Democratie.Nu-nieuwsbrief 58 - 14/01/2006 De mythe van de Goede Dictator Geschreven door Michaël Bauwens vrijdag, 30 december 2005
Democratie is allemaal wel mooi enzo, maar al dat gediscussieer en gepalaver vraagt zoveel tijd en is zo vermoeiend. Zou een goede dictator dus eigenlijk niet beter zijn? Iemand die de mensenrechten enzo respecteert, goed luistert naar wat de experts hem vertellen, en als enige doel heeft om het grootst mogelijke geluk voor het grootst mogelijk aantal mensen te bereiken. Maar ook iemand die op tafel kan kloppen en moeilijke maar noodzakelijke beslissingen er door kan duwen. Antwoord: nee. Er zijn een aantal fouten in bovenstaande redenering die er snel uitgehaald kunnen worden. Zo gaat men er nogal gemakkelijk van uit dat de 'experts' een eensluidend oordeel zullen vellen, wat allesbehalve het geval is. Vooral op politiek gevoelige domeinen zoals economie, sociologie en politicologie is er zelfs over de meest fundamentele vraagstukken nog geen eensluidend paradigma voorhanden. Ook het idee dat 'goede bedoelingen' datgene is wat er momenteel ontbreekt gaat iets te kort door de bocht. Hoewel er zonder twijfel heel wat opportunisten tussen de politici zitten doen de meesten hun werk echt met de beste bedoelingen, en toch vliegen ze elkaar om de haverklap in de haren omdat ze het - ondanks hun goede bedoelingen dus - niet eens geraken. Bovendien geldt vooral bij dictators - dat macht corrumpeert, dus we kunnen ons serieus afvragen hoelang het zou duren eer die goede bedoelingen pure machtshonger geworden zijn. Als een 'goede dictator' trouwens zo'n goede en eenvoudige oplossing zou zijn stel ik voor dat iemand bij de volgende verkiezingen met zo'n programma afkomt - 'luisteren naar de experts, met de beste bedoelingen handelen, en alle macht stevig in handen hebben' - om dan te zien hoeveel stemmen hij of zij haalt. Dat is natuurlijk een intellectueel oneerlijk argument maar misschien kan de evidente onhaalbaarheid van zo'n poging bij de gelovigen in de mythe van de goede dictatuur wel een belletje doen rinkelen. Maar wat als bovenstaande 'praktische' bezwaren nu eens van tafel geveegd zouden kunnen? Zelfs dan blijven er nog meer structurele problemen met de populaire mythe. Zo is het bereiken van menselijk geluk absoluut geen sinecure. Er is helaas echt geen wonderformule om te weten te komen hoe je zelf zo gelukkig mogelijk kan worden, laat staan als het over miljoenen mensen gaat. Dat een 'goede dictator', zelfs bijgestaan door een team geniale experts, zou kunnen inschatten welke beslissing het meeste geluk zal genereren is dus al hoogst twijfelachtig. Maar wat als die goede dictator en zijn team nu eens wél precies wisten - bijvoorbeeld met een hyper-geavanceerd enquête-systeem -
wat iedereen al of niet gelukkig zou maken? Zelfs dat zou niet kunnen omdat een enquête of een opiniepoll fundamenteel verschilt van de mogelijkheid tot échte beslissing. Andere variabelen leiden bij eenzelfde input tot een ander resultaat, en dezelfde mensen kunnen bij een enquête dus anders op een vraag antwoorden dan wanneer ze een concrete beslissing moeten nemen. Bovendien gaat aan een referendum, i.t.t. bij een opiniepoll, steeds een intens maatschappelijk debat vooraf juist omdat mensen meer energie steken in het nemen van een goede beslissing wanneer die een werkelijk effect zal hebben dan wanneer het bij een mening blijft. Hiermee komen we bij het tweede fundamentele argument voor democratie. Naast het voordeel dat democratie 'betere' keuzes - i.e. keuzes die meer 'geluk' genereren - oplevert omdat die miljoenen mensen gewoonweg beter weten wat voor hen goed is dan een kleine elite, brengt bovendien ook het bestaan van democratie op zich meer geluk op. Enkel en alleen het besef dat je (meer) in controle bent over je eigen leven (door directere controle over de wetten waar je aan moet gehoorzamen) maakt mensen gelukkiger. Zie voor meer informatie hierover bv. dit artikel van Jos Verhulst. Dat laatste argument is trouwens opnieuw door het vorige verklaarbaar - omdat je zelf beter weet wat jou gelukkiger kan maken betekent een grotere controle over je eigen leven dus ook dat je je objectief in een 'betere' situatie bevindt. Kortom, alle kerstavond-praat en café-gefilosofeer ten spijt zou zelfs een Goede Dictator géén 'goede' keuze zijn. Niet echt onverwacht, maar tot nader order blijft democratie dus nog steeds de nummer één wat regeringsvormen betreft.
DI NEWSLETTER #12 Geschreven door Ronald Pabst / Carsten Berg donderdag, 12 januari 2006
Content 0) 1) 2) 3) 4)
EDITORIAL INSIDE BRUSSELS: ALLIANCE FOR DEMOCRACY Dead and alive: The EU Constitution BAVARIA: 835 REFERENDUMS - ENGLISH VERSION REMINDER: DEMOCRACY SCHEDULE
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o 0) EDITORIAL by Ronald Pabst Twenty-five people from a variety of different European NGOs gathered in Brussels to talk about the chances for a campaign promoting the quick implementation of the European Citizens’ Initiative (ECI). At the meeting, I saw a lot of new faces. This was encouraging. The follow-up meeting will be organised in Brussels on 20 January. You are invited to join us.
In this newsletter you will find a report from the meeting and a summary of some of the contradictory statements politicians have recently made in answer to the question: Is the ratification process of the EU constitution stopped or merely interrupted? We also present an English version of our paper on referendums in Bavaria since some of you have asked us for a translation. There are also details about our next meetings in Brussels and Berlin. o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o 1) INSIDE BRUSSELS: ALLIANCE FOR DEMOCRACY This time our Brussels correspondent reports about the ECI-meeting in Brussels on 15. December. http://www.democracy-international.org/insidebrussels-nr3.html o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o 2) Dead and alive: The EU Constitution Europe’s top politicians are not sure how to proceed with the EU Constitution. Here is an overview of the proposals made in January and the remarkable reaction from a pro-European member of the Dutch Parliament. http://www.democracy-international.org/dead-and-alive.html o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o 3) BAVARIA: 835 REFERENDUMS - ENGLISH VERSION Bavarians benefit from some of the best conditions in Germany concerning local referendums. Now we have published an English paper evaluating the experiences. More information available at: http://www.democracy-international.org/papers.html o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o 4) REMINDER: DEMOCRACY INTERNATIONAL SCHEDULE 20 JAN 06 - ECI MEETING IN BRUSSELS http://www.democracy-international.org/eci-meeting.html 27/28 JAN 06 - CONFERENCE IN BERLIN http://www.democracy-international.org/berlin-conference.html 29 JAN 06 - DI MEETING IN BERLIN http://www.democracy-international.org/next-meeting.html o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o
Politieke klasse blijft doodsbang voor oordeel volk
Geschreven door Bert Penninckx woensdag, 28 december 2005
Dat ons staatsbestel berust op de volkssoevereiniteit is kennelijk nog steeds zo omstreden dat het in de notitie niet voorkomt; vandaar dat er een te zware nadruk valt op de representatieve democratie als de verschijningsvorm bij uitstek van de democratie. http://www.referendumplatform.nl/product_info.php?products_id=170 Trouw, 15 november 2005, door Ulli d'Oliveira Het arme D66 heeft weer een dode mus voor de poorten van de hel weggesleept: een kabinetsnotitie over referenda. De notitie die op 4 november is uitgebracht, is een wijde fuik met een heel smal keeltje: ,,Wanneer het gehele scala aan verschijningsvormen van referenda wordt overzien, meent het kabinet (?) dat het correctief wetgevingsreferendum in vergelijking met andere typen referenda de minste spanningen oproept met het vertegenwoordigend stelsel.'' Dat correctief referendum moet dan wel raadgevend zijn, d.w.z. dat het initiatief bij de bevolking moet liggen, en niet bij regering of parlement (zoals het raadplegend referendum). Het kabinet kiest dus voor wat verwarrend heet het bindend raadgevend correctief referendum, als er dan toch iets gedaan moet worden. Dat het referendum correctief moet zijn, betekent dat er in principe al een overheidsbesluit moet zijn aanvaard, en dat dit voorgelegd wordt aan de bevolking. Die kan dan dat besluit terugdraaien. Opmerkelijk dat één woord in de hele nota niet voorkomt: volkssoevereiniteit. Veel wordt gesproken over de representatieve democratie als centrale waarde en als fundament, waaraan niet wezenlijk afbreuk mag worden gedaan. Met als gevolg dat alle voorstellen tot invoering van elementen van directe democratie daarmee niet onverenigbaar mogen zijn. Maar de gedachte dat de representatieve democratie een afgeleide is van de oorspronkelijke volkssoevereiniteit is in het stuk niet terug te vinden. Dit gaat uit van de onwrikbaarheid van de vertegenwoordigende democratie, ook al wordt de bereidheid om 'de architectuur van de publieke sector tegen het licht te willen houden' met de mond beleden. Dat modellen van directe democratie alleen een inpasbare aanvulling op de vertegenwoordigende democratie mogen vormen, zet de architectuur op zijn kop: de representatieve democratie is een invulling van de democratie die krachtens de volkssoevereiniteit weer kan worden ingetrokken of gewijzigd. De volkssoevereiniteit, dat is de leer die de macht en de bevoegdheden van staatsorganen gelegitimeerd ziet in de volkswil, kan allerlei vormen van democratie voortbrengen. Burgers kunnen rechtstreeks besluiten nemen of langs de omweg van het kiezen van vertegenwoordigers, waarvan het mandaat weer kan worden ingetrokken. Dat ons staatsbestel berust op de volkssoevereiniteit is kennelijk nog steeds zo omstreden dat het in de notitie niet voorkomt; vandaar dat er een te zware nadruk valt op de representatieve democratie als de verschijningsvorm bij uitstek van de democratie. Nederland heeft het moeilijk met referenda. De politieke klasse is er doodsbang voor. De nacht van Wiegel, waarin het voorstel om bij Grondwet een bindend raadplegend correctief referendum in te voeren sneuvelde, staat nog vers in het geheugen. Voorstellen om de Tijdelijke Referendumwet te bestendigen zijn in 2004 in de Kamer verworpen, en die wet is dan ook dit jaar verlopen. Den Haag blijft om de hete brij heen draaien. Men heeft zich daar ook verkeken op de uitkomst van het referendum over de Grondwet voor de Europese Unie van 1 juni. Schoorvoetend erkent het kabinet dat dit correct is verlopen, maar het heeft bezwaar tegen het niet correctieve karakter ervan: eerst mocht de kiezer spreken, en dan moest de wetgever een afweging maken. Deze komt in de problemen, omdat zijn ingenomen standpunt haaks kan staan op de uitkomst van het referendum. Een schijnprobleem: de directe democratie gaat bij een concreet issue voor de representatieve. Er is dus een voorrangsregeling: het kamerlid wikt, het mondige volk beschikt. Er komt nu dus geen voorstel tot Grondwetswijziging. Het kabinet spreekt over eventuele voorstellen en hoe die eruit zouden zien. In het licht van die voorwaarden geeft het een eerste, niet onverdeeld positieve beoordeling van het initiatiefwetsvoorstel DubbelboerDuyvendak. Het wil namelijk dat vrijwel de hele regeling van de verkozen variant van het
referendum in de Grondwet wordt opgenomen: het betreft de drempels voor het initiatief, opkomst- en meerderheidsdrempels voor de bindendheid van de uitslag, de uitgezonderde onderwerpen en dergelijke. Dit vormt een vrijwel totale blokkade. Het maakt de Grondwet op dit punt topzwaar, vergeleken met de meeste andere bepalingen. De regeling wordt bijzonder rigide. Het is beter om alleen het principe van de geoorloofdheid van het bindende referendum in de Grondwet vast te leggen, en de nadere invulling daarvan bij gewone wet te doen, al dan niet met een eis van gekwalificeerde meerderheid, zoals in het voorstel Dubbelboer- Duyvendak is vastgelegd. Dat heeft nog een belangrijk voordeel dat in de notitie wordt verwaarloosd: de referenda in gemeenten. Voor zover die bindend zijn zou dat ook tot in net zoveel details in de Grondwet geregeld moeten worden. Dit is pure tegenwerking, ondanks de vrome verzuchting, dat -mocht het ooit tot stand komen- ' de decentrale autonomie maximaal moet zijn'. Het is duidelijk dat het kabinet ook daar geen poot voor zal uitsteken, hoewel er misschien nog meer te zeggen is voor bindende referenda op gemeentelijk vlak dan op het nationale. Hoewel de mondigheid van de mensen aanzienlijk is toegenomen, en de kwaliteit van de volksvertegenwoordiging is afgenomen, blijft de politieke klasse doodsbenauwd voor de participerende burger. Echt Nederlands! H.U. Jessurun d´Oliveira is oud- hoogleraar migratierecht aan de Universiteit van Amsterdam. Zie ook commentaar op http://www.republikanisme.nl/blog/2005/11/nederlandse_vol.html In een artikel in Trouw bekritiseert jurist Jessurun d´Oliveira de angst van de Nederlandse politieke elites voor de volkssoevereiniteit (en daarmee samenhangend het referendum). Voor de elite staat vast wat democratie is: een representatieve partijendemocratie. In 1848 werd Nederland een parlementaire (representatieve) democratie en in 1917 begon de opmars van de politieke massapartijen. Voor veel politici dient Nederland altijd een dergelijke democratie te blijven. Degenen die vinden dat het volk dit in laatste instantie uitmaakt, worden beschouwd als "populisten". In Nederland wordt het volk in de grondwetregeling helemaal niet als soeverein beschouwd; vanaf het begin heeft het land corporatistische regententrekken gehad. Jessurun d´Oliveira stelt dat de democratie steeds verandert en dat directere vormen van democratie geen bedreiging zijn voor de democratie, maar wel voor de macht van bepaalde elites die hún versie van democratie aan de burgers willen opleggen.
