Co-referaat over “De mythe van zelfredzaamheid” door Richard den Brabander. Richard heeft mij gevraagd om hier voor jullie te reflecteren op zijn boek “De mythe van zelfredzaamheid”. Dat ga ik zometeen ook doen, maar voordat ik daartoe overga wil ik graag beginnen met het voorlezen van Artikel 1 van de grondwet van Ester Naomi Perquin: “Allen die zich in Nederland bevinden zullen zich bewust zijn van hun standplaatsgebondenheid. Zij zullen beseffen dat hun positie ten aanzien van ieder denkbaar onderwerp het gevolg is van sociaal-culturele, historische, maatschappelijke en/of religieuze invloeden en vorming. Zij zullen beseffen dat hun denken een miniem gebied vormt in een onmetelijk veld. Zij zullen beseffen dat hun blik een piepklein blikje is. Zij zullen weten en desgevraagd kunnen aantonen dat hun stemmen magere stemmen zijn, nauwelijks hoorbaar. Zij zullen inzien dat zij geen grote stappen kunnen zetten met hun popperige prutsvoetjes. Zij zullen zich daardoor niet laten ontmoedigen. Zij zullen woeste, wilde dromen hebben en nauwelijks vervulde hartstochten. Zij zullen angst, benepenheid, onzekerheid, spruitjeslucht, kleinburgerlijkheid, schaamte, behaagzucht, onmacht en een algeheel gevoel misplaatst te zijn ruiterlijk erkennen en weten te overstijgen. Zij zullen hun standplaatsen met grote regelmaat en in het volle besef van tijdelijkheid verlaten (met hun magere stemmen, hun minieme denken, hun kleine blikjes, hun popperige prutsvoetjes), om ergens anders halt te houden. Zij zullen daarbij vriendelijk naar landgenoten zwaaien en zeggen dat het allemaal zo erg niet is. Deze landgenoten zullen toegeven dat het, alles bij elkaar opgeteld, inderdaad alleszins meevalt”. Wij, zoals we hier zijn, hebben deze aansporing toch niet echt nodig? Of wel? Wij zijn ons met zijn allen natuurlijk wèl bewust van onze ‘standplaatsgebondenheid’ en wanneer wij zo’n tekst aanhoren kunnen we ons weer even comfortabel voelen met ons zelf en de boodschap ruimhartig omarmen, want de opdracht in deze geldt natuurlijk niet allereerst voor ons, maar voor bekrompen types als Geert Wilders en zijn kompanen. Wij zijn nu allemaal collectief verontwaardigd over de ‘deportatietaal’ van Wilders, maar durven we ook te bekennen dat wij eveneens een piepklein blikje hebben en ons denken een miniem veld vormt in een onmetelijk veld? Hij is nu te ver gegaan, iedereen duikt er bovenop en er ontstaat een sfeer van collectieve verontwaardiging. Het hek is van de dam, ineens zijn de vergelijkingen met Hitler en Goebbels niet langer hysterisch, maar geaccepteerd. Maar moeten we wat nu gebeurt dan niet ook hetze noemen? Want wie durft er deze dagen niet verontwaardigd te zijn? Wie zich niet snel genoeg op hoge toon aansluit bij het groeiende leger van verontwaardigden riskeert hiervoor publiekelijk ter verantwoording te worden geroepen. Zelfs grote delen van de PVV- aanhang van het eerste uur, die het toch echt nog steeds eens zullen zijn met Wilders’ ideeën, beseffen dat zich in een tijdsbestek van nog geen 48 uur een grote aardverschuiving heeft voltrokken in de publieke opinie. De sociale acceptatie van de PVV lijkt in dat korte bestek tot het niveau teruggebracht te zijn van destijds Janmaat. De kans om als aanhanger van de PVV de status van paria te krijgen is ineens levensgroot geworden. En wie durft dan nog - ook al is het voorzichtig - te stellen dat het allemaal niet zoveel om het lijf heeft en dat Wilders het wel zo gezegd heeft maar dat we ons er niet zo druk over moeten maken? Wat nu met Wilders gebeurt is een koekje van eigen deeg, zou je kunnen zeggen. Maar als we niet uitkijken leidt het bij ons, de verontwaardigden, tot dezelfde verblinding waar de retoriek van Wilders de uitdrukking van is.
