,52
580
27,99
300
7,07
8,78
600
28,27
310
9,01
620
320
9,22
640
330
9,40
660
340
9,54
680
350
9,62
700
slibhoogte [mm]
slibhoogte [mm]
leidingdiameter [mm]
slibvolume [m3/100m] Tabel 4
slibvolume [m3/100m]
Slibvolume in functie van de leidingdiameter en de opgemeten slibhoogte (voor cirkelvormige leidingen Ø 150 mm - Ø 600 mm)
Code van Goed Onderhoud voor Rioleringen – 01/04/04
- 39 -
slibhoogte [mm]
leidingdiameter [mm] 800
900
1000
1100
1200
1300
1400
1500
1600
1700
1800
50
1,31
1,39
1,47
1,54
1,61
1,68
1,74
1,81
1,87
1,93
1,98
100
3,63
3,86
4,09
4,30
4,50
4,69
4,88
5,06
5,23
5,40
5,56
150
6,52
6,97
7,39
7,78
8,16
8,52
8,86
9,20
9,52
9,83
10,13
200
9,83
10,53
11,18
11,80
12,39
12,95
13,49
14,01
14,51
14,99
15,46
250
13,42
14,42
15,35
16,24
17,07
17,87
18,63
19,36
20,06
20,75
21,40
300
17,22
18,56
19,82
21,00
22,11
23,17
24,19
25,16
26,10
27,00
27,88
350
21,14
22,88
24,50
26,01
27,44
28,80
30,10
31,34
32,53
33,68
34,80
400
25,13
27,32
29,34
31,22
33,00
34,69
36,29
37,83
39,31
40,73
42,11
450
29,12
31,81
34,28
36,58
38,74
40,78
42,73
44,59
46,37
48,09
49,75
500
33,05
36,30
39,27
42,02
44,60
47,04
49,35
51,56
53,68
55,72
57,68
550
36,85
40,73
44,26
47,52
50,56
53,42
56,13
58,72
61,19
63,57
65,86
600
40,44
45,05
49,20
53,01
56,55
59,87
63,02
66,01
68,87
71,61
74,25
650
43,74
49,20
54,04
58,46
62,54
66,37
69,97
73,40
76,67
79,81
82,82
700
46,64
53,09
58,72
63,81
68,49
72,86
76,97
80,86
84,57
88,12
91,53
750
48,96
56,65
63,19
69,02
74,36
79,31
83,96
88,36
92,54
96,53
100,36
800
50,27
59,75
67,36
74,04
80,10
85,69
90,92
95,85
100,53
104,99
109,27
850
62,23
71,15
78,80
85,66
91,95
97,81
103,31
108,53
113,49
118,24
900
63,62
74,45
83,23
90,99
98,05
104,58
110,71
116,49
121,99
127,23
950
77,07
87,25
96,03
103,93
111,21
118,00
124,39
130,45
136,23
1000
78,54
90,73
100,71
109,56
117,65
125,15
132,19
138,86
145,20
1050
93,49
104,94
114,87
123,84
132,13
139,87
147,17
154,11
1100
95,03
108,60
119,78
129,75
138,88
147,38
155,37
162,94
1150
111,48
124,21
135,31
145,38
154,69
163,41
171,65
1200
113,10
128,04
140,45
151,55
161,75
171,26
180,22
1250
131,05
145,07
157,36
168,53
178,89
188,61
1300
132,73
149,06
162,71
174,96
186,25
196,79
1350
152,19
167,52
181,00
193,30
204,72
1400
153,94
171,66
186,56
199,98
212,36
1450
174,91
191,54
206,23
219,67
1500
176,71
195,83
211,99
226,59
1550
199,19
217,15
233,06
1600
201,06
221,58
239,01
1650
225,05
244,34
1700
226,98
248,91
1750
252,49
1800
254,47 slibvolume [m3/100m]
Tabel 5
Slibvolume in functie van de leidingdiameter en de opgemeten slibhoogte (voor cirkelvormige leidingen Ø 800 mm - Ø 1800 mm)
Code van Goed Onderhoud voor Rioleringen – 01/04/04
- 40 -
slibhoogte [mm]
leidingdiameter [mm] 2000
2200
2400
2600
2700
2800
3000
100
5,87
6,17
6,45
6,72
6,85
6,98
7,23
200
16,35
17,20
18,01
18,78
19,15
19,52
20,24
300
29,55
31,13
32,64
34,08
34,78
35,46
36,79
400
44,73
47,21
49,56
51,81
52,89
53,96
56,03
500
61,42
64,94
68,28
71,46
73,00
74,51
77,44
600
79,27
83,98
88,44
92,69
94,74
96,75
100,64
700
97,99
104,05
109,76
115,20
117,82
120,38
125,35
800
117,35
124,89
132,00
138,74
141,99
145,17
151,32
900
137,11
146,31
154,95
163,13
167,07
170,91
178,35
1000
157,08
168,10
178,42
188,16
192,85
197,42
206,26
1100
177,05
190,07
202,22
213,67
219,17
224,52
234,87
1200
196,81
212,04
226,19
239,49
245,86
252,07
264,03
1300
216,17
233,82
250,17
265,46
272,78
279,90
293,61
1400
234,89
255,24
273,97
291,44
299,77
307,88
323,45
1500
252,74
276,09
297,44
317,26
326,69
335,85
353,43
1600
269,43
296,15
320,39
342,77
353,39
363,69
383,41
1700
284,61
315,19
342,63
367,80
379,71
391,23