Van particratie naar democratie Geschreven door Bert Penninckx zondag, 8 januari 2006
Deze oefening wil van uit de beginselen van de democratie onderzoeken hoe van uit de bestaande particratie naar een democratie kan geëvolueerd worden. ... Geheime stemming:dus ook voor de verkozenen. ... Mandateringsregel:geen kiesdrempel, rechtstreekse verkiezing van de wetgevende, de uitvoerende macht en alle belangrijke maatschappelijke mandaten (ocmw, rechters, overheidsbedrijven, rijkswacht en politie, enz.) met uiteraard mogelijkheid tot recall. ... Gelijke toegang tot de media. ... In principe is iedereen kandidaat. De enige publieke financiering is het lanceren en het onderhoud van een publiek forum. Privé financiering van
eigen verkiezingsboekjes zijn verboden. Partijen worden dus niet gefinancierd. Mensen die een mandaat bekleden krijgen het statuut van een tijdelijke ambtenaar.
Ik neem als basis het tweede hoofdstuk van het boek “Het verdiepen van de democratie” van Jos Verhulst. Versie: http://www.directe-democratie.be/publicaties/boek-verdiepen/boek-verdiepen-hf st2.html Andere concrete ideeën uit bvb de Witte Werf zijn hier nog niet in opgenomen. De twee bestaande stukken die mij zo onmiddellijk waardevol blijken om de particratie af te bouwen zijn: 12 maatregelen ter versterking van de democratie van Guido Van Den Ende (bestuurder Tegenwind) http://www.tegenwind.be/Twaalf_maatregelen.160.0.html Tienpuntenplan van Walter Claeys (bestuurder Tegenwind) http://www.tegenwind.be/De_politiek_saneren.156.0.html De maatregelen om het BROV in te voeren worden hier niet behandeld. Bert Penninckx
Uit het boek van Jos Verhulst “Het verdiepen van de democratie”
Democratie betekent: 'heerschappij door het volk' Omdat staatsmacht wordt uitgedrukt via de wetgeving, betekent 'democratie' dat het volk de wetten maakt. De wetten ontlenen in een democratie hun autoriteit aan het feit dat zij op een of andere manier door het volk zijn goedgekeurd. Wetten leggen verplichtingen op, niet aan het volk in zijn geheel, maar wel aan de individuele burgers. De individuele leden van de gemeenschap worden geacht de autoriteit van de wet te erkennen, omdat zij in principe ook de gelegenheid hadden om mee vorm te geven aan de wet. Zo komt men tot het begrip van het 'sociaal contract' van Jean-Jacques Rousseau: de wetten zijn het resultaat van een sociaal contract tussen gelijkwaardige en mondige burgers. Een wet is in de democratische visie enkel legitiem wanneer diegenen die geacht worden de wet te gehoorzamen, ook mee vorm kunnen geven aan die wet . Het begrip 'sociaal contract' wordt het best in negatieve zin gedefinieerd. Indien de autoriteit van de wetten niet wordt afgeleid uit de autoriteit van God, van de adel, van bezitters van grond, geld of kennis, dan blijft het sociaal contract als enige mogelijkheid over. Wetten ontlenen hun autoriteit aan het feit dat het vrije afspraken zijn tussen de leden van de rechtsgemeenschap. Hoe kunnen burgers samen een sociaal contract sluiten? Uiteraard moeten zij daarvoor samenkomen, overleggen en afspreken. Zo ontstaat de eerste, concrete invulling van de democratische vergadering: de volksvergadering.
De beginselen van de volksvergadering Bepaalde principes zijn in iedere democratische volksvergadering aanwezig. Het gelijkheidsbeginsel Het gelijkheidsbeginsel vormt de grondslag van de volksvergadering: alle 'mondige' (in de zin van 'toerekeningsvatbare') leden van de gemeenschap kunnen deelnemen aan de volksvergadering en krijgen evenveel gewicht bij de besluitvorming. Het democratisch ideaal vertrekt van de grondstelling dat er geen autoriteit is boven het volk. Dit uitgangspunt betekent dwingend dat iedereen als gelijke optreedt. gevolgtrekking van Bert Penninckx ---> Elk beleidsniveau is soeverein en bepaalt zelf zijn interne democratie. Zo moet elke gemeente zelf zijn besluitvormingsregels kunnen maken. Het initiatiefrecht Het initiatiefrecht betekent dat ieder lid van de volksvergadering een gelijk recht heeft om voorstellen in te dienen. De agenda van de volksvergadering wordt dus niet door een elite b e p a a l d . Het initiatiefrecht is niets anders dan een speciale toepassing van het gelijkheidsbeginsel. De meerderheidsregel Meestal zal unanimiteit niet haalbaar zijn. Daarom wordt de meerderheidsregel ingevoerd. Het meerderheidsbeginsel vloeit voort uit het gelijkheidsbeginsel en uit het verlangen om de onlust te minimaliseren: door toepassing van de meerderheidsregel bekomt men het geringste aantal ontevredenen. Men kan ook argumenteren dat iedere andere oplossing dan de meerderheidsregel een negatie van het gelijkheidsbeginsel meebrengt. Meerderheidsregel: gevolg ---> geen 2/3 meerderheid (zoals voor de grondwet) en geen inhoudelijk juridische toetsing. Ook geen dubbele meerderheden. Wél een technische toetsing naar dependencies en een onderzoek naar de financiële en maatschappelijke implicaties + sugesties hoe het voorstel kan geïmplementeerd worden. Het mandateringsbeginsel Voortdurende unanimiteit is in een democratie onhaalbaar. Daarom maakt de meerderheidsregel deel uit van het democratische 'oerbeeld'. Maar er is nog een tweede probleem. Ook universele deelname bij de democratische besluitvorming zal onhaalbaar zijn. Steeds zullen er leden van de gemeenschap zijn die over bepaalde aangelegenheden niet willen meebeslissen (omdat zij geen tijd hebben, omdat zij zich niet bevoegd achten, of omwille van andere redenen). Daarom wordt naast de meerderheidsregel ook de mandateringsregel ingevoerd: wie niet deelneemt aan de volksvergadering, wordt geacht een mandaat te geven aan hen die wel deelnemen. De mandateringsregel kan niet worden ontweken door een stemplicht of opkomstplicht op te leggen. Zelfs indien men bij wet besluit dat alle leden van de gemeenschap aan de volksvergadering moeten deelnemen, zal men nog altijd een regeling moeten treffen voor diegenen die deze verplichting niet opvolgen. De besluiten van de volksvergadering zullen ook bindend zijn voor die afwezigen. Het mandateringsbeginsel heeft dus niets te maken met het onderscheid tussen representatieve en direct-democratische besluitvorming. Het mandateringsbeginsel is een direct gevolg van het feit dat wetten per definitie gelden voor alle leden van de gemeenschap. Met andere woorden: ik kan de toepasbaarheid van de wet op mijzelf niet verwerpen met het argument dat ik niet heb deelgenomen aan de totstandkoming van de wet. Door af te zien van deelname aan de besluitvorming omtrent die wet, word ik automatisch geacht een mandaat te geven aan diegenen die wel meebeslisten. Zonder dit beginsel zou ieder individu zich à la carte aan de toepasbaarheid van wetten kunnen ontt r e k k e n .
Mandateringsregel: gevolg ---> geen kiesdrempel, rechtstreekse verkiezing van de wetgevende, de uitvoerende macht en alle belangrijke maatschappelijke mandaten (ocmw, rechters, overheidsbedrijven, rijkswacht en politie, enz.) met uiteraard mogelijkheid tot recall. In een direct-democratische besluitvorming via een volksvergadering worden dus formeel gezien altijd twee beslissingen genomen: ten eerste komt een mandateringsbeslissing tot stand: iedere burger besluit dat hij zelf deel zal uitmaken van het 'ad hoc parlement' dat de beslissing zal nemen, of dat hij zijn medeburgers zal mandateren (hetgeen hij doet door niet-deelname); ten tweede neemt de volksvergadering dan de beslissing over de zaak die ter discussie staat. Van volksvergadering tot referendum volgende elementen maken onontkoombaar deel uit van de werking van de volksvergadering 1. het gelijkheidsbeginsel 2. het beginsel van de volkssoevereiniteit (er is geen autoriteit boven het volk) 3. de meerderheidsregel 4. het mandateringsbeginsel. Het systeem van de volksvergadering heeft zijn grenzen. Op een bepaald ogenblik wordt het marktplein gewoon te klein. Bijgevolg moet de publieke discussie anders gebeuren: via de media, via deelvergaderingen enz. De discussie zal dus langer duren en minder direct van aard zijn. Dat is eerder een voordeel dan een nadeel. Er is meer tijd voor overleg, meer gelegenheid om valse argumenten te doorzien. Gelijke toegang tot de media. gevolg ---> Iedereen, dus ook potentiële vertegenwoordigers, krijgen gelijke toegang tot de media: kandidaten kunnen zich in een verkiezingsboekje voorstellen. Anderen kunnen daar commentaar op geven. Ook worden er aanbevelingen gedaan om andere kanditaten op de lijst te zetten. In principe is iedereen kandidaat. De enige publieke financiering is het lanceren en het onderhoud van een publiek forum. Privé financiering van eigen verkiezingsboekjes zijn verboden. Partijen worden dus niet gefinancierd. Mensen die een mandaat bekleden krijgen het statuut van een tijdelijke ambtenaar. Zij kunnen zich door andere ambtenaren laten bijstaan. Bovendien zullen we niet meer stemmen bij handopsteking, maar in 'de beslotenheid' van het stemhokje. Zo'n geheime stemming is onmiskenbaar een groot voordeel: iedereen kan zonder sociale druk zijn oordeel uitspreken. Geheime stemming: gevolg ---> dus ook voor de verkozenen.
De representatieve democratie
Maar ook het referendum heeft zijn grenzen. We kunnen niet over alle onderwerpen referenda houden: de maatschappelijke kost voor de directe besluitvorming wordt gewoon te groot. Niet alleen kost ieder referendum geld. Belangrijker is dat ieder referendum van de burger tijd en inzet vraagt: hij moet zich naar best vermogen een oordeel vormen over de zaak die ter discussie staat, en dan stemmen. Natuurlijk kunnen overbelaste burgers zich onthouden van deelname aan het referendum en daardoor een mandaat geven aan de gemeenschap van de stemmers. Indien er te weinig belangstellenden zijn, wordt deze procedure evenwel onbruikbaar. Het is absurd om een nationaal referendum te organiseren over een aangelegenheid waarvoor uiteindelijk slechts een handvol kiezers opdaagt. Niet alleen is de volksvergadering onwerkbaar, maar zelfs het systematisch gebruik van het referendum is ondoenbaar. Er moet dus een andere oplossing worden gevonden. De essentiële vraag is daarbij: wanneer het referendum als methode om te beslissen niet geschikt is, wie neemt dan wél de beslissing? Normaal wordt het mandateringsprobleem bij het referendum zelf opgelost:
de kiesgerechtigden die effectief stemmen, dragen het mandaat vanwege de samenleving. Omdat het iedereen vrij staat om dit mandaat al dan niet op te nemen, wordt het gelijkheidsbeginsel niet geschonden. Maar wie krijgt het mandaat indien het referendum niet plaatsvindt? De representatieve of vertegenwoordigende democratie is in wezen een techniek om dit mandateringsprobleem op te lossen. Representatieve democratie moet worden ingevoerd zodra de burgers te weinig tijd of belangstelling hebben om mee te werken aan een besluit dat toch genomen moet worden. De maatschappelijke kosten voor een referendum over ieder afzonderlijk onderwerp worden op een gegeven ogenblik volgens de burgers zelf te groot in verhouding tot de democratische winst (rechtstreekse toegankelijkheid tot de besluitvorming voor iedere burger). Daarom besluiten de burgers om voor enkele jaren een vast parlement aan te duiden dat het mandaat krijgt om besluiten te nemen voor alle aangelegenheden waarover de burgers niet rechtstreeks wensen te beslissen. De verkiezing van het parlement is dus een speciale vorm van een direct-democratisch besluit: men beslist wie zal beslissen over de aangelegenheden waarvoor de bevolking wenst te mandateren. Het mandaat dat het parlement krijgt is dus een speciale verschijningsvorm van het mandaat dat bij direct-democratische besluitvorming door de volledige gemeenschap aan de effectieve kiezers wordt gegeven. Bij direct-democratische besluitvorming (referendum) vormen de effectieve kiezers als het ware een reusachtig ad hoc parlement dat gemandateerd is om over het onderwerp te beslissen. Het enige verschil met de representatieve besluitvorming (stemming in het parlement) is dat het parlement zijn mandaat reeds een tijd voor de stemming kreeg. Het is duidelijk dat deze ontkoppeling tussen mandatering en beslissing niet fundamenteel is. Maar het is wel essentieel om in te zien dat het parlement en de gemeenschap van kiezers bij een referendum logisch en formeel op dezelfde voet staan.
De verhouding tussen referendum en parlementaire besluitvorming Door de invoering van het representatieve parlement rijst een nieuw probleem. Hoe achterhaalt men voor welke aangelegenheden de burgers toch nog direct wensen te beslissen? De voorstanders van het zuiver representatieve systeem hebben hun antwoord klaar. Zij bepleiten de almacht van het parlement en verwerpen het referendum. Hierdoor wordt de volkssoevereiniteit, zoals uitgedrukt in het oerbeeld van de democratie, zwaar geschonden. In het zuiver representatieve systeem wordt het opnieuw mogelijk om wetten in te voeren die door een elite worden gewild, maar die door de meerderheid worden afgewezen. Zodra het parlement is geïnstalleerd, kan het vrij tegen de meerderheidswil ingaan. Het initiatiefrecht, dat direct voortvloeit uit het gelijkheidsbeginsel, wordt afgeschaft. De verdedigers van het 'zuiver representatief systeem' verantwoorden dit stelsel met twee hoofdargumenten. Een gedwongen mandaat is er geen Ten eerste stellen de verdedigers van het 'zuiver representatief systeem' dat de burgers een mandaat geven aan de verkozenen en dat deze laatsten bijgevolg beslissingsrecht b e z i t t e n . Daarbij wordt over het hoofd gezien dat zo'n gedwongen mandatering een contradictio in terminis vormt. Een authentiek mandaat kan, net als een authentiek geschenk, alleen vrijwillig worden gegeven. Deze vrijwilligheid brengt mee dat de burger vrij moet zijn om het mandaat eventueel niet te geven, maar te kiezen voor rechtstreekse besluitvorming via een referendum.
