1
Close Air Support bij de bevrijding van Nederland Peter Grimm
Nabije luchtsteun (close air support) door de Royal Air Force (RAF) en US Army Air Forces (USAAF) was een integraal onderdeel van de gevechtstactieken bij de bevrijding van ons land. 1 De geallieerde jachtbommenwerpers die als haviken op de Duitse frontlijn neerdoken vormden een imponerend en angstaanjagend gezicht. Zij gaven de indruk van een volledig luchtoverwicht waartegen geen kruid was gewassen, laat staan een Duitse linie. De betrokken vliegers droegen onbedoeld aan dit beeld bij door in de hitte van de strijd het resultaat van hun acties vaak nogal optimistisch in te schatten. De radioluisteraar kreeg ook een vrij eenvoudig verhaal te horen: ‘The tanks called in the Typhoons, and they did the rest’, aldus het bondige commentaar van B.B.C.-radioverslaggever Chester Wilmot op 17 september 1944. 2 Zo simpel was het echter niet. In dit artikel wordt geprobeerd uiteen te zetten hoe de geallieerde nabije luchtsteun in de bevrijdingsmaanden van 1944 en 1945 was geregeld en welke effecten die had. Over dit specifieke facet van de luchtoorlog is nog maar betrekkelijk weinig uitgezocht. Dat is merkwaardig omdat de actualiteitswaarde nog steeds groot is. Nabije luchtsteun is immers een belangrijke taak van een moderne luchtmacht. Heel wat problemen waarmee nog steeds wordt gekampt kennen een lange geschiedenis, zoals de goede identificatie van vriend en vijand op de grond en het gevaar van nevenschade. 3 Hoewel het ver doorgevoerde gebruik van elektronica veel heeft veranderd, is de kern van de zaak hetzelfde gebleven. De geallieerde tactische luchtoperaties in de tweede wereldoorlog hebben in de vakliteratuur veel minder aandacht gekregen dan de strategische. Vervolgens is van alle soorten tactische operaties de nabije luchtsteun op zijn beurt nog minder goed belicht. Het valt ook niet mee om een helder beeld ervan te krijgen, want zij vindt bijna per definitie in de ‘militaire mist’ van de frontlijn plaats. Het uiterst complexe onderwerp close air support tijdens de tweede wereldoorlog in Nederland leent zich des te dwingender voor een uitgebreide evaluatie, die eigenlijk nog niet is gemaakt. Dit artikel wil daarvoor een aanzet geven, waarbij enkele thema’s beknopt aan de orde komen: Links: Nabije luchtsteun wordt tegenwoordig ook door gevechtshelikopters verleend, zoals door de afgebeelde Apache van de Koninklijke Luchtmacht (NIMH via E. van Loo).
• • • • • • •
Wat was geallieerde close air support in de tweede wereldoorlog? De geallieerde tactische luchtstrijdkrachten. Welke middelen werden ingezet? Wat waren de beperkingen? Hoe werd nabije luchtsteun verleend? In actie. Enkele conclusies. Op hoog geallieerd bevelsniveau werd in april 1944 – dus in de voorbereiding op de landingen in Normandië – gesteld dat het succes van directe luchtsteun afhankelijk is van twee algemene principes: ‘(a) That the support afforded conforms with the military plan. (b) That the air support applied achieves the greatest effect.’ 4 Dit geeft wellicht een toetsingskader voor de operaties in Nederland, waarvan we hier enkele aspecten proberen te belichten. Wat is close air support? Van nabije luchtsteun (close air support) werd in de terminologie van 1944-1945 gesproken wanneer het luchtwapen op verzoek van de landmacht aan de frontlijn wordt ingezet en daartoe ook onmiddel© Peter Grimm / SGLO. Niets uit deze publicatie mag openbaar gemaakt worden, in welke vorm dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
2
lijk beschikbaar is. Een direct (radio) contact tussen de grondtroepen en de vliegtuigen was een voorwaarde. Het doel van close air support – destijds ook wel direct air support genoemd – was de lokale tactische situatie op de grond te verbeteren. In deze opzet is ruim zestig jaar later nog niets veranderd. Wij zullen uitsluitend van close air support spreken in de bovengenoemde definiëring. Helaas werd tijdens de tweede wereldoorlog de term close (air) support niet altijd even consequent en soms voor heel andere missietypen gebruikt. Bij de Amerikaanse strategische 8th Air Force werd daar bijvoorbeeld ook de escorte door jachtvliegtuigen van transportvliegtuigen mee aangeduid. 5 Ook de uitschakeling van vijandelijk luchtdoelgeschut op de route van bommenwerpers en transportvliegtuigen werd daar als close support betiteld. Dat schept verwarring voor de onderzoeker van de materie van de nabije luchtsteun, die toen ook – opnieuw bij de Amerikaanse 8th Air Force – wel close-in support is genoemd. Close air support was slechts één element van het takenpakket van de geallieerde tactische luchtstrijdkrachten. Zij deden ook (foto)verkenningen, zij verdedigden het luchtruim boven de eigen troepen en hun aanvoerlijnen, en voerden nog vele andere taken uit. Een heel belangrijk soort missie was de bewapende verkenning (armed reconnaissance), waarin jachtbommenwerpers een vooraf bepaald gebied afstroopten op zoek naar geautoriseerde gelegenheidsdoelen. Dit is niet te verwarren met fotoverkenningen, waarvoor speciale Squadrons bestonden. Omdat de vliegers bij de bewapende verkenningen veel vrijheid hadden waren ze bij hen populair. Zij richtten zich tegen alle vormen van transport, vliegvelden en – als de kans zich voordeed – vijandelijke vliegtuigen. In ons land werden talloze treinen, binnenvaartschepen, lijnbussen en vrachtauto’s hiervan het slachtoffer, ook wanneer ze geen Duitse militairen vervoerden maar Nederlandse burgers. Op den duur vormden de armed reconnaissances de hoofdmoot in de acties van de 2nd Tactical Air Force (2TAF) RAF. Als het front niet in beweging was, moesten de tactische luchtstrijdkrachten het luchtoverwicht verwerven en het toekomstige slagveld afsnijden. 6 Dit diende om als voorbereiding op de volgende gevechtsfase de vijandelijke troepenbewegingen te hinderen en zodoende een vijandelijke sector te isoleren: interdictie. Dit begrip uit de oorlogsjaren is nog steeds in zwang. De term general air support raakte echter sindsdien in onbruik: dat betrof de interdictie van de aanvoerlijnen op het slagveld zelf. 7 Wanneer het front van zijn plaats kwam konden de tactische luchtstrijdkrachten in deze tweede gevechtsfase namelijk ook aan de flanken en voor de eigen grondtroepen achter de frontlijn bombardementen uitvoeren. Pas in de derde fase van hun operaties werden de tactische luchtstrijdkrachten direct aan het front ingezet wanneer dat volop in beweging was: close air support. Het onderbreken van de vijandelijke aanvoerroutes wordt interdictie genoemd. In de aanloop naar D-day ontwrichtten de geallieerden op grote schaal het Franse en Belgische spoorwegnet (R. Wildekamp).
Richtingenstrijd in de luchtmachtleiding Close air support was het product van een ontwikkeling die voor de geallieerden pas in de woestijn van Noord-Afrika begon en in de strijd in Italië verdere vorm kreeg. De eerste oorlogsjaren had de RAF tot haar grote schade vastgesteld, dat in de jaren dertig door de principiële keuze voor een strategische luchtvloot een grote lacune was ontstaan op het gebied van de tactische inzet van het luchtwapen. De RAF had voor de oorlog als het ware willen bewijzen dat de eigen zware bommenwerpers zelfs zonder tussenkomst van de landmacht elke vijand op de knieën konden dwingen, terwijl de eigen jachtvliegtuigen vooral werden ingezet om vijandelijke bommenwerpers neer te halen die GrootBrittannië bedreigden. In dit concept van strategische afschrikking was als logische consequentie maar weinig plaats voor directe afstemming met het Britse leger, dat in 1940 overigens vrij klein was. © Peter Grimm / SGLO. Niets uit deze publicatie mag openbaar gemaakt worden, in welke vorm dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
3
Die samenwerking tussen land- en luchtmacht was echter precies waar het in de frontlijn om ging. Hier ontbraken bij de RAF de juiste doctrines, mensen, middelen en organisatievorm. Ook de USAAF moest dit constateren, ondanks het feit dat zij op papier tot het Amerikaanse leger hoorde en daarom minder zelfstandig was dan de RAF. De Amerikaanse luchtmacht wilde zich van de knellende banden met de landmacht ontworstelen, wat tot verscherpte onderlinge verhoudingen leidde over de taak van de luchtvloot. Zowel in de USAAF als de RAF werd het beleid vooral bepaald door de bomber barons, de bevelhebbers van de strategische luchtmachten die met een bijna religieuze overtuiging aan hun doctrines vasthielden en er weinig voor voelden hun kostbare zware bommenwerpers als een soort vliegende artillerie aan het landfront te verkwanselen. Elke ton bommen die niet op een strategisch doel viel was voor hen verspilde moeite en dat bracht wat hen betreft het einde van de oorlog niet dichterbij. Exponenten in dit kamp waren onder meer Air Chief Marshal Sir Arthur Harris (sinds februari 1942 bevelhebber van RAF Bomber Command) en General C.A. ‘Tooey’ Spaatz (bevelhebber van de 8th en 15th US Air Forces). Toch waren er ook luchtmachtofficieren, die geen ogenblik twijfelden aan het nut van een intensieve samenwerking tussen de krijgsmachtdelen. Enkele van hen sprongen in de loop der tijd eruit: bij de Britten waren dat vooral Air Vice Marshal Sir Harry Broadhurst en Air Vice Marshal Sir Arthur (‘Mary’) Coningham, bij de Amerikanen Major General E.R. (‘Pete’) Quesada. Zij roeiden soms flink tegen de stroom op om hun collega’s te overtuigen. De bomber barons moesten hoe dan ook in de aanloop naar D-day en lange tijd erna knarsetandend aanvaarden dat op hun luchtvloten een zwaar beroep werd gedaan voor een reeks van tactische missies. 8 Eisenhower – die de eindverantwoordelijkheid droeg voor D-day – had zeer hoog moeten inzetten om hen daartoe te bewegen. Van improvisatie tot routine De geallieerden hadden aanvankelijk een forse achterstand op de Duitsers – die wel van meet af aan tactische luchtstrijdkrachten hadden opgebouwd – en dat bleek in de campagnes in Frankrijk van 1940 en de eerste operaties rond de Middellandse Zee. De Wehrmacht deelde bij alle belangrijke grondoperaties en ook bij zelfstandige opdrachten van kleinere gevechtseenheden een FliegerVerbindungsoffizier (Flivo) in. Zijn taken waren onder meer het instellen van radioverbindingen, het aanwijzen van doelen, het verhinderen van luchtaanvallen op de eigen troepen en het realiseren van duidelijke herkenning in de frontlijn. De bommenwerpers en jachtbommenwerpers van de Luftwaffe hadden al de eerste oorlogsjaren veel ervaring opgedaan in de samenwerking met het pantserwapen. 9 Toen enkele jaren later de geallieerden Nederland kwamen bevrijden waren opnieuw aan Duitse kant Flivo’s actief die de luchtsteun van de Luftwaffe coördineerden, onder meer rond Nijmegen. 10 De geallieerden leerden echter van hun tekortkomingen en tegen D-day bestonden ook in hun luchtmachten routines in het geven van – wat toen werd genoemd – air support. 11 Ondanks het succes dat uiteindelijk in Normandië werd behaald waren de gebruikte tactieken ook toen nog lang niet perfect. Tijdens de opmars naar ons land werden zij steeds verder in praktijk verfijnd, maar toch kon niet worden verhuld dat ze uit improvisatie waren geboren. Dat karakter bleef close air support feitelijk houden. Tot slot ten overvloede nog dit. Het belangrijkste verschil tussen een tactisch en een strategisch doel is de aard ervan, niet de middelen welke ertegen worden ingezet. Zware Lancasters konden massaal tactische doelen bombarderen, terwijl lichte Mosquito’s nauwkeurige aanvallen deden op strategische puntdoelen ver in Duitsland of bezet gebied. In Nederland werd één keer op grote schaal tactische air support gegeven door het strategische Bomber Command en wel bij de landingen op Walcheren. 12 Het bleef een opmerkelijke uitzondering: in de meeste gevallen kwam de luchtsteun bij onze bevrijding voor rekening van de tactische luchtmachteenheden. Nabije luchtsteun werd daarbij toegepast om kleine tactische puntdoelen uit te schakelen, zoals tanks, geschutsposities en weerstandsnesten. De geallieerde tactische luchtstrijdkrachten De bevrijding van het grootste deel van Nederland kwam voor rekening van een enorme geallieerde legermacht, die was verenigd in de 21st Army Group onder Montgomery en zo’n 650.000 man telde. Van west naar oost opereerden in september 1944 naast elkaar het 1st Canadian Army en het 2nd British Army, waaraan voor de luchtlandingen van operatie Market Garden het 1st Allied Airborne Army werd toegevoegd. Ten zuiden hiervan lag tot in Luxemburg het vak van de 12th US Army Group van Bradley, verdeeld in het 1st en het 3rd US Army. De Amerikanen van het 1st US Army zouden het zuiden van Limburg gaan bevrijden. Aan deze sectorindeling werd tussen september 1944 en februari 1945 gesleuteld, onder meer door het nieuwe 9th US Army vanaf medio oktober tussen de Britten en
© Peter Grimm / SGLO. Niets uit deze publicatie mag openbaar gemaakt worden, in welke vorm dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
4 het 1st US Army in Zuid-Limburg te schuiven. Later werd nog het 15th US Army aan deze Army Group toegevoegd, maar die had verder naar het zuiden zijn werkterrein. Al voor de landingen in Normandië waren aan al deze legergroepen tactische luchtstrijdkrachten verbonden die vanaf bevrijd gebied gingen opereren zodra voet aan wal was gezet. Zij waren niet ondergeschikt aan de landmacht, maar nevengeschikt: een heel belangrijk gegeven met verstrekkende gevolgen voor hun inzet. Tegen de tijd dat de landingen van D-day werden gepland beschikten de geallieerden eindelijk over aanzienlijke tactische luchtmachten naast RAF Bomber Command en de 8th US Air Force, die beide een strategische opdracht hadden. Met de 21st Army Group werkte de 2nd Tactical Air Force (TAF) van de Royal Air Force samen, terwijl de 9th US Air Force steun verleende aan de Amerikanen. Alle leger- en luchtmachteenheden vielen onder de staf van Eisenhower, het Supreme Headquarters Allied Expeditionary Force (SHAEF). Daar stond Air Marshal Sir Trafford Leigh-Mallory als bevelhebber van de Allied Expeditionary Air Forces (AEAF) aan het hoofd van zowel de 2nd TAF als de 9th Air Force. De AEAF bestond tot medio oktober 1944, waarna zij werd gereorganiseerd en beide geallieerde tactische luchtmachten weer losser van elkaar kwamen. 13 De koppeling tussen leger en luchtmacht was in praktijk op het hoogste niveau nog niet ideaal. Kort voor Market Garden lukte het eindelijk om de hoofdkwartieren van de 21st Army Group en de 2nd TAF samen te brengen in Brussel, zodat beide organisaties beter op elkaar werden afgestemd. Omdat Montgomery er een eigen tactisch hoofdkwartier te velde op na hield en vaak op pad was bleek hij in praktijk moeilijk aanspreekbaar voor de RAF. Als bijkomende complicatie lagen Coningham en Montgomery elkaar niet. De 2nd TAF was op zijn beurt verdeeld in Groups, die vooral hetzij de Canadese landmachteenheden (84 Group RAF), hetzij de Britse troepen van Lieutenant-General M.C. Dempsey (83 Group RAF) ondersteunden en dekten. Van deze toewijzingen werd afgeweken als de omstandigheden daartoe noopten. Opvallend is, dat de meeste Canadese Squadrons juist in de 83 Group zaten en dus op papier eerder met de Britse dan met de Canadese grondtroepen samenwerkten. Ook binnen de 9th Air Force waren zogenaamde Tactical Air Commands (TAC) specifiek verbonden aan Amerikaanse Legers. De Britse en Amerikaanse tactische lichte en middelzware bommenwerpers werden naar behoefte ingezet voor de Army Groups. Deze eenheden (2 Group RAF en IX US Bomber Command) blijven hier grotendeels buiten beschouwing omdat zij in de regel verder achter de frontlijn werkten en hun aandeel bij close air support naar verhouding minder groot was. De 85 (Base) Group RAF tenslotte beschikte over twee Wings Mosquito nachtjagers van elk twee Squadrons. Zij hadden een defensieve en offensieve taak: ’s nachts moesten de Mosquito’s voorkomen dat de Luftwaffe geallieerd gebied bestookte en bovendien bestreden zij boven vijandelijk gebied V.1’s en Duitse nachtjagers. Geallieerde tactische luchtstrijdkrachten, herfst 1944 Luchtmachteenheid: Werkt samen met: 2nd Tactical Air Force RAF (Coningham): 21st Army Group (Montgomery): - 2 Group RAF (Embry) - 21 Army Group (Montgomery) - 83 Group RAF (Broadhurst) - 2nd British Army (Dempsey) - 84 Group RAF (Brown) - 1st Canadian Army (Crerar) - 85 (Base) Group (Steele) - 21 Army Group (Montgomery) 14 - Transport Command RAF (Bowhill) en - 1st Allied Airborne Army (Brereton) (tijdelijk) IX US Troop Carrier Command (Williams) 9th US Air Force (VandenBerg): 12th US Army Group (Bradley): - IX Bomber Command (Anderson) - 12th US Army Group (Bradley) - IX TAC (Quesada) - 1st US Army (Hodges) - XIX TAC (Weyland) - 3rd US Army (Patton) - XXIX TAC (Nugent) (v.a. begin okt. 1944) - 9th US Army (Simpson) Elke RAF Group beschikte over een luchtverdedigingcomponent (Spitfires en Tempests met bijbehorende radar- en gevechtsleidingsposten van de Group Control Centres) en een component met jachtbommenwerpers (Spitfires, Typhoons). Een RAF Group bestond uit gespecialiseerde Wings, die weer waren opgedeeld in Squadrons.
