Christelijke Vrijheid Lees 1 Cor 7:19-24 en Galaten 5:1-15 Lijkt het of ik vrij ben? Als dat zo is, dan is het omdat ik altijd op de vlucht ben… Dat zei Jimmy Hendrix, popsymbool van flower-power hippies in de jaren 60. In die periode werd in de jeugdcultuur de vrijheid om te doen waar je zelf zin in hebt tot hoogste religie verheven. Wat concludeerde Jimmy Hendrix? Hij was altijd op de vlucht…. Jean Jacques Rousseau, een Franse filosoof, zei over vrijheid: een mens wordt vrij geboren, maar hij is overal in ketenen. Hoe komt het dat we als mensen wanhopig zoeken naar vrijheid, maar het ideaal maar niet kunnen bereiken? Van tiener tot bejaarde, iedereen droomt ervan om vrij te zijn. Hoe groot is niet de teleurstelling van tieners als ze gaan studeren, gaan werken, en ontdekken dat zelfs je eigen baan hebben, een eigen huis, een eigen leven, geen garantie is voor vrijheid Iedereen hunkert naar ware vrijheid. Wat een diep verlangen kende bezet Nederland tussen 1940 en 1945 – naar bevrijding. En toen de vrijheid kwam, barstte een explosief bevrijdingsfeest los. Eindelijk verlost van de bezetters. Eindelijk vrij. Nou ja, vrij. De vreugde duurde een paar dagen. De grote hoop die tijdens de oorlog bij velen leefde, was dat na de bevrijding een nieuwe periode in Nederland zou aanvangen. Maar de teleurstelling was groot. Er kwam geen doorbraak. Nadat de Duitsers waren verdreven, bleef de hunkering naar echte vrijheid. Geen bezetter meer is heel belangrijk, en een aspect van vrijheid, maar het is niet meer dan dat. Een aspect. Niet de werkelijkheid van vrijheid. Ons verlangen om vrij te zijn, neemt allerlei vormen aan. We willen graag een huis vrij-op-naam om onafhankelijk te zijn. We willen vrij zijn van zorgen dus we kopen verzekeringen en pensioenregelingen. We willen vrij zijn van de dwang van wat anderen willen dat je doet. Veel mensen zoeken ten koste van bijna alles naar absolute vrijheid. Niet slechts vrijheid van zorgen, van moeilijkheden, maar zelfs … van elkaar. Het lijkt of we niet vrij zijn zolang anderen door hun aanwezigheid of wensen grenzen stellen aan onze vrijheid om te doen wat we maar willen. Zet vooral je eigen zelfontplooing voorop. Als ik me maar vrij kan ontwikkelen, als ik mijn carriere maar kan opbouwen, als ik maar vrij kan doen en laten wat ik wil.
Het verlangen naar ware vrijheid is door God in het hart van de mens gelegd. Hij is Zelf de Absoluut Vrije, en heeft ons naar zijn beeld geschapen. Vrijheid is dan ook het doel van het Evangelie. “Opdat gij waarlijk vrij zoudt zijn heeft Christus u vrijgemaakt”. “Gij zijt geroepen om vrij te zijn”. Een Christen is de meest vrije mens op aarde. Zelfs al is hij loonslaaf. Zelfs al wordt hij verdrukt. Vrijheid zit blijkbaar niet in de eerste plaats in je omstandigheden. In Cairo kom ik heel veel straatarme vluchtelingen tegen in onvoorstel beroerde omstandigheden. Maar ze leven als waarlijk vrije mensen. Omstandigheden zijn van belang, maar het hart van ware vrijheid – dat zit in een relatie. Een relatie met Jezus Christus. Onvrijheid is voortleven in zonde en schuld – door niet aan Jezus verbonden te zijn. Jezus zei in een gesprek met de Joodse leiders van zijn tijd: Wanneer de Zoon u vrijgemaakt heeft, zult gij werkelijk vrij zijn.” (Johannes 8:34,36) Ware vrijheid heeft dus met Jezus te maken. Het idee dat je ware vrijheid zou kunnen vinden buiten Jezus om, is een misvatting. Alleen bij Hem is het te vinden. Jezus zelf geeft ook een definitie van wat ware onvrijheid is. Hij leert: wie de zonde doet is een slaaf van de zonde. De filosoof Rousseau had in dat opzicht geheel ongelijk. Ja, mensen zijn in ketenen. Maar ze worden niet vrij geboren, maar in zonde. Als slaven van de zonde. Wie kleine kinderen heeft weet daarvan. Paulus, de apostel die