Parlement en referenda
Het zuiver representatief stelsel kan dus niet als echt democratisch worden beschouwd. Dit stelsel verplicht a priori tot de aanstelling van een beslissende elite en opent de mogelijkheid om wetten in te voeren die flagrant ingaan tegen de volkswil.
Toch kan het representatief stelsel redelijk functioneren in één bijzondere situatie. Wanneer de grote meerderheid van de kiezers akkoord gaat met een zuiver representatief systeem en wanneer de meeste burgers zich bovendien grotendeels identificeren met één van de bestaande politieke partijen, dan is het zuiver vertegenwoordigend stelsel tamelijk legitiem (omdat het door de burgers wordt gewenst). Wellicht deed deze situatie zich bij benadering voor tot pakweg de jaren zestig. Maar de tijden zijn veranderd. De meerderheid van de burgers wil wel degelijk referenda en de meeste mensen identificeren zich niet langer eenduidig met een of andere politieke partij. Het systeem van politieke besluitvorming blijft ongewijzigd, maar toch neemt het democratisch deficit drastisch toe omdat de mensen hun maatschappelijke overtuiging steeds slechter via dit systeem kunnen uitdrukken. Dit kan alleen worden opgelost door het invoeren van het beslissend referendum op volksinitiatief. In samenhang met het representatief systeem kan het beslissend referendum op volksinitiatief een systeem opleveren dat enerzijds de essentiële kenmerken van de volksvergadering bevat (gelijkheid, initiatiefrecht, meerderheidsregel, mandateringsbeginsel) en anderzijds toch bruikbaar is in een moderne samenleving. Men moet dan wel enkele nieuwe principes invoeren die bepalen hoe representatieve en direct-democratische besluitvorming op elkaar inspelen. Indien men het onmisbare voordeel van de representatieve democratie (geen volksstemming over iedere aangelegenheid) wil behouden, moet met name van de burgers worden geëist dat zij actief hun belangstelling voor directe besluitvorming kenbaar maken. De volksvertegenwoordiging wordt geacht een mandaat te bezitten voor alle aangelegenheden waaromtrent de burgers hun wens tot directe besluitvorming niet actief kenbaar maken. Indien een groep burgers over een bepaalde aangelegenheid een referendum wil bekomen, moeten zij dus bewijzen dat bij de bevolking inderdaad een duidelijk verlangen naar directe besluitvorming aanwezig is. In de praktijk wordt dit bewijs geleverd door de verzameling van handtekeningen onder een aanvraag voor referendum. In Zwitserland bijvoorbeeld komt er op federaal niveau een referendum indien 2% van de kiesgerechtigden daarom vraagt.
Hiërarchie der wetten
Een wet die via een referendum is goedgekeurd, moet in de wettelijke hiërarchie boven de wetten staan die via het parlement tot stand komen. Meer bepaald is het ontoelaatbaar dat een door het volk rechtstreeks goedgekeurde wet onmiddellijk daarna door het parlement weer wordt afgeschaft. Indien een referendum tot stand komt, betekent dit immers dat het volk zich over de betrokken aangelegenheid zelf wenst uit te spreken. Het democratisch mandaat werd bijgevolg in handen gelegd van de kiezers bij het referendum en niet van de leden van het parlement.
Deelnamequorums
Gezien het mandateringsprincipe is het absurd om bij directe besluitvorming deelnamequorums in te voeren. De burgers die niet aan een stemming deelnemen, worden geacht een mandaat te verlenen aan de stemmers. Indien men deelnamequorums invoert, opent men de deur voor boycotacties vanwege minderheden. Veronderstel bijvoorbeeld dat een deelnamedrempel van 40% bestaat en dat 60% van de kiesgerechtigden wenst te stemmen. Van de stemlustigen is 35% voorstander van het voorstel ter stemming, en 25% is tegenstander. De tegenstanders kunnen dan de stemming boycotten, zodat de drempel van 40% niet wordt gehaald en het voorstel wordt verworpen, tegen de meerderheidswil in We hebben gezien dat het mandaat van het parlement slechts een afgeleide vorm is van het mandaat dat de effectieve kiezers krijgen bij direct-democratische besluitvorming. Het parlement omvat slechts ongeveer 0,003% van de bevolking en kan toch beslissen. Het heeft dus geen zin om voor het ad hoc parlement dat bij een referendum wordt gevormd, plots deelnamequorums van 20% of 40% in te voeren.
Soms wordt geargumenteerd voor een laag quorum, zodat boycotacties worden vermeden. Dit was bijvoorbeeld het standpunt van VLD-voorzitter Verhofstadt op een studiedag van zijn partij (De Morgen, 9 februari 1998). Verhofstadt verdedigde een quorum van 2530% en veronderstelde dat deze drempel laag genoeg is om boycotacties te voorkomen. Dit standpunt is echter onlogisch. Ofwel is een drempel zo laag dat hij gegarandeerd wordt gehaald. Dan zijn boycotacties weliswaar onmogelijk maar tegelijk is de drempel zelf zinloos. Ofwel is de drempel zo hoog dat hij niet vanzelfsprekend wordt gehaald en dan zijn boycotacties mogelijk. Een derde mogelijkheid is er niet. Verder moet men ook bedenken dat deelnamequorums principieel onmogelijk zijn voor de verkiezing van parlement of gemeenteraad. Indien zo'n quorum niet zou gehaald worden, zou het wetgevend en besturend werk immers gewoon stilvallen. Er zijn geen goede argumenten om voor deze verkiezingen geen quorum te hanteren en voor referendums wel een quorum te eisen. Indien men eist dat de groep die bij een referendum beslist 'voldoende representatief' is, dan moet men deze eis a fortiori ook voor parlementaire verkiezingen stellen. Veronderstel dat men voor een referendum een deelnamequorum van 25% eist en tegelijk geen quorum instelt voor de parlementsverkiezingen. Een referendum waarbij 20% van de kiesgerechtigden gaat stemmen, wordt dus ongeldig verklaard. Maar een parlement dat door 5% van de kiesgerechtigden is gekozen, kan wel geldige besluiten nemen. Toch steunen die besluiten slechts op een onrechtstreekse burgerparticipatie van 5%, terwijl de verworpen referendumuitslag op een rechtstreekse burgerparticipatie van 20% kan bogen. Dat is onlogisch. Ten slotte wijzen sommige voorstanders van een deelnamequorum op het zogenaamde gevaar van 'verkokering'. Daarmee wordt bedoeld dat burgers enkel zouden stemmen voor de aangelegenheden die de eigen groep aanbelangen. Bij een referendum over een mestactieplan bijvoorbeeld, zou enkel de kleine bevolkingsgroep der veetelers gaan stemmen. Dit bezwaar berust op de valse veronderstelling dat de mensen alleen gaan stemmen om het eigen groepsbelang te verdedigen. De werkelijkheid is anders (zie hoofdstuk 6, punt b). In landen of deelstaten zonder deelnamequorums, zoals Zwitserland en Californië, is van 'verkokering' geen sprake. Het praktische verloop van direct-democratische verkiezingen maakt enig 'verkokeringseffect' a priori onwaarschijnlijk. Zo wordt in Zwitserland op een stemdag bijna altijd over verscheidene referenda tegelijk gestemd. Die referenda gaan over de meest uiteenlopende onderwerpen en betreffen zowel het federaal, het kantonnaal als het gemeentelijk niveau. Men trekt dus niet ter stembus omwille van één enkele gespecialiseerde aangelegenheid. Het is integendeel het parlementair systeem dat in hoge mate aan de verkokeringsbekoring blootstaat. Interessante voorbeelden zijn precies het mestactieplan of het verbod op tabaksreclame in België. Economische belangengroepen kunnen, via hun contacten met een select groepje 'gespecialiseerde' parlementsleden, een ongehoorde invloed op de besluitvorming uitoefenen. Via direct-democratische besluitvorming zouden die belangengroepen veel moeilijker hun slag kunnen thuis halen.
Het quorum in het parlement
Soms wordt het deelnamequorum bij referendums verdedigd door een vergelijking te maken met het parlementaire quorum. Stemmingen in het parlement zijn maar geldig indien minstens 50% van de parlementsleden meestemt. Naar analogie zou een volksstemming dan maar geldig mogen zijn indien minstens 50% van het volk meestemt. De analogie is echter vals. We hebben gezien dat het parlement logisch op gelijke voet staat met de kiezers bij een referendum, niet met het totaal van de kiesgerechtigden. Een parlementslid heeft met de burgers een contract lopen: hij heeft zich ertoe verbonden om zich voor een gegeven periode bezig te houden met de maatschappelijke besluitvorming, in zoverre de burgers niet zelf willen beslissen. Het parlementslid moet dus theoretisch altijd aanwezig zijn bij de stemmingen in het parlement. Indien hij welbewust afwezig blijft, verbreekt hij eigenlijk zijn contract met de kiezers. Het 50%-quorum in het parlement is een zwakke afspiegeling van deze verplichting. Het is geen gelukkige regeling,
want zij werkt in het parlement de polarisatie tussen meerderheid en minderheid in de hand. Deze polarisatie is op haar beurt onverenigbaar met het contract dat bestaat tussen parlementsleden van de minderheid en hun kiezers. Indien die parlementsleden voortdurend in de minderheid worden gesteld, kunnen ze terecht betogen dat hun aanwezigheid in het parlement zinloos is: ze kunnen de beslissingen toch nooit beïnvloeden. Deze parlementsleden kunnen dus hun contract met de kiezer niet honoreren, niet door hun eigen schuld, maar door de blokvorming vanwege hun collega's uit de meerderheid. Beter zou zijn om het 50%-quorum in het parlement te vervangen door een regel waarbij het absenteïsme van een parlementslid drastisch wordt gesanctioneerd via afzetting en vervanging door een niet verkozen kandidaat van een andere lijst. gevolg bvb ---> Bij 10% onwettige aanwezigheid wordt het parlementslid vervangen door de volgende met de meeste stemmen. Ambtstermijnen worden beperkt tot 2. Cumulatie van mandaten kan niet.
Belg verliest zijn geloof in het EU-lidmaatschap Geschreven door Bert Penninckx dinsdag, 27 december 2005
Het geloof in het Europees lidmaatschap heeft de vorige zes maanden in België een serieuze knauw gekregen. "Slechts 59 procent van de Belgen, zo blijkt uit de Eurobarometer die dinsdag werd vrijgegeven, is er momenteel van overtuigd dat het EU-lidmaatschap een goede zaak is. In vergelijking met de lente van 2005 is dit een daling van 8 procentpunt of de sterkste terugval in de hele Europese Unie. Anderzijds blijft België wel het land waar 77 procent van de bevolking achter de Europese grondwet staat. Dat is dan weer de hoogste score van de hele Unie. In opdracht van de Europese Commissie wordt de Eurobarometer 2 keer per jaar gepubliceerd. Voor de enquête die dinsdag werd vrijgegeven, werden tussen 10 oktober en 5 november in de 25 lidstaten 29.430 personen geïnterviewd. In België alleen werden 1.24 interviews afgenomen. Met de 77 procent die de Europese grondwet steunt, zit België beduidend boven het Europees gemiddelde dat momenteel 63 procent bedraagt. Opmerkelijk genoeg is dat een stijging met 2 procentpunt met de Eurobarometer van het begin van het jaar. Ook in België verhoogde het laatste half jaar de steun voor de grondwet. Weliswaar gaat het slechts om 1 procentpunt, maar dat was wel genoeg om de leiderspositie van Hongarije over te nemen. Daar daalde de steun van de bevolking en bedraagt ze momenteel nog slechts 76 procent. Hongarije komt nu op de 2e plaats. Vreemd genoeg werd de Europese grondwet de laatste maanden ook een stuk populairder in Nederland en Frankrijk. Uitgerekend in de 2 landen waar de grondwet middels een referendum werd weggestemd, zou er nu een duidelijke meerderheid voor het nieuwe verdrag zijn. In Frankrijk gaat het om 67 procent, een stijging van 7 procentpunt in vergelijking met de Eurobarometer van begin 2005. In Nederland zou het 62 procent bedragen, een winst van 9 procentpunt. De 3 lidstaten waar de grondwet de minste steun krijgt, zijn het Verenigd Koninkrijk (46 procent), Denemarken (45 procent) en Zweden (44 procent). De Belgische populariteitswinst voor de grondwet lijkt in tegenspraak met fors groeiende twijfel over het nut van het EU-lidmaatschap. Die daling schrijft zich wel in een algemene Europese tendens in, want in de hele Unie verloor het geloof in het lidmaatschap 3 procentpunt. Momenteel gelooft slechts 52 procent van de Europese bevolking dat het lidmaatschap een goede zaak is. België zit met de 59 procent nog altijd in het Europees koppeloton. Luxemburg staat daarentegen afgetekend aan de top met 82 procent, dan komen Ierland 73 procent, Nederland 70 procent, Spanje 66 procent en dan België. Aan