413,25
1800
297,81
332,93
363,95
392,18
405,49
418,33
442,83
1900
308,29
349,00
384,11
415,73
430,56
444,84
471,99
2000
314,16
362,93
402,83
438,24
454,74
470,58
500,60
2100
373,96
419,75
459,47
477,82
495,37
528,51
2200
380,13
434,38
479,12
499,55
519,01
555,54
2300
445,94
496,85
519,66
541,24
581,51
2400
452,39
512,15
537,78
561,79
606,22
2500
524,21
553,40
580,29
629,42
2600
530,93
565,70
596,23
650,83
572,56
608,77
670,07
615,75
686,62
2700 2800 2900
699,63
3000
706,86 3
slibvolume [m /100m] Tabel 6
Slibvolume in functie van de leidingdiameter en de opgemeten slibhoogte (voor cirkelvormige leidingen Ø 2000 mm - Ø 3000 mm)
Code van Goed Onderhoud voor Rioleringen – 01/04/04
- 41 -
leidingafmetingen
leidingafmetingen
400
500
600
breedte [mm]
700
800
900
1000
hoogte [mm]
450
600
750
900
hoogte [mm]
1050
1200
1350
1500
30
0,25
0,30
0,33
0,37
50
0,84
0,91
0,97
1,02
60
0,68
0,80
0,91
1,01
100
2,28
2,46
2,63
2,80
90
1,21
1,42
1,61
1,79
150
4,06
4,38
4,68
4,98
120
1,85
2,16
2,44
2,70
200
6,15
6,62
7,07
7,50
150
2,56
2,99
3,37
3,72
250
8,51
9,15
9,76
10,35
180
3,33
3,90
4,39
4,85
300
11,11
11,94
12,73
13,48
210
4,16
4,88
5,51
6,07
350
13,92
14,96
15,94
16,87
240
5,02
5,92
6,69
7,38
400
16,90
18,18
19,38
20,51
270
5,90
7,02
7,94
8,77
450
20,04
21,58
23,01
24,36
300
6,80
8,15
9,26
10,23
500
23,29
25,13
26,82
28,41
330
7,70
9,31
10,62
11,75
550
26,64
28,81
30,79
32,64
360
8,55
10,50
12,02
13,33
600
30,07
32,60
34,89
37,02
390
9,33
11,69
13,46
14,96
650
33,54
36,47
39,11
41,54
420
9,97
12,89
14,92
16,63
700
37,04
40,40
43,42
46,19
450
10,34
14,07
16,40
18,34
750
40,52
44,38
47,81
50,93
480
15,21
17,90
20,07
800
43,94
48,37
52,25
55,76
510
16,26
19,40
21,84
850
47,20
52,36
56,73
60,66
540
17,19
20,89
23,62
900
50,23
56,29
61,22
65,61
570
17,95
22,35
25,41
950
52,91
60,09
65,71
70,59
600
18,38
23,76
27,21
1000
55,06
63,68
70,15
75,58
630
25,09
29,01
1050
56,28
66,98
74,47
80,57
660
26,31
30,79
1100
69,88
78,61
85,52
690
27,38
32,53
1150
72,20
82,50
90,36
720
28,23
34,21
1200
73,51
86,06
95,04
750
28,71
35,82
1250
89,17
99,50
780
37,32
1300
91,64
103,7
810
38,69
1350
93,03
107,5
840
39,88
1400
110,8
870
40,82
1450
113,4
900
41,35
1500
114,9
slibhoogte [mm]
300
slibhoogte [mm]
breedte [mm]
slibvolume [m3/100m] Tabel 7
slibvolume [m3/100m]
Slibvolume in functie van de afmetingen van de leiding en de opgemeten slibhoogte (voor eivormige leidingen 300x450 mm – 1000x1500 mm)
Code van Goed Onderhoud voor Rioleringen – 01/04/04
- 42 -
leidingafmetingen 1200
1500
1800
2000
hoogte [mm]
1800
2250
2700
3000
100
3,10
3,50
3,86
4,09
200
8,33
9,47
10,53
11,18
300
14,90
16,88
18,74
19,91
400
22,62
25,56
28,28
30,02
500
31,34
35,35
39,04
41,38
600
40,91
46,14
50,90
53,91
700
51,18
57,80
63,76
67,48
800
62,03
70,22
77,50
82,02
900
73,34
83,30
92,05
97,44
1000
84,99
96,93
107,30
113,64
1100
96,86
111,02
123,17
130,55
1200
108,84
125,46
139,58
148,08
1300
120,78
140,18
156,44
166,18
1400
132,39
155,08
173,68
184,75
1500
143,28
170,06
191,22
203,73
1600
153,00
185,02
208,99
223,05
1700
160,89
199,70
226,90
242,63
1800
165,39
213,83
244,89
262,42
1900
227,08
262,85
282,34
2000
239,06
280,59
302,33
2100
249,22
297,87
322,30
2200
256,61
314,44
342,07
2300
330,02
361,42
2400
344,25
380,15
2500
356,67
397,99
2600
366,56
414,68
2700
372,12
429,86
slibhoogte [mm]
breedte [mm]
2800
443,06
2900
453,54
3000
459,41 slibvolume [m3/100m]
Tabel 8
Slibvolume in functie van de afmetingen van de leiding en de opgemeten slibhoogte (voor eivormige leidingen 1200x1800 mm – 2000x3000 mm)
Code van Goed Onderhoud voor Rioleringen – 01/04/04
- 43 -