© Peter Grimm / SGLO. Niets uit deze publicatie mag openbaar gemaakt worden, in welke vorm dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
5
Naarmate de Luftwaffe minder tegenstand bood konden steeds meer geallieerde vliegtuigen worden ingezet voor luchtaanvallen op gronddoelen. Hun taak was behoorlijk flexibel. In de 83 Group RAF (staf in Eindhoven) waren begin voorjaar 1945 twee Wings (122 en 125 Wing) toegelegd op luchtverdediging, één Wing op fotoverkenning (39 RCAF Wing) en vijf Wings vooral op luchtsteun (121, 124, 126 RCAF, 127 RCAF en 143 Wing). Binnen de kleinere 84 Group RAF (staf in Breda) was dat één Wing luchtverdediging (135 Wing), één Wing recce (35 Wing) en vijf Wings vooral air to ground (123, 131 (Polish), 132 (Norwegian), 145 en 146 Wing). Aan beide Groups waren voorts verschillende Air Observation Post (AOP) Squadrons met Austers verbonden die nauw met het leger samenwerkten, vooral als artilleriewaarnemers. We zien dat het accent van de RAF Groups in de 2nd TAF sterk op de jachtbommenwerpers was komen te liggen, hoewel daarvan met name de Spitfires regelmatig ook luchtgevechten aangingen; hun oude stiel. Omgekeerd beschoten ook de luchtverdediging-Wings regelmatig gronddoelen; deze jagers namen echter geen externe lading mee, behalve hun brandstoftanks. In huidige termen sprekend, zou hun taak met enige reserve als swing role kunnen worden omschreven. Indien nodig vlogen zij ook escorte voor de middelzware bommenwerpers van de 2 Group; een taak die ook de Spitfires van de andere Wings te beurt kon vallen. Typhoons werden hiervoor zelden ingezet. De Tactical Air Commands (TAC) van de Amerikaanse 9th Air Force waren iets anders georganiseerd. Het IX TAC (staf in Verviers) telde vier Fighter Wings (70, 71, 84 en 100), het XIX TAC (staf in Nancy) twee Fighter Wings (100 en 303), en het XXIX TAC (staf in Maastricht) twee Fighter Wings (84 en 303). De toewijzing van de Wings wisselde met de tijd, zoals hieruit blijkt. Bovendien waren niet alle Fighter Wings steeds even groot. Zij waren op hun beurt opgedeeld in Fighter Groups (dus andersom als in de RAF waar de Group groter was dan de Wing), die weer in Fighter Squadrons uiteen vielen. Een Amerikaans Squadron telde meer vliegtuigen (25 plus vijf reserve) en bemanningen dan een Brits, dat organiek uit twaalf jagers plus een reserve bestond. In praktijk hadden de RAF-Squadrons echter vaak meer dan 20 vliegtuigen in de sterkte. Links: In het Broederklooster aan de Tongerseweg 135 te Maastricht was het hoofdkwartier van het XXIX TAC gevestigd waar een verbindingsofficier van het leger de luchtsteun hielp coördineren. Nu is hier het Trichter college te vinden. In een klaslokaal op de begane grond is nog steeds het embleem van deze staf aanwezig (coll. R. Pütz via P.J. Grimm).
Niet alleen de 9th Air Force werd tactisch ingezet. Ondanks allerlei tegenwerpingen uit bepaalde kringen werd rond D-day en Market Garden ook de strategische 8th Air Force onttrokken aan de bombardementen op Duitsland en langdurig belast met de steun aan grondoperaties. Hierop komen wij nog terug. Omdat ons land in de regel met de 2nd TAF te maken had, zullen wij ons hoofdzakelijk op de RAF richten wat betreft de close air support. De middelen De jachtbommenwerper is een typisch product dat voortkwam uit de harde praktijk van de tweede wereldoorlog. 15 Geen van de daarvoor gebruikte toestellen was oorspronkelijk voor die rol gespecificeerd. Lange tijd ontbrak in hun cockpit bovendien speciaal ontworpen richtapparatuur voor het afwerpen van bommen of afvuren van raketten.
© Peter Grimm / SGLO. Niets uit deze publicatie mag openbaar gemaakt worden, in welke vorm dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
6
P-47 Thunderbolts bestoken succesvol een Duits konvooi tijdens een bewapende verkenning (R. Wildekamp).
In de RAF was de Hawker Typhoon Mark Ib de voornaamste jachtbommenwerper. De Typhoon was ontwikkeld als snelle onderscheppingsjager, maar hij werd geplaagd door ernstige kinderziekten. Nadat de betrouwbaarheid van de Sabre-motor verbeterde en de dodelijke problemen in de staartconstructie min of meer bedwongen werden, kreeg het type meer krediet. Uiteindelijk bleek zijn kracht vooral op lage en middelbare hoogte te liggen en uitgerust met bommen (‘Bomphoon’) of raketten (‘Rocketphoon’) werd het toestel spoedig op grote schaal ingezet. In de regel werkte een TyphoonSquadron overwegend met hetzij raketten, hetzij bommen, zodat een zekere specialisatie werd bereikt. Het merendeel opereerde echter met raketten. 16 De Typhoon kon 2.000 lbs aan externe lading aan twee pylons onder de vleugels meenemen, terwijl de jager bovendien standaard beschikte over vier 20 mm kanonnen. 17 Bij de fotoverkenninguitvoering van de Typhoon was de bewapening tot twee kanonnen teruggebracht. Dit type was echter een zeldzame verschijning. De zeer snelle Hawker Tempest – ontwikkeld uit de Typhoon en daarop sterk gelijkend – was in de sterkte van de 2nd TAF in de minderheid en werd slechts bij uitzondering voor close air support in de frontlijn gebruikt. De Tempest werd vooral als luchtoverwichtjager ingezet en voor bewapende verkenningen – meestal tegen Duitse vliegvelden. De befaamde Supermarine Spitfire werd daarentegen in de 2nd TAF veel voor nabije luchtsteun gebruikt. 18 De Spitfire werd als luchtoverwichtjager, jachtbommenwerper en fotoverkenner ingezet, waartoe specifieke uitvoeringen waren ontwikkeld. Omdat vanaf voorjaar 1944 het luchtoverwicht definitief in geallieerde handen was, werden de Spitfires steeds vaker voor aanvallen op gronddoelen ingezet. De Typhoons kregen zodoende meer assistentie. Van de uitgebreide Spitfire-familie waren de Mark © Peter Grimm / SGLO. Niets uit deze publicatie mag openbaar gemaakt worden, in welke vorm dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
7
LF IX en Mark LF XVI daartoe speciaal aangepast, waarvan laatstgenoemde was gemotoriseerd met een helaas inferieur afgewerkte Amerikaanse Packard-licentiebouw van de Rolls Royce Merlin 66. 19 Voor grotere wendbaarheid op geringe hoogte waren de vleugels ingekort door de tippen af te nemen (clipped). De Mark IX en Mark XVI verschilden weinig, behalve dat de laatste series Mark XVI een ‘druppel’-canopy hadden voor een beter uitzicht rondom. Afhankelijk van het type vleugel waren deze Spitfires bewapend met twee 20 mm kanonnen en twee of vier mitrailleurs van .303 inch of .5 inch. De Spitfires werden aanvankelijk alleen met bommen als externe bewapening uitgerust, maar vanaf de tijdelijke vliegstrip van Schijndel volgden in 1945 ook de eerste aanvallen met raketten door deze jachtbommenwerpers. De Spitfire kon overigens minder lading meenemen dan de Typhoon. In de 2nd TAF werd de Spit vaak geladen met een bom van 500 lbs centreline en een van 250 lbs onder iedere vleugel, maar dat was eigenlijk te zwaar. Daarmee mocht namelijk uitsluitend vanaf een smooth hard runway worden geopereerd en de hobbelige Perforated Steel Planking-banen van de tijdelijke strips konden bepaald niet als zodanig worden gekarakteriseerd. Meer dan 60 % van alle Spitfire-ongevallen in de 2nd TAF werd veroorzaakt door klapbanden, die waren te herleiden op de belading. De Spitfire was met bommenlast bovendien officieel gelimiteerd tot straight flying and only gentle manoeuvres. 20 Deze instructie stond op gespannen voet met de praktijk boven de frontlijn. Melding moet hier nog worden gemaakt van de North American Mitchell en Douglas Boston middelzware en lichte bommenwerpers van de 2 Group RAF, die eveneens met de lichte DeHavilland Mosquito Mk. VI opereerde. Het Nederlandse 320 Squadron was hier met haar Mitchells ingedeeld. Ook de bommenwerpers van de 2 Group voerden tot op korte afstand van de frontlijn luchtaanvallen uit. Onder goede zichtcondities mocht de 2 Group tot op 500 yards van de eigen troepen bombarderen, ‘blind’ werd dat op 1.000 yards bepaald. 21 De voornaamste tactische jagers van de Amerikanen waren de tweemotorige Lockheed P-38 Lightning, Republic P-47 Thunderbolt (‘T-bolt’ of ‘Jug’) en North American P-51 Mustang, die ook in de 2nd TAF van de RAF vloog. Daarvan werd vooral de robuuste Thunderbolt als mud mover ingezet, hoewel ook de Lightning en Mustang die taak vervulden. De laatstgenoemde jager bleek echter net als de Spitfire vrij kwetsbaar voor afweervuur van lichte wapens. Toen de P-51C Mustang werd doorontwikkeld als P-51D (met zogenaamde ‘bubble’canopy die rondom uitzicht gaf) werd de vleugelbewaping vergroot van vier naar zes .50” mitrailleurs. De vleugelconstructie bleek door deze modificatie minder goed bestand tegen de krachten die vrijkwamen bij bomaanvallen in duikvlucht. 22 Evenmin als de Typhoon en Spitfire was de Thunderbolt als jachtbommenwerper ontworpen: het toestel werd daarvoor naderhand gemodificeerd. De montage van de noodzakelijke pylons werd oorspronkelijk niet in de fabriek, maar pas in Engeland door de USAAF gedaan, wat per vliegtuig heel veel werk meebracht omdat ook allerlei leidingen en bedrading moesten worden aangepast. Net als bij de Typhoon-Squadrons waren er ook gespecialiseerde Thunderbolt-eenheden die met raketten opereerden. Met acht .50” mitrailleurs in de vleugels was de P-47 een formidabel platform om mee te strafen en met zijn grote luchtgekoelde stermotor kon de Thunderbolt meer gevechtsschade incasseren dan de meeste andere geallieerde jachtbommenwerpers. Door het grote gewicht van de Thunderbolt – zeker in beladen toestand – gaf de inzet vanaf de tijdelijke metalen PSP-banen wel extra problemen. De 9th Air Force telde voorts de Martin B-26 Marauder en Douglas A-20 Havoc middelzware en lichte bommenwerpers in zijn inventaris. Bovendien begon in april 1944 de fraai gelijnde Douglas A-26 Invader zijn – lange – operationele carrière in de Amerikaanse luchtmacht. 23 De close air support-middelen op de grond bestonden uit personeel, voertuigen en verbindingen. Bij land- en luchtmacht werden wederzijds verbindingsofficieren gedetacheerd. Bij de RAF Wings kwam zodoende een Army Liason Officer (ALO). Zijn Amerikaanse evenknie heette de Ground Liason Officer, die voorafgaande aan D-day aan de luchtmachthoofdkwartieren tot op Wing- en Group-niveau werden toegevoegd. Zij werkten daar nauw samen met de S-2 en S-3 officieren. 24
© Peter Grimm / SGLO. Niets uit deze publicatie mag openbaar gemaakt worden, in welke vorm dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
8
Lichte bommenwerpers, zoals deze Amerikaanse Douglas A-20G Havoc, werden ook voor close air support ingezet (collectie R. Pütz via P.J. Grimm)
In het Britse Army Corps- of Divisie-hoofdkwartier was een inter-service commandopost (Air Support Control HQ), die werd geleid door een Wing Commander en een verbindingsofficier van de landmacht. Zij konden luchtsteunaanvragen van de troepen via radiotelefonie doorgeven aan de jachtbommenwerpers. Links: Een Chevrolet Stag Hound pantserwagen van de Canadese troepen is ontdaan van zijn 37 mm kanon, maar heeft uitgebreide radioverbindingen. Vermoedelijk diende dit voertuig als VCP (Canadian National Archives via H. van Sabben).
Als onmisbare aanvulling hierop opereerde in de frontlijn een verbindingsteam in een voertuig. De gebruikte typen waren o.a. de lichte Morris Air Support Signals Vehicle, de CASSU 15-CWT pantserwagen, de Humber of de halfrups Contact Car en de Tentacle tank. De bemanning bestond – afhankelijk van het voertuig – uit een chauffeur, een radiomonteur, 25 een RAF-radiotelefonist en een landmachtradiotelefonist. Zij vormden de Air Support Signals Unit (ASSU), die hiërarchisch volledig onafhankelijk was van de gevechtseenheid waarvoor zij werkte. Bij hen werd een ervaren tactische vlieger geplaatst: de Forward Air Controller (FAC). Zij vormden samen de Visual Control Posts (VCP), die in staat waren het slagveld te overzien en vliegtuigen daarboven © Peter Grimm / SGLO. Niets uit deze publicatie mag openbaar gemaakt worden, in welke vorm dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
9 rechtstreeks te dirigeren. De 2nd TAF maakte op 17 juli 1944 in Frankrijk voor het eerst gebruik van een VCP in een pantserwagen in de frontlijn. 26 De RAF ontwikkelde hieruit de Mobile Forward Control Post (FCP) die hetzelfde deed, maar in een kleinere sector dichterbij de voorste linies.
Begin oktober 1944 rolde de 15 Scottish Infantry Division door Gemert. Bij deze eenheid hoorde ook een Humber Mk. III verkenningswagen, die was ingericht als VCP (GA Gemert-Bakel via R. Wildekamp).
De Amerikanen noemden hun vergelijkbare eenheden aanvankelijk Air Support Parties, die geheel uit luchtmachtpersoneel bestonden. Het IX Tactical Air Command stelde voor D-day in totaal vijftien van dergelijke Parties op, die werden toegewezen aan de Army Corps, de divisies en Combat teams van de regimenten en daartoe waren uitgerust met ground-to-ground en ground-to-air verbindingen. 27 Ze gebruikten hiervoor ook jeeps met een VHF-radio, die door een controller (Rover Joe) werd bediend. Omdat de FAC in dit soort voertuigen kwetsbaar was, liet de bevelhebber van IX Tactical Air Command, Major General ‘Pete’ Quesada, als experiment een Sherman-tank uitrusten met verbindingsapparatuur. Dit idee bleek goed te werken en vond verder ingang. Uiteindelijk groeide bij de Amerikanen een organisatie waarin de Forward Control Teams in de frontlijn in contact stonden met Forward Director Posts (FDP), die ook samenwerkten met radarstations. Twee of meer FDP’s stonden op hun beurt onder een overkoepelend Tactical Control Center dat aan de Operations Room van de Tactical Air Commands was verbonden. 28 De vliegers van de RAF en de USAAF werden meestal voor enige tijd bij de landmacht gedetacheerd, maar uit verschillende bronnen is ook op te maken dat een Squadronvlieger al naar gelang de behoefte voor een dag als FAC werd uitgeleend. Het bleek dat de inzet van een ervaren tactische vlieger in de frontlijn buitengewoon effectief was. 29 Bovendien werkten kleine teams van de Britse Special Air Service (SAS) achter de linies, die Duitse troepen lieten bombarderen. In hoeverre zij direct ingrepen in de frontlijn, blijft nog open voor nader onderzoek. 30 De Britse FAC verplaatste zich af en toe ook door de lucht met een lichte Taylorcraft Auster om de laatste doelinformatie door te geven, al zijn berichten daarover zeldzaam en was deze riskante manier van werken niet populair. Bij de Amerikanen gebeurde dat met een Stinson L-5 Sentinel in Horseflymissies, zo genoemd naar het hinderlijke gezoem van dat insect rond zijn prooi. Met een VHF-radio communiceerde de Horse Fly (ook wel Bird Dog genoemd) direct met de jachtbommenwerpers. 31 De sector moest dan niet te zwaar zijn verdedigd door Flak. Was dat wel zo, dan vloog de Amerikaanse
© Peter Grimm / SGLO. Niets uit deze publicatie mag openbaar gemaakt worden, in welke vorm dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
10
FAC eventueel in een veel snellere P-51 Mustang. Ook de RAF nam zijn toevlucht tot dit middel, hoewel dat meestal gebeurde om de artillerie te leiden en niet de jachtbommenwerpers.
Amerikaanse Forward Air Controllers gebruikten soms lichte vliegtuigen voor zogenaamde horsefly-missies om vanuit de lucht de jachtbommenwerpers naar het doel te leiden. Deze Stinson L-5 van het 125th Liaison Squadron was gestationeerd op de Pietersberg te Maastricht (P.J. Grimm).
Bewapening De RAF gebruikte talloze soorten bommen in de oorlog, waarvan een beperkt aantal in aanmerking kwam voor nabije luchtsteun De meest toegepaste bommen (General Purpose (GP), Armour-Piercing (AP) of Medium Capacity (MC)) waren voor dat doel 250 lbs, 500 lbs en 1.000 lbs zwaar, waarbij de RAF ook veel Amerikaanse typen gebruikte. In de regel werden de ontstekers afgesteld met een vertraging van elf seconden, zodat werd voorkomen dat de explosie de eigen vliegtuigen in gevaar bracht. De Luftwaffe had de zogenaamde Dinort-Spargel ontwikkeld, een pijp die voorop de bom gemonteerd ervoor zorgde dat de detonatie meer aan de oppervlakte plaatsvond. 32 De RAF paste dit eenvoudige, maar effectieve middel echter vrijwel niet toe. De Amerikaanse 9th Air Force gebruikte voor oppervlaktedoelen ook Class C Fire bombs (niet te verwarren met Incendiaries). Deze werden gemaakt door napalm-gel in droptanks – meestal papieren 108 US Gallon-tanks – te vullen, die het nadeel hadden dat ze na de afworp in een moeilijk te voorspellen baan vielen. De eerste missie met napalm werd op 17 juli 1944 uitgevoerd door P-38’s die laagvliegend een Duitse commandopost in een bos bij Coutances bombardeerden. In oktober werd napalm voor het eerst in onze regio ingezet, toen vanuit Zuid-Limburg de aanval werd ingezet op de Duitse stellingen langs de Wurm, net over de grens. 33 Deze bommen werden zeer gevreesd bij de Duitse troepen, maar de 9th Air Force vond ze never eminently succesful en bovendien was de aanvoer van de napalm-gel tot ver in het najaar zeer onregelmatig. 34 Napalm vond bij de RAF in de 2nd TAF weinig ingang. De eerste keer dat Typhoons naar dit middel grepen was op 9 april 1945 bij Arnhem. 35 Bovendien paste de USAAF de kleine 20 lbs M41 bom toe, die in clusters werd afgeworpen, soms in combinatie met zwaardere bommen. De meest gebruikte fragmentatiebom was de 260 lbs M81 antipersonnel. De RAF zette op den duur ook anti-personnel clusterbommen in; vooral tegen Flakstellingen.