de staart bengelen Litouwen 36 procent, het Verenigd Koninkrijk 34 procent en Oostenrijk 32 procent. De landen waar het geloof in het EU-lidmaatschap de vorige zes maanden de grootste terugval kenden, waren Nederland, Estland, Finland en Portugal. Ze waren allemaal goed voor een daling van 7 procentpunt, wat nog altijd een punt minder is dan het Belgisch terreinverlies. De daling van Portugal is intrigerend, vermits het land voor de eerste keer in zijn geschiedenis een Commissievoorzitter van eigen bodem heeft. Interessant is ook dat verdere uitbreiding van de Unie momenteel slechts door 49 procent van de Europese bevolking wordt gesteund. In de nieuwe lidstaten en Griekenland staat nog een significante meerderheid van de bevolking achter de uitbreiding. In veel van de oudere lidstaten wordt die uitbreiding slechts door een minderheid gesteund. Onder meer in België 47 procent. Het Europees klavertje vier waar de uitbreiding op de minste steun kan rekenen, zijn: Duitsland 36 procent, Frankrijk 31 procent, Luxemburg 31 procent en Oostenrijk 29 procent" Bron: GVA van 21 dec 2005 http://websitevoorsyndicalisten.blogspot.com/2005/12/belg-verliest-zijn-geloof-i n-het-eu.html Commentaar van Bert Penninckx: Het raport is te vinden op: http://europa.eu.int/comm/public_opinion/archives/eb/eb64/eb64_first_en.pdf Men vergelijkt hier appelen met peren. In het krantenartikel spreekt men over DE grondwet. Daarmee denkt men aan de Europese grondwet. in de enquête vraagt men "What is your opinion on each of the following statement? Please tell me for each statement, whether you are for it or against it. A constitution for the European Union" Conclusie van het onderzoek: "Despite the negative outcome of the referenda in France and the Netherlands to ratify the European Constitution support for the idea of a European Constitution remains widespread. 63% of European citizens support the concept of a constitution for the European Union, against 21% who oppose this idea." Men vraagt dus of men EEN grondwet wil. Men vraagt niet naar het huidige voorstel van Europese grondwet. Men kan voor EEN grondwet zijn maar daarom nog niet voor DEZE grondwet. De GVA is op dit vlak misleidend. De Standaard doet het beter; zij spreken over EEN grondwet. Maar zelfs al heeft men het over DE grondwet dan blijkt dat referenda betrouwbaarder zijn dan enquêtes. (we veronderstellen dat het % "weet het niet" niet gaan stemmen) Hoe verklaart men anders het enorme verschil tussen de uitslag van de referenda en de enquêtes? Het Franse referendum gaf 55% tegenstanders, de enquête gaf 67% voor. Dit geeft een verschil van 22%! Het Nederlandse referendum gaf 61% tegenstanders en de enquête gaf 62% voor. Hier is het verschil dus 23% Als de enquêtes dan toch zo rooskleurig zijn, waarom stoppen de referenda dan? Waarom wordt er geen EU-wijd referendum gehouden? De enquête geeft immers aan dat 63% van de Europeanen de EU-grondwet willen. Vooruit Europa, hou een EU-wijd referendum en de crisis is bedwongen. Wie vraag er meer Europa? De Belgen blijven een van de grootste voorstanders van verdergaande Europese integratie. Tegelijk zijn ze streng en ontgoocheld over de gang van zaken in de Unie, leert Eurostat. Het is geen gemakkelijke klus om te achterhalen wat de publieke opinie in de Europese Unie echt beroert. In 18 van de 25 landen is de vraag naar een grondwet groter geworden. In Nederland blijkt dat 62 procent van de bevolking toch een Europese grondwet wil. In Frankrijk; is 68 procent voor een grondwet, het aantal tegenstanders daalde naar 21 procent. In België is 77 procent voor een grondwet. 18 procent is tegen. Zes op tien
Belgen gaat akkoord met nieuwe onderhandelingen. 28 procent van de Belgen vindt dat het noch te snel noch te traag gaat. 46 procent is meer voor een snellere integratie. Ruim een derde vindt dat het nu ook sneller zou kunnen gaan. De Standaard – Bernard Bulcke – 22/12/2005
Meerderheid Nederlanders voor referendum over EU- toetreding van Turkije Geschreven door Jos Verhulst woensdag, 28 december 2005
In België heeft Karel De Gucht zich uitgesproken voor een referendum over de toetreding van Turkije tot de EU “Nederlanders zijn nog steeds in groten getale tegen toetreding van Turkije tot de Europese Unie. Uit nieuw onderzoek van Maurice de Hond blijkt dat 55 procent toetreding van het land afkeurt. 31 procent is voor Turkije als nieuw EU-lid. Alleen onder kiezers van GroenLinks en D66 is er een meerderheid voor de toetreding van Turkije. Bij de andere partijen is er een duidelijke meerderheid tegen. 58 procent van de ondervraagden wil over dit onderwerp een referendum in Nederland laten houden. Hiervan wil 42 procent dat zo'n volksraadraadpleging wordt gehouden voordat de onderhandelingen starten. 16 procent wil een referendum na de onderhandelingen. Alleen onder de Groen Links- en PvdA-kiezers is een meerderheid tegen het houden van een referendum over dit onderwerp. De helft van de geënquêteerden denkt dat de start van de onderhandelingen automatisch zal leiden tot de verplichting om Turkije na afloop toe te laten tot de EU”. De Telegraaf 29-09-05 http://www.telegraaf.nl/binnenland/26223851/Nederland_tegen_toetreding_Turkije .html De meeste Europeanen zijn tegen de toetreding van Turkije tot de EU gekant. Volgens de ‘Eurobarometer’, die afhangt van de Europese Commissie, en meestal resultaten produceert die in de richting gaan van wat de Eurocraten wenselijk achten, zou 52% van de ondervraagde Europeanen tegen de toetreding zijn, terwijl 35% voorstander is. In Oostenrijk zijn er om begrijpelijke redenen 80% tegenstanders, in Duitsland 74%, in Griekenland 70%, in België 61%. Een meerderheid pro vindt men enkel in Polen, Slovenië en Zweden. Deze resultaten dateren van vorige zomer. Een Ifop-enquête die in september jl. in Frankrijk werd gehouden, leverde 60% tegenstanders op. Valeurs Actuelles N°3592 (30-09-05) http://www.valeursactuelles.com/magazine/france/index.php?num=3592&position =0&nb=3&PHPSESSID=164b836d3ed7440a7dfeadf21c8f663e Het Nederlandse onafhankelijke parlementslid Geert Wilders heeft een wetsvoorstel ingediend bij de Kamer, om in Nederland een referendum te organiseren over de toetreding van Turkije tot de EU. De vraag die hij de Nederlanders voor wil leggen luidt: " Bent u voor of tegen de uitbreiding van de Europese Unie met Turkije". De Telegraaf 20-09-05 http://www.telegraaf.nl/binnenland/25754311/Wilders_wil_referendum_Turkije.htm l In België heeft Karel De Gucht zich uitgesproken voor een referendum over de toetreding van Turkije tot de EU (De Morgen 08-10-05). Volgens de peiling ‘De Stemmenkampioen’ zouden momenteel 27% van de Vlamingen pro de toetreding zijn van Turkije tot de EU,
en 65% tegen. Bij de VLD-kiezers is 37% pro en 53% tegen, terwijl De Gucht en Verhofstadt rabiaat pro zijn (Het Laatste Nieuws 14-10-05).
Vrijheid, democratie & secessie Geschreven door Jos Verhulst maandag, 1 november 2004
Zonder recht op secessie kunnen vrijheid en democratie niet bestaan Uit : Secessie van november 2004. http://secessie.nu/?tekst=toonauteur&naam=Dr.+Jos+Verhulst Woorden worden vaak misbruikt, maar het geknoei met de de term “democratie” scheert toch uitzonderlijk hoge toppen. Letterlijk genomen verwijst democratie naar een maatschappelijk systeem, waarin het volk (demos) de hoogste autoriteit vormt, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld een monarchie of een theocratie, waarin een monarch respectievelijk godsgezant de lakens uitdelen. Bijna alle regimes, ook de meest totalitaire, noemen zich tegenwoordig “democratisch.” Dat is begrijpelijk, want in een niet- democratisch regime oefent een minderheid de heerschappij uit over het volk en het valt moeilijk om zo’n toestand te legitimeren. Parallel daarmee krijgt de term “democratie” allerhande vreemde connotaties, die de machthebbers goed uitkomen. Men zegt bijvoorbeeld dat de democratie tegen het volk moet worden beschermd. (1) (1) Een bijzonder kras stukje nieuwspraak gaf VUB-politicoloog Kris Deschouwer ten beste: “De democratie was in de jaren dertig nog niet gewapend tegen de wil van het volk. Intussen zijn voldoende checks and balances ingebouwd die een jarendertigscenario bijzonder onwaarschijnlijk maken. Er zijn voldoende internationale verdragen die we niet zomaar overboord kunnen gooien. Democratie is vandaag breder dan de wil van het volk” (De Morgen, 16 juni 2004). De verwijzing naar de machtsgreep van Hitler is geen goedgekozen voorbeeld, want het waren de parlementsleden en niet de burgers die het “Ermächtigungsgesetz” goedkeurden dat de almacht van Hitler inluidde. En wat betekent de uitdrukking “breder dan de wil van het volk”? Dat ook de dieren en de planten mogen meebeslissen? Nee: eigenlijk had er moeten staan: “smaller dan de wil van het volk,” want indien het niet de wil van het volk is die wordt uitgevoerd, dan is het noodzakelijkerwijs de wil van een zelfverklaarde elite, die zich tegen het volk opstelt, die wordt uitgevoerd. Overigens worden diverse artikels van de oorspronkelijke Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens (UVRM)door het huidige regime grandioos met de voeten getreden. We denken aan de vrije meningsuiting (art.19; geschonden door de negationismewet of de anti-discriminatiewetten), het vermoeden van onschuld (art.11; geschonden door de anti-discriminatiewetten), recht op gelijk loon voor gelijke arbeid (art.23; geschonden door het feit dat de staat aan vastbenoemden meer betaalt dan aan contractuelen, voor exact hetzelfde werk) of aan de vrije onderwijskeuze van de ouders (art.26; de staat bemoeilijkt thuisonderricht, door scholen financieel te bevoordeligen ten opzichte van thuisonderwijzende gezinnen). Verklaringen van mensenrechten hebben zeker zin als documenten in het geestesleven, maar zijn zeer bedenkelijk wanneer men ze gaat opvatten als een soort godsgegeven grondverklaring die de ruimte afgrenst waarbinnen democratische beslissingen horen te vallen. De betekenis van de mensenrechten wordt immers door de machthebbers a posteriori voortdurend gewijzigd. Zo is de radicale tekst inzake vrije meningsuiting door allerhande “toelichtingen” en commentaren achteraf helemaal uitgehold, zodat enkel in de VS de burgers nog over een min of meer redelijk recht op vrije meningsuiting beschikken. In de praktijk worden de mensenrechten door de heersende kaste misbruikt om
inzake democratie een soort Brezjnev- doctrine van beperkte soevereiniteit op te leggen: de burgers mogen enkel soeverein zijn binnen de grenzen, die een zelfverklaarde elite hen oplegt onder de vorm van a priori opgelegde “mensenrechten.” Of men prijst de deugd van de “politieke moed,” een kwaliteit die erin bestaat om door de burgers ongewenste maatregelen toch door te voeren (2). (2) “In sommige gevallen is het denkbaar en zelfs wenselijk dat de politiek ingaat tegen de meerderheid van de bevolking [...] Als de mensenrechten in het geding zijn, maak je geen compromissen om de publieke opinie op te vrijen” (Karel De Gucht in De Standaard, 1 feb. 2004). Met dit soort manipulaties beoogt de heersende kaste (3) een dubbel doel: enerzijds wil zij haar eigen regime voor “democratisch” laten doorgaan, en anderzijds wil zij verbergen wat een authentieke democratie ten gronde inhoudt. (3) In een artikel gewijd aan Murray N. Rothbard wordt de heersende kaste in een particratie als volgt omschreven: “L’ennemi, c’est toute cette élite qui reçoit de l’Etat plus qu’elle ne lui paye (les net tax-consumers): intellectueles, businessmen et syndicalistes vivant plus ou moins aux crochets de l’Etat. C’est aussi la droite conservatrice, belliciste et théocratique” (Le Monde, 7 okt. 2003). Democratische dissidenten dienen voortdurend tegen deze propaganda conceptueel weerwerk te bieden. Deze broodnodige denkarbeid moet berusten op antropologische overwegingen. Heeft de mens eigenlijk wel democratie nodig? En hoe kunnen we met betrekking tot zo’n vraag eigenlijk inzicht verwerven? Dat zijn de eerste vragen die we moeten beantwoorden.