de brieven schreef waaruit we lazen, was op zendingsreis in Galatie geweest – dat is het gebied van het huidige Midden-Turkije. Hij had daar een aantal gemeenten gesticht, na het Evangelie verkondigd te hebben. Honderden, misschien duizenden Joden en heidenen hadden ware vrijheid gevonden in een relatie met Jezus Christus. De apostel zegt: om vrij te zijn heeft Christus u vrijgekocht. Die woorden, om vrij te zijn, waren in het Grieks EP ELEUTHERIAI. Dat was in de tijd van Paulus een technische term die te maken had met de slavernij van die tijd. In een inscriptie uit 200 voor Christus, bij Delphi, in het oude Griekenland, staat te lezen: “ Om vrij te zijn kocht de God Apollo voor een prijs een vrouwelijke slaaf van Sosibus van Amphissa om vrij te zijn”. De woorden “om vrij te zijn” worden twee keer gebruikt, EP ELEUTHERIAI, de woorden die ook Paulus gebruikte. Slaven konden zich doorgaans niet zelf vrijkopen. Maar als hun meester hun een grote gunst wilde bewijzen, konden ze het volgende doen. De meester die een slaaf de vrijheid wilde geven, betaalde geld in de tempel aan zijn god, zoals aan de god Apollo in Delphi. De god betaalde dit geld vervolgens terug aan de meester, en kocht zo de slaaf, waardoor de slaaf nooit meer slaaf kon zijn. Daar werd dan
een document opgesteld met de term ep eleutheriai erin : om vrij te zijn. Voorgoed. Paulus had verkondigt dat Jezus ons heeft verlost – wij kunnen de prijs voor onze vrijheid niet betalen, maar Hij heeft ons gekocht om ons vrij te maken van de schuld en de macht van de zonde. Hij deed dat aan het Kruis. Alleen omdat onze Heer de prijs betaalde, zijn wij niet langer slaven van zonde, schuld, dood. En de kruisdood van Jezus heeft ook duidelijk gemaakt – wetten, regels, voorschriften, ze brengen een mens geen stap dichter bij die vrijheid van een relatie met God de Vader. Christus heeft ons dus ook verlost van de vloek van de Joodse wet met al zijn instellingen en rituelen. In Deuteronomium staat – vervloekt is een ieder die zich niet houdt aan alles wat in de wet geschreven staat. Wie in Christus gelooft is niet langer onderworpen aan die wet die ons niet dichter bij God brengt, maar die alleen onze schuld en onze schuldgevoelens maar vergroot. Daarvoor was de wet bedoelt, om ons onze eigen zonden duidelijk voor ogen te stellen. De wet is perfect – het hielp ons om de diagnose te stellen – maar de wet kan onze ziekte niet genezen. De wet is uitstekend om een diagnose te stellen – we leren ervan dat we dodelijk ziek zijn. Maar God zei dank, we zijn door Jezus geestelijk tot leven gekomen - vrij van zonde, schuld, en van de wet die ons alleen onze schuld kan inpeperen maar die ons niet helpt om in relatie met God te komen. Door wat Jezus voor ons deed, niet door onze eigen wetsbetrachting zijn we vrij. Waarlijk vrij! En vrijheid om God te kennen en niet kapot te gaan aan je schuld en zonde – is dat niet de hoogste vrijheid? Door tussen God en jezelf een hele reeks wetten te plaatsen, schep je een barriere met God. Er is altijd iets tussen God en jou. Je geeft je vrijheid weg, door aan de wet vast te zitten. De wet is geen trap naar God, maar een hindernis. Want het drukt ons steeds weer op onze zonden. De wet is een spiegel die ons onze slechtheid voorhoudt, het brengt ons geen stap dichter bij God. Maar wat gebeurde in de gemeenten in Galatie? Nauwelijks had Paulus de hielen gelicht, of Joodse leraars begonnen het Evangelie te verdraaien. En de Galatische gemeenten stonden daar nog voor open ook. “Wie is u in de weg gekomen dat gij de waarheid niet meer gehoorzaamt” vraagt Paulus ze verbaasd. Paulus vraagt de Galatiers hoe het mogelijk is dat ze - nadat ze ware vrijheid gevonden hadden in Christus, nu zich vrijwillig dat oude slavenjuk van de wet laten opleggen.