© Peter Grimm / SGLO. Niets uit deze publicatie mag openbaar gemaakt worden, in welke vorm dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
11
In 1942 introduceerde de RAF op grote schaal het 3 inch Rocket Projectile (R/P), waarvan de uitwisselbare kop al naar gelang het type doel werd geselecteerd. Dat gebeurde op de flight line, waar ook de losse staartvinnen werden gemonteerd: meestal door ze met een hamer vast te meppen. Nadat tests waren uitgevoerd met Hurricanes volgde de introductie van het wapen bij operationele eenheden. Niet veel later begonnen Hurricane-jachtbommenwerpers hiermee aanvallen te doen op doelen in bezet Nederland, zoals op de sluizen van Hansweert op 2 september 1943. 36 De eerste keer dat Typhoons met raketten opereerden was door het 181 Squadron op 20 december dat jaar boven Belleville (F.), waarna meer Squadrons volgden. Een gevreesde combinatie was gesmeed.
Op Gilze-Rijen wordt een Typhoon met raketten geladen. De RAF experimenteerde met extra projectielen per rek om de vuurkracht te vergroten (NIMH via E. van Loo).
Voor close air support kwamen de raketkoppen van 60 lbs High Explosive Semi Armour-Piercing (HE/SAP), 60 lbs HE/General Purpose holle lading, 18 lbs HE en 25 lbs AP in aanmerking. De R/P’s sloegen in met snelheden die varieerden van 720 tot 900 km/u, zodat alleen al door de inslag grote schade kon worden aangericht. De Typhoon nam maximaal acht raketten mee die aan lange, vaste lanceerrails onder de vleugels werden opgehangen. Vanaf het bevrijde vliegveld Gilze-Rijen werden ook experimenten gedaan om dit tot twaalf uit te breiden. 37 De Spitfire kon minder zwaar worden be© Peter Grimm / SGLO. Niets uit deze publicatie mag openbaar gemaakt worden, in welke vorm dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
12
laden en nam vier raketten mee. De vlieger richtte met behulp van zijn gewone vizier, maar heel vaak was op de canopy een dun hulplijntje geschilderd om de juiste hoek ten opzichte van de horizon aan te houden. Eind 1944 werd een nieuw gyroscopisch vizier ingevoerd, dat rekening hield met de ballistische baan van de raket, de beweging van het doel en de wind. Het lanceren gebeurde in paren, ofwel in een salvo van alle raketten tegelijk. Pas in juli 1944 begon de USAAF raketten te gebruiken, dus na D-day. Hoewel bij de leiding van het XIX TAC de voorkeur bestond om ze alleen tegen concentraties van gepantserde doelen in te zetten, werden ze in de praktijk van die zomer zonder verdere selectie bij sterk uiteenlopende missies toegepast. Er was eenvoudigweg nog geen doctrine voor ontwikkeld. 38 De Amerikanen leerden snel van de Britse ervaring op dit gebied en ontwikkelden de technologie verder. Zo ontstonden de Amerikaanse 5 inch zero length raketten, die zonder de grote lanceerrails aan kleine ophangpunten onder de vleugel werden bevestigd zodat de vliegeigenschappen van de jachtbommenwerper maar weinig werden beinvloed als ze eenmaal waren afgevuurd. Ook deze raketten kregen een kop naar keuze. Zij werden snel populair, in tegenstelling tot een ander nieuw wapen: een lange, drievoudige 4,5 inch M10 launcher die bazooka’s afschoot en waarmee zelden iets werd geraakt. Toch werden in de strategische 8th Air Force door vier Thunderbolt Groups hiermee experimenten gedaan en ook de collega’s van de tactische 9th Air Force gingen ermee aan de slag. 39 Een onoplosbaar probleem was het feit dat een Thunderbolt zijn boordwapens pas kon gebruiken nadat zijn raketten waren afgeschoten, omdat de uitgestoten lege patroonhulzen de afvuurkabels daarvan beschadigden. De 9th Air Force verbruikte tijdens de oorlog veel minder raketten dan de 2nd TAF (13.959 tegen 222.515 stuks). De RAF merkte, dat raketten in praktijk meer trefkans boden dan bommen. Slechts de helft van alle afgeworpen bommen kwam binnen 130 yard van het doel terecht. De meeste Typhoon Squadrons opereerden met raketten in plaats van bommen, wat mogelijk hierin zijn reden vond. Ten overvloede moet worden opgemerkt, dat geen van deze ‘domme’ wapens kon worden geleid. De techniek voor geleide lucht-grond wapens werd al ontwikkeld, maar was te complex en te zwaar om te worden toegepast in een eenpersoons jachtbommenwerper. 40 Dit brengt ons op nog een paar beperkingen bij close air support anno 1944-1945. Beperkingen en gevolgen Het belangrijkste knelpunt bij de inzet van de Britse jachtbommenwerpers was hun zeer beperkte vliegbereik. De combat radius van de Spitfire IX met één 500 lbs bom was slechts 95 mijl. In tegenstelling tot de Luftwaffe en de Russische luchtmacht beschikte de RAF niet over vliegtuigen die specifiek waren ontwikkeld voor nabije luchtsteun. De Spitfire en de Typhoon waren geconcipieerd als onderscheppingsjagers, die niet ver van hun eigen Britse vliegvelden hoogvliegende vijandelijke bommenwerpers moesten uitschakelen. Een groot vliegbereik was niet nodig. Gaandeweg werd hun taak echter uitgebreid, danwel helemaal veranderd en opereerden zij (ook) als jachtbommenwerpers. Met extra brandstoftanks waren zij in staat hun reikwijdte te vergroten, maar het was van meet af aan duidelijk dat zij nimmer in staat zouden zijn om vanuit Groot-Brittannië de oprukkende legers overal op het continent te steunen. De gevolgen van deze limieten waren groot en bepaalden zelfs mede de keuze van Normandië als landingsgebied van D-day. Zelfs op de dag van de invasie bleek dat de staven zich onvoldoende realiseerden hoe kort het bereik van de Typhoon feitelijk was. 41 De Amerikaanse jachtbommenwerpers staken gunstig af tegen hun Britse collega’s: met 1.000 lbs bomlading kon de P-51B/C nog altijd 250 mijl ver opereren, terwijl dat bij de P-47 op 165 mijl werd bepaald. De consequentie van het beperkte vliegbereik was ook, dat de geallieerden op het vasteland vliegvelden moest bezitten, die op korte afstand van het front lagen: allereerst de bestaande Duitse velden in bevrijd gebied en voorts geheel nieuwe strips. Daarvoor werd een gigantische organisatie opgetuigd, die bovenal mobiel was. Letterlijk honderden vliegvelden werden in korte tijd uit de grond gestampt, om soms na enkele weken van gebruik weer te worden verlaten. De jachtbommenwerpers moesten de opschuivende frontlijn op de voet blijven volgen, wilden zij daar van enig nut zijn door hun bescheiden range. Ook in Nederland kwamen dergelijke compacte vliegvelden en wel bij Grave, De Rips, Schijndel, Helmond, Heesch, Mill, Kluis en Beek. Voorts benutten de RAF en USAAF Woensdrecht, Gilze-Rijen, Eindhoven, Volkel, Venlo en Twente. Deze – vaak uitgestrekte – vliegvelden waren zwaar beschadigd op de Duitsers veroverd en moesten eerst provisorisch worden hersteld. 42
© Peter Grimm / SGLO. Niets uit deze publicatie mag openbaar gemaakt worden, in welke vorm dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
13
Een Spitfire Mk. IXe van het 132 squadron wordt geladen op een tijdelijke strip in Frankrijk, kort na D-day (R. Wildekamp).
Door de congestie op de modderige strips speelde in de winter van 1944-’45 nog een probleem. Het duurde op de smalle taxitracks te lang voordat een Squadron de lucht in ging. Normaal gesproken reed een Flight in zes minuten vanaf de dispersal naar de baan om daar meteen te starten, maar door de grote drukte vroeg dat veel meer tijd. Omgekeerd moesten terugkerende jachtbommenwerpers vaak een hele poos rondjes draaien, voordat zij konden landen. Dit alles reduceerde de effectieve tijd boven het doelgebied drastisch en vertraagde een aangevraagde luchtaanval soms met minstens een uur. De nukkige Napier Sabre-krachtbron van de Typhoon was bovendien slecht bestand tegen het filerijden op de taxibaan, zodat menig vlieger nog op de grond met een oververhitte motor zijn missie moest opgeven. Vanwege de opstoppingen op de strips liep het aantal sorties met ongeveer 20 % terug. 43 De ongelijke tijdelijke banen van PSP en gaas zorgden er ook voor dat de jachtbommenwerpers niet altijd met de zwaarste bommen konden starten. Zo gingen de Amerikaanse Thunderbolts vanaf deze strips meestal op pad met 500 lbs in plaats van 1.000 lbs bommen. De staartvin van de bom aan de centreline pylon onder de romp kon door het hobbelen bovendien de baan raken. Sommige Squadrons lieten daarom de vin maar weg, wat tot vele blindgangers leidde omdat de bom in de val rondtolde en niet op de juiste manier insloeg. Het zand onder banen wierp bij droog weer grote stofwolken op, zodat vliegers van startende toestellen met meer geluk dan wijsheid de lucht in raakten. Al met al leed de effectiviteit van de inzet onder de vaak matige kwaliteit van de tijdelijke vliegvelden.
De aanleg van steeds nieuwe strips bracht formidabele logistieke (en menselijke!) moeilijkheden voor de gronddiensten met zich mee, maar ook twee grote voordelen: de communicatielijnen met het front waren heel kort en de vliegtuigen konden in weinig tijd veel missies vliegen. Het was niet ongebruikelijk, dat een Squadron per dag drie tot vier keer op pad ging. Regelmatig reden vliegers per jeep naar het front om het doel te bekijken alvorens dat even later vanaf hun strip uit de lucht aan te vallen. Omdat de jachtbommenwerpers geen lange vlucht hoefden te maken voordat ze boven het doel arriveer-
© Peter Grimm / SGLO. Niets uit deze publicatie mag openbaar gemaakt worden, in welke vorm dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
14
den, werd de kans op navigatiefouten onderweg ook kleiner. Het onderscheid tussen een pre-planned strike en een onmiddellijk beschikbare inzet was dan ook kleiner dan tegenwoordig. Het punt van de logistiek verdient nader onderzoek, want die beïnvloedde in vele opzichten de campagne in Nederland: en dus ook wat betreft de inzet van jachtbommenwerpers. In september 1944 waren de geallieerde aanvoerlijnen vanuit Normandië tot het uiterste opgerekt met alle gevolgen van dien. De Amerikaanse Fighter Groups kregen daardoor toenemende tekorten van brandstof en munitie en de effectiviteit van het IX TAC nam zodoende met wel een derde af in de laatste weken van september 1944. 44 Er is geen reden om aan te nemen dat de situatie bij de 2nd TAF van de RAF rooskleuriger was. De hier genoemde jachtbommenwerpers kampten alle met nog een cruciale beperking wat betreft hun inzetbaarheid: ze waren alleen in staat onder visueel gunstige condities te opereren. Van avondschemering tot dageraad en in slecht weer bleven vele honderden geallieerde jachtbommenwerpers aan de grond gekluisterd, soms tot wanhoop van de eigen troepen aan het front. In de planningen voor de jachtbommenwerpers waren de geallieerde luchtmachten voor D-day bovendien te optimistisch geweest over hun capaciteiten bij slecht weer. De can-do mentaliteit van de jachtvliegers leidde tot onrealistische prognoses over de mogelijkheden voor nabije luchtsteun. De weerscondities boven Europa verrasten daardoor vooral de Amerikanen, terwijl de zomer en de herfst van 1944 toch niet sterk afweken van de normale patronen. 45 In de geallieerde luchtmachten bestond er geen tegenhanger van de Nachtschlachtgruppen van de Luftwaffe, die wel bij nacht tactische bombardementen deden. Dat gebeurde in de regel als interdictie, maar ook wel direct achter de frontlijn. 46 De RAF en USAAF probeerden wel iets te doen om hun inzetbaarheid bij slecht zicht te vergroten. Dat gebeurde ondermeer door te experimenteren met radargeleide bombardementen, waarbij het doel ‘blind’ werd aangevallen met behulp van grondstations die op enige afstand van het front stonden. Het meest gebruikte type radar was de SCR-584, die van Amerikaanse makelij was. De Britten modificeerden dit systeem om specifiek voor close air support missies onder de naam Mobile Radar Control Post (MRCP). Medio oktober 1944 arriveerde dergelijke apparatuur in Erp, waarna geoefend werd in de samenwerking met de jachtbommenwerpers van de 2nd TAF. 47 Het was echter te riskant om dit soort aanvallen op korte afstand van de eigen troepen te doen, want de nauwkeurigheid ervan was een serieus probleem. De invoering van Ground Controlled Approach (GCA) radar eind 1944, begin 1945 hielp bij landingen in matig weer. Dat verruimde de inzetbaarheid, maar het zicht bleef een knelpunt, niet in het minst door de gebrekkige blindvliegervaring van de jachtvliegers, die op dat punt minder waren geoefend dan hun collega’s op meermotorige vliegtuigen. In ons land beschikte waarschijnlijk alleen Eindhoven al snel over een volwaardige baanverlichting, die nachtlandingen mogelijk maakte. Na verloop van tijd kreeg ook Gilze-Rijen deze faciliteiten. Op de meeste tijdelijke strips lag 48 het vliegverkeer dan echter stil. De condities op de geallieerde vliegvelden waren meestal verre van optimaal, zoals deze opname van het bevrijde Eindhoven bewijst. Slecht weer en stagnaties in de logistiek belemmerden meer dan eens een effectieve luchtsteun (R. Wildekamp).
De Duitsers maakten van deze omstandigheid vaak en handig gebruik. Grote troepenverplaatsingen bleven voor hen tot laat in de oorlog vooral ‘s nachts steeds mogelijk ondanks het massale geallieerde luchtoverwicht. Mede daardoor kon de Duitse XV. Armee vanuit België over de Schelde ontsnappen en later nog eens over onze grote rivieren en het Hollandsch Diep. Het slechte weer hielp de Duitsers ook enorm bij de voorbereiding en opening van het Ardennenoffensief.