De drieledige mens Wat kan ons vertrekpunt zijn, om op menskundig gebied kennis te verwerven? Onze kennis van de dode stof berust op waarneming en experiment. Een natuurkundige theorie die verkeerde voorspellingen oplevert, kan experimenteel worden weerlegd. Het experiment laat dan zien dat de stoffelijke verschijnselen niet verlopen conform de verkeerde theorie. De fysicus gaat bij het ontvouwen van zijn theorie niet kijken “achter” de verschijnselen, om één of andere innerlijke verklaring te vinden voor de stoffelijke verschijnselen. Hij beschrijft gewoon de verschijnselen. Deze beschrijving kan gebeuren in de vorm van wetten, omdat de door de fysicus bestudeerde verschijnselen reproduceerbaar zijn en causaal blijken te verlopen. In de klassieke natuurkunde betekent dit dat een identieke oorzaak leidt tot een identiek gevolg; in de quantummechanica betekent “causaliteit” dat een identieke oorzaak leidt tot een identiek stel van mogelijke gevolgen, waarbij ieder mogelijk gevolg gekoppeld is aan een welbepaalde probabiliteit. Het feit dat de materie zich wetmatig gedraagt, dat er met andere woorden een “Logos” de natuurverschijnselen verbindt, is allerminst vanzelfsprekend en vele fysici hebben hierover hun verbazing uitgedrukt (4). (4)Zie bv. van Nobelprijswinnaar Eugène Wigner “The Unreasonable Effectiveness of Mathematics in the Natural Sciences,” in Communications in Pure and Applied Mathematics, vol. 13, nr. I (Feb. 1960). Of: R.W.Hamming, “The Unreasonable Effectiveness of Mathematics,” in The American Mathematical Monthly, vol. 87, nr. 2 (Feb. 1980). Deze teksten kunnen op het internet gelezen worden: http://www.dartmouth.edu/~matc/MathDrama/reading/Hamming.html In de menswetenschappen ligt dit anders. Hier zijn het de menselijke handelingen die het verloop der gebeurtenissen bepalen. Natuurkundige behandeling is hier in principe uitgesloten, omdat menselijke handelingen vanuit fysisch oogpunt niet reproduceerbaar zijn. Bepalend voor het menszijn en het menselijk handelen is de mogelijkheid tot vrije keuze. In de menselijke handeling schuilt een scheppend en eenmalig element dat niet herleid-
baar is tot een voorafgaandelijk stoffelijk uitgangspunt. Door dit eenmalig karakter kan de specifiek menselijke component in het menselijk handelen zelfs in probabilistische wetten niet worden gevat (5). (5)Indien menselijke keuzes, zelfs van een banaal type, principieel voorspelbaar zouden zijn, dan kan het denken niet contradictievrij zijn. Dit wordt aangetoond door de zogenaamde paradox van Newcomb. Beschouw het volgende scenario. Voor mij worden twee dozen (doos 1 en doos 2) geplaatst. Ik mag kiezen tussen twee mogelijkheden: (a) beide dozen nemen, en (b) enkel doos 1 nemen. Een Grote Voorspeller heeft mijn keuzes voorspeld en in functie daarvan de dozen gevuld. Doos 2 bevat altijd 10 euro. Ik ken de voorspelling van de Grote Voorspeller niet, maar ik weet wel volgens welke regels hij de dozen vult. Indien de Grote Voorspeller voorzag dat iemand beide dozen zal nemen, laat hij doos 1 leeg. Voorziet hij dat de betrokkene enkel doos 1 zal nemen, dan vult hij die doos met 10.000 euro. Op het ogenblik dat ik voor de keuze sta, kan aan de inhoud van de dozen niets meer worden veranderd. Er is nu een onweerlegbaar correct argument om beide dozen te nemen. Indien ik beide dozen neem, bekom ik immers altijd 10 euro extra. Wat ook de inhoud van doos 1 weze, verwerf ik altijd meer geld wanneer ik beide dozen neem. Maar in de mate dat de Grote Voorspeller effectief mijn kiesgedrag kan voorspellen, ontstaat ook een onweerlegbaar correct argument om enkel doos 1 te nemen. Indien ik enkel doos 1 neemt, heeft de Grote Voorspeller dit voorzien en de doos gevuld met 10.000 euro. Indien ik beide dozen neem, werd dit eveneens voorzien, zodat doos 1 leeg blijft en ik slechts 10 euro bekom. Beide argumenten zijn correct maar spreken elkaar tegen. Indien het denken niet contradictorisch is, moet er een onmogelijkheid schuilen in mijn uitgangspunt. Die onmogelijkheid kan alleen maar de bestaansmogelijkheid betreffen van de Grote Voorspeller. Indien de Grote Voorspeller in principe zou kunnen bestaan, kunnen situaties ontstaan waarbij het denken tot twee tegenstrijdige besluiten leidt. Omgekeerd: indien het denken, toegepast op de werkelijkheid, niet tot tegenstrijdige besluiten kan leiden, kan de Grote Voorspeller principieel niet bestaan. Toch is ook op het domein van de menselijke handelingen een wetenschappelijke benaderingswijze mogelijk. We beschikken inzake het menselijk handelen immers over een gegeven waarvan we verstoken blijven bij onze studie van de natuur. De natuurwetenschapper heeft geen toegang tot enige hypothetische innerlijkheid van de stof. Hij beschrijft de fenomenen zelf en hij kan dit doen omdat de fenomenen van de dode stof wetmatig blijken te verlopen. De menswetenschapper heeft, door introspectie, wel degelijk toegang tot de innerlijkheid van het menselijk handelen. Wij hebben directe kennis betreffende het feit dat de mens handelt met het oog op een toekomstig doel en dat rede en geweten daarbij een rol kunnen spelen. De vaststelling dat de mens doelgerichte daden stelt en daarbij keuzes maakt, is even reproduceerbaar en algemeen toegankelijk als gelijk welke zintuiglijke observatie (zoals bijvoorbeeld de waarneming van een valbeweging of van een lichtbreking) die het uitgangspunt kan vormen voor natuurwetenschappelijke theorievorming. Dit type innerlijke waarneming, waarbij ons denkvermogen als waarnemingsorgaan fungeert, verschilt niet wezenlijk van de activiteit die wiskundige inzichten produceert. Het menselijk gedrag vertoont op bepaalde domeinen wel degelijk reproduceerbare en statistisch analyseerbare patronen. Op die gebieden kan de natuurwetenschappelijke methode ook worden toegepast. Dit gebeurt bijvoorbeeld in de experimentele psychologie. Maar dit soort onderzoekingen paalt in wezen alleen maar de grenzen af waarbinnen de individuele vrije daad zich afspeelt. Het eigene van het menselijk handelen schuilt precies in het niet-reproduceerbare en scheppende element ervan, dat leidt tot maatschappelijke verandering. Dit scheppend aspect van het menselijk handelen dient onderzocht te worden door in te gaan op de exacte inzichten die we kunnen verwerven door de conceptuele analyse van die aspecten van het menselijk handelen die elke mens door introspectie direct gegeven zijn. De methode, ondermeer toegepast door de zogenaamde “Oostenrijkse
school” in de economie (met libertarische denkers als Ludwig von Mises of Murray Rothbard), wordt “praxeologie” genoemd. Het resultaat van het praxeologisch onderzoek is niet een theorie die het menselijk handelen éénduidig of probabilistisch voorspelt. Praxeologische analyse laat daarentegen wel zien welke maatschappelijke gevolgen voortvloeien uit een gegeven handelswijze. Of deze handelswijze al dan niet wordt gevolgd, is een principieel onvoorspelbare menselijke keuze. Ieder praxeologisch betoog dient te vertrekken van één of ander axiomatisch uitgangspunt. Binnen de context van een politiek betoog kunnen we als uitgangspunt nemen dat politiek streven überhaupt een zinnige onderneming is. Mensen die zich politiek of maatschappelijk in enig opzicht engageren, gaan impliciet uit van de veronderstelling, dat relevante vrije keuzes mogelijk zijn tussen diverse alternatieven. Zonder de mogelijkheid tot vrije keuze is ieder politiek streven en ieder debat immers zinloos. In dit vrijheidsidee liggen weer andere concepten impliciet besloten. De mogelijkheid tot vrije keuze impliceert niet alleen dat er geen determinisme voorhanden is. Vrijheid impliceert ook, dat de mens de mogelijkheid heeft om tot op zekere hoogte rationeel te kiezen. Hij moet in staat zijn om de gevolgen van zijn keuze te overzien en op basis daarvan een besluit te nemen. Willekeurige en ongegronde keuze is geen vrije keuze. Het vrijheidsidee impliceert nog meer. Van vrijheid is enkel sprake indien de keuzes relevant zijn. De vrijheid om te kiezen tussen volstrekt irrelevante alternatieven is een lege vrijheid, een nulvrijheid. De keuzes zijn maar relevant indien in de werkelijkheid een intrinsieke, niet subjectieve bron van morele waarde voorhanden is die maakt dat we op betekenisvolle wijze betere keuzes van slechtere kunnen onderscheiden. We kunnen het morele definiëren als het aspect van de werkelijkheid dat betekenis en gewicht geeft aan ons handelen. Indien er geen goed of kwaad voorhanden zou zijn, dan wordt onze keuzevrijheid in wezen herleid tot een keuze zoals die tussen “min nul” en “plus nul:” helemaal geen keuze dus. Het vrijheidsidee impliceert verder dat de vrije keuze tot op zekere hoogte een scheppende daad is. Wat goed of slecht is, is niet eenduidig afleidbaar van het verleden en het heden. Ons rationeel inzicht in de bestaande toestand leert ons wat de randvoorwaarden zijn waarbinnen onze keuze zich moet afspelen. Maar binnen deze grenzen is onze vrije keuze een scheppend element. Wanneer we de vrije keuze opvatten als een daad van morele schepping, stuiten we op een schijnbare contradictie. Mijn goede daad kan uiteraard maar goed zijn, in de mate dat het mijn vrije daad is. In de mate dat mijn daad bepaald wordt door een of andere vorm van dwang, is de morele categorie goed/kwaad op de daad niet van toepassing. Maar anderzijds is de morele categorie goed/kwaad ook niet van toepassing op een zuiver subjectieve daad. Ik kan niet willekeurig decreteren of een bepaalde keuze moreel goed dan wel slecht is. Moraliteit impliceert door zijn aard zelf bovensubjectiviteit. Ik kan bijvoorbeeld niet zomaar decreteren dat moord “goed” is. Deze contradictie wordt opgelost door het inzicht dat de individuele mens, in zijn diepste kern, zelf de verschijningsvorm is van het objectief morele. Het objectief morele in de wereld verschijnt niet onder de vorm van een soort natuurwet die boven de mensen zweeft, maar verschijnt als de scheppende morele kern van de mens. Omdat de mens niet enkel over bewustzijn, maar over reflexief zelfbewustzijn beschikt, kan hij zich als subject tegenover de morele scheppingskracht plaatsen die zijn eigenlijk wezen uitmaakt, wat hem toelaat om vrij te bepalen in welke mate hij ingaat op wat zijn eigen wezen hem voorstelt. Dit vermogen om zich als subject tegenover zichzelf te plaatsen is uiteraard een noodzakelijke voorwaarde om tot vrijheid en dus tot moraliteit te komen. Maar dit volstaat nog niet om tot vrijheid te komen. Niet enkel moet de mens op nietstoffelijk vlak twee wezensdelen omvatten waarvan het ene zich als subject tegenover het andere kan plaatsen zodat vrije keuze mogelijk wordt. De vrije keuze moet, om tot verwerkelijking te komen, kunnen leiden tot een lichamelijke daad. Via zijn lichaam grijpt de mens in binnen de stoffelijke wereld; via zijn lichaam stelt hij daden. Langs deze weg zijn we tot het inzicht gekomen dat de mens als een driedelig wezen kan
opgevat worden. Indien we aanvaarden dat het onderscheid tussen goed en kwaad, tussen beter en slechter inderdaad zin heeft, dan dienen we de mens op te vatten als een drie-eenheid bestaande uit een stoffelijk lichaam, uit een eerste niet-stoffelijk deel dat we gekarakteriseerd hebben als de morele wezenskern van de mens, en uit een tweede niet- stoffelijk deel dat zich als subject tegenover het vorige kan plaatsen. We kunnen deze drie wezensdelen, in overeenstemming met de traditionele trichotomische leer, respectievelijk lichaam, geest en ziel noemen (zoals expliciet uitgesproken door Paulus op het einde van de eerste brief aan de Tessalonicenzen 5:23: “De God van de vrede, Hij moge u heiligen, geheel en al. Heel uw wezen, geest, ziel en lichaam, moge ongerept bewaard zijn bij de komst van onze Heer Jezus Christus”). De ziel medieert tussen geest en lichaam. Het is de ziel die vrij ingaat, of niet ingaat, op wat als geest aan moreel inzicht oplicht en dit in lichamelijke handelingen overdraagt (6). (6) Het drieledig karakter van de mens werd zeer expliciet verdedigd door de kerkvader Origenes. De stellingen van Origenes werden in 543 weliswaar veroordeeld door de keizer Justinianus, maar werden nooit als ketters verklaard door een concilie. De Romeinse Catechismus van 1992 (nr.365-367) bevestigt dat de mens een tweeledig wezen is, bestaande uit lichaam en ziel. Deze catechismus verwerpt in artikel 367 het drieledig mensbeeld en verwijst daarbij naar het concilie van 869-870. De besluiten van dit laatste concilie werden echter in hun totaliteit ongeldig verklaard door een ander concilie, dat tien jaar later plaatsvond. Belangwekkend is ook dat de Romeinse Catechismus in artikel 365 de theorie bevestigt, volgens dewelke de ziel de “vorm” is van het lichaam. Deze theorie heeft geen Bijbelse grondslag, maar is ontleend aan Aristoteles. Hetzelfde geldt voor de opvatting volgens dewelke de ziel van de individuele mens geschapen wordt kort na de conceptie. Origenes verdedigde tegenover deze aan Aristoteles ontleende opvatting de theorie van de wedergeboorte. Voor de tekst van de catechismus, zie de website van het Vaticaan: http://www.vatican.va/archive/FRA0013/__P1C.HTM Voor de gedachtenstrijd die rond deze thema’s in het vroege christendom plaatsvond, zie: Jean-Marie Détré, La réincarnation et l’occident. Tome I. De Platon à Origène, Parijs: Triades, 2003. Ook het werk van Michel Fromaget, L’Homme tridimensionnel: Corpsâme-esprit, Albin Michel, 1996, is zeer belangwekkend. Wie gelooft dat dit soort antropologische disputen geen politieke relevantie hebben, vergist zich. De stelling dat de mens geen geest heeft doch enkel een ziel, leidt uiteindelijk tot een principiële gelijkschakeling van mens en dier, en tot de reductie van het menselijk individu tot een wezen dat enkel bestaat bij gratie van de groep of groepen waartoe het behoort. De waardigheid van het menselijk individu wortelt in het feit dat dit individu een verschijningsvorm is van het morele in de wereld. Het abstracte feit dat de menselijke individuen een verschijningsvorm zijn van het morele in de wereld hebben alle mensen gemeen. In dit abstracte opzicht zijn ze ook onderling volstrekt gelijk. Wat de concrete inhoud van de morele intuïties betreft die bij de verschillende individuen oplichten, zijn mensen daarentegen volstrekt incommensurabel. We kunnen dit vergelijken met de relaties die bestaan tussen grondkleuren als blauw, geel of rood. Deze kleuren zijn op volstrekt gelijke wijze kleur en enkel kleur. Maar de specifieke tint die ze vertegenwoordigen, is volledig onherleidbaar tot, en incommensurabel met die van de andere tinten. Democratie is een systeem waarin de menselijke individuen zich in hun hoedanigheid van moreel scheppende wezens kunnen uitleven. Dit betekent dat het gelijkheidsbeginsel enkel kan spelen op de formele domeinen waarop mensen effectief als gelijk beschouwd kunnen worden. Het gelijkheidsbeginsel mag niet binnendringen in de gebieden waar mensen individueel verschillend en incommensurabel zijn. Simpel gesteld: langs democratische weg kan wel een verkeersreglement worden opgesteld, dat bepaalt op welke wijze ik mij van het ene punt naar het andere kan begeven. Maar de democratie is onbevoegd om te bepalen naar wélke bijeenkomst ik mij dien te begeven. Welke vergadering, eredienst of meeting ik wens te bezoeken, behoort tot het domein van mijn individuele