Joden in de tijd van Paulus spraken er vol trots over dat ze het ‘juk van de wet op zich namen’’. Paulus gebruikt exact die taal om te zeggen dat dit niet goed is. Voor christenen om zich te begeven in de wetgeving van de riten en regels van het Oude Testament, waar Joden zich zelf absoluut niet aan kunnen houden, is bizar. En door toe te geven aan de Joodse dwang in Galatie om je als heiden te laten besnijden, is teruggaan in geestelijke slavernij. Paulus gebruikt daarvoor heel krasse taal. vers 2 – laat je je besnijden, zegt Paulus aan de Galatische christenen? Christus zal u geen nut doen. Daarbij gaat het uiteraard niet om de vraag of je als man wel of niet een stukje voorhuid hebt, maar om het idee dat het verlossingswerk van Christus niet voldoende is. Wie dat gelooft heeft geen deel aan Christus. vers 3 – Waarom is dat? Dat is omdat wie besnijdenis wil, zich weer onder het regime van de wet brengt. Dan moet je dus de hele wet volgen. Het is Of-Of. Wees een Judaist, een volgeling van het Jodendom met de hele wet, of wees van Christus, leert Paulus hier. vers 4 – Je bent los van Christus als je door de wet gerechtigheid verwacht, zegt Paulus. Je hebt geen enkele relatie meer met een Hem als je van regels en gewoonten verwacht dat ze je dichter bij God brengen. Wat beweegt ook ons Christenen, die uit de bijbel beter zouden moeten weten, dan toch om onszelf en anderen zo graag wetten op te leggen. Ik denk dat dit in de eerste plaats samenhangt met die aanstoot van het kruis. In Galaten 5:11 spreekt Paulus daarover – hij spreekt daar over ‘het aanstotelijke van het kruis’. Het Grieks noemt dat letterlijk: het schandaal van het kruis. De gedachte dat wij alleen door de barmhartigheid van God – door de vreselijke marteldood van zijn Zoon aan een gruwelijk kruis – vrijgemaakt kunnen worden, is voor veel mensen niet te pruimen. Vertrouwen op God en niet op jezelf, die houding staat haaks op ons menselijke gevoel van eigenwaarde. We hebben moeite met genade aanvaarden, en hebben die massieve behoefte om steeds te presteren. We willen zo graag goed doen voor God. Iemand die in een ruwe zee valt en dreigt te verdrinken, spartelt enorm om boven water te blijven. Als iemand die persoon probeert te redden, moet het drenkeling ophouden met spartelen – hij moet stoppen het zelf te proberen, want de lifeguard kan hem dan niet helpen. Maar die vrijheid onder God – het opgeven van alle eigen pogingen – is voor heel veel christenen veel te zwaar. “Ja ik vertrouw helemaal op Christus, maar ik moet
er toch zelf ook wat voor doen?”. Je hoort die woorden zo vaak he? En als mensen ze al niet zeggen, dan getuigt hun hele levensstijl ervan. Veel mensen rennen terug naar de wet – naar de gedetailleerde voorschriften over het dienen van God, naar de gewoontes die gekoesterd worden alsof ze belangrijker zijn dan God zelf. En dan bedoel ik niet de wet van honderden geboden en verboden van het Oude Testament, maar alle menselijke regels die we menen te moeten toepassen om daardoor dichter bij God te komen. Een tweede reden waarom regels en wetten zo geliefd zijn: De Joodse leiders in Galatie wilden wel heidenen toelaten tot ‘’hun’’ nieuwe kerken, maar die heidenen moesten zich dan wel eerst aan de Joodse regels en wetten aanpassen. En ook dat is een heel menselijke houding. Heel erg menselijk, en heel erg verkeerd. Alsof je pas in een vrije relatie