© Peter Grimm / SGLO. Niets uit deze publicatie mag openbaar gemaakt worden, in welke vorm dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
15 De Mosquito’s van 2nd TAF behoorden tot de beste nachtjagers en lichte bommenwerpers uit de oorlogsjaren. Hoewel zij als onderscheppingsjager en bij nachtelijke interdictieoperaties in meestal vaste sectoren (tennis courts) opereerden, konden ook zij ’s nachts geen nabije luchtsteun in de voorste linies geven door gebrek aan identificatiemogelijkheden. Ook de Amerikanen voelden hun tekortkomingen bij nachtelijke tactische operaties. 49 De nachtelijke tactische verkenningscapaciteit van de geallieerden was eveneens beperkt. In de hele 9th Air Force was alleen het 155th PRS met Douglas F-3’s (de recce-uitvoering van de Havoc) in staat om ’s nachts te fotograferen. Dit ene specialistische Squadron opereerde aan het eind van de oorlog vanaf Beek Y-44, daarbij ondersteund door radarposten die voor vijandelijke nachtjagers waarschuwden. De RAF viel terug op de oude Wellington GR XIII om – eveneens door radar gedekt – night harassment-aanvallen en nachtelijke verkenningen te doen; wederom àchter het front, niet boven de voorste linies. Deze Wimpeys van het 69 Squadron kwamen begin 1945 naar Eindhoven. De lichte Austers van de AOP-Squadrons tot slot experimenteerden met infrarode films, die zich uiteraard goed lenen voor nachtelijk verkenningswerk. Zij werkten soms ook met lichtfakkels om ‘s nachts een doel te markeren. De problemen om in het donker of slecht weer met een Auster naar een kleine strip de weg te vinden belemmerden echter dat zij het front ook dan effectief konden waarnemen. De Forward Air Controllers waren in ons land – net als de vliegtuigen – volkomen afhankelijk van de zichtcondities. Veel meer dan een goede verrekijker en de ‘Eyeball Mark 1’ was voor de waarnemingen niet beschikbaar. Ook konden zij niet overal komen, want de aard van het Nederlandse terrein beperkte het gebruik van zware voertuigen. Een bosrijke omgeving of juist het wijde polderland stelde weer bijzondere problemen bij de waarneming. Het was verder voor nabije luchtsteun nodig, dat onderscheid kon worden gemaakt tussen de eigen troepen en de vijand en dat lukte vaak niet als de frontlijn erg in beweging was. Ook dat legde flinke beperkingen op aan de inzet van de jachtbommenwerpers. Een belangrijk politieke limitering aan de operaties lag in het feit dat de nabije luchtsteun werd verleend op bevriend en bovendien dicht bevolkt gebied. Close air support tijdens straatgevechten in (grote) steden was militair gesproken toch al zinloos en ons zijn daarvan in Nederland weinig gevallen bekend, behalve bij de gevechten in Vlissingen. In Frankrijk waren de Amerikanen daarmee weinig succesvol geweest. Begin september 1944 bestormden zij bijvoorbeeld de vesting Brest, voorafgegaan door zware luchtaanvallen. Die hadden de Duitse verdedigingswerken amper geschaad en de voortdurende aanvragen voor close air support door jachtbommenwerpers tijdens huis-aan-huis gevechten leverden weinig meer op dan een volledige versnippering van de inspanning. 50 Ons land had tot september 1944 veel slechte ervaringen met geallieerde luchtaanvallen opgedaan. 51 Het was zaak de schade bij de bevrijding enigszins onder controle te houden en zo min mogelijk burgerslachtoffers te maken. Zodoende mochten de vliegers – bijvoorbeeld – tijdens een bewapende verkenning niet ieder waargenomen doel aanvallen. Ook was het de jagers van de 8th Air Force pas toegestaan Flak-stellingen aan te vallen, nadat deze het vuur openden. Zij waren vaak klein en goed gecamoufleerd zodat eerst een eenduidige herkenning moest plaatsvinden voordat ze werden bestookt. 52 Het gevaar van omgevingschade bij een aanval was anders te groot. Bij het geven van nabije luchtsteun in de frontlijn lag dat anders. Het was toch al moeilijk gebleken om bij de 2nd TAF een Nederlandse missie te plaatsen, die onze belangen vertegenwoordigde. Eisenhower voelde er wel voor, maar Montgomery lag dwars omdat hij geen pottenkijkers duldde. 53 Uiteindelijk lukte het buiten hem om een informeel, periodiek overleg te bewerkstelligen. De schade in de omgeving werd op de koop toe genomen, maar ook dat bleek aan grenzen te zijn gebonden. De verwoesting van het Limburgse Montfort door de 2nd TAF in januari 1945 zorgde voor stevige reacties; niet alleen uit Nederlandse kring maar ook onder de geallieerden. De RAF kreeg daarvan de Zwarte Piet en was daarover nogal ontstemd. Daarmee wordt meteen een heikel punt in de nabije luchtsteun blootgelegd. Het begrip voor elkaars (on)mogelijkheden schoot wel eens tekort, zowel in de hogere echelons als bij Jan Soldaat in zijn greppeltje, die zich vloekend afvroeg waar de RAF bleef. De landmacht vroeg namelijk soms om steun, die de luchtmacht niet kon of slechts schoorvoetend wilde geven. Lieutenant-General F.A.M. Browning – commandant van het 1st British Airborne Corps – stelde zuur na de verloren Slag om Arnhem: ‘If the full value from air support is to be obtained, the RAF must be prepared to take on area
© Peter Grimm / SGLO. Niets uit deze publicatie mag openbaar gemaakt worden, in welke vorm dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
16 targets even though the results may, to them, appear disappointing.’ 54 ‘Area targets’: voor de goede verstaander wilde dat zeggen een inleidend of ondersteunend oppervlaktebombardement, zo nodig door het Bomber Command dat daarmee een verlengstuk van het leger werd. Een nachtmerrie voor Air Chief Marshal Sir Arthur Harris, en – indien structureel toegepast – een catastrofe in spé voor het nog te bevrijden deel van Nederland. ‘Bomber’ Harris peinsde er niet over. 55 De vraag waarom dit in Nederland zo weinig gebeurde is bijzonder relevant, omdat daardoor de toch al geweldige oorlogsschade niet nòg groter werd. In Frankrijk – eveneens bevriend gebied – waren geallieerde strategische bommenwerpers immers wel op zeer korte afstand van de frontlijn ingezet. Het gebeurde onder andere bij Caen, op het schiereiland van de Cotentin en later rondom Metz. De resultaten waren echter vaak op zijn minst discutabel. De gebruikelijke markeringstechnieken met lichtfakkels uit de lucht en rookgranaten vanaf de grond bleken voor de heavies volkomen ontoereikend en niet zelden viel een deel van de dodelijke lading in eigen linies. 56 Bovendien was van de bommentapijten rond Caen geleerd, dat het terrein dan in een geruïneerd modderlandschap veranderde. In ons natte land zou dat zonder twijfel voor grote vertragingen in de opmars hebben gezorgd. Voorts moesten de zware bommenwerpers vanaf geringere hoogten dan gebruikelijk hun aanvallen uitvoeren, wat ze extra kwetsbaar voor luchtdoelgeschut maakte. Zonder twijfel gaf dat voor de belangrijkste strategen in de RAF een extra argument om het Bomber Command vanaf de zomer van 1944 weer zo veel mogelijk op strategische doelen te doen richten, in het bijzonder op de Duitse olie-industrie en de steden. De luchtmachtmilitairen die nauw waren betrokken bij de campagne op het vasteland zagen dit met lede ogen aan, de Britse plaatsvervanger van Eisenhower, Air Chief Marshal Sir Arthur Tedder, voorop. De interdictiemissies van het Bomber Command achter het front bleken immers van groot nut voor de geallieerde uitbraak in Frankrijk. 57 Zij verloren het pleit en omdat de bevrijding van ons land vooral een zaak was van de 21st Army Group werden de tactische luchtoperaties in deze sector weer bijna uitsluitend een zaak van de 2nd TAF. Het heeft Nederland zonder spoor van twijfel nog grotere verwoestingen bespaard. Incidenteel werd Bomber Command toch nog ingezet om de weg vrij te maken voor het leger, maar dan in Duitsland. Welk vernietigend effect dat had ondervonden bijvoorbeeld de stadjes Goch en Kleef, niet ver van onze grens. Zij werden in de nacht van 7 op 8 februari 1945 op verzoek van de landmacht grotendeels van de kaart geveegd ter voorbereiding op operatie Veritable, die vanuit de omgeving van Nijmegen werd gelanceerd om het Rijnland te veroveren. 58 De vooral buiten ons land opererende Amerikaanse 8th Air Force ging zich echter hoe langer hoe meer toeleggen op tactische doelen. 59 Toch bleven de Amerikanen zoeken naar technische mogelijkheden om met zware bommenwerpers vlakbij de eigen troepen luchtaanvallen te doen. Het al eerder genoemde GCA-blindlandingsysteem leek daarvoor kansen te bieden. Met daarvoor gebruikte SCS-51 radiobakens, een vliegende Master Air Controller, rookgranaat afschietende luchtdoelkanonnen en nog meer verbindingsmiddelen schiep de 8th Air Force een virtuele rechte lijn, die parallel liep aan het front. Daarachter konden de B-17’s dan met behulp van hun eigen Gee-H of een vergelijkbare Micro-H boordnavigatie zonder risico voor de eigen troepen bombarderen, zo was de redenering. Deze tactiek werd op 16 november 1944 toegepast bij operatie Queen: een grootscheepse aanval op Eschweiler bij Aken, niet ver van de Limburgse grens. Hoewel deze eerste inzet weinig bevredigend was, bleef vanaf dat moment een Amerikaans SCS-51-detachement in West-Europa om op verzoek de frontlijn elektronisch te helpen markeren. 60 Hoe werd close air support verleend? De RAF had onder Air Vice Marshal Sir Harry Broadhurst in Afrika een systeem uitgedokterd, dat Close Control werd genoemd, beter bekend als cab rank, en dat in Italië verder werd verbeterd. 61 Vanaf nabijgelegen vliegvelden werd om het kwartier een zogenaamde cab rank van jachtbommenwerpers de lucht in gestuurd, die meestal bestond uit vier tot acht Typhoons, soms ook Spitfires. 62 Deze cirkelden boven eigen gebied rond de frontlijn waar zij zich meldden bij de FAC (Rover) in afwachting van zijn bericht. Dat gebeurde meestal op ongeveer 7.500 tot 8.000 voet, want dat was net buiten bereik van de lichte Flak, terwijl de zware 8,8 cm luchtdoelkanonnen op die hoogte niet nauwkeurig waren. Indien mogelijk had de eigen artillerie van te voren het vijandelijke luchtdoelgeschut beschoten, om deze dreiging weg te nemen. De aanwezigheid van vijandelijke jachtvliegtuigen kon ook roet in het eten gooien en voordat een aanval werd ingezet moest men zich ervan vergewissen, dat de kust veilig was. 63
© Peter Grimm / SGLO. Niets uit deze publicatie mag openbaar gemaakt worden, in welke vorm dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
17
De Amerikanen namen het over en met enkele aanpassingen werd dit soms intensief toegepast bij de geallieerde opmars; ook in Nederland. Enkele weken na D-day introduceerden de Amerikanen door ervaring wijs geworden in augustus 1944 de zogenaamde Armored Column Cover, waarbij een FAC in de voorhoede van de tanks meereed. De Amerikaanse jachtbommenwerpers meldden zich eerst bij hem met de vraag of er werk aan de winkel was. Zo niet, dan gingen zij als bewapende verkenning op zoek naar gelegenheidsdoelen. 64 Het werd niet ongebruikelijk dat de centrale gevechtsleiding hen van de ene naar de andere FAC zond, al naar gelang de situatie op de grond. Met behulp van de eigen radar kon de leiding hen dan volgen. 65
Een P-47 met bommen en drievoudige M10 launchers. De RAF paste zelden dit soort gemengde ladingen toe: Typhoons opereerden hetzij met bommen, hetzij met raketten (R. Wildekamp).
Wilde een missie slagen, dan was een minimaal zicht van 2.000 yards vereist met een wolkenbasis op minstens 5.000 voet voor bombarderen en 3.000 voet voor strafing. De wind – bijvoorbeeld zichtbaar door een rookgranaat – speelde bij een bom- of raketaanval een grotere rol dan de zonnestand of de positie van de eigen troepen. Een zwakke wind van 10 mph zette een raket al zo’n vijf yards naast het doel. De aanvalskoers werd hiervan afhankelijk gesteld, rekening houdend met de Flak. Het naderingspatroon werd zodoende vaak ter plekke bepaald en niet al bij de briefing helemaal vastgelegd. In vergelijking met de huidige situatie waren de vluchtinstructies in 1944-1945 bijzonder beknopt! Om een duikaanval te kunnen uitvoeren moest het vliegtuig voldoende hoogte hebben. Soms lagen de eigen vliegstrips zo dicht bij het front dat eerst al cirkelend boven eigen gebied moest worden geklommen om dan meteen de aanval in te zetten. Dat was onder meer nodig voor de Thunderbolts die in de laatste periode vanaf Venlo opereerden. Hun doelen in het Rijnland lagen op maar enkele minuten van het vliegveld verwijderd. 66 De FAC en de vliegers beschikten over identieke vliegkaarten op grote schaal, die afweken van de gebruikelijke kaarten. De bomb line werd hierop regelmatig bijgewerkt. De kaartvierkanten waren 500 bij 400 © Peter Grimm / SGLO. Niets uit deze publicatie mag openbaar gemaakt worden, in welke vorm dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
18
meter groot, die van noord naar zuid waren genummerd en van west naar oost een letter hadden. Zodoende kon snel een doelgebied worden aangegeven (bijvoorbeeld ‘3C’), zonder tijd te verliezen met het doorgeven van gecompliceerde coördinaten of posities. Eventueel markeerde de landmacht het doel nog met rookgranaten. Deze methode stond bekend als een zogenaamde Winkle operatie. De FAC vroeg meestal via het hoofdkwartier op het juiste ogenblik in de frontlijn met rookgranaten te werken. 67 Links: Een Forward Air Controller van de RAF in actie met zijn radio: voor hem een kaart met extra grote vakken om een snelle identificatie van het doel te vergemakkelijken. (http://commons.wikimedia.org/wiki/File:Mobile_Fighter_Con trollers.jpg via H. van Sabben).
Het gebruik van rook kon een missie evenwel bemoeilijken, omdat het voor de vliegers soms uiterst moeilijk werd de vijand te identificeren. De eigen troepen maakten zich herkenbaar met lappen of fluorescerende panelen die op de grond werden gelegd. Soms kregen zelfs individuele soldaten markering op hun helm, zoals bij de bevrijding van Walcheren. De bekende witte sterren op de geallieerde voertuigen werden ook duidelijk zichtbaar aan de bovenzijde ervan aangebracht opdat eigen vliegers zich niet vergisten. Een variant hierop was de blauw-wit-rode roundel, die sinds 1942 op RAF-voertuigen werd geschilderd. Ook deze was prominent op het dak of de motorkap te zien. Amerikaanse tanks tooiden zich soms ook met oranje platen om vanuit de lucht te worden herkend, wat juist in Nederland vanwege deze kleur bij de 68 bevolking tot allerlei speculaties leidde. Tot het einde van de oorlog bleef de herkenning van de frontlijn een groot probleem met als gevolg dat door close-in air bombardment veel slachtoffers in de eigen linie vielen. Sommige landmachteenheden waren op den duur zo vaak door eigen luchtaanvallen getroffen dat ze voortaan geen nabije luchtsteun aanvroegen. De 9th Air Force werd om die reden wel eens uitgehoond met de bijnaam: ‘the American Luftwaffe’. 69 De Duitsers namen uiteraard tegenmaatregelen om de geallieerde vliegers te misleiden. Zij begonnen op de duur dezelfde fluorescerende herkenningspanelen te gebruiken, zodat vriend en vijand niet meer te onderscheiden waren. De Amerikanen pareerden dit door panelen van verschillende kleuren in dagcodes te gaan toepassen. Zodra met rode rookgranaten werd gewerkt probeerden de Duitsers ook met deze kleuren in de frontlijn te schieten om verwarring te zaaien. De remedie was opnieuw kleuren in 70 dagcodes. Improvisatie troef bij de tactische luchtmacht. Hier worden op een tijdelijke strip in Frankrijk bommen geladen onder een P-47D van th de 9 Air Force (Ruud Wildekamp).
Vooral tijdens het Ardennenoffensief kwam de Luftwaffe nog regelmatig tussenbeide wanneer geallieerde jachtbommenwerpers nabije luchtsteun verleenden. De verschijning van Messerschmitts Bf 109’s en Focke Wulf Fw 190’s betekende dat de bommen voortijdig werden afgeworpen, wat de missie deed mislukken. Voor de Amerikanen was dit aanleiding om P-51 Mustangs van de strategische 8th Air Force op het continent te stationeren die de jachtbommenwerpers top cover gaven. 71
© Peter Grimm / SGLO. Niets uit deze publicatie mag openbaar gemaakt worden, in welke vorm dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
19
De FAC stond in directe verbinding met de vliegtuigen en gaf hen – als ze de aangewezen sector naderden – een heel korte omschrijving van het doel dat meteen kon worden aangepakt. 72 De tegenstander probeerde uiteraard deze vitale radioverbinding te storen. Een raket- of bomaanval in duikvlucht werd meestal behoorlijk steil uitgevoerd: tussen de 45° en 60° duikhoek. Een toestel als de Typhoon bewees hier zijn nut, omdat hij in deze manoeuvre zeer stabiel bleef. Omdat de vleugel in de weg zat was het lastig om het doel te kunnen zien voordat de duikvlucht werd ingezet. De formatieleider zette dan ook meestal zijn jager even op zijn kant, waarbij zijn nummer twee op enige afstand bleef. Zodra het doel tevoorschijn kwam achter de achterlijst van zijn vleugel, draaide de leider een scherpe semi-stall linkerbocht om dan de duik in te zetten. De vliegers volgden de leider line astern en lieten niet lager dan 2.000 voet de bommen los. Meteen volgde dan een krachtige ontwijkende manoeuvre in alle richtingen, die van te voren waren doorgenomen. Uiteindelijk formeerden de toestellen weer line abreast. Aanvallen op lage hoogte werden in de regel in een flauwe duik van 30° uitgevoerd, vliegend in paren. De bommen werden dan op 800 voet afgeworpen, waarna zo snel mogelijk het gebied werd verlaten. Als het doel zwaar was verdedigd, konden niet meer dan vier toestellen deelnemen. Ieder vliegtuig dat nog volgde, liep te grote risico’s. De bovenstaande tactieken werden gebezigd tegen alle mogelijke doelen in de frontlijn, van tanks en vrachtauto’s tot ingegraven geschut en troepenconcentraties. Gebouwen werden echter het liefst gebombardeerd met een combinatie van beide tactieken, waarbij de low level strike vooraf ging aan de duikaanval. Ook de gekozen manier voor een raketaanval was afhankelijk van de vijandelijke tegenstand. Een zwaar verdedigd doel werd in een steile duik van 60° genaderd, tijdens welke vanaf 4.000 voet alle raketten tegelijk werden gelanceerd. Een licht verdedigd doel werd vanaf zo’n 3.000 voet in een flauwe duik van 20° tot 30° aangevallen, waarbij de raketten na elkaar in paren werden afgevuurd. Zo werd een gebied bestreken tussen de 1.000 en 1.500 yard. De raketten vielen in de regel binnen ongeveer 200 yard van een doel dat via de radio was aangegeven. 73 Of dat voldoende nauwkeurig was, wordt verderop nog beschreven. Strafing vroeg weer een andere aanpak. De jagers vlogen dan een wijde bocht, waarin ze langzaam naar het doel zakten. Als dat in het vizier verscheen werd vanaf 700 voet hoogte het vuur geopend op een afstand van ongeveer 500 yards, wat twee keer zo ver was als het punt waarop de boordwapens waren gejusteerd voor luchtgevechten. Er was dus sprake van een grote spreiding van de inslagen. 74 Alle bovenstaande aanvalspatronen zijn ‘volgens het boekje’, maar elk Squadron bedacht zijn eigen varianten daarop. Om de procedures aan te scherpen werden de eenheden periodiek uit de frontlijn teruggehaald naar Groot-Brittannië naar de Armament Practice Camps (APC), die tevens de mogelijkheid boden om op verhaal te komen en eventueel om te schakelen naar nieuwe typen vliegtuigen. Kwam er tijdens het wachten in de cab rank geen opdracht van een FAC, dan vertrokken de toestellen na een poosje om zelfstandig op zoek te gaan naar gelegenheidsdoelen in vijandelijk gebied. De missie ging op die manier vanzelf over in een ander type opdracht, zoals een bewapende verkenning. Ze werden dan afgelost door de volgende machines. Dit ging zo door zolang de condities dat toestonden. De Amerikanen ontwikkelden op den duur een omgekeerde tactiek. Jachtbommenwerpers kregen voortaan opdracht voor een bewapende verkenning in een vastgelegde sector achter het front, maar konden tijdens die missie worden opgeroepen voor een aanval in de frontlijn. Dit bleek meer flexibel. Een opmerking is hier op zijn plaats over de Flak, die een groot gevaar was voor de geallieerde ‘Jabos’ (Jagdbomber). Naarmate de Duitsers terug trokken werd de dichtheid aan luchtdoelgeschut groter. De Flak beschermde echter hoofdzakelijk hoofdkwartieren, vliegvelden, troepenconcentraties, logistieke lijnen en knooppunten, en zo voorts: doelen voor de bewapende verkenningen, die daarom veel verliezen konden meebrengen. 75
© Peter Grimm / SGLO. Niets uit deze publicatie mag openbaar gemaakt worden, in welke vorm dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
20
Lichte Flak vormde een levensgevaarlijke dreiging voor de laagvliegende jachtbommenwerpers. Hier speurt de stuksbemanning van een 2 cm Flak 30 de lucht af naar een prooi (R. Wildekamp).