1
Richards boek gaat over deze verblinding. En hij spitst dit thema toe op het gebruik van het begrip ‘zelfredzaamheid’. Hij laat in zijn boek overtuigend zien dat dit woord helemaal niet zo'n neutraal en vanzelfsprekend woord is als het vaak wordt gepresenteerd en dat het juist een stevige ideologische lading bevat waar je het ook gewoon mee oneens kunt zijn. Vreemd genoeg vindt die ideologische of politieke discussie volgens hem helemaal niet plaats. Impliciet en sluipenderwijs wordt volgens hem een gewenst mensbeeld gepropageerd, namelijk dat van de mens als autonoom en krachtig individu, zonder dat daar nog vraagtekens bij worden gezet. Dat kritiek- en gedachteloos invullen van de betekenis van het begrip ‘zelfredzaamheid’ als vanzelfsprekend noemt Richard ‘een normatieve sprong’. Met die sprong wordt de standplaatsgebondenheid vergeten. Vergeten wordt dat de positie die wordt ingenomen ten aanzien van zoiets als zelfredzaamheid het gevolg is van sociaal-culturele, historische, maatschappelijke en/of religieuze invloeden en vorming. Vergeten wordt dat er naast die ene positie nog tal van andere mogelijk zijn en dat zij allemaal piepkleine gebiedjes vormen in een onmetelijk veld. Richard sluit nauw aan bij de opvatting van Zizek dat we in een post-politieke wereld zijn aanbeland waarin al bij voorbaat maatschappelijke overeenstemming bestaat over het feit dat grote sociale vraagstukken niet meer als politieke kwesties moeten worden behandeld. Ze worden afgedaan als eenvoudige administratieve besluiten of gebaren. En dat is volgens mij ook de reden waarom Richard Judith Butler laat verklaren dat wie niet bereid is de eigen politiek opnieuw te doordenken, een onverschillig dogmatisch standpunt inneemt dat ten koste gaat van het leven en het denken. Volgens Richard worden problemen van de verzorgingsstaat tegenwoordig niet zozeer gezien als - zoals hij dat zegt - een probleem van maatschappelijke betrokkenheid, emancipatie, menswaardigheid, geluk of onrechtvaardigheid, maar als een probleem van eigen verantwoordelijkheid, eigen regie en zelfredzaamheid. De hiermee gepaard gaande ‘stilzwijgende censuur’ probeert hij te ontrafelen door te laten zien hoe in beleidsteksten op een terloopse en vanzelfsprekende manier ‘zelfredzaamheid’ als een centrale waarde wordt neergezet en door de filosofische vooronderstellingen van het begrip autonomie bloot te leggen. Met zijn boek laat hij op een krachtige manier zien hoe bepaalde begrippen in de actuele context worden gebruikt. Hij beschrijft overtuigend hoe beleidsteksten in een dwingende en sturende taal zijn opgesteld en hoe de voorgestelde orde daarin als onvermijdelijk en noodzakelijk wordt gepropageerd. Hij laat ook concreet zien dat nu juist in het veld waar opbouwwerkers en maatschappelijk werkers actief zijn, de werkelijkheid als oneindig veel complexer wordt ervaren dan zoals ze door beleidsmakers wordt voorgesteld. Alhoewel die beschouwingen mijn inzicht in de werking van het discours over zelfredzaamheid enorm hebben verrijkt, vind ik de opvatting die hij in het derde deel van zijn boek uitwerkt, wanneer hij uitzoomt op de filosofische vooronderstellingen van autonomie en de normatieve sprong, te algemeen gesteld. Dat is de opvatting dat achter het gebruik van het begrip ‘zelfredzaamheid’ een ‘cultuur van het nieuwe kapitalisme’ schuilgaat, met de daarbij centraal gepositioneerde neo-liberale waarde van de mens als autonoom wezen.