met God kan komen als je eerst je aan de gedragscodes van de groep aanpast. De Joodse leraars die de heidense gelovigen de wet wilden opleggen, wilden eerst Joden van ze maken. Laat je besnijden zoals wij, dan hoor je bij het volk van God. Wij kennen als kerken dat soort regels natuurlijk nog net zo goed. Conformeer je. Wees net als wij. Gedraag je zoals wij, dan ben je pas een echte christen. God heeft ons in het hart gelegd dat we bij een groep horen. We zijn geschapen als sociale wezens. We willen dolgraag ergens bij horen. Het is geen wonder dat er zoveel sekten op de wereld zijn. Groepen met een duidelijke signatuur en nog duidelijker gedragsregels geven immers aan de leden een sterk gevoel van saamhorigheid en duidelijkheid. Je weet precies wat je moet doen om God te behagen. Alles is overzichtelijk. Want in de vrijheid onder God leven is beangstigend. Het plaatst je immers in een rechtstreekse relatie met God. Het is bovendien veel christenen te onduidelijk. En we offeren dus onze vrijheid graag op – om maar ergens bij te horen. Zo lijken vrijheid en gemeenschap elkaar bijna uit te sluiten. Een derde reden waarom voor velen zo graag aan de wet vasthouden, is de angst dat als je dat niet doet, losbandigheid het gevolg is. En, daar zit wat in. Kijk maar eens hoe Nederland naar de afgrond glijdt nu God en gebod zijn losgelaten. Maar ik denk eerlijk gezegd dat een wettisch Christendom met allerlei voorschriften voor gedrag, taal, kleding, houding, woordkeus, niet een erg aantrekkelijk alternatief is – geen getuigenis van God die waarlijk vrij maakt. Ik denk dat heel veel mensen haarfijn aanvoelen dat als er een God is, die iets te maken moet hebben met ware vrijheid, en niet met de haarkloverijen waar we ons als kerken soms zo enorm mee kunnen bezighouden. In plaats van te verkondigen dat dankzij Jezus vrij zijn om onder God te leven, houden we als gemeente heel
makkelijk het licht onder de korenmaat. Uit vrees voor losbandigheid misschien? “Kijk maar naar de wereld, wat een puinhoop dat is geworden...” Onze samenleving heeft absolute vrijheid tot religie gemaakt, en verwerpt juist elke vorm van morele wetgeving. Niemand kan meer vertellen wat goed of fout is. Alles moet in onze postmoderne samenleving wijken voor de individuele vrijheid. Iedereen is nu zo vrij, dat je zelfs niet meer mag zeggen dat je denkt dat jij gelijk hebt en de ander niet. Paulus wordt uitgehoond met zijn taalgebruik over waarheid, oordeel, rechtvaardigheid, want je kunt mensen toch niet meer vertellen dat er absolute waarheden zijn? Als je dat doet, dan immers tast je de waardigheid en de vrijheid aan van mensen die anders denken dan jij. Geen waarheid meer, geen ideologie of geloof dat ons samenbindt. De waan van de dag is juist dat dat er allemaal niet is, en dat je je als individu vooral niks door anderen moet laten opleggen. Iedereen mag er zijn, en grenzen aan je vrijheid zijn niet aanvaardbaar. Als jij persoonlijk van mening bent dat je wilt sterven, dan moet de samenleving je daar bij helpen. Ieders mening is even waar, ook als alles elkaar tegenspreekt. Maar dat geeft niet – wat jij voor waar houdt, dat is toch gewoon waar – voor jou? In onze post-moderne samenleving wordt ons door de politici, door de cultuurmakers, door de media, voorgehouden dat we totaal op onszelf staan. De samenleving is een los samenraapsel van allemaal dolende