Het bleek echter dat de Flak minder goed in staat was om de nabije luchtsteun in de frontlijn te verstoren, omdat de geallieerde artillerie daar de Duitse luchtdoelstellingen steeds beter wist te bestrijden, al dan niet met hulp van een Auster. Close air support werd dan ook vaak ingeleid door een artilleriebeschieting tegen de Flak, waardoor dit soort missies iets veiliger was. Het verliespercentage voor close air support lag op ongeveer 170 sorties per battle casualty, voor bewapende verkenningen was dat ongeveer 102 sorties per verlies. Dat lijkt gunstig, maar op deze manier verloor bijvoorbeeld het 609 Squadron in vrij korte tijd bijna 70 % van zijn Typhoons en vliegers. 76 De verliezen onder de Typhoon-Squadrons lagen toch al hoger dan bij de collega’s die met andere vliegtuigen opereerden. In december 1944 gingen bijvoorbeeld 17,37 Typhoons per 1.000 sorties verloren tegen 9,5 voor de Tempests en 4,03 voor de Spitfires. 77 In de laatste oorlogsmaanden liepen de verliezen zodanig op, dat de 2nd TAF besloot alleen met grote formaties luchtsteun te verlenen. Cab rank was een operatievorm die veel vliegtuigen vergde, omdat er voortdurend toestellen boven het front aanwezig moesten zijn. Zij waren dus elders niet beschikbaar! Op de eerste dag van operatie Market Garden waren niet minder dan tien Squadrons nodig om de Britse Guards Armoured Division te ondersteunen, die vanuit België ons land binnentrok. 78 Hun rol was wel doorslaggevend, zoals we hierna zien. Naast cab rank bestonden ook andere procedures, waarbij bijvoorbeeld een aanvraag voor steun direct bij het Squadron binnenkwam en minder op ad hoc basis werd gewerkt. 79 De aanval had dan veel meer het karakter van een pre-planned strike. In dat soort gevallen kon de formatieleider bijvoorbeeld zelf het doel met smoke rockets markeren, in plaats dat de positie vanaf de grond werd aangegeven. Bovendien kwamen vele opdrachten via het Air Support HQ bij een divisie. Het was niet ongebruikelijk dat nog tijdens de missie een andere divisie ook om steun vroeg en dat de vliegtuigen dan een tweede doel aanvielen. Er was lang niet altijd een luchtmacht-FAC aanwezig om de aanval te leiden. Een van hogerhand vastgesteld doel kon in zulke gevallen door de artillerie op een afgesproken tijdstip met rode rookgranaten worden gemarkeerd, waarna de jachtbommenwerpers aanvielen. De Forward Observer Officer (FOO) van de artillerie verkende vervolgens het resultaat, wat werd doorgegeven zonder tussenkomst van een FAC in de frontlijn. In elk geval kon bij de Canadezen ook de FOO een direct beroep doen op zowel Typhoons met raketten als Spitfires met bommen. Dit ging via de gebruikelijke procedure door met rode rookgranaten op een weerstandspunt te laten vuren, maar ook met een radio-oproep. 80 De FOO leidde op die manier het vuur van zowel artillerie als luchtmacht in zijn sector. Dit gebeurde vele keren bij de bevrijding van ons land.
© Peter Grimm / SGLO. Niets uit deze publicatie mag openbaar gemaakt worden, in welke vorm dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
21
In actie De hamvraag bij close air support is hoe groot het effect ervan was. Tijdens de oorlog werd aan het resultaat – althans door de vliegers zelf – niet getwijfeld. Al in Normandië waren door de 2nd TAF en de 9th Air Force flinke claims gedaan. Een bekend geval was de inzet van jachtbommenwerpers bij Mortain waar de RAF niet minder dan 140 Duitse tanks meende te hebben vernietigd of beschadigd, terwijl de 9th Air Force er 112 claimde. Naoorlogs onderzoek toonde aan dat de Duitsers in dat gebied nooit over zoveel tanks beschikten en dat daarvan niet meer dan 46 stuks verloren waren gegaan. Slechts negen waren door vliegtuigen uitgeschakeld. Het is zelfs aannemelijk dat luchtsteun tegen tanks vanwege de hevige Flak grotere gevaren opleverde voor de deelnemende vliegtuigen dan voor de vijand. 81 Uitvergrote claims zijn een bekend fenomeen bij de inzet van jagers en jachtbommenwerpers in de oorlogsjaren: resultaten van luchtgevechten zijn op dat punt berucht onbetrouwbaar. Er is geen reden om aan te nemen dat de air-to-ground claims ineens een ander beeld opleveren. De scepsis lijkt echter momenteel bij sommige auteurs de overhand te hebben, zeker omdat zij soms ertoe neigen zich te concentreren op luchtacties tegen Duitse tanks. 82 Nabije luchtsteun werd echter verleend tegen een veel breder spectrum aan doelen, waarvan de pantsers slechts een klein deel uitmaakten. Het blijft een moeilijke materie, niet in het minst door de makkelijke rolwisseling tussen close air support en interdictie waardoor de exacte evaluatie van de resultaten per opdracht vaak bijna onbegonnen werk is. Laten we aan de hand van enkele voorbeelden proberen te verkennen wat close air support in ons land opleverde. Bij operatie Market Garden trok de Guards Armoured Division als voorhoede vanuit België naar Arnhem. In deze nu vitale sector was de 83 Group RAF aangewezen om de Britse landmacht te ondersteunen. Het Garden-grondoffensief richting Eindhoven werd vooraf gegaan door een zwaar artilleriebombardement van ongeveer een kwartier, waarop meteen een Squadron Rocketphoons volgens plan close air support gaf om overgebleven weerstandnesten aan weerszijden van de weg van Neerpelt naar Valkenswaard uit te schakelen. De Flights bestookten deze punten om de vijf minuten. Nog eens tien Squadrons Typhoons vlogen cab rank. De eerste kilometer van de tankaanval ging voorspoedig, maar hij liep plots vast door hevig anti-tankvuur. De Guards konden geen kant op vanwege de zachte bodem naast de weg. Op dat moment greep de FAC in en kwam de cab rank in actie. Tanks markeerden de Duitse posities door paarsrode rookgranaten, terwijl ze hun eigen plek met gele rook en lappen aangaven. Een uur lang bombardeerden de Typhoons met als merkbaar effect, dat de Duitse tegenstand instortte. Zelfs zonder directe treffers werd het vijandelijke moreel zo geschokt, dat grote groepen zich overgaven. Ook schijnaanvallen hadden dit resultaat, maar het zo ontstane voordeel werd niet uitgebuit. De (te) voorzichtige commandant van de Guards wachtte namelijk tot zes uur ’s avonds voordat hij zijn troepen verder liet rijden. Hij wilde namelijk eerst nog een artillerieaanval laten doen en die kwam pas om 17.39 uur. Er was daardoor kostbare tijd verspeeld en in plaats van het beoogde doel Eindhoven stopten de tanks die avond in Valkenswaard. Bij de forcering van de Duitse linies had de 83 Group op 17 september vanuit België in totaal 233 close air support sorties gevlogen voordat de schemering inviel. Het ging lang niet altijd van een leien dakje. De 21e september probeerden opgerukte Irish Guards vanuit Nijmegen naar Arnhem te gaan. Al na tien minuten raakte de voorhoede vast door ingegraven Duitsers, die hen met antitankwapens blokkeerden. Er was wel een cab rank in de lucht, maar de radio van de Forward Control Post ging kapot. Toen bovendien de Poolse versterkingen uit de lucht in hetzelfde gebied landden, werd nabije luchtsteun daar uitgesloten vanwege het risico om eigen troepen te bombarderen. Het 1st Allied Airborne Army had namelijk niet geoefend in close air support en er bestond zelfs geen Air Support Signals Unit (ASSU) bij de staf om deze te coördineren. De ervaring die vooral de tankeenheden tussen D-day en Market Garden opdeden werd door de Airbornes niet goed overgenomen. De zaak werd opgelost door te bepalen, dat in de Dropping Zones waar troepen of voorraden werden ingevlogen géén close air support zou worden verleend! Dit verbod werd op 17 september bovendien ingegeven door de vrees dat de tactische jachtbommenwerpers van de 2nd TAF en de 9th Air Force het uit Engeland afkomstige escorte voor de transportvliegtuigen in de weg zouden zitten. Onderlinge
© Peter Grimm / SGLO. Niets uit deze publicatie mag openbaar gemaakt worden, in welke vorm dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
22
luchtgevechten tussen geallieerde jachtvliegtuigen waren helaas een ervaringsfeit, zodat er strikte scheidingen waren aangebracht in de sectoren waar de verschillende jachteenheden opereerden. 83
Op weg naar Nijmegen passeert een eindeloze tankcolonne van de Guards het plaatsje Velp bij Grave. De 2 hen wanneer mogelijk met cab rank-missies bij te staan (R. Wildekamp).
nd
TAF probeerde
Voorts was de Amerikaanse 9th Air Force om die reden aangewezen om de Britten op 17 september bij Arnhem nabije luchtsteun te verlenen ná hun drop, en niet de 2nd TAF. De 83 Group RAF moest hier die dag wegblijven en werd zelfs in het geheel niet betrokken bij de planning, die vooral in Londen plaatsvond. 84 Dat was vragen om problemen op het gebied van close air support in de eerste fase, want de 9th Air Force had nog minder dan de RAF ervaring met de Engelse para’s. Om dat op te vangen zouden Amerikaanse Air Support Signals Units niet alleen bij Groesbeek landen (om de Amerikaanse Airbornes te steunen), maar ook twee ervan met de Britten bij Wolfheeze. Dat zou met zweefvliegtuigen gebeuren, die radiojeeps (‘Veeps’) vervoerden met VHF- en radiotelefoniesets. Maar er ontbrak, zoals vermeld, de coördinatie tussen de Airbornes met de luchtmacht in het hoofdkwartier van het 1st Allied Airborne Army en tussen de duizenden ingevlogen militairen was geen een echte Forward Air Controller. Door alleen het verbindingsmaterieel mee te sturen kon nog geen echte FCP worden ingezet, waarvan de FAC een essentieel element was. De twee Amerikaanse ASSU’s van het 40th Mobile Communication Squadron die met de 1st Airborne Division meegingen, voegden zich volgens plan bij hun divisiehoofdkwartier te Oosterbeek. Beide teams waren bij elkaar geraapt uit allerlei Amerikaanse eenheden in het Verenigd Koninkrijk en hadden geen notie waar ze heen gingen, hoe de apparatuur functioneerde en wat ze ermee moesten doen, namelijk de luchtsteun van de 9th Air Force inroepen. Helaas kwam men er pas in Oosterbeek achter, dat de radio’s niet op dezelfde frequentie werkten als de jachtbommenwerpers. 85 Pas op 19 september kon na heel veel moeite één Spitfire rechtstreeks worden opgeroepen, echter onhoorbaar vanwege de enorme herrie van de gevechten. Meteen erop werd de Veep uitgeschakeld. Het was ondertussen wel gelukt een verbinding te improviseren via het artillerienet. Verzoeken om luchtsteun moesten nu echter een ontstellend lange hiërarchische route over Brussel afleggen voordat zij uren later bij de Squadrons belandden. Pas op 23 september zagen de in het nauw gebrachte Britten bij Oosterbeek de eerste Typhoons, waarmee echter geen radiocontact was. Wel werd de vijand met rode rook, en de eigen positie met gele rook gemarkeerd. De volgende dag werden voor hen niet meer dan 22 Typhoon-sorties gevlogen door de 83 Group: een fractie van de potentiële mogelijkheden. De dag van de terugtocht over de Rijn verzorgde deze Group 81 sorties. Al met al werd tussen 17 en 25 september 1944 slechts op vijf dagen air support verleend, waarmee een belangrijk voordeel – het luchtoverwicht – niet werd uitgebuit. De middelzware bommenwerpers © Peter Grimm / SGLO. Niets uit deze publicatie mag openbaar gemaakt worden, in welke vorm dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
23
van de 2 Group RAF was het zelfs vrijwel geheel onmogelijk om dergelijke steun te geven. Zij moesten zich beperken tot enkele aanvallen achter het front. 86 Door het ontbreken van radiocontact èn Forward Air Controllers is bij Arnhem nimmer een ‘echte’ close air support-operatie mogelijk geweest waarbij jachtbommenwerpers ‘op het doel werden gepraat’. De eerlijkheid gebiedt te vermelden, dat het weer niet mee zat. Ook wanneer alle zaken goed waren voorbereid, hadden de visuele condities de mogelijkheden voor luchtsteun toch flink beperkt. De RAF wees onder andere om die reden talloze aanvragen voor air support af: van de 95 verzoeken werden er slechts 49 gehonoreerd. 87 Op dagen dat wel werd gevlogen was het door laaghangende bewolking vaak onmogelijk om de favoriete duikvluchtaanvallen uit te voeren, waarmee de Typhoons zo effectief konden zijn. Hoewel de Amerikaanse para’s tijdens Market minder tegenslag ondervonden dan de Britten, konden ook zij pas nabije luchtsteun inroepen toen de droppings achter de rug waren. De RAF was hierbij ook van de partij: op 18 september werden rondom Nijmegen door de 2nd TAF 97 sorties gevlogen voor de Amerikaanse 82nd Airbornes, terwijl op de 22e rondom Eindhoven 119 sorties werden uitgevoerd voor de 101st Airbornes. 88 Een bijkomende complicatie was het feit dat deze dagen ook vele resupply-missies werden gevlogen, die vanuit Engeland opnieuw door de jachtvliegtuigen van de strategische 8th Air Force – niet van de tactische 9th Air Force of van de 2nd TAF – werden geëscorteerd. In deze sectoren moesten de jachtvliegtuigen van de RAF toen wegblijven om verwarring te voorkomen. Niet minder dan 575 Mustangs, Thunderbolts en Lightings van de 8th Air Force waren bijvoorbeeld op 18 september in actie, maar zij waren niet geoefend in de nauwe samenwerking met de luchtlandingstroepen op de grond. 89 Zij werden dan ook – voor zover bekend – niet daarvoor ingezet. De 9th Air Force stelde voor Operatie Market uit de IX TAC vier Groups met Lightning en Thunderbolt-jachtbommenwerpers beschikbaar, maar die werden op 17 september voor Flak-suppression ingezet, en niet voor close air support. De dagen erna hinderde het weer hun verdere optreden. 90 Ad hoc werden zij wel te hulp geroepen, bijvoorbeeld die dag bij Best waar de Amerikaanse para’s van het 502nd Regiment ernstig in het nauw waren gebracht door de Duitse 59. Division. Toen de situatie kritiek werd besloot de commandant van het 3rd Battalion – Lieutenant Colonel R.G. Cole – op goed geluk via de radio het Regiment om luchtsteun te vragen. Toevallig waren vijf Thunderbolts boven het gebied, die een landing van Waco CG-4 zweefvliegtuigen hadden begeleid. Zij kwamen meteen in actie en begonnen te strafen. Hun vuur kwam echter middenin de eigen linies terecht, waarop Cole met een rookgranaat de vijand liet markeren. Inmiddels was die zeer dicht genaderd, zodat de commandant nu oranje panelen liet uitleggen als extra identificatiemaatregel. Terwijl hij in het open veld de lucht afzocht naar de rondcirkelende Thunderbolts sneuvelde Cole door Duits vuur. De luchtsteun bracht ondanks de genoemde problemen wel enige verlichting voor het bataljon dat zich met moeite tegen de Duitsers handhaafde. 91 Tijdens de vitale maand september stonden vele Spitfires en Typhoons bewapend en al te wachten op hun Belgische vliegvelden. Het aantal close air support sorties van de 83 Group in die maand bedroeg 1.471, wat veel minder was dan in augustus (4.538) en oktober 1944 (3.026). 92 Uit dit alles dringt zich de conclusie op, dat vooral de Airbornes bijzonder slecht waren ingesteld op de mogelijkheden van close air support en hun eigen capaciteiten hebben overschat. Hun sterke onafhankelijksinstinct werkte in dit opzicht enorm in hun nadeel. Opgemerkt zij dat aan Duitse kant aan de 1. Fallschirm Armee wel een Flivo was toegevoegd, die de luchtsteun van de Luftwaffe coördineerde. 93 Het merkwaardige feit deed zich voor dat bij andere geallieerde landmachteenheden het omgekeerde het geval kon zijn. Het 1st Canadian Army kreeg van niemand minder dan Air Chief Marshal Sir Arthur Tedder het indringende verwijt, zo verslaafd te zijn geraakt aan luchtsteun dat zij haar opmars daarvan afhankelijk stelde. 94 Samengevat: op 17 september 1944 en kort daarna werden de mogelijkheden van nabije luchtsteun slechts ten dele benut, terwijl daarvoor een grote luchtmachtorganisatie klaar stond. Bij de Britse tankaanval richting Valkenswaard liep de cab rank geroutineerd, maar het resultaat werd niet ten volle uitgebuit. Rond Arnhem werd het ontbreken van close air support onderdeel van een complexe tragedie met grote gevolgen voor het verdere verloop van de oorlog. Er zijn verschillende oorzaken aan te wijzen: fouten in de praktische voorbereiding zodat de 2nd TAF niet in het landingsgebied van Market mocht opereren, de mentaliteit van sommige betrokken landmachteenheden, het ongunstige weer, haperende verbindingen.