2
Wanneer ik mij beperk tot de beleidscontext en ik lees de teksten die Richard in zijn boek becommentarieert, dan zie ik daar rond het gebruik van het begrip ‘zelfredzaamheid’ meerdere waardesystemen impliciet aan de orde komen. Dat is allereerst de door Richard gelokaliseerde ‘cultuur van het nieuwe kapitalisme’ met haar nadruk op autonomie, maar daarnaast zie ik in de teksten ook duidelijke aanknopingspunten: voor een nieuw pleidooi voor emancipatie, voor acceptatie van de kracht van kwetsbaarheid en voor meer nadruk op lokale, kleinschalige, zelfs autarkische oplossingen. En hoogstwaarschijnlijk staan in de teksten nog tal van andere waarden verdekt opgesteld, die ik nu niet zie omdat ik daar misschien onvoldoende gevoelig voor ben. Wanneer in de door Richard besproken beleidsteksten achter het begrip zelfredzaamheid niet één maar meerdere waardesystemen schuilgaan, zou dat voor nog een andere verklaring kunnen zorgen waarom de vraagstukken in die teksten nauwelijks als politieke kwesties worden gezien en besproken. Misschien is het zelfs wel zo dat de oorzaak daarvan niet zozeer in hun waarden-neutrale, administratieve toepassing ligt, maar meer in het multi-interpretabele karakter van die teksten zelf en met name van het begrip zelfredzaamheid. Namelijk omdat ze een grote variëteit in zich dragen om gedachteloos te kunnen worden geconsumeerd. Misschien is het zo dat heel veel verschillende mensen in dat begrip wel wat van hun gading vinden en dat het begrip in de context van de verschillende beleidsuitspraken als een cafetaria functioneert: in de vitrine ligt voor elk wat wils. En met een uitgebreide menukaart kunnen veel mensen met uiteenlopende smaak tevreden worden gesteld. En - zoals we weten - is tevredenheid de vijand van het politieke verschil en geschil. Ik stel me voor dat Rutte en Samsom met elkaar in gesprek zijn over het stimuleren van zelfredzaamheid en dat ze het roerend met elkaar eens zijn. Maar onder de gemeenschappelijke oppervlakte van dat genoeglijke gesprek ziet Rutte het ideaal voor zich dat iedereen zijn eigen broek ophoudt en dus autonoom is, terwijl Samsom een nieuwe impuls ziet voor zijn verticale stijgingsideaal. Daarnaast wil ik benadrukken dat beleidsteksten niet het enige podium vormen waarop het maatschappelijke discours over zelfredzaamheid plaatsvindt. Overigens laat Richard dat - alhoewel niet zo prominent - ook zien door middel van het uitgebreide verslag van zijn gesprekken met professionals. Hoe waardevol de analyse van beleidsteksten ook is , we moeten niet vergeten dat er nog een ander en groot gebied is waar op een intensieve manier maatschappelijke vraagstukken worden besproken en bovendien vaak wèl als politieke kwesties worden ervaren omdat daar de consequenties van de verschillende keuzes onmiddellijk worden gevoeld: ik doel hier op het lokale niveau van de civil society, de samenleving van en door burgers in gemeenten, wijken, buurten, straten, clubs en verenigingen. Daar, op dat lokale niveau, wordt de verzorgingsstaat niet alleen beschouwd als een systeem dat mensen afhankelijk maakt, zoals in het beleidsdiscours rond het begrip 'zelfredzaamheid' gebeurt en waarvan Richard in zijn boek tal van voorbeelden noemt. Het aantal Paarse Krokodillen waar mensen in het leven van alledag tegenaan lopen is even talrijk als frustrerend en de verzorgingsstaat wordt op dat lokale niveau dan ook zeker zo vaak gezien als een bureaucratisch gedrocht dat natuurlijke solidariteit tussen mensen heeft geïnstitutionaliseerd tot een soort technische solidariteit. De menselijke maat is vaak zoek. Veel van de initiatieven op lokaal niveau zijn gericht op herstel van die menselijke maat.