individuen geworden, allemaal op zoek naar hun eigen vrijheid. Omdat we geen samenbindende ideologie meer hebben, iets dat ons bij elkaar houdt, blijft niks anders over dan de individu. Ik, mij en mezelf. Die misvatting over vrijheid is diep en diep tragisch – want net zoals wij allemaal een ingeschapen verlangen hebben naar ware vrijheid, hebben we ook allemaal een ingeschapen verlangen naar gemeenschap, communiteit. In onze postmoderne samenleving slagen de ideologen er niet in om een brug te slaan tussen echte vrijheid van de mens, en de echte gemeenschap die ieder verlangt. Het probleem? Het is denk ik omdat de mens niet langer wordt gezien als een persoon onder God en met elkaar – want dat tast de absolute vrijheid aan. Mensen worden dus alleen nog gedefinieerd als individuen. Schepen die elkaar passeren in de nacht. Het individualisme en de morele autonomie die daarbij hoort, dat is het einde van de individu. De doodsteek. Want het vermoordt ware gemeenschap. Schepen die elkaar passeren in de nacht kunnen niet samen optrekken. Autonomie – dat betekent – jezelf tot wet, maakt je een slaaf van een nieuwe wet. De wet van wie je zelf bent met al je zonde en schuld en zwakheid. De mens is tot slaaf gemaakt van zijn innerlijke overwegingen – een slavernij die zwaar is. Je
wordt een slaaf van jezelf. Postmoderne vrijheid is net zo’n brute slavendrijver als het wetticisme. Hoe kan je absoluut vrij zijn van anderen? Alleen door ultieme eenzaamheid. Heel tragisch is daarmee de postmoderne, godloze mens, weer terug bij af. CS Lewis beschrijft in zijn boekje De Grote Scheiding een heel bizar land. Het hele land bestaat uit straten, en in elke straat woont maar 1 persoon. Hoe komt dat? Elke keer als er een nieuwe burger bijkomt, woont die wel even bij een ander in de straat – maar na verloop van tijd maken ze wat ruzie, en dan vertrekt de nieuwkomer naar een nieuwe straat in een buitenwijk. Zo blijft de stad maar uitdijen. Mensen zijn zo ras-individualistisch, dat ze omwille van hun verlangen naar absolute vrijheid, niet meer een gemeenschap kunnen vormen. Dat lijkt een mooie omschrijving van onze samenleving – waar de kilte van de individualisering het cement van de gemeenschap heeft doen verrotten. Gezinnen, families, ze worden uiteen geslagen omdat man, vrouw en kinderen niet in staat zijn met elkaar te leven. Maar Lewis beschrijft niet onze samenleving – hij beschrijft de hel. De hel die ook op aarde door velen wordt beleefd. Leonard Cohen zingt ergens: I am cold like a razorblade, “Ik heb het koud als een scheermesje.” Dat geeft goed de kilte van onze samenleving aan. Want er wordt niet zoveel meer samengeleeft. Onze zucht naar vrijheid is totaal doorgeslagen en heeft een land vol losse individuen gecreeert. Waar beleven mensen dan toch nog dat samenzijn waar ze zo naar verlangen? Bij sport zie je het behoorlijk – kijk maar naar de gekte bij voetbal of schaatsen. We gaan allemaal in het oranje en gedragen ons gezamenlijk als gekken – maar bij sport is dat toch leuk? En we proberen het steeds gekker en saamhoriger te maken. O wat hebben we het fijn samen. Een korte verdoving van een paar uur – waarna iedereen weer in de kilte van de nacht staat. Ik ga ook graag naar een voetbalwedstrijd overigens – maar het is in en in triest dat miljoenen alleen nog echte gemeenschap kunnen beleven door de onbenullige samenkomsten rond de sport.