© Peter Grimm / SGLO. Niets uit deze publicatie mag openbaar gemaakt worden, in welke vorm dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
24 Wat Montgomery betreft lag het probleem vooral bij het weer. Indien de 1st Airborne Division maar de geplande aanvoer door de lucht had gekregen, ‘together with the full scale of support from the air’, dan was volgens hem de uitkomst van ‘Arnhem’ heel anders geweest. Hij was immers bij de planning ervan uitgegaan dat de Airbornes konden rekenen op close air support omdat zij ver buiten bereik van de eigen artillerie opereerden. 95 ‘Monty’ zag close air support op die manier als een vervanging, of aanvulling, van het geschut en hij stond met die mening niet alleen binnen de landmacht. Op andere plaatsen in de ‘corridor’ naar Nijmegen en Arnhem werd nabije luchtsteun ingeroepen, ook nadat het Arnhemse bruggenhoofd was opgegeven. Soms was het dreigement met een (nieuwe) Typhoon-aanval voldoende om de weerstand te breken, zoals op 28 september bij Best gebeurde. Met behulp van een FCP en een markering door rookgranaten bestookten Typhoons van het 137 Squadron een bos, waarin zich Duitsers hadden verschanst. Nadat een tweede aanval werd aangekondigd, gaven enkele honderden van hen zich ‘absolutely stunned’ over. 96 Een vergelijkbaar resultaat leverde een Typhoon-aanval op, die 13 oktober bij Overloon plaatsvond. De 3rd British Infantry Division lukte het niet om de tegenstander uit een bos te verdrijven, maar de te hulp geroepen RAF brak het verzet. Een enkele keer imponeerden de jachtbommenwerpers alleen al door te verschijnen zodanig, dat de vijand er de brui aan gaf. Een deel van het Duitse garnizoen van Noord-Beveland gooide bijvoorbeeld bij het overvliegen van achttien Typhoons de handdoek in de ring, daartoe nog verder aangespoord door enkele mortiersalvo’s. Er zal nog veel moeten worden uitgezocht om precies te zeggen, waar in ons land nabije luchtsteun werd gebruikt om de weg voor het leger vrij te maken. 97 Het gebeurde beslist niet altijd en er zijn zelfs lange perioden dat er betrekkelijk weinig tactische jachtbommenwerpers voor close air support boven Nederland opereerden. Let wel: in die tijd konden er wel vele vliegtuigen actief zijn met andere taken, zoals bewapende verkenningen! Ondanks de grote inzet bleek de RAF ook met zijn armed reconnaissances niet overal tegelijk te kunnen zijn. De opmars van de Duitse 107. Panzerbrigade vanuit Venlo naar de corridor verliep bijvoorbeeld vrijwel geheel onopgemerkt, ondanks het zonnige weer. Daardoor kon deze brigade op 19 september onverwacht toeslaan bij Son en sneed hij de weg naar Nijmegen tijdelijk af. Vergelijkbare situaties deden zich bij Arnhem voor, waar de Duitsers hun versterkingen vaak ongestoord aanvoerden. De interdictie van de RAF had op dit kritieke moment gefaald. 98 Dat was niet de eerste keer. Eerder in september kon het grootste deel van het Duitse XV. Armee nog vanuit Zeeuws–Vlaanderen naar Walcheren oversteken, om vervolgens naar Noord-Brabant te verplaatsen: opnieuw zonder dat de RAF dat verhinderde. Het resultaat van deze enorme ontsnapping werd duidelijk tijdens Market Garden, omdat de voornaamste Duitse tegenstand werd geleverd door eenheden uit de gelederen van het XV. Armee. In september concentreerde de nabije luchtsteun zich in de gebieden waar de corridor naar Nijmegen stap voor stap werd verbreed: Gemert (22 september), Gennep (25 september), Schijndel (27 september), Stevensbeek (27 september), Best (28 september), Nijmegen, Haalderen (30 september). Ook bij de bevrijding van Zuid-Limburg werd door de Amerikaanse 2nd en 3rd Armored Division soms nabije luchtsteun ingeroepen om een doorbraak te forceren. In de regel maakte men gebruik van jachtbommenwerpers die in de buurt talloze interdictiemissies uitvoerden tegen het Duitse weg- en railtransport, maar die op afroep close air support gaven. Op 16 september bombardeerde een formatie van twaalf Thunderbolts van de 50th Fighter Group Duitse posities tussen Bunde en Meerssen. Dat gebeurde op verzoek van de ground controller (codenaam Murphy) van de 2nd Armored Division, die over de Geul naar Beek optrok. 99 De Thunderbolts vernietigden met aanwijzingen vanaf de grond een 8,8 cm kanon en beschoten voorts infanterie in de bossen. Nog dezelfde dag opereerde de 50th Fighter Group tegen Duitse artillerieposities bij Klein-Haasdal. Een derde luchtsteunactie leidde die dag naar Duits Flak-geschut tussen Trintelen en Ubachsberg, dat al drie Sherman-tanks had uitgeschakeld. De resultaten waren volgens de ground controller goed. De Luftwaffe was echter nog niet verslagen en er ontstonden boven dit gebied felle luchtgevechten. 100 De volgende dag – 17 september – vroeg Murphy vijf keer om ingrijpen van de 50th Fighter Group, onder andere om de Duitse grendelstelling aan de Rijksweg bij Geverik op te ruimen. Dit 8,8 cm geschut werd met zijn gepantserde artillerietrekkers zo toegetakeld, dat de verdere opmars niet meer werd belemmerd. De op Squadronsterkte opererende P-47’s kwamen in actie op verzoek van Murphy die tevreden was met het resultaat. Ook uit Duitse rapporten blijkt, dat de luchtaanvallen van de 50th
© Peter Grimm / SGLO. Niets uit deze publicatie mag openbaar gemaakt worden, in welke vorm dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
25 Fighter Group in Zuid-Limburg aantoonbaar succesvol waren. 101 Door met vrij grote nauwkeurigheid de aangewezen artillerieposities aan te vallen, baanden de Thunderbolts de weg voor de grondtroepen. Helaas werd daarbij ook schade aan de omgeving toegebracht. De slag om Aken was inmiddels iets oostelijker van de regio in alle hevigheid losgebarsten en die eiste veruit de meeste aandacht van de Amerikaanse tactische luchtmacht op. In de ‘Heerlen area’ kozen de Amerikanen niet voor de aanvankelijk overwogen optie om grote oppervlaktebombardementen uit te voeren, maar evenmin voor grootschalige pinpoint aanvallen. Het resultaat was – aldus een naoorlogse analyse – dat door onvoldoende inzet van middelen de beoogde resultaten niet bereikt werden. Positiever oordeelde de studie over de inzet van jachtbommenwerpers bij bewapende verkenningen en nabije luchtsteun in dit gebied. 102 Gelukkig ontsnapte de Oostelijke Mijnstreek zo aan een dramatische reeks bombardementen die het vitale kolenwingebied ongetwijfeld grote schade had toegebracht. In de volgende maand lag het accent van de close air support meer op midden- en west-Brabant en Zeeland: Baarle-Nassau (1 en 2 oktober), bij Poppel (7 oktober), Breskens (onder andere 5, 11 en 16 oktober, operatie Switchback), Sluis (11 oktober, idem), waarna de strijd in De Peel veel inspanningen vergde. Zo werd de kerktoren van Venray op 14 oktober op aanwijzing van een FCP door niet minder dan 36 Typhoons met raketten aangevallen en zwaar getroffen, net als de omgeving ervan. Het dorp met zijn ‘highway junction’ had twee dagen te voren al 36 Marauders van de 9th Air Force over zich heen gekregen, waardoor enorme schade was ontstaan en zo’n 50 doden onder de bevolking vielen. De Amerikaanse Marauders werden bij uitzondering voor interdictieaanvallen in de Britse sector ingezet, waarbij op de 13e oktober de Maasbruggen in Venlo en Roermond eveneens door hen op de korrel werden genomen. 103 Ook de kern van Reusel werd door Typhoons zwaar beschadigd. Dat gebeurde op 28 september toen de 53rd Welsh Division daar vastliep op Duitse Fallschirmjäger. Ondanks het bombardement konden de Britse troepen hun aanval niet voortzetten en duurde het tot 3 oktober voordat het verwoeste plaatsje in geallieerde handen kwam. 104 Of luchtsteun resultaat had was dus ook in hoge mate afhankelijk van de follow up door de landmacht, wat al in Normandië was gebleken. Ook bij het afslaan van Duitse tegenaanvallen konden Typhoons effectief zijn, zoals bleek op 2 oktober bij Baarle. De Sturmgeschützbrigade 255 zette daar samen met Fallschirmjäger en 8,8 cm kanonnen de aanval in op Poolse troepen. Spoedig verloren die de ene na de andere Sherman-tank totdat Typhoons met raketten te hulp schoten. Zij redden de Polen, maar de St. Remigiuskerk en vele huizen in Baarle overleefden het gevecht niet. 105 Niet altijd had de tussenkomst van de RAF het gewenste resultaat. Het bombardement op de Kampfgruppe Chill die zich in de bossen ten noordwesten van vliegveld Woensdrecht verzamelde voor een aanval op de Canadese Calgary Highlanders rond Hoogerheide, leverde bijvoorbeeld niet het beoogde effect op. Ondanks een luchtaanval door jachtbommenwerpers op 8 oktober lanceerden de Duitsers hun voorgenomen grondoperatie waarmee zij de geallieerde opmars naar Bergen-op-Zoom blokkeerden. In dit gebied werd nog dagenlang hevig gevochten. De 13e oktober mislukte de aanval van de Black Watch of Canada bij Hoogerheide, nota bene met hulp van nabije luchtsteun en de inzet van vlammenwerpers, tanks en artillerie. 106 Dagenlang golfde de strijd heen en weer aan dit front, zonder noemenswaardige terreinwinst voor de Canadezen. Op de 16e werd met hulp van artillerie en ‘Rocketphoons’ nipt een Duitse tegenaanval afgeslagen. Pas op 21 oktober hernieuwden zij hun offensief, waarbij de volgende dag de 4th Canadian Armoured Division de grensplaats Esschen kon veroveren na een luchtaanval door Typhoons van 84 Group. 107 Dezelfde 4th Canadian Armoured Division riep op 2 november de hulp in van Typhoons bij de aanval op Steenbergen, waar opnieuw de Kampfgruppe Chill de opmars blokkeerde. De jachtbommenwerpers zorgden aan het eind van de middag met een zware raketbeschieting voor een indrukwekkend spektakel, waarbij enkele Flak-opstellingen buiten gevecht werden gesteld. Toen twee uur later de grondtroepen in beweging kwamen, liepen zij echter al spoedig vast zodat het resultaat van de luchtsteun per saldo teleurstellend was. 108
© Peter Grimm / SGLO. Niets uit deze publicatie mag openbaar gemaakt worden, in welke vorm dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
26
‘Ground’ had niet voor het eerst te lang gewacht. Dit gebrek aan initiatief en flexibiliteit was echter geen exclusief probleem bij de samenwerking tussen land- en luchtmacht; ook tussen bijvoorbeeld de infanterie- en pantsereenheden waren reeds in Normandië veel misverstanden geweest. 109 Bij de hevige gevechten op Zuid-Beveland en vooral op Walcheren in oktober en november (operaties Vitality en Infatuate) schoten jachtbommenwerpers – meestal van de 84 Group – de grondtroepen vaak te hulp. Een voorbeeld uit deze episode laat zien hoe de RAF met een preplanned strike heel nauw kon samenwerken met de artillerie, ook zonder een FAC in de frontlijn. Op 24 oktober planden de Canadezen in het kader van operatie Vitality een artilleriebarrage als inleiding op de uitbraak vanuit Woensdrecht richting Zuid-Beveland, waarbij op de Kreekrakdam een Duitse weerstandslijn diende te worden overwonnen. Deze had een eerste poging tot forceren met pantsereenheden afgeslagen. H-Hour was om 13.30 uur vastgesteld. Een half uur tevoren moesten Spitfires met 500 ponders een kruising op de dijk bombarderen, een kwartier later gevolgd door Typhoons met raketten die de omringende Duitse loopgraven en geschutsposities dienden te neutraliseren. Vervolgens beschoot het middelbare geschut van H-Hour minus 10 minuten tot H-Hour hun opgegeven doel, terwijl het luchtdoelgeschut daarboven met air bursts een regen van scherfgranaten verspreidde. Het veldgeschut vuurde van 5 minuten voor tot en met 5 minuten na H-Hour de vijandelijke linie, waarna zij hun vuur verlegden en de infanterie oprukte. De aanval verliep weliswaar als gepland, maar niet zonder Duitse tegenstand en verliezen aan eigen zijde. 110
Op Gilze-Rijen staan de Typhoons van het 609 squadron netjes opgelijnd. De eenheid was hier – met een tussenpauze – van eind november 1944 tot eind maart 1945 te vinden en maakte deel uit van de 123 Wing. Zij stond onder bevel van een Belgische commandant en had zich in raketaanvallen gespecialiseerd (Chr. Thomas via NIMH, E. van Loo).
Aan de andere zijde van Zuid-Nederland sleepte de strijd in De Peel en midden-Limburg zich maandenlang voort, waarbij in november ook de Amerikaanse 9th Air Force voor nabije luchtsteun in actie kwam (onder andere op 7 november bij Roermond). Venray kreeg de twijfelachtige eer om de eerste Nederlandse plaats doelwit te zijn van een door radar geleide close air support-missie. De eerder al aangevallen kerktoren moest op 11 november een raketbeschieting verduren van zes Typhoons van het 247 Squadron, die van Eindhoven startten. Door de MRCP-1 te Erp gedirigeerd, mislukte de aanval echter vanwege de verkeerde meteogegevens over de wind waardoor de projectielen misten. Dat het doel niet verder dan 50 kilometer verwijderd mocht zijn beperkte de bruikbaarheid van het radarsysteem nog verder, maar toch waren dit soort missies de voorbode van een nieuwe tactiek in de oorlogsvoering. 111 Vanaf medio december moesten alle zeilen worden bijgezet in de Ardennen omdat de Duitsers ginds onverwacht toesloegen. Bijgevolg werd weinig nabije luchtsteun boven Nederland gegeven, waar het front toch al in de meeste sectoren was vastgelopen. Wel werd in Limburg rond Swalmen en Venlo nabije luchtsteun verleend (onder andere op 14 december). Dat was ook het geval in januari, toen close air support werd verleend bij Herkenbosch, Sittard en Montfort, maar van het westelijke front was verder weinig nieuws. Het winterse weer zat ook niet altijd mee voor de 2nd TAF. De gecombineerde aanval op 21 en 22 januari 1945 door artillerie en een Canadese Typhoon Wing van Eindhoven op het felbevochten dorp Montfort veroorzaakte een tragedie. Maar liefst 183 inwoners en vluchte© Peter Grimm / SGLO. Niets uit deze publicatie mag openbaar gemaakt worden, in welke vorm dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
27
lingen vonden de dood en het Duitse verzet bleek nog niet gebroken. Geen wonder: de meeste Duitse troepen hadden zich niet in, maar rondom de plaats verschanst. 112 In februari en maart 1945 werden de zwaarste gevechten in Duitsland geleverd en was de RAF daar dus het drukste bezig. Op 8 februari barstte ten oosten van Nijmegen operatie Veritable los, waardoor hectische toestanden heersten op de vliegvelden en strips in Brabant waar cab ranks aan de lopende band opstegen, landden, opnieuw werden getankt en beladen. Het aantal close air support sorties verviervoudigde bijna ten opzichte van januari, wat overigens de rustigste maand op dat punt was. Ons land kreeg zijn portie mee. Op 22 februari werd bijvoorbeeld het monumentale kasteel Bleijenbeek bij Afferden door niet minder dan vier Typhoon-Squadrons vernietigd omdat zich er een handvol Fallschirmjäger had verschanst. In april 1945 kwam de bevrijding van de rest van ons land pas goed op gang en dat bracht ook weer de behoefte aan nabije luchtsteun met zich mee, hoewel in die periode het zwaartepunt van het offensief in noordwest-Duitsland lag. Op 29 maart werd bijvoorbeeld het 182 Squadron succesvol opgeroepen bij Enschede. 113 Niet lang erna – op 2 april 1945 – werden bij ‘Nijmegen island’ ten behoeve van de 49th (West Riding) Division 31 Typhoon-close air support sorties gevlogen, zonder verliezen. Op 4 april kwamen middelzware Mitchells van de 2nd TAF bij Gorssel in actie. Zij bombardeerden met behulp van radarcontrole vanaf de grond enkele Duitse geschutsposities, waarna twee grote ontploffingen volgden. De 2 Group RAF voerde met hulp van een MRCP in april nog minstens vijf bombardementen uit tegen doelen in Oost-Nederland. 114 De 10e april werden bij Deventer voor de 3rd (Canadian) Infantry Division 27 Typhoon-sorties uitgevoerd – weer zonder verliezen – en op 12 april kwamen er rond Arnhem voor de 49th (West Riding) Division niet minder dan 131 Typhoon- en Spitfiresorties aan te pas voor close air support, opnieuw zonder eigen verliezen. 115 Enkele conclusies Alles bij elkaar genomen dringt zich de conclusie op, dat geallieerde nabije luchtsteun vooral effect had op het moreel van de Duitse tegenstander. Net als de Nederlandse, Belgische of Franse soldaat in 1940 na een Stuka-aanval overdonderd zijn stellingen opgaf, kon een bombardement door Spitfires of Typhoons voldoende zijn om de tegenstand te breken. Duitse militairen hadden op weg naar het front al vaak spitsroeden gelopen tegen de rondstropende geallieerde ‘Jabos’ en dan kon close air support in de voorste linie net de bekende druppel zijn die de emmer deed overlopen. Het feit dat de dreiging van jachtbommenwerpers letterlijk altijd in de lucht hing, knaagde eveneens aan het weerstandsvermogen van de Duitse troepen die niet vrij konden bewegen en steeds op hun hoede moesten blijven. Alle mogelijkheden voor camouflage en dekking moesten worden benut, niet alleen aan het front maar ook op weg erheen. Bij goed vliegweer hield elke Duitse militair van hoog tot laag altijd rekening met de geallieerde luchtmacht, die onverhoeds kon toeslaan. Al in Normandië zorgde het volledige geallieerde luchtoverwicht ervoor dat de Wehrmacht achter de feiten bleef aanlopen en geen 116 samenhangende verdediging kon organiseren. Volledig verlammend was deze dreiging echter niet. De werkelijke kans om door de snelle jachtbommenwerpers getroffen te worden was veel minder groot dan werd (en wordt) aangenomen. Zodoende werkte close air support meer op het moreel, dan dat concrete personele en materiële verliezen werden toegebracht. Duitse commandanten waren zich hiervan bewust. 117 Het was namelijk bijzonder moeilijk voor jachtbommenwerpers om voltreffers te boeken, zelfs op statische doelen. Met de alom gevreesde raketten was de kans om een artilleriestelling vol te raken minder dan 8 %, zoals de RAF bij de gevechten om Walcheren vaststelde. 118 Een rijdende tank werd slechts bij uitzondering uitgeschakeld. Om slechts 50 % kans te hebben één Panther te raken waren gemiddeld 140 raketten en 18 sorties nodig. Vergelijkbare resultaten werden geboekt tegen kleine bunkers, die bijna onkwetsbaar bleken. 119 En bij slecht zicht waren deze cijfers nog ongunstiger. De succesfactoren voor close air support die in april 1944 werden geformuleerd (‘(a) That the support afforded conforms with the military plan. (b) That the air support applied achieves the greatest effect.’) blijken in de weerbarstige praktijk van de frontlijn een gemengd antwoord op te leveren. Of close air support altijd conform de planning werd verleend is niet exact vast te stellen, maar met de vrij uitgekiende inzet van de FAC’s en andere tactieken lijkt het antwoord daarop gematigd positief te zijn. Aan het tweede deel van de voorwaarden werd echter vaak niet voldaan. Het beoogde effect is echter niet alleen een zaak van de ingezette luchtstrijdkrachten en hun nauwkeurigheid bij het uitschakelen van een puntdoel. De inzet van de Amerikaanse 50th Fighter Group in Zuid-Limburg leek bijvoorbeeld zeer
© Peter Grimm / SGLO. Niets uit deze publicatie mag openbaar gemaakt worden, in welke vorm dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
28
succesvol, maar er zijn ook legio voorbeelden te geven van mislukte, of slechts ten dele geslaagde acties. De Amerikanen oordeelden over de zogenoemde call missions – waarbij in tegenstelling tot een preplanned strike een gelegenheidsdoel op afroep werd bestookt – dat ze moeilijk te controleren, kostbaar en in het algemeen het minst effectief waren. Maar de meerderheid van de nabije luchtsteun werd echter tevoren voorbereid op verzoek van de grondstrijdkrachten. 120 De situatie bij de Britten moet vergelijkbaar zijn geweest. Hoeveel sorties zijn gevlogen voor de bevrijding van ons land valt slechts bij benadering te zeggen omdat het quasi onmogelijk is alle vluchten uiteen te splitsen. Wij kunnen ervan uitgaan dat de 83 en 84 Groups RAF tijdens de maanden september tot en met december 1944 meestal boven Nederland opereerden, daarna kwam hoofdzakelijk Duits gebied in het vizier. Gesteld kan worden dat zij in 1944 samen ongeveer 15.000 close air support sorties boven Nederland uitvoerden, een cijfer dat moet worden verdubbeld om ook de armed reconnaissances erbij te betrekken. 121 Het aantal close air support sorties boven ons land was in 1945 naar verhouding een stuk lager, omdat de RAF toen vooral boven Duitsland actief was. Beide Groups vlogen in april dat jaar samen een duizelingwekkend aantal van ruim 20.000 sorties, waarvan een deel ook ons land ten deel viel. Voeg daarbij nog de inzet van de 2 Group RAF met zijn tactische bommenwerpers en de deelname van de Amerikanen, dan is een cijfer van 20.000 close air support sorties voor de bevrijding van heel Nederland een conservatieve schatting. De geallieerden hadden tijdens de oorlog slechts een beperkt inzicht in de werkelijke kosten en baten van close air support. De tijd ontbrak hen voor een grondige evaluatie; het leerproces speelde zich gaandeweg tijdens de bevrijdingscampagne af. Procedures en tactieken werden te velde bijgesteld en verder aangeleerd in Armament Practice Camps in Groot-Britannië, waar de eenheden periodiek verbleven. Een kleine vergelijking met de strategische luchtoorlog is hier op zijn plaats. In september 1939 vlogen de eerste Britse zware bommenwerpers ’s nachts naar doelen in Duitsland. Tot in mei 1940 deden zij dat bijna uitsluitend met pamfletten uit vrees voor escalatie van de luchtoorlog. In de tussenliggende maanden werd veel opgestoken, want vooral de navigatie bleek hopeloos. Toen het Bomber Command vanaf mei 1940 de vijand daadwerkelijk begon te bombarderen, waren zowel de hoogste staven als de bemanningen overtuigd van de goede resultaten. Ook het thuisfront had in deze moeilijke tijd dringend behoefte aan berichten dat de tegenstander flink werd toegetakeld. In 1941 verscheen echter het rapport van D.M. Butt, dat een ontluisterend beeld schetste van de vermeende precisie van het strategische offensief. De meeste bommenwerpers misten namelijk hun doelwit, soms zelfs op vele kilometers. 122 De RAF moest zijn conclusies wel aanvaarden vanwege het overtuigende bewijs, maar het duurde een poos voordat de lessen in praktijk werden gebracht – zoals de oprichting van een elite Pathfinder Force die het doel met nauwkeurige middelen als eerste aanviel. Een kritische rapportage over de tactische close air support met vergelijkbare invloed is er voor het einde van de strijd in Europa niet geschreven. Daartoe ontbrak eenvoudig de tijd die voor een gewogen oordeel noodzakelijk is. Uiteraard waren tactische luchtstrijdkrachten nauwkeurig op de hoogte van de eigen inspanningen, maar welke resultaten dat opleverde was veel lastiger in beeld te krijgen, niet in de laatste plaats door de verwarrende situatie aan de frontlijn. De soms buitenproportionele inzet van de jachtbommenwerpers voor nabije luchtsteun was heel kostbaar qua organisatie, zeker wanneer ook artillerie beschikbaar was om hetzelfde resultaat te bereiken. Het schokeffect van een luchtaanval was echter veel groter en wanneer daarvan meteen gebruik werd gemaakt, kon (terrein)winst worden geboekt. De kans op succes nam sterk af wanneer de infanterie of de tanks te lang wachtten. De achilleshiel van het concept zat vooral in de timing. Het systeem dat in de Tweede Wereldoorlog werd opgezet om nabije luchtsteun te verlenen, bleek tientallen jaren houdbaar. Het is daarom spijtig, dat de aandacht van historici en militairen voor de complexe operaties van de tactische luchtstrijdkrachten zo veel minder is gebleken dan voor de strategische luchtoorlog met zijn machtige bommenwerperformaties, spectaculaire luchtslagen en technologische hoogstandjes. 123 De ‘bomber barons’ trokken ook hier aan het langste einde. Vele lessen moesten daarom steeds opnieuw worden geleerd.