vrijheid. Democratische besluitvorming is op haar plaats op die domeinen waar afspraken nodig zijn om het bereiken van de individuele doelstellingen te bereiken. Democratie treedt buiten haar oevers vanaf het ogenblik dat zij voorkeuren of morele doelstellingen aan de individuen gaat opleggen. Dit alles betekent niet dat democratie leidt tot geestelijke versnippering of atomisering van de mensheid. Integendeel: juist doordat de individuen geestelijke ruimte en vrijheid krijgen, kunnen zij elkaar vinden. Een staat die bijvoorbeeld eist dat de burgers elkaar “respecteren,” maakt daardoor juist dit respect onmogelijk, omdat authentiek respect enkel in vrijheid kan opgebracht worden. Een staat die “solidariteit” oplegt aan de burgers, verhindert daardoor juist de ware solidariteit, die enkel in vrijheid kan opbloeien. De staat kan met andere woorden slechts democratisch zijn in de mate dat hij van het geestesleven is gescheiden. De staat moet geen opvattingen onder de burgers verspreiden, maar dient af te wachten welke ideeën vanuit de individuen toestromen ter regeling van datgene wat door zijn aard zelf gemeenschappelijk moet worden geregeld. Anderzijds dient iemand die met geestelijke zaken, met ideeënontwikkeling of debat bezig is, zich ook afzijdig te houden van de staat, in de zin dat hij niet moet proberen om de staat op één of andere manier in te schakelen voor de oplegging of de verspreiding van zijn ideeën. In de tweede brief van Paulus aan Timotheus 2,4 wordt dit idee verwoord als: “Nemo militans Deo implicat se negotiis saecularibus” (“een soldaat van God laat zich niet in met de zaken van het burgerlijk leven”) (7). (7) Deze passage was in de Middeleeuwen aanleiding voor het aanstellen van de zogenaamde “advocati,” buitenkerkelijke personen die de wereldse belangen van de kerkelijke instellingen moesten waarnemen. Bedienaars van de kerk mochten dit niet zelf doen (zie hierover: Jean Lecomte, L’Eveil de la démocratie à Fosses-la-Ville aux XIIIe et XIVe siècles, 2003, p.7 Uit het voorgaande volgt dat enkel opvattingen die daadwerkelijk het individu zijn geestelijke vrijheid gunnen, compatibel zijn met een democratische staat. Het genie van het christendom is precies hierin gelegen, dat het individu zowel in negatieve als in positieve zin deze vrijheid krijgt toebedeeld. In negatieve zin kent het christendom aan het individu zijn geestelijke vrijheid toe door zijn principiële geweldloosheid. Het evangelie predikt volstrekte geweldloosheid. Er is nergens enige passage in het Nieuw Testament te vinden waarin wordt opgeroepen tot geweld tegen de aanhangers van deze of gene mening, of tegen deze of gene groep. Integendeel, men treft in het evangelie oproepen aan tot geweldloosheid die onze kracht te boven lijken te gaan. De geschiedenis van de mensheid is grotendeels een geschiedenis van geweldspiralen. Heel wat heilsleren en godsdiensten prediken geweld tegen andersdenkenden. De evangelies gaan hier tegenin. Maar het christendom predikt ook geestelijke vrijheid in de positieve zin. Christus spreekt zijn vertrouwen uit in het vermogen van de feilbare mensen, om in vrije gemeenschap van gelijkgezinden het hemelse, dit wil zeggen de waarheid te vinden. De sleutelpassage (in letterlijke zin!) is te vinden in Mattheus, waar Christus aan Petrus zegt: “Gij zijt steenrots, en op deze steenrots zal ik mijn gemeenschap bouwen en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen. Ik zal u de sleutels van het Rijk der hemelen geven en wat gij op aarde zult binden, zal ook in de hemel gebonden zijn en wat gij zult ontbinden op aarde, zal ook in de hemel ontbonden zijn” (Matt.16, 18-19). (8). (8) Deze passage wordt traditioneel in de omgekeerde, hiërarchische zin geïnterpreteerd: Christus zou Petrus vast benoemd hebben tot leider van de christelijke gemeenschap, die dan door andere vast benoemde leiders zou moeten opgevolgd worden. Met deze opvatting werd eigenlijk een soort Romeins-keizerlijk principe in de christelijke kerk binnengevoerd. Ook in vele andere opzichten hebben zich vele niet-evangelische principes geënt op het institutionele christendom. Zo werden in naam van een tekst die alle geweld tegen anderen afwijst, steeds opnieuw gewelddadige vervolging georganiseerd (waardoor ondermeer de Zuidelijke Nederlanden onherstelbare historische schade heeft). opgelo-
pen). Het eigenlijke genie van het christendom is dan ook niet in de instituties te vinden. Net als in andere beschavingen tenderen instituties tot machtsuitoefening en onderdrukking. Maar één element was anders in de Europese beschaving: in haar hart bevond zich geen religieuze tekst of religieuze boodschap die als ideologische ondersteuning voor die machtsuitoefening en onderdrukking kon worden gebruikt. Integendeel, steeds weer wekte deze tekst en deze boodschap wakkerheid voor het onterecht en verwerpelijk karakter van geweld en vervolging. Het kwade gebeurde in de Europese beschaving niet dankzij, maar ondanks de centrale tekst. En daardoor kon precies in deze christelijke beschaving het concept van de individuele vrijheid en verantwoordelijkheid wortel schieten, kon het ideaal van het vrije spreekrecht, van de vrije wetenschapsbeoefening, en van de democratie ontstaan. Hierdoor verschilt de christelijke Europese cultuur fundamenteel van bijvoorbeeld de islamitische cultuur, of van de globalistische en destructieve anticultuur die domineert bij de politieke kaste. Het proces van de Verlichting is in wezen een vrucht van het christelijk element in de Europese beschaving. Dit proces heeft zich echter slechts onvolmaakt en zeer vervormd kunnen doorzetten doordat de kerk als instituut te veel niet-christelijke elementen had opgenomen om als bedding voor de Verlichting te kunnen fungeren. Heel wat politici negeren dit specifiek karakter van de Europese christelijke cultuur en stellen zonder meer, dat alle culturen gelijkwaardig zijn (zie bv. Pieter De Crem in De Morgen, 9 okt. 2004). Kardinaal Danneels nuanceerde al wat meer, toen hij onlangs stelde: “In een eengemaakt Europa is alleen plaats voor de islam, als die, net zoals destijds het christendom, een soort Franse Revolutie doormaakt” (De Standaard, 24 sep. 2004). Maar ook deze uitspraak is (in de gunstige veronderstelling dat Danneels met “een soort Franse revolutie” eigenlijk “een soort Verlichting” bedoelt) uiteindelijk naast de kwestie. Terwijl de evangelies expliciet geweldloosheid voorstaan en nergens ook maar in de verste verte oproepen tot geweld tegen andersdenkenden, bevat de Koran juist expliciete oproepen tot bruut geweld tegen ongelovigen, vrouwen en andere groepen. De politieke kaste stelt alles in het werk om dit elementaire en cruciale verschil te verdoezelen. De meest populaire truk is om naar geweld in de Bijbel te verwijzen (“Als je de koran of de bijbel letterlijk opvat, dan staan er meer schendingen tegen de mensenrechten in dan in het zeventigpuntenplan van het Vlaams Blok,” aldus VLD- voorzitter Bart Somers in De Morgen, 11 okt. 2004). Maar deze Bijbel omvat zowel niet-christelijke als christelijke teksten. De Tora bevat inderdaad talloze oproepen tot (vooral etnisch) geweld, maar het Nieuw Testament breekt precies hiermee op de meest radicale manier. Petrus is verre van een volmaakte mens. Hij is zwak en feilbaar. Hij zakt wegens gebrek aan geloof door het water en hij verloochent Christus. Hij is overmoedig en grootsprakerig. Eigenlijk is hij de Lambik van het evangelie. Maar hij vertoont een kwaliteit die doorslaggevend blijkt: ondanks zijn feilbaarheid herkent hij het goddelijke (dat blijkt uit de voorafgaande verzen, Matt.16, 15-17), en dat maakt hem tot “steenrots.” Om steenrots te wezen, waarop een gemeenschap kan worden gebouwd, dient men niet volmaakt te zijn. Het volstaat dat men ondanks alle tekortkomingen een toewijding bezit tot het goddelijke. En dat goddelijke is niets anders dan de logos of de waarheid zelf. Indien deze kwaliteit voorhanden is, dan kunnen de leden van een gemeenschap volgens het evangelie wetten creëren die het hemelse weerspiegelen en die in overeenstemming zijn met de geestelijke natuur van de mens. Deze gedachte duikt wat verder in het Mattheusevangelie weer op: “waar er twee of drie verenigd zijn in mijn naam, daar ben Ik in hun midden”(Matt.18, 20). Men dient deze passages samen te beschouwen met wat Christus over zichzelf zegt: hij is de Waarheid (“Ik ben de weg, de waarheid en het leven.” Johannes 14,6). Dit betekent dat mensen, hoe feilbaar ook, volgens de christelijke visie over het vermogen beschikken om in gemeenschap de waarheid te vinden, wanneer ze zich met dat doel verenigen. Hiermee is fundamenteel stelling genomen ten gunste van vertrouwen in de gemeenschap van waarheids- of logoszoekende mensen. Dit vertrouwen is een essentieel uitgangspunt voor iedere ware democratie. De heersende kaste beschikt niet over dit ver-
trouwen en meent dat enkel zijzelf in staat is tot behoorlijke oordeelsvorming. Daarom weigert de heersende kaste ook, ondanks alle lippendienst die aan de democratie wordt bewezen, om het bindend referendum op volksinitiatief goed te keuren. Het argument luidt steeds weer dat de burgers de democratische besluitvorming zouden misbruiken om mensenrechten te schenden en maatregelen goed te keuren die in allerlei opzichten de maatschappij ten gronde zouden richten.
Particratie als vorm van tirannie Wij leven niet in een democratie. De omgekeerde bewering is in maatschappelijk opzicht de moeder van alle leugens. Indien deze leugen onderuit wordt gehaald, stort als een kaartenhuis het hele ideologische bouwwerk in elkaar, waarop de heersende kaste haar macht heeft gegrondvest. Het werkingsmechanisme van het particratische regime verschilt niet wezenlijk van dat van dictaturen. De belangrijkste kenmerken ervan werden in kaart gebracht in de klassieke tekst van de jonge Franse student Etienne de la Boétie (1530-1563): “Discours de la servitude volontaire.” (9). (9) Etienne de la Boétie (1530-1563), Discours de servitude volontaire. Zie: www.forget-me.net/LaBoetie/servitude.pdf Zie ook het belangrijke essay van Murray Rothbard hierover: “The politics of obedience. The political thought of Etienne de la Boétie,” te vinden op: http://www.lewrockwell.com/rothbard/rothbard29.html Etienne de la Boétie vroeg zich af hoe het mogelijk is dat zeer kleine minderheden, zoals bijvoorbeeld een koning en zijn entourage, erin slagen om hun heerschappij over een groot aantal mensen te bestendigen. Terecht merkt hij op dat er niet eens geweld nodig is om een ongewenste heerser van de macht te verdrijven: het volstaat om gewoon niet langer te gehoorzamen (10). (10) Enkele citaten uit de “Discours”: “Or ce tyran seul, il n’est pas besoin de le combattre, ni de l’abattre. Il est défait de lui- même, pourvu que le pays ne consente point à sa servitude. Il ne s’agit pas de lui ôter quelque chose, mais de ne rien lui donner. Pas besoin que le pays se mette en peine de faire rien pour soi, pourvu qu’il ne fasse rien contre soi. Ce sont donc les peuples eux-mêmes qui se laissent, ou plutôt qui se font malmener, puisqu’ils en seraient quittes en cessant de servir […] Soyez résolus de ne servir plus, et vous serez libres […] Ils ne sont grands que parce que nous sommes à genou.” De ongewenste heerser kan maar in het zadel blijven zitten zolang de meeste mensen dit accepteren, zo stelt de la Boétie met verwondering vast. De machthebber stikt wanneer hij niet voortdurend de zuurstof van de gehoorzaamheid krijgt toegevoerd. Toch is de mens van nature vrijheidslievend. Vrije mensen zullen niet spontaan kiezen voor onderwerping aan een of andere tiran. De hamvraag luidt dus: waar komt die gehoorzaamheid vandaan? Het kan niet anders of de onderworpenheid moet aangepraat zijn. De burgers gehoorzamen de tiran omdat zij geloven dat ongehoorzaamheid onmogelijk of onwenselijk is. De la Boétie vermeldt hiervoor drie mechanismen, die tesamen een uitputtende verklaring bieden voor dit merkwaardige fenomeen. Een eerste mechanisme functioneert op positieve wijze. Mensen die leven in een tiranniek regime gaan al gauw geloven dat dit regime onmisbaar en onvermijdelijk is. Voer een parlementair regime in waarbij de wetten verplicht gemaakt worden door partijverkozenen, herhaal voortdurend dat dit systeem “een democratie” is, en na een tijd weten de meesten niet beter. Het mechanisme dat hier speelt is de gewenning (11). (11)“... la première raison pour laquelle les hommes servent volontairement, c’est qu’ils naissent serfs et qu’ils sont élevés comme tels.” Een tweede mechanisme functioneert op aanvullende negatieve wijze, via distractie. De burgers krijgen erzatz geestelijk voedsel aangeboden van de tiran om hun aandacht be-