Ook christenen ontsnappen maar moeilijk aan de teneur van de tijdgeest. Onder christenen kom je niet alleen wetticime tegen maar ook dat enorm sterke individualisme – een hang naar totale vrijheid maar dan niet zoals de bijbel die definieert. Ik ontmoet zo vaak christenen waarvoor de inhoud van het geloof helemaal niet zo belangrijk meer lijkt te zijn, en waar het dan om draait is dat het zingen zo fijn ging, of dat de dienst leuk was. We zijn zo anti-liturgisch als maar kan, want we willen niemand laten voorschrijven wat we in de dienst doen. Vroeger zei de voorganger: laten we nu staan. Of gaat u maar weer zitten. Nu
zeggen we: u mag staan, zitten, dansen, net hoe u dat het liefste doet. Want die vrijheid willen we graag. Maar doen we nog wel aan serieuze studie van de bijbel, thuis? En hoe druk maken we ons eigenlijk nog om waarheid? Ook onder christenen hoor ik postmoderne geluiden zoals het idee dat het allemaal niet uit maakt wat je gelooft, als je er maar wat aan hebt. Als het maar bemoedigt, als het je maar het goede gevoel geeft. Het fijne samenzijn. Wij moeten ons niet neerleggen bij de trend in onze samenleving, bij het denken van onze tijd. Wij hebben werkelijk een boodschap, de waarheid van Jezus Christus. Ach, zeg je misschien, zo’n vaart zal het toch niet lopen? Moeten we ons als gemeente nu drukmaken over dit soort dingen? Een beetje wetticisme, of een beetje moderne-tijds denken, dat is toch niet zo erg? Paulus zegt dat een beetje zuurdeeg het hele deeg zuur maakt. Een klein beetje dwaling leidt tot grote dwaling. Op het eerste gezicht lijkt het onbenullig. Net als die eerste kankercel in je lichaam, of dat eerste celletje van het HIV virus, maar na even is er bijna geen stoppen meer aan. Paulus zegt over die wettische mensen in de gemeente in Galatie: ze moeten zich maar laten snijden. Dat is nog eens ruige taal! laat je maar ontmannen! Dat was een heidens gebruik dat door sommige priesters van de mysteriegodsdienst van Cybele – onder meer in Galatie - werd gedaan om hun moedergodin te eren. Eigenlijk plaats Paulus hier die wettische Joden op dezelfde lijn als de newagers van die tijd, de individuele ervaringenjagers van de mysteriereligies. Paulus zegt hier tegen de judaisten: jullie met je besnijdenis, je moet geen half werk doen: laat je dan maar ontdoen van dat hele ding. De christelijke vrijheid heeft iets van op een trapeze lopen…. De bijbel noemt dat: het smalle pad. Links zien we de schitterende oceaan van de wet. Helder water, prachtig mooi, heerlijk om naar te kijken. Maar wie erin stapt om naar de overkant te zwemmen, verdrinkt in de ontstellende diepte. Aan de andere kant van het smalle pad is de wetteloosheid – doen wat je wilt omdat je jezelf tot wet bent. Autonoom. Wie denkt dat hij door dat water in te stappen het goddelijke kan vinden, sterft aan de giffen in het water – de giffen van zijn eigen zondigheid die een mens kapot maakt. Waar beleef je dan – op dat smalle pad – je christelijke vrijheid? Ware vrijheid? God heeft een relatie met elk mens persoonlijk, en daaraan ontleent elke persoon zijn waarde en waardigheid. Maar wij hebben de waarde van de persoon