© Peter Grimm / SGLO. Niets uit deze publicatie mag openbaar gemaakt worden, in welke vorm dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
29 Bijlagen 124 Armed Reconnaissance and Close Air Support Missions of RAF 2nd TAF, January – March 1945 83 Group 84 Group Totals Sorties in period 9.825 9.221 19.046 Casualties 110 52 162 Sorties per battle casualty 89,3 177,3 117,6 Sorties per battle casualty per role: Typhoons Armed Recce 76,8 126,2 CAS 143,2 248,3 Spitfires Armed Recce 94,2 135 CAS 181,4 193,1 Tempests Armed Recce 57,1 36 CAS 2,7 Armed Reconnaissance and Close Air Support and Fighter Patrol Missions of RAF 2nd TAF, April 1945 83 Group Sorties Spitfire Typhoon Tempest Total Armed Recce 3.153 1.350 940 5.443 CAS and FP 4.560 2.304 529 7.393 Aircraft destroyed / Pilots lost on: Armed Recce 35/24 27/26 21/19 83/69 CAS and FP 14/10 12/11 7/6 33/27 84 Group Sorties Spitfire Typhoon Tempest Total Armed Recce 3.461 976 865 5.302 CAS and FP 1.847 1.505 135 3.487 Aircraft destroyed / Pilots lost on: Armed Recce 34/29 22/20 12/11 68/60 CAS and FP 9/6 11/10 2/2 22/18
© Peter Grimm / SGLO. Niets uit deze publicatie mag openbaar gemaakt worden, in welke vorm dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
30
Afkortingen: AEAF: Allied Expeditionary Air Forces ALO: Army Liason Officer AOP: Air Observation Post AP: Armour Piercing APC: Armament Practice Camp ASSU: Air Support Signals Unit CAS: Close Air Support FAC: Forward Air Controller FCP: Forward Control Post FDP: Forward Director Post Flivo: Flieger-Verbindungsoffizier (Luftwaffe) FOO: Forward Observer Officer FP: Fighter Patrol GCA: Ground Controlled Approach GP: General Purpose HE: High Explosive HQ: Head Quarters Jabo: Jagdbomber MC: Medium Capacity MRCP: Mobile Radar Control Post PSP: Perforated Steel Planking RAF: Royal Air Force RCAF: Royal Canadian Air Force Recce: Reconnaissance SAP: Semi Armour-Piercing SAS: Special Air Service SHAEF: Supreme Headquarters Allied Expeditionary Force TAC: Tactical Air Command (USAAF) TAF: Tactical Air Force (RAF, RCAF) USAAF: United States Army Air Forces VCP: Visual Control Post VHF: Very High Frequency
© Peter Grimm / SGLO. Niets uit deze publicatie mag openbaar gemaakt worden, in welke vorm dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
31
Notenapparaat: 1
© 2011, drs. P.J. Grimm, Aronskelk 148, 6181 MK Elsloo. De auteur is historicus en was van 2000 tot 2010 voorzitter van de Studiegroep Luchtoorlog 1939-1945 (SGLO). In het Bulletin Air War 1939-1945 van de SGLO (hierna: Bulletin) verscheen een eerdere versie van dit artikel. Met dank aan: maj.-vl. KLu bd P.J. Grimm sr., drs. E. van Loo (NIMH), H. Rouvroye, kap. KLu bd P.G.M. Truren en ing. J. Woortman. Een speciaal woord van dank aan drs. E. van Loo, lt. KLu bd R. Wildekamp en H. van Sabben voor de hulp bij de illustraties en de opmaak. Voor dit artikel is onder andere geput uit het voortreffelijke werk van I. Gooderson, Air Power at the Battlefront; Allied Close Air Support in Europe 1943-45, Londen, 1998. Daarnaast werden regelmatig gebruikt: D.L. Bashow, All the Fine Young Eagles, Toronto, 1995. M.J.F. Bowyer, Aircraft for the Many, Sparkford, 1995. P. Celis, Runways to Victory; Belgian Airfields and Allied Tactical Fighter Operations 1944-1945, Luxemburg, 2003. T.A. Hughes, Over Lord; General Pete Quesada and the Triumph of Tactical Air Power in World War II, New York, 1995. R.H. Kohn en J.P. Harahan, Condensed Analysis of the Ninth Air Force in the European Theater of Operations, Washington DC, 1984 (USAF Warrior Studies, herdruk 1e uitgave van 1946). C.F. Shores, 2nd TAF, Reading, 1970. 2 (an.), B.B.C. War Report 6 June to 5 May 1945, Londen, New York etc, 1946, pag. 236. 3 Zie bijvoorbeeld: maj. ing. B. Remmelzwaal, ‘Bold Quest’, in: Onze Luchtmacht, jrg. 59, nr. 6 (december 2007/januari 2008), pag. 6 e.v. Hierin beschrijft de auteur de oefening Bold Quest 07 in de VS, waarnaar ook een Nederlandse deelname was gezonden. 4 (Lt.col. R.H. George), Ninth Air Force April to November 1944, Army Air Force Histrorical Studies, No.36, zr.pl., st 1945, pag. 55. Memorandum 21 Army Group van 23 april 1944, onderwerp: Direct Air Support.. 5 Zie bijvoorbeeld: (J. Hennesy), Tactical Operations of the Eighth Air Force 6 June 1944 – 8 May 1945, zr. pl., 1952, (US Air Force Historical Study No. 70). Hierna: (J. Hennesy), Tactical Operations of the Eighth Air Force. 6 Kohn en Harahan, Condensed Analysis of the Ninth Air Force, pag. 123. 7 Daarvoor werd later het begrip Battlefield Air Interdiction gebruikt. 8 Zie o.a.: W.W. Rostow, Pre-invasion bombing strategy – General Eisenhower’s decision of March 25, 1944, Aldershot, 1981. 9 O. Munzel, Die deutschen gepanzerte Truppen bis 1945, Herford en Bonn, 1965, pag. 234 e.v. 10 National Archives, Kew: AIR 40-2687-2697. 11 De Thunderbolts van de 9th Air Force begonnen pas in maart-april 1944 te oefenen in het duikbommenwerpen en strafen. R. Freeman, Thunderbolt; a Documentary History of the Republic P-47, Londen, 1978, pag. 45 en 56. 12 De overige keren dat het Bomber Command in deze rol optrad was bij Caen, de Franse Atlantische havens, Wezel en de Siegfied-linie. Boven Walcheren werd Bomber Command vrijwel zeker niet door een FCP geleid, zodat van close air support in de gedefinieerde zin geen sprake was. De Amerikaanse 8th Air Force gaf tijdens Market Garden ook – in haar eigen terminologie – air support, door de Flak-posities in de aanvliegroutes en rond de afwerkzones te bombarderen. Dit waren te voren geselecteerde doelen, nog diep in bezet gebied zodat van close air support evenmin sprake was. 13 In december 1944 werden het IX TAC en het XXIX TAC tijdelijk onder operationeel bevel van de 2nd TAF geplaatst om het Ardennen-offensief beter het hoofd te bieden. 14 De 85 (Base) Group verzorgde o.a. de luchtverdediging bij nacht boven de Britse aanvoerlijnen. Tot de komst van de Northrop P-61 Black Widow was de 85 Group ook verantwoordelijk voor de nachtelijke luchtverdediging van de Amerikaanse sectoren op het vasteland. 15 De Duitse Junkers Ju 87 Stuka was wel specifiek als lichte tactische bommenwerpers ontworpen, maar dit vliegtuig was te traag om ook als jachtvliegtuig te opereren. 16 Op D-day vlogen er elf Rocketphoon-Squadrons en zeven Squadrons met Bomphoons. 17 De Typhoon had slechts twee pylons onder de vleugels en geen centre line pylon. Onder de romp kon ook geen slipper tank worden opgehangen zoals bij de Spitfire. Als een brandstoftank werd meegenomen reduceerde dat de externe bewapening tot één bom van 500 lbs. De 1.000 lbs bom was in dat geval te zwaar. Met twee droptanks konden nog vier R/P’s onder de Typhoon worden opgehangen. 18 In januari 1945 werd het Nederlandse 322 Squadron ingedeeld bij de 83 Group. De eenheid kwam toen uit Groot-Brittannië naar het continent (Woensdrecht) voor tactische opdrachten. 19 Deze Packard-Merlins waren niet geliefd vanwege hun grote storingsgevoeligheid en slechte kwaliteit van afwerking. 20 Pilot’s Notes for Spitfire IX, XI & XVI (Air Publication 1565, 1946 (3)). Hierin staat echter niets over het gebruik van externe bewapening bij deze typen! 21 Shores, 2nd TAF, pag. 128. In hoeverre 2 Group met hulp van FCP’s werkte – en dus van close air support in de gedefinieerde zin kan worden gesproken – laat ruimte voor nader onderzoek. 22 J. Scutts, P-47 Thunderbolt Aces of the Ninth and Fifteeth Air Forces, Botley, 1999, pag. 80. 23 De Douglas A-20 Havoc werd in de RAF de Boston genoemd. 24 (Lt.col. R.H. George), Ninth Air Force April to November 1944, Army Air Force Historical Studies, No.36, zr.pl., 1945, pag. 53. De GLO’s werden toegevoegd aan de hoofdkwartieren en Wings van het IX Bomber Command, de hoofdkwartieren, Wings en Groups van het IX en het XIX TAC en de verkennings Groups. 25 Een overzicht van de gebruikte typen voertuigen is helaas zeer moeilijk te reconstrueren. Tot het tegendeel is bewezen lijkt het erop, dat de FAC in dit opzicht vaak de beschikking kreeg over geïmproviseerde middelen, zoals Brencarriers en lichte pantserwagens. De Morris Air Support Signals Vehicle kwam in 1944 beschikbaar, en was hiervoor speciaal ontwikkeld. De Canadezen gebruikten de gepantserde CASSU 15-CWT Lorry in ons land; een
© Peter Grimm / SGLO. Niets uit deze publicatie mag openbaar gemaakt worden, in welke vorm dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
32
personeelsvoertuig dat was aangepast voor de FAC (zie: An. Victory Parade, Canadian War Artists in Holland 1944/45, Delft, 1990, pag. 43. 26 C. Thomas, Typhoon Wings of 2nd TAF 1943-45, (Osprey Combat Aircraft nr. 86), Botley, 2010, pag. 64. 27 (Lt.col. R.H. George), Ninth Air Force April to November 1944, Army Air Force Historical Studies, No.36, zr.pl., 1945, pag. 53-54. 28 (An.), The Control of Tactical Aircraft in the European Theater of Operations, The General Board, United States Forces, European Theater, Study Number 55, figure 2. 29 Kohn en Harahan, Condensed Analysis of the Ninth Air Force, pag. 123. 30 P. Watson, Tiger Morths to Typhoons, St. Osyth, 2000, pag. 29. 31 J. Terraine, The Right of the Line, Londen, Sydney (etc), 1985, pag. 634. H. Groeneveld, Vliegveld Venlo van bevrijding tot ontmanteling, Venlo, 2005, pag. 56. De naam Bird Dog werd later in Vietnam gegeven aan de kleine Cessna, waarin de FAC op pad ging. 32 Genoemd naar Major Oskar Dinort, commandant van een Duitse tactische eenheid (Schlachtgeschwader 2). Nu een Snake Eye genoemd. 33 Ch. Whiting, Bloody Aachen, Chalford, 2007, pag. 53. De napalmaanvallen werden juist voorbij Rimburg en Kerkrade uitgevoerd. 34 T.A. Hughes, Over Lord; General Pete Quesada and the Triumph of Tactical Air Power in World War II, New York, 1995, pag. 191. Kohn en Harahan, Condensed Analysis of the Ninth Air Force, pag. 30. Ook de strategith th sche 8 Air Force gebruikte weinig napalm. Bij de slag om Aken gebruikte de 9 Air Force in oktober 1944 ook napalm bij de opmars vanuit Limburg. 35 G. Zwanenburg, En nooit was het stil…Kroniek van een luchtoorlog, deel 2, (Den Haag, 1993), pag. 626. De eerste proeven met napalm nam de RAF in oktober 1944. Het die maand opgerichte Air Fighting Development Squadron kreeg dit als eerste opdracht. 36 F.K. Mason, The Hawker Hurricane, Londen, 1962, pag. 86 en 101. 37 Zie bijvoorbeeld Imperial War Museum foto CL 3839 met Typhoon Ib ‘PR-V’van 609 Squadron op Gilze-Rijen. 38 T.A. Hughes, Over Lord; General Pete Quesada and the Triumph of Tactical Air Power in World War II, New York, 1995, pag. 190. 39 R.A. Freeman, The Mighty Eighth War Manual, Londen, 2001 (2), pag. 232. De Groups van de 8th Air Force waren: 56, 353, 78 en 356 FG. Elke Group ontving echter slechts vier sets van deze M10 launchers,waarmee pas in augustus 1944 de eerste operaties werden uitgevoerd. 40 Het betreft hier o.a. de geleide Azon-bommen waarmee door speciale B-24 Liberators werd geopereerd, vooral tegen bruggen. 41 Zo moesten de Typhoons van 2nd TAF uit Zuid-Engeland armed recce’s gaan vliegen in vijf sectoren achter het invasiestrand. De AOC 11 Group, AVM Saunders, moest eraan te pas komen om duidelijk te maken, dat zij zonder lange-afstandstanks de toegewezen gebieden niet konden halen. Uiteindelijk vlogen de Typhoons met één extra tank en een gehalveerde bom- of raketlading. 42 P. Grimm, E. van Loo en R. de Winter (red.), Vliegvelden in Oorlogstijd; Nederlandse vliegvelden tijdens bezetting en bevrijding 1940-1945, Amsterdam, 2009, passim. 43 Gooderson, Air Power at the Battlefront, pag. 67. 44 T.A. Hughes, Over Lord; General Pete Quesada and the Triumph of Tactical Air Power in World War II, New York, 1995, pag. 256 45 T.A. Hughes, Over Lord; General Pete Quesada and the Triumph of Tactical Air Power in World War II, New York, 1995, pag. 182. 46 De Nachtschlachtgruppen opereerden vooral met Ju 87 Stuka’s en Fw 190’s, onder andere vanaf de vliegvelden Twente en Hilversum. Hun nachtelijke optreden zorgde voor veel onrust bij de geallieerde militairen aan het front. Close air support was evenwel niet mogelijk. 47 P. Truren, ‘Een Amerikaans succes: de SCR-485 radar (2)’ in: Bulletin nr. 300, december 2008, pag. 4-9. 48 In dit verband zij opgemerkt, dat de Luftwaffe in Nederland de belangrijkste vliegvelden voor all weather operaties had uitgerust en dus ook van verlichting had voorzien. 49 De P-61 Black Widow werd voor interdictie met High Velocity Aircraft Rockets (HVAR) uitgerust. 50 (J. Hennesy), Tactical Operations of the Eighth Air Force, pag. 62. 51 Zie hiervoor o.a.: A. Korthals Altes, Luchtgevaar, Amsterdam, 1984, passim. 52 (J. Hennesy), Tactical Operations of the Eighth Air Force, pag. 138. 53 Korthals Altes, Luchtgevaar, pag. 257. 54 C. Wilmot, The Struggle for Europe, New York, 1952, pag. 527. De kritiek van Browning op de RAF komt wel vreemd over. Zijn begrip van (close) air support schoot tekort, zeker wanneer is vastgesteld dat bij zijn troepen geen enkele FAC was ingedeeld. 55 Zo wilde de bevelhebber van II Canadian Corps, Lieut.-Gen. G.G. Simonds Vlissingen door Bomber Command letterlijk plat laten gooien als inleiding op de landingen op Walcheren. ‘Bomber’ Harris was faliekant tegen vanwege de vele Nederlandse burgerslachtoffers, die hij wilde vermijden. Het bleef bij een nachtelijke raid door 35 Mosquito’s. 56 De Amerikanen gebruikten bij Caen zelfs lichte waarnemingsvliegtuigjes met FACs (Pipers) om de zware bommenwerpers te leiden alsof het jachtbommenwerpers waren. Het resultaat was beneden de maat. Zie: (J. Hennesy), Tactical Operations of the Eighth Air Force, pag. 59. 57 M. Middlebrook en Chr. Everitt, The Bomber Command War Diaries, Londen, 1990, pag. 566.