zet te houden en te vullen op een wijze die voor de tiran ongevaarlijk is. Het is het principe van de spelen: de tiran deelt douceurtjes uit, die hem geliefd en populair maken, en ervoor zorgen dat een groot deel van het publiek zich met hem en niet met zijn critici gaat identificeren (12). (12) “Le théâtre, les jeux, les farces, les spectacles, les gladiateurs, les bêtes curieuses, les médailles, les tableaux et autres drogues de cette espèce étaient pour les peuples anciens les appâts de la servitude, le prix de leur liberté ravie, les outils de la tyrannie. Ce moyen, cette pratique, ces allèchements étaient ceux qu’employaient les anciens tyrans pour endormir leurs sujets sous le joug.” Maar deze twee instrumenten volstaan volgens de la Boétie geenszins om de tiran in het zadel te houden. Het eigenlijke geheim (13) van het machtsbehoud van de tiran schuilt in een derde techniek: de creatie, rondom de tiran, van een piramide van medeplichtigen die in afnemende mate objectief belang hebben bij de handhaving van de tirannie (14). (13)“... le ressort et le secret de la domination, le soutien et le fondement de toute tyrannie.” (14) “Il en a toujours été ainsi: cinq ou six ont eu l’oreille du tyran et s’en sont approchés d’eux-mêmes, ou bien ils ont été appelés par lui pour être complices de ses cruautés, les compagnons de ses plaisirs, les maquereaux de ses voluptés et les bénéficiaires de ses rapines. [...] Ces six en ont sous eux six cents, qu’ils corrompent autant qu’ils ont corrompu le tyran. Ces six cents en tiennent sous leur dépendance six mille, qu’ils élèvent en dignité [...] Grande est la série de ceux qui les suivent. Et qui voudra en dévider le fil verra que, non pas six mille, mais cent mille et des millions tiennent au tyran par cette chaîne ininterropu qui les soude et les attache à lui [...] En somme, par les gains et les faveurs qu’on reçoit des tyrans, on en arrive à ce point qu’ils se trouvent presque aussi nombreux, ceux auxquelles la tyrannie profite, que ceux auxquels la liberté plairait.” De stabiliteit van de tirannie berust dus op de creatie van een sociale laag van mensen die op één of andere manier belang hebben bij de bestendiging van de tirannie. Uiteindelijk verdwijnt het belang van de individuele tiran. Er ontstaat een hiërarchisch gestructureerd kartel van mensen die voordeel puren uit het tirannieke regime en die in wezen leven op kosten van diegenen die ze ideologisch onder controle houden. Hiermee is ook de essentie van de moderne staat gekenschetst. De la Boétie onderscheidt drie soorten tirannen: de verkozen tirannen, de tirannen wiens macht berust op wapengeweld, en de tirannen door afstamming (15). (15)“Il y a trois sortes de tyrans. Les uns règnent par l’élection du peuple, les autres par la force des armes, les derniers par succession de race.” We zouden kunnen zeggen dat met de opkomst van de mondiale machtspiramide een nieuw, onzichtbaar type tiran optreedt: het boosaardige en totalitaire als zodanig, waarop het denken van machthebbers zich oriënteert en dat poseert als universele, door de elite gepredikte en door de staatsmacht opgelegde “ethiek.” Maar wat hij zegt, geldt voor alle types. De moderne particratische tirannie wordt evenwel gekenmerkt door bepaalde elementen, die door de la Boétie niet worden vermeld, en die als verfijningen of uitdiepingen van het tirannieke principe moeten worden beschouwd. Vooreerst is de centrale, individuele tiran grotendeels verdwenen. De moderne tirannie heeft veeleer een kartelkarakter. Weliswaar speelt de “succession de race” nog steeds een rol, zoals in onze regering bijvoorbeeld door excellenties als Van den Bossche en Tobback wordt geïllustreerd. Maar in wezen is het systeem een soort kartel dat in een merkwaardige symbiose leeft met de samenleving: voortdurend worden individuen, die bereid zijn om het spel mee te spelen en hiertoe de nodige talenten bezitten, uit de samenleving gerecruteerd. Daardoor krijgt de tirannie continu nieuw bloed en talent aangevoerd, wat voor haar voortbestaan uiterst bevorderlijk is. Specifiek voor het particratische regime is verder dat voortdurend en systematisch geselecteerd wordt op de bekwaamheid om ideologische controle en misleiding te realiseren. Dit geschiedt via de verkiezingen die een
handig mechanisme bieden om min of meer automatisch en zonder teveel interne conflicten diegenen uit te wieden die minder bekwaam blijken om het kiespubliek ideologisch en mediamiek in te pakken. De meest efficiënte ideologen kunnen zich hierdoor vlot naar de top van de tirannieke piramide toewerken, wat de stabiliteit van het systeem aanzienlijk verhoogt. De moderne tirannie heeft nog een ander belangrijk kenmerk dat haar onderscheidt van de tirannieën tot pakweg half de twintigste eeuw: de moderne tirannie ontwikkelt luchtwortels tot in het anonieme, bovennationale niveau, dat zich volkomen aan het gezichtsveld en het bereik van het gemeen onttrekt. De nationale tirannieën dragen sinds enkele decennia, via het sluiten van internationale verdragen en de overdracht van bevoegdheden, voortdurend nationale soevereiniteit over naar een reeks van bovennationale instanties. De toppolitici ziet men dan ook doorstromen naar dit bovennationaal machtsniveau dat naar het publiek toe wordt voorgesteld als een soort morele autoriteit. Men leest in de pers bijvoorbeeld vaak dat België een “slechte leerling” of “goede leerling” is in deze of gene internationale klas. Dit soort beeldspraak, waarin niet alleen de burgers zelf maar zelfs hun zogenaamde verkozenen tot een soort kleuters worden gedegradeerd, is niet toevallig maar drukt een diepe realiteit uit. “Ons land” bestaat eigenlijk niet meer. De nationale politici, laat staan de burgers, zijn bijvoorbeeld in wezen de controle kwijtgespeeld over cruciale aangelegenheden als migratie, landsverdediging of monetaire politiek. Binnen de tirannieke piramide die zich thans uitkristalliseert op mondiaal niveau functioneert meer dan ooit het mechanisme dat we kunnen karakteriseren als de “selectie van de slechtsten:” diegenen die het minst bezwaar maken tegen de tirannie, en het minst scrupules voelen om het spel mee te spelen, zullen zich selectief gaan nestelen in de machtspiramide (16). Maar bovendien haalt het systeem ook het slechtste uit de individuen naar boven: ze moeten zich immers actief richten op de belangen van de tiran Van diegenen die zich in de piramide rondom de tiran hebben genesteld, wordt niet enkel uiterlijke gehoorzaamheid verwacht, maar tevens innerlijke identificatie. Ze moeten de tiran niet enkel gehoorzamen, ze moeten hem respecteren. Ze moeten leren denken zoals de tiran denkt en ze moeten leren om zijn wensen te voorkomen (17). (16) “Dès qu’un roi s’est déclaré tyran, tout le mauvais, toute la lie du royaume [...] ceux qui sont possédés d’une ambition ardente et d’une avidité notable se groupent autour de lui et le soutiennent pour avoir part au butin et pour être, sous le grand tyran, autant de petits tyranneaux.” (17) “Le laboureur et l’artisan, pour asservis qu’ils soient, en sont quittes en obéissant; mais le tyran voit ceux l’entourent coquinant en mendiant sa faveur. Il ne faut pas seulement qu’ils fassent ce qu’il ordonne, mais aussi qu’ils pensent ce qu’il veut et souvent même, pour le satisfaire, qu’ils préviennent ses propres désirs.” Met andere woorden: ze moeten de macht aanbidden en hiertoe de soevereine menselijke geest verloochenen die in hen sluimert. Een bekende evangelische passage, de bekoring van Christus door de duivel, illustreert zonder omwegen waarover het gaat: “Daarop voerde de duivel Hem omhoog en toonde Hem in een oogwenk alle koninkrijken der wereld, en de duivel sprak tot Hem: ‘Heel dat machtsgebied met zijn heerlijkheid zal ik U geven, want het is mij in handen gesteld en ik geef het aan wie ik wil. Als Gij dus in aanbidding voor mij neervalt, zal het in zijn geheel van U zijn. Toen antwoordde Jezus hem: ‘Er staat geschreven: De Heer uw God zult Gij aanbidden en Hem alleen dienen’ ” (Luc.4, 5-7). In wezen is de particratische staat gebaseerd op de aanbidding van onterechte macht. En het beste dynamiet, om het systeem op te blazen, is het stopzetten van deze machtsverering, en van de erkenning van de waarheid – niet in abstracte of formele zin doch in de wezenlijke, levende, reële betekenis – als enige vereringswaardige god. Want “...de waarheid zal u vrij maken” (Joh.8,32).
Democratie en secessie Onze gedegenereerde particratische staat is – zoals alle staten tot nu toe – in laatste instantie gebaseerd op geweld. Onder het fundament van iedere oude staat liggen ontelbaar vele, vergeten lijken. De oude staat is altijd een witgekalkt graf. Hij is niet op vrije overeenkomst tussen vrije mensen gebaseerd, maar op meer of minder verhulde dwang. Dwang die begon met geweld, revolutie, vervolging en moord. Dwang die voortduurt, onder alle mogelijke gedaanten. De vrije staat kan alleen maar gebaseerd zijn op daadwerkelijke vrije keuze van mensen voor elkaar, en voor een gemeenschap die stoelt op een gedeelde visie en een gedeelde overtuiging. Dit vereist de mogelijkheid tot secessie. Gelijkgezinde geesten moeten zich kunnen afscheiden en zich hergroeperen rond gemeenschappelijke opvattingen en doelen. De macht die de staat uitoefent over de individuen wordt doorgaans verantwoord door te verwijzen naar één of ander impliciet “sociaal contract.” Maar heeft dit wel betekenis? Een contract is per definitie een overeenkomst die vrij en volbewust wordt afgesloten. Uiteraard hebben de individuele bewoners van een land zoals België helemaal geen “sociaal contract” afgesloten met elkaar of met de Belgische staat. In laatste analyse ondergaan de burgers gewoon het geweld dat uitgaat van de staat en van de kaste die het staatsapparaat in handen heeft. De Belgische burger betaalt bijvoorbeeld zijn belastingen niet op basis van een vrij gesloten overeenkomst, maar onder druk van dreigende confiscatie en politiegeweld. De hamvraag luidt dus: hoe kan de samenleving op een zodanige wijze zijn gestructureerd dat de relatie tussen het individu en de democratische staat inderdaad de vorm aanneemt van een vrij gesloten sociaal contract? Een democratisch staatsbestel dat de burgers de mogelijkheid biedt tot soevereine besluitvorming, is zeker een noodzakelijke voorwaarde. Maar dit volstaat nog niet. Ook een democratische meerderheid is niet gerechtigd, om ongewenste “sociale contracten” op te leggen aan een minderheid. Om te vermijden dat dit gebeurt, dient aan twee bijkomende voorwaarden te worden voldaan. Vooreerst moet de staat minimaal zijn. Dit betekent dat de staat zich niet moet bemoeien met aangelegenheden, die niet door hun aard zelf om een gemeenschappelijke regeling vragen. De burgers dienen met andere woorden ten opzichte van de gehypertrofieerde staat toegang te hebben tot het recht op institutionele secessie. En ten tweede moeten de burgers, complementair hiermee, over een reëel recht op teritorriale secessie beschikken. Ze moeten kunnen breken met een staatsbestel waarmee ze het oneens zijn. Enkel indien aan deze voorwaarden voldaan is, kan van een reëel (want in vrijheid afgesloten) “sociaal contract” sprake zijn. Om van het huidige bevoogdende systeem over te stappen naar een efficiënte en menswaardige maatschappelijke orde, waarbij de staat zich enkel met zijn kerntaken bezighoudt, zou men zoveel mogelijk recht op institutionele secessie moeten invoeren. De particratische staat regelt immers zeer veel aangelegenheden die beter door individuen of gemeenschappen zelf in handen worden genomen. De staatsinterventie gaat vaak met enorme verborgen kosten gepaard, die niet meer worden opgemerkt, doordat iedereen in het systeem is opgenomen en vergelijkingen met alternatieven onmogelijk worden. Onderwijs is een goed voorbeeld. Omdat bijna alle kinderen tussen hun zes en achttien jaar schoollopen, gaan vele mensen denken dat zonder scholen niet geleerd kan worden. In werkelijkheid zouden zeer vele kinderen veel efficiënter en aangenamer kunnen leren zonder school. In de Verenigde Staten, waar ruim een miljoen kinderen thuisleren, blijken “homeschoolers” tegen het einde van hun middelbaar een gemiddelde leervoorsprong te hebben opgebouwd van meerdere jaren. De betrokken kinderen hebben daarvoor dagelijks slechts een fractie nodig van de tijd, die schoollopers moeten besteden aan verplaatsing, het uitzitten van de lessen, en aan huiswerken allerhande. Bovendien kost het thuisleren slechts een klein deel van het enorme bedrag, dat de staat per kind en per jaar uitgeeft aan het onderwijs dat zich onder zijn controle bevindt (18). Hoe kunnen we overgaan van het huidige kindvijandige systeem naar een menswaardige vorm van leren? Het
antwoord luidt, dat de burgers de mogelijkheid moeten krijgen, om onder gelijke voorwaarden uit het staatsgecontroleerd systeem te stappen (19). (18) Over de effectiviteit van thuisonderwijs, zie: http://forum.politics.be/showthread.php?t=1529 http://www.sco- kohnstamminstituut.uva.nl/pdf/effectiviteit.pdf (19) Momenteel worden gezinnen die hun kinderen thuis opvoeden financieel zwaar benadeeld. Via de fiscaliteit moeten zij blijven bijdragen tot de opvoeding van de kinderen die door hun ouders wel naar school worden gezonden. Thuislerende kinderen, die leermoeilijkheden vertonen en op hun achttiende jaar nog geen middelbaar diploma haalden, verliezen hun kindergeld en kunnen ook niet terecht in het systeem van werkloosheidsuitkering. Het gaat hier om grote bedragen, want een scholier in het middelbaar onderwijs kost aan de belastingbetaler ruim 6.000 euro per kind en per jaar. Momenteel belemmert de particratische staat via financiële discriminatie in sterke mate het thuisonderwijs. Gezinnen die voor secessie ten opzichte van het onderwijs kiezen, zouden over gelijke financiële middelen moeten beschikken. Ze zouden vrijgesteld moeten worden van het deel van de belastingen dat besteed wordt aan onderwijs. Of ze zouden het geld, dat andere gezinnen terugkrijgen via de subsidies aan de door hen gekozen school, direct moeten ontvangen, bijvoorbeeld trapsgewijs naarmate de kinderen hun examens afleggen bij een centrale examencommissie (dus 36.000 euro voor een kind dat zijn examens middelbaar onderwijs volledig heeft afgelegd). Wanneer zo’n mogelijkheid tot institutionele secessie wordt geboden, kan eerlijke concurrentie optreden tussen onderwijs dat door de gezinnen wordt georganiseerd en staatsgecontroleerd onderwijs in massascholen. De burgers kunnen zich dan een objectief oordeel vormen over de efficiëntie van beide systemen. Of beschouw de sociale zekerheid. In 1955 werd de Amerikaanse “old age, survivors and disability insurance” (OASI) uitgebreid tot de landbouwsector. Dit betekende dat ook de Amish moesten toetreden. De Amish-gemeenschap wilde hiervan niet weten, omdat de opgelegde afhankelijkheid ten overstaan van de staat hun gemeenschap zou vernietigen (20). (20)Over de Amish, zie: http://www.amishnews.com/amisharticles/amishss.htm Een Amish formuleerde dit aldus (in Reader’s Digest, november 1962): “Allowing our members to shift their interdependence on each other to dependence upon any outside source would inevitably lead to the breakup of our order.” De Amish formuleerden in een petitie de redenen waarom ze een staatsgecontroleerde sociale zekerheid verwierpen: “It has been our Christian concern from birth of our church group to supply those of our group who have a need, financial or otherwise [...] Our faith has always been sufficient to meet the needs as they come about, and we feel the present OASI is an infringement on our responsibilities.” In het hedendaagse socio- psychologische jargon: de Amish voorzagen dat de staatsgecontroleerde sociale zekerheid zou leiden tot een vernietiging van het aanzienlijke sociaal kapitaal waarover hun gemeenschap beschikt. De interne motivatie, wortelend in hun religieuze overtuiging, zou verdrongen worden door bureaucratische staatsdwang. De Amish wezen op hun christelijke overtuiging als bron van hun verzet: “Wie niet zorgt voor de eigen familie en zelfs niet voor het eigen gezin, heeft het geloof verloochend en is erger dan een ongelovige” (1 Timoteüs 5, 8). De Amish argumenteerden dat zij altijd op een efficiënte manier voor de eigen behoeftigen, zieken en ouderen gezorgd hadden en dat zij van de staatsgecontroleerde sociale zekerheid niets wensten te krijgen en daarom ook niet wensten bij te dragen. Tegen dit argument, dat in de jaren zestig in de Amerikaanse pers breed werd uitgesmeerd, bleek uiteindelijk geen kruid gewassen en de Amish kregen, toen de “Medicare Bill” in 1965 door het congres