losgemaakt van God, en de mens tot individu verlaagd. Een wezen dat los staat van alles om hem heen. Maar een persoon bestaat niet zonder zijn Schepper en zijn sociale banden. Juist temidden van de gemeenschap ben je jezelf. Daarom kan je vrijheid dus ook nooit definieren als: doen wat je zelf wilt ten koste van anderen. Dat maakt je los van je menselijkheid. Dat vervreemd je van jezelf. Daardoor wordt je slaaf van je eigen individuele neigingen en gedachten en dat is een vreselijke slavernij die je alleen in eenzaamheid beleeft. Vrijheid is pas mogelijk als je met de wetten van de werkelijkheid rekening brengt. Vogels zijn zo vrij ze maar kunnen als ze vliegen. Vissen zijn vrij is het water. Maar mensen kunnen dat niet. Mensen zijn pas echt vrij als ze door het geloof in Christus in een vrije relatie met God zijn gekomen – om elkaar te dienen in liefde. Wat blijft er over aan het eind van je leven? Hoeveel je verdient hebt? Hoeveel je gewerkt hebt? Hoeveel films ik heb gemaakt? Veel belangrijker zijn de mensen om je heen. Je gezin. Je vrouw en kinderen. Je vrienden. Dat is geen hindernis voor je werk, dat belemmert je niet in je vrijheid, het is juist de bakermat van je vrijheid. Temidden van de gemeenschap die we zijn, je gezin, je gemeente, wordt de vrijheid juist intens beleefd. De vrijheid van het liefhebben, van voor elkaar zorgen, van genegenheid, de vrijheid om elkaar te dienen door de liefde. Dat is ware vrijheid. De vrijheid om er voor de ander te zijn en niet voor jezelf. Paulus zegt – in navolging van Jezus – dat de hele wet van het Oude Testament kan worden samengevat in het liefhebben van God en van je naaste. De wet is vervuld in de gemeenschap van christenen die elkaar liefhebben en dienen. Liefde is de samenvatting en de vervulling van de wet. Wie liefheeft, doet de hele wet. Maar Paulus bindt mensen niet aan de Torah, maar aan de samenvatting daarvan. De Torah was goed voor Israel, lang geleden, maar niet voor heidenen. En ook niet voor Joden die in Jezus hun verlosser hebben gevonden. Besnijdenis – of welke andere voorschriften dan ook – maken in Christus niks uit, zegt de apostel. Het gaat om geloof in Christus, dat door liefde werkzaam is. We zijn vrij van de dwingelandij van de wet, maar niet vrij van elkaar. Vrij van de dwang van regels die ons voorschrijven hoe we precies moeten leven – maar in relatie tot de ander. Niet als zwevende atomen zonder relaties. Vrijheid moeten we niet alleen definieren als vrijheid VAN iets, maar ook als vrijheid TOT iets. Vrijheid drijft ons tot het dienen van elkaar in liefde. Daarom hoefden de judaisten in Galatie ook niet bang te zijn dat de theologie van Jezus en Paulus de jonge kerk zou leiden in losbandigheid.
Vrijheid is dus ook geen aanleiding voor het vlees, voor jezelf, om te zondigen of om je eigen belangen te dienen. Het is niet de vrijbrief voor de postmoderne individu om te doen wat je maar wilt, verslaafd als die is aan zichzelf en zijn eigen gedachten en gevoelens. Ook de moderne mens beleeft de hoogste vrijheid in de ander dienen door liefde. De bijbel haalt dus een dikke streep door het postmoderne idee dat vrijheid en autonomie hetzelfde zijn. De mens is pas ‘heel’ in een liefhebbende relatie tot God en tot zijn naaste, en je kunt ons als mens dus niet individualiseren – dus losdenken van onze naaste – zonder de heelheid van de persoon geweld aan te doen. Ware vrijheid is dienen van elkaar in liefde, en in die dienende liefde vinden echte vrijheid en echte gemeenschap elkaar. In het houden van elkaar, het zorgen voor elkaar, het leven met elkaar als gemeenschap van gelovigen in Jezus Christus, beleven we juist de hoogste vrijheid. Amen