3
In zijn boek bespreekt Richard uitgebreid de opvatting dat de verzorgingsstaat mensen afhankelijk maakt en haalt daarbij de uiteenlopende standpunten aan van Richard Sennett, Theodore Dalrymple en Martin Sommer. Deze blijven allen met hun standpunten binnen de discussie van de verzorgingstaat als de staat die mensen afhankelijk maakt. Richard laat duidelijk zien dat deze opvatting over de verzorgingsstaat en de heroverweging van de positie van het individu als primair zelfredzaam in de zin van autonoom, zijn inspiratie ontleent aan het discours over de cultuur van het nieuwe kapitalisme dat hij aan de hand van het werk van Richard Sennett beschrijft. En natuurlijk, ook voor de economie van het nieuwe kapitalisme is de klassieke bureaucratie een gedrocht, maar minder vanwege haar Kafkaëske ontmenselijking, dan vanwege het feit dat zij het krachtige, ideale individu frustreert in zijn wens los te laten en zich vrij te bewegen in - wat Richard met een citaat noemt - de wereld van investeringmaatschappijen. Behalve zoiets als de cultuur van het nieuw kapitalisme en het discours over zelfredzaamheid als het contrapunt van de afhankelijkheid waarin de verzorgingsstaat haar burgers heeft gestort, is er dus nog iets anders gaande, een misschien wel even krachtige beweging die uit een heel ander vaatje tapt. Volgens mij is het sociaal-politieke landschap sinds een aantal jaren ingrijpend aan het veranderen. In de Groene Amsterdammer schreven Jos van der Lans en Nico de Boer recentelijk over deze ontwikkeling: "De instituties van de verzorgingsstaat kraken, burgers nemen op tal van terreinen het heft in handen, gemeenten zien door de 3 decentralisaties de kans schoon zich te ontworstelen aan de starre Haagse voogdij. Dat maakt steden tot fascinerende sociale laboratoria, waar alles bij elkaar komt: de 'do it ourselves-beweging', nieuwe horizontale netwerkorganisaties, andere professionele aanpakken en lokale overheden die samenhangend beleid maken van arbeid en zorg". De Nederlandse verzorgingsstaat wordt gelokaliseerd. Lokaal zien we steeds meer pogingen om te ontsnappen aan de bureaucratie, om lokaal maatwerk te leveren, om verkokering en versplintering te doorbreken, om publieke voorzieningen als zwembaden, buurthuizen en leeszalen in zelfbeheer te nemen, om de lokale economie nieuwe impulsen te geven, soms zelfs door de introductie van lokale munten en ruilsystemen. Deze vernieuwing van de institutionele orde komt niet van de ministeriële en andere landelijke institutionele beleidskokers, maar van onderop. De transities, die komen van boven, maar de echte innovatie, over liever gezegd verbetering, komt van het lokale niveau van gemeenten, wijken en kernen, buurten en straten. Op het lokale, gemeentelijke niveau is heel duidelijk - dat wordt immers dagelijks gevoeld - dat de klassieke, formele solidariteit van overheidswege onmisbaar blijft. Maar dan niet zozeer ingevuld door ambtenaren achter het loket, maar gedragen door tastbare bekommernis en betrokkenheid van burgers van allerlei pluimage, van Islamiet tot PVV-er. De 3 decentralisaties zijn transities, dat wil zeggen stelselwijzigingen die bij wet geregeld worden. Dat gebeurt van bovenaf en gaat gepaard met een discours dat sterk leunt op een neo-liberaal waardenpatroon en daarnaast en daarbij gemotiveerd wordt door bezuinigingen. Zelfredzaamheid is dan een begrip waar primair de roep uit spreekt om meer eigen verantwoordelijkheid. Maar de echte transformatie vindt elders plaats, namelijk van onderop. Een begrip als zelfredzaamheid heeft binnen de context van die transformatie een heel andere kleur: het gaat meer om lokale soevereiniteit, zelfbestuur, de ruimte om op wijk en buurtniveau een nieuwe inhoud te geven aan solidariteit. 4
Verblinding blijft altijd op de loer liggen. Ook het geloof in de initiatieven van onderop kan makkelijk fundamentalistische trekjes krijgen. Wat het boek van Richard laat zien is dat onze standpunten, neigingen en gedachten om permanente aandacht, onderhoud en reflectie vragen. De eindeloze complexiteit van de werkelijkheid stelt ons deze eis. Ik wil dan ook graag afsluiten met een tweetal oproepen aan jullie allemaal hier in deze zaal. 1. Lees het boek van Richard en val hem en elkaar lastig met de vragen die het oproept en de inzichten die het geeft. 2. Huppel vrolijk door stad en land, wijk en dorp, stort je in van alles en nog wat aan leuke projecten en gedachten, maar hoed je voor normatieve sprongen die verder rijken dan de polsstok van je kritische reflectie lang is. Anton van Genabeek
5