werd goedgekeurd, de door hen geëiste secessie ten overstaan van de Amerikaanse sociale zekerheid. Tot op heden betalen de Amish geen bijdragen voor de sociale zekerheid. Zij behouden hun sociale zelfstandigheid en zijn ook beschermd tegen de grootschalige plundering, die zo’n opgelegd stelsel van sociale zekerheid onvermijdelijk meebrengt. Het voorbeeld van de Amish (die ook het staatsgecontroleerd onderwijs verwerpen) toont aan dat secessie ten opzichte van het systeem van sociale zekerheid helemaal geen utopie hoeft te zijn. Geen wonder dat in België de radicaal geweldloze Amish terecht kwamen op de lijst van de gevaarlijke sekten (terwijl een gewelddadige religie als de islam door de particratische staat wordt erkend, beschermd en betaald). Door de toepassing van het recht op institutionele secessie zouden de burgers de mogelijkheid krijgen om stap voor stap, op basis van maatschappelijk opgedane ervaring, de staat te ontdoen van zijn gigantische uitwassen. Daarnaast moeten burgers ook de mogelijkheid hebben om zich los te maken van een staatsbestel als zodanig. Dit impliceert normaliter ook territoriale secessie. Dit is een munt met twee zijden: de burgers kunnen stemmen met hun voeten en afscheid nemen van het ongewenste staatsbestel door elders te gaan wonen. Of bewoners van een gebied kunnen, als het ware met het territorium onder de arm, zich afscheuren van het ongewenste staatsverband. Men denkt in dit laatste geval gemakkelijk aan grotere entiteiten, zoals de opsplitsing van Tsjechoslowakije. Maar territoriale secessie is net zo goed mogelijk op kleinere schaal. De uittreding van de Zwitserse Jura uit het kanton Bern is een interessant voorbeeld. De secessie van het Franstalige en grotendeels katholieke Jura-gebied werd beslist via een referendum in 1974. Maar dit betekende nog niet het einde van de opsplitsing. Het zuiden van het Jura-gebied, waar veel Duitstaligen en protestanten woonden, wilde zich op zijn beurt afscheuren van het nieuwe Jura- kanton en naar Bern terugkeren. Ook dit werd beslist via een referendum, dat in 1975 plaatsvond. Nadien vonden nog allerhande wijzigingen plaats waarbij afzonderlijke gemeentes van het ene kanton naar het andere overstapten. Zo besloot Vellerat (70 inwoners) in 1995 om zich van Bern af te scheiden en bij het kanton Jura aan te sluiten. Ook overstappen naar andere kantons komen voor. Het dorpje Laufenthal bijvoorbeeld, stapte in 1989 van het kanton Bern over naar het kanton Basel-Land. Vanzelfsprekend geschieden deze territoriale secessies langs direct-democratische weg, per referendum. Zelfs het idee dat individuele families zich met hun huis en grond afscheuren van een gemeente moet niet a priori worden afgewezen (21). (21) In de Amerikaanse staat Michigan kunnen inwoners van één gemeente zich afscheuren om aan te sluiten bij een andere gemeente die naar hun gevoel de burgerbelangen beter behartigt. Eén extreem voorbeeld is dat van het gezin van de Amerikaanse Cheryl Perry die in het kleine dorpje Omer woonde. Zij diende jaarlijks een gemeentelijke belasting te betalen voor de watervoorziening, hoewel de gemeente weigerde om de waterleiding door te trekken tot haar huis. De familie had dan maar een eigen waterput geboord, maar de gemeente bleef toch geld eisen voor niet geleverd water. “Why keep paying for things we don’t get?” vroeg de familie zich af. Dat is inderdaad een vraag, die aan het adres van de gehypertrofieerde particratische staat veel meer zou moeten gesteld worden. Het argument van Cheryl Perry was simpel genoeg: “I don’t feel I should have to pay because I don’t get the water.” Daartegen kon de gemeente geen enkel valabel argument inbrengen. De familie won het referendum en kon, compleet met de grond die ze bezaten, zich afscheuren van het inhalige Omer en aansluiten bij de naburige gemeente Arenac, waar geen vergelijkbare belasting bestond. Een voorbeeld dat heel wat andere burgers aan het denken zette. http://abcnews.go.com/sections/wnt/DailyNews/family_secede021213.h tml http://www.thehollandsentinel.net/stories/112702/new_112702023.sht ml http://cbs2.com/water/watercooler_story_331080634.html Merkwaardig genoeg wordt dit recht op territoriale secessie in sommige gevallen als vanzelfsprekend aanvaard, terwijl het op andere gebieden als immoreel en onrealistisch
wordt afgewezen. Iedereen aanvaardt bijvoorbeeld dat de voormalige kolonies recht hadden op onafhankelijkheid. De Afrikaanse kolonies van landen als Groot-Brittannië, Frankrijk of België hadden het volste recht op afscheiding van het “moederland.” Dit geldt ook voor “binnenlandse kolonies.” De Sovjet-Unie viel terecht uit elkaar, want de staten die zich ruim tien jaar geleden losmaakten van het “moederland” waren in de meeste gevallen niets anders dan veroverde wingewesten. Ook het huidige Rusland omvat nog een reeks binnenlandse kolonies, zoals Tsjetsjenië, die ten onrechte worden bezet. Het wordt hoog tijd om op dit domein consequente gedachten te ontwikkelen. Wat is een “binnenlandse kolonie” en wat niet? Er is maar één criterium: de vrij uitgesproken wil van de bewoners. Indien de bewoners van een gebied zich willen afscheiden, dan moet dit kunnen; want de staat moet er voor de mensen zijn en de mensen niet voor de staat. Ludwig von Mises formuleerde dit simpele principe als volgt: “To the princely principle of subjecting just as much land as obtainable to one’s rule, the doctrine of freedom opposes the principle of the right of self-determination of peoples, which follows necessarily from the principle of the rights of man. No people and no part of a people shall be held against its will in a political association that it does not want.” (Mises “Nation, state and Economy,” pp.34-35). In “Liberalism” (pp.109-110) stelt von Mises, dat het hier niet gaat om “nationaal zelfbeschikkingsrecht,” maar om zelfbeschikkingsrecht van de inwoners van een gegeven gebied: “To call this right of self-determination the ‘right of self-determination of nations’ is to misunderstand it. It is not the right of self-determination of a delimited national unit, but the right of the inhabitants of every territory to decide on the state to which they wish to belong [...] The right of self- determination in regard to the question of membership in a state thus means: whenever the inhabitants of a particular territory, whether it be a single village, a whole district, or a series of adjacent districts make it known, by a freely conducted plebiscite, that they no longer wish to remain united to the state to which they belong at the time, but wish either to form an independent state or to attach themselves to some other state, their wishes are to be respected and complied with. [...] If it were in any way possible to grant this right of self-determination to every individual person, it would have to be done. This is impracticable only because of compelling technical considerations, which make it necessary that the right of self-determination be restricted to the will of the majority of the inhabitants of areas large enough to count as territorial units in the administration of the country.”Op het einde van deze passage wijst von Mises op een belangrijk feit, namelijk dat het principe van territoriale secessie wel kan doorgetrokken worden tot op laat ons zeggen het gemeentelijk niveau, maar niet tot op het individuele niveau omdat het rechtsgebied dat met de staat samenhangt aan een territorium is gebonden. Von Mises levert op dit punt geen bevredigende oplossing, terwijl die nochtans voorhanden is. De individuele burgers kunnen, precies omdat ze niet aan een territorium zijn gebonden, stemmen met hun voeten. Indien een groot aantal kleine vrijstaten voorhanden is, ieder met eigen wetten en bepalingen, dan kunnen burgers die het niet eens zijn met de meerderheid van hun landgenoten, zich aanbieden voor burgerschap in een andere vrijstaat. De vrijstaten komen hierdoor met elkaar in concurrentie. Een gevolg hiervan ziet men in Zwitserland, waar kantons met betere democratische regeling meer aantrekkingskracht uitoefenen op kandidaat-bewoners, wat bijvoorbeeld blijkt uit de hogere grondprijzen in die kantons. Maar anderzijds zullen kandidaat-burgers die meer te bieden hebben, ook meer kans maken om door de gemeentenaren van de gewenste gemeente te worden aanvaard. Secessie spoort dus zowel gemeenten als individuen aan, om het beste van zichzelf te geven en om mogelijkheden en talenten maximaal te ontwikkelen. Daarnaast laat territoriale secessie ook toe dat mensen die één of andere vorm van maatschappelijke orde voorstaan, zich afscheiden om volgens hun doelstellingen en principes te leven. De fundamentele motivatie voor het recht op secessie is gelegen in het geestelijke karakter van de individuele mens. In de mate dat de mens niet over recht op secessie beschikt,
kan hij zich niet manifesteren als vrije geest die op soevereine wijze, als individuele verschijningsvorm van het morele in de wereld, deze wereld hervormt. De mens die zich niet kan afscheiden, is in feite gekooid en is gedegradeerd tot het bezit van één of ander machtsapparaat of één of andere elite. Voor diegenen die het geestelijk potentieel van de individuele mens ontkennen, voor diegenen met andere woorden die het drieledig karakter afwijzen van het verschijnsel mens, is dit natuurlijk geen probleem. Maar wie erkent dat de individuele mens aanleg tot vrijheid en tot maatschappelijke scheppingskracht in zich draagt, kan niet anders dan besluiten dat de mens zijn verhouding tot de staat zelf vorm moet kunnen geven. Secessie volgens politieke en maatschappelijke voorkeuren werd door John Taylor Gatto, een van de pioniers van de homeschoolingsbeweging in de Verenigde Staten, het “congregationele principe” genoemd. Het gaat hier om een maatschappelijke visie, die in alle opzichten diametraal tegengesteld is aan de politiek-correcte ideologie: streven naar een zeer groot aantal kleine staten, en niet naar één mondiale superstaat; en streven naar de mogelijkheid tot scheiding tussen mensen, die volgens verschillende principes willen leven en niet naar een “multiculturele samenleving.” In zo’n constellatie is het wel degelijk mogelijk dat het “sociaal contract” waarop de staat geacht wordt te berusten niet langer een leugenachtige fictie blijft, maar levende realiteit wordt. De nieuwe burger van een vrijstaat, die hem in zijn rangen opneemt, sluit wel degelijk een plechtig wederzijds contract af met zijn medeburgers. Het principe van secessie op geestelijke gronden werd volgens het evangelie door Christus zeer duidelijk gesteld toen hij zijn apostelen uitzond. Nergens is sprake van het uitoefenen van enige dwang, of het nastreven van vervolging of onderwerping van ongelovigen of andersdenkenden. Maar er is wel sprake van een gemeenschap die welbewust opteert voor secessie: “Wanneer uw broeder gezondigd heeft, wijs hem dan onder vier ogen terecht. Luistert hij naar u, dan hebt ge uw broeder gewonnen. Maar luistert hij niet, haal er dan nog een of twee personen bij, opdat alles beruste op de verklaring van twee of drie getuigen. Als hij naar hen niet wil luisteren, leg het dan voor aan de Gemeenschap. Wil hij ook naar de Gemeenschap niet luisteren, beschouw hem dan als een heiden of een tollenaar” (Matt.18, 15-17). Vereniging van mensen die eenzelfde levensbeschouwing en ideaal nastreven, liefdevolle vrijwillige (geen afgedwongen) zorg voor de andere (zonder uitzondering), en geweldloze doch kordate secessie ten opzichte van diegenen die daar tegenin gaan, vormt de kern van de christelijke benadering. Wanneer geen geestelijke eenheid te vinden is, schudde men het stof van zijn voeten: “Als gij in een stad of een dorp komt, onderzoekt dan wie waard is u te ontvangen, en verblijft daar tot gij weer vertrekt. Wanneer ge dat huis binnentreedt, brengt dan uw vredesgroet; en wanneer die het waard is, moge vrede over dat huis komen, maar wanneer die het niet waard is, dan kere uw vrede tot u terug. Als men u ergens niet ontvangt en niet naar uw woorden luistert, verlaat dan dat huis of die stad en schudt het stof van uw voeten. Voorwaar, Ik zeg u: op de oordeelsdag zal het voor het land van Sodom en Gomorra draaglijker zijn dan voor die stad” (Matt. 10,11-15). Het hoeft geen betoog dat deze instelling diametraal staat tegenover het valse ideaal van het zogenaamde “multiculturele samenleven” (en de daarmee gepaard gaande gedwongen “verrijking”) dat door de globale machthebbers, met steeds meer arrogantie en bruut geweld, ongevraagd wordt opgelegd. Jos Verhulst Dr. Jos Verhulst is doctor in de quantumchemie en publicist
P.S. Al ingeschreven op "Iedereen politicus?" http://www.democratie.nu/content/view/143/42/
Eindredactie Democratie.nu-Nieuwsbrief: Bert Penninckx
[email protected] Op onze site kunt u gemakkelijk vrienden verwittigen van een interesant onderwerp. Probeer het eens. http://www.democratie.nu/content/view/175/43/ De leden van Democratie.nu vormen een onafhankelijke en politiek ongebonden burgerbeweging die ijvert voor de invoering van het Bindend Referendum Op Volksinitiatief. (BROV) Financiële steun is welkom op 320-0034152-78 van WIT Zavelstraat 22 te 3212 Pellenberg Om lid te worden stort u 30 € op onze rekening. De verminderde bijdrage is 12,50 €. Momenteel zoeken wij iemand die gedurende één dag in de week mee ons secretariaat versterkt.