© Peter Grimm / SGLO. Niets uit deze publicatie mag openbaar gemaakt worden, in welke vorm dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
33
58 G.G. Blackburn, The Guns of Victory; a soldier’s eye view, Belgium, Holland and Germany, 1944-45, Toronto, 1997, pag. 234-239. M. Middlebrook en Chr. Everett, The Bomber Command War Diaries; an operational reference book 1939-1945, Londen, 1985, pag. 660-661. Kleef werd gebombardeerd (‘taken out’) op verzoek van Sir Brian Horrocks, de commandant van XXX Corps. Hij wilde voorkomen dat via deze stad Duitse versterkingen en reserves naar Nutterden werden gebracht, wat de uitkomst van Veritable in het geding zou brengen. Het ging hem niet in de koude kleren zitten. Het ‘was the most terrible decision I had ever to take in my life, and I can assure you I felt almost physically sick when ... I saw the bombers flying overhead on their deadly mission.’ Het bezorgde hem nog jaren nachtmerries. Bovendien gebruikte Bomber Command brisantbommen, terwijl Horrocks een aanval met brandbommen had gewenst. Daardoor werden de straten volledig versperd met puin, wat de opmars aanmerkelijk vertraagde toen de troepen na zware gevechten eindelijk de stad hadden veroverd. 59 (J. Hennesy), Tactical Operations of the Eighth Air Force, passim. 60 P. Truren, ‘Ground Controlled Approach Radar – GCA (deel 2)’ in: Bulletin, nr 313, mei 2010, pag. 5-6. 61 Een cab rank is feitelijk een rij taxi’s, die wacht op klanten. De voorste in de rij krijgt de eerstvolgende rit toegewezen. De term kwam al eerder in zwang, toen de RAF in Groot-Brittannië zijn nachtjachttactieken ontwikkelde. In de winter van 1940 op 1941 werden nachtjagers rond een baken ‘geparkeerd’ om daar op afroep door de gevechtsleiding te worden weggehaald voor een onderschepping. Ook dit werd een cab rank genoemd. Zie: C.F. Rawnsley en R. Wright, Night Fighter, Londen, 1966 (3). 62 De USAAF prefereerde tactische formaties van vier vliegtuigen. 63 W.N. Hess, Down to Earth, strafing aces of the Eighth Air Force, Oxford, 2000. Hierin staan de ‘Ten commandments of ground strafing’, die bij de Amerikanen vooral van toepassing waren op doelen achter het front (vliegvelden, etc), maar ook golden bij close air support. Merk op dat de RAF op sommige punten afwijkende ideeën had. Zij waren: (1) Before you make an attack be sure that there are no enemy aircraft in the vicinity. (2) Make an approach into the wind, because sound is killed. (3) Watch out for the gun position and remember they are difficult to spot before they open fire. Study your own gun positions, as they are much the same. (4) The closer to the gun you fly, the safer you are. (5) Pick out the target, give full throttle, half-a-ring elevation, aim steadily and open fire from about 1000 yards. (6) At 300 yards cease fire and get as close to the ground as you dare. Forget about the target and concentrate on flying only. (7) When attacking a gun remember that you have the advantage of fire power. Concentrate on one gun at a time. Go in to kill the crew. (8) Take the initiative and strike first – don’t wait for them to open fire. (9) Don’t become over-confident because you are not hit in the first attack. At first the enemy gunners usually under-estimate your speed, but it doesn’t take them long to spot their error. (10) Never spend all your munition! 64 R.V. Brulle, Angels Zero – P-47 Close Air Support in Europe, Washington en Londen, 2000, pag. 41. 65 Brulle, Angels Zero – P-47 Close Air Support in Europe, pag. 126. 66 Lezing H. Groeneveld op de vliegbasis Volkel voor de Studiegroep Luchtoorlog 1939-1945, 27 maart 2010. 67 E. van Loo, We flew the rocket firing Typhoon, Den Haag, 1998, pag. 29. J. Didden en M. Swarts, Brabant bevrijd, Hulst, zr.jr., pag. 246. 68 P. Baghus, Ontmoeting met de bevrijding, Baarn, 1985, pag. 96. De oranje herkenningsplaten werden o.a. gebruikt door de tanks van de 2nd Armored Division die op 18 september 1944 Geleen bevrijdden. Opmerkelijk genoeg waren in mei 1940 de Duitse tanks om dezelfde redenen met gele lappen getooid, die vaak voor oranje werden aangezien en dus met de eigen, Nederlandse partij werden verward. 69 Kohn en Harahan, Condensed Analysis of the Ninth Air Force, pag. 48. T.A. Hughes, Over Lord; General Pete Quesada and the Triumph of Tactical Air Power in World War II, New York, 1995, pag. 178. Ch. Whiting, Bloody Aachen, Chalford, 2007. De geallieerde markeringspanelen werden door de Duitsers gekopieerd om de vliegtuigen te misleiden. Dit gebeurde o.a. tijdens het Ardennenoffensief. 70 R.V. Brulle, Angels Zero – P-47 Close Air Support in Europe, Washington en Londen, 2000, pag. 42. 71 De Mustangs van de 8th Air Force beschikten over modernere vizieren dan de collega’s van de tactische 9th Air Force en bovendien waren zij meer ervaren met luchtgevechten. 72 R. Townshend Bickers, Hawker Typhoon, the combat history, Shrewsbury, 1999, pag. 90. Zie bv in PRO, AIR 27/1482, ORB 245 Sqn dd. 13, 17 en 29.10.1944. 73 C. Wilmot, The Struggle for Europe, Westport, 1952, pag. 507. 74 Deze convergeerden op 250 yard, omdat deze afstand ideaal bleek in luchtgevechten. Ooggetuigen van treinbeschietingen maken melding van het feit dat de bodem naderhand over een behoorlijk verspreid gebied sporen liet zien van de inslagen. 75 Aan een bewapende verkenning werd daarom vaak een Flak-suppression missie gekoppeld van twee Rocketphoons. Een daarvan lokte het afweervuur uit, de tweede viel dan de stelling aan. 76 Gooderson, Air Power at the Battlefront, pag. 203 en 207. 77 C. Shores en C. Thomas, 2nd Tactical Air Force, volume Two, Breakout to Bodenplatte July 1944 to January 1945, Hersham, 2005, pag. 375. 78 Gooderson, Air Power at the Battlefront, pag. 173. 79 Omdat veel werd geïmproviseerd bij de nabije luchtsteun en de tactieken snel evolueerden valt het niet mee er een helder beeld van te krijgen. 80 G.G. Blackburn, The Guns of Victory; a soldier’s eye view, Belgium, Holland and Germany, 1944-45, Toronto, 1997, pag. 86, 120. Hierin de belevenissen van de Canadese 4e Divisie. 81 Gooderson, Air Power at the Battlefont, pag. 222. L.F. Ellis, Victory in the West, vol. 1, Londen, 1962, pag. 488
© Peter Grimm / SGLO. Niets uit deze publicatie mag openbaar gemaakt worden, in welke vorm dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
34
82
Zoals in de anonieme opsteller van het lezenswaardige stuk ‘The Effects of Allied Air Power; Attacks on German ground combat units in Normandy’ in http://web.telia.com. Hierin wordt echter geen onderscheid gemaakt tussen close air support en interdictie. Voorts worden door de auteur slechts weinig casussen onderzocht. 83 Naast de 2nd TAF en 9th AF opereerden i.v.m. Market Garden ook jagers van de 8th (US) AF en Air Defence of Great Britain (ADGB) boven ons land, vooral om de transporten te escorteren. 84 C.F. Shores, 2nd TAF, Reading, 1970, pag. 23. A.J. van Hees, Green on: A detailed survey of the British Parachute re-supply sorties during Operation Market Garden 18-25 september 1944, (Eijsden, 2004), pag. 39 85 Van Hees, Green on, pag. 57-60 en 142-146. De kwestie van de frequenties is één van de problemen van ‘Arnhem’; in het hoofdkwartier 1st Allied Airborne Army was wel degelijk op dit punt gelet bij de planning. 86 M.J.F. Bowyer, 2 Group RAF, a complete history, 1936-1945, Londen/Boston, 1979, pag. 396. 87 Terraine, The Right of the Line, pag. 670. 88 Gooderson, Air Power at the Battlefront, pag. 97. 89 R.A. Freeman, Mighty Eight War Diary, Londen, 1981, pag. 348-349. 90 (Lt.col. R.H. George), Ninth Air Force April to November 1944, Army Air Force Histrorical Studies, No.36, zr.pl., 1945, pag. 240. De eenheden van IX TAC waren de 48th, 366th, 367th en 474th Fighter Bomber Group. 91 K. Margry, De bevrijding van Eindhoven, (Eindhoven, 1983) pag. 73 e.v.. G.E: Koskimaki, Hell’s Highway, Chronicle of the 101st Airborne Division in the Holland Campaign, Sweetwater TN, 1989, pag. 146-147. 92 Gooderson, Air Power at the Battlefront, pag. 206. 93 National Archives, Kew: AIR 40-2687-2697. 94 C. Klep en B. Schoenmaker, De bevrijding van Nederland 1944-1945; oorlog op de flank, Den Haag, 1995, pag. 187. ACM Tedder was de plaatsvervangend opperbevelhebber in de staf van Eisenhower. 95 Field-Marshal Montgomery, Normandy to the Baltic, Londen, 1961, pag. 148-149. 96 Van Loo, We flew the rocket firing Typhoon, pag. 27. 97 Een moeilijkheid is dat de Squadron-dagboeken (Operational Record Books) op dit punt niet altijd precies werden bijgehouden. Door hun voortdurende overplaatsingen kwam het papierwerk niet op de eerste plaats. Het was soms erg druk, waardoor de feiten dan slechts vluchtig werden vastgelegd. De genoemde data verdienen nader onderzoek en kunnen belangrijk worden uitgebreid. 98 R.J. Kershaw, It never snows in september, Ramsbury, 1990, pag. 305. J. Didden en M. Swarts, Brabant bevrijd, Hulst, zr.jr., pag. 54. 99 De 3rd Armored Division werkte met een ground controller onder de codenaam Bronco. 100 (Lt.col. R.H. George), Ninth Air Force April to November 1944, Army Air Force Historical Studies, No.36, zr.pl., 1945, pag. 237-238. D. Caldwell, The JG 26 War Diary, vol. 2, 1943-1945, Londen, 1998, pag. 347 e.v. De P-47’s van 81 Fighter Squadron, 50th FG werden plots aangevallen door Fw 190’s van de III./JG 26. Tevoren had de Duitse eenheid P-38 Lightnings van de 404th FG aangevallen. De Gruppe moest dit alles bekopen met het verlies van zeven Focke Wulfs, terwijl de Amerikanen geen verliezen leden. 101 Met dank aan H. Rouvroye, die putte uit zijn documentatie. Gebruikt werden de gevechtsverslagen van de 2nd Armored Division, 30th Infantry Division en 113th Cavalry Group US Army, de Summary Air Operations van 1st US Army and IX TAC en – aan Duitse kant – de gevechtsverslagen van de 176., 49. en 225. Infanterie Division, alsmede LXXXVI. Armeekorps. 102 (An.), Air Power in the European Theater of Operations, The General Board, United States Forces, European Theater, Study Number 56, pag. 19. 103 (Lt.col. R.H. George), Ninth Air Force April to November 1944, Army Air Force Historical Studies, No.36, zr.pl., 1945, pag. 283. Rust, Ninth Air Force Story, pag. 28. In oktober 1944 viel de 9e Luchtmacht meer ‘transportation targets’ in Nederland aan, wat voor hen op dat ogenblik een ongebruikelijk doelgebied was. 104 Ibidem, pag. 110. 105 Ibidem, pag. 127. 106 J.L. Moulton, Battle for Antwerp, Londen, 1978, pag. 86. 107 J.L. Moulton, Battle for Antwerp, Londen, 1978, pag. 100. G.G. Blackburn, The Guns of Victory; a soldier’s eye view, Belgium, Holland and Germany, 1944-45, Toronto, 1997, pag. 101. 108 J. Didden en M. Swarts, Brabant bevrijd, Hulst, zr.jr., pag. 246. 109 J. Man, The Penguin Atlas of D-Day and the Normandy campaign, Londen, 1994, pag. 95. 110 Blackburn, The Guns of Victory; a soldier’s eye view, Belgium, Holland and Germany, 1944-45, pag. 122-127. 111 P. Truren, ‘Een Amerikaans succes: de SCR-485 radar (2)’ in: Bulletin nr. 300, december 2008, pag. 4-9. 112 Baghus, Ontmoeting met de bevrijding, pag. 215 e.v. Korthals Altes, Luchtgevaar, pag. 308. Van de 280 huizen in Montfort waren er 270 verwoest. 113 Van Loo, We flew the rocket firing Typhoon, pag. 179. 114 P. Truren, ‘Een Amerikaans succes: de SCR-485 radar (2)’ in: Bulletin nr. 300, december 2008, pag. 9. 115 De data zijn o.a. afkomstig uit Zwanenburg, En toen was het stil… en Gooderson, Air Power at the Battlefront, passim. M.J.F. Bowyer, 2 Group RAF, a complete history, 1936-1945, Londen/Boston, 1979, pag. 415. 116 Feldmarschall G.H. von Kluge stelde daarom Hitler voor de verdediging van Normandië op te geven. Zie: J. Man, The Penguin Atlas of D-Day and the Normandy campaign, Londen, 1994, pag. 106. 117 (An.), The Tactical Air Force in the European Theater of Operations, The General Board, United States Forces, European Theater, Study Number 54, pag. 13. 118 Gooderson, Air Power at the Battlefront, pag. 174. 119 T.A. Hughes, Over Lord; General Pete Quesada and the Triumph of Tactical Air Power in World War II, New York, 1995, pag 258. Op 23 september 1944 werden kleine bunkers in de Westwall in de omgeving van Mon© Peter Grimm / SGLO. Niets uit deze publicatie mag openbaar gemaakt worden, in welke vorm dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
35
schau uit de lucht aangevallen door jachtbommenwerpers. Van de 43 doelen waren er slechts zeven ernstig beschadigd. Eerder vielen acht Flights van vier jachtbommenwerpers één enkele kleine bunker aan. In totaal 25.000 pond GP bommen werden zonder enig resultaat gespendeerd. Deze doelen lagen in Duitsland, maar er is geen reden om aan te nemen dat de effecten in Nederland hiervan zouden afwijken. 120 (An.), The Control of Tactical Aircraft in the European Theater of Operations, The General Board, United States Forces, European Theater, Study Number 55, pag. 5. 121 Het cijfer is als volgt berekend: in Gooderson, Air Power at the Battlefront, is op pagina 206 het aantal sorties voor 83 Group gegeven. Van september tot en met december vlogen de jachtbommenwerpers hiervan in totaal bijna 7.750 close air support sorties en ongeveer evenveel armed recce’s. Het blijkt dat 84 Group iets minder operaties boekte. Samen opgeteld is een getal van 15.000 close air support sorties een vrij redelijke schatting. 122 D.M. Butt kreeg van de wetenschappelijk adviseur van Churchill prof. Lindemann, opdracht een analyse te maken van de resultaten van Bomber Command tussen 2 juni en 28 juli 1941. Butt deed dit aan de hand van 633 strike foto’s. Van de 6.103 sorties tegen 28 doelen bleken slechts 4.065 feitelijk boven het doel te zijn gekomen. Slechts één op drie van deze laatste groep wierp zijn bomlading binnen een straal van 8 kilometer van het opgegeven doel. Het overgrote deel van alle uitgezonden vliegtuigen kwam dus niet eens in de buurt ervan, hoewel de bemanningen vaak het tegendeel meenden. 123 Misschien ligt dat ook aan het feit, dat de nagelaten bronnen van de tactische luchtstrijdkrachten niet altijd volledig zijn. De drukte van de frontlijn belemmerde vaak de nauwkeurige verslaglegging van de operaties, die een rustig gelegen, goed uitgeruste bommenwerperbasis in het Verenigd Koninkrijk zich wel kon permitteren. Een andere oorzaak kan liggen in het feit, dat een grondige analyse van de nabije luchtsteun gedetailleerde kennis vraagt van zowel land- als luchtoperaties in de tweede wereldoorlog. Er zijn helaas slechts weinig mensen op beide gebieden tegelijk deskundig en de schrijver dezes rekent zich niet tot dit gezelschap. 124 National Archives UK, AIR 37/869 ‘Summaries and Comparisons of Effort and Casualties for Nos. 83 and 84 Groups, January – April 1945’. Opgenomen in I. Gooderson, Air Power at the Battlefront; Allied Close Air Support in Europe 1943-45, Londen, 1998, pag. 252.
© Peter Grimm / SGLO. Niets uit deze publicatie mag openbaar gemaakt worden, in welke vorm dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.