Inhoud
Startpagina
Dierlijke mest
166–1
Dierlijke mest door dr. P. J. L. Derikx IMAG-DLO, afd. Mesttechnologie, Postbus 43, 6700 AA Wageningen, tel. (0317) 47 63 00 en ing. J. J. M. Driessen RIKILT-DLO, afd. Kwaliteitsbewaking, Postbus 230, 6700 AE Wageningen, tel. (0317) 47 54 00 Dit artikel is een herziening van Chemische Feitelijkheid 54 (november 1987); de oorspronkelijke Feitelijkheid werd geschreven door ing. F. van Voorneburg. 1. 2. 3. 3.1. 3.2. 3.3. 3.4. 3.5. 4. 5.
Inleiding Mestproductie in Nederland Invloed op het milieu Fosfor Stikstof Gasvormige emissies Pathogenen Zware metalen Oplossingsrichtingen Referenties
166– 3 166– 3 166– 6 166– 7 166– 7 166– 8 166– 9 166–10 166–11 166–15
Chemische Feitelijkheden is een uitgave van Samsom bv in samenwerking met de Koninklijke Nederlandse Chemische Vereniging. 30 Chemische feitelijkheden
april 1999
tekst/166
Inhoud
Startpagina
Dierlijke mest
1.
166–3
Inleiding
Dierlijke mest is en blijft een natuurlijke bron van voedingsstoffen voor planten. Bij de juiste wijze van toepassing kan daarmee aan de behoefte van de planten voldaan worden zonder dat het milieu overbelast wordt. Het feit dat er in Nederland lokaal en regionaal sprake is van een mestoverschot is het gevolg van de intensieve dierlijke productie. Mestoverschot is dat deel van de op een veehouderijbedrijf geproduceerde mest, dat niet op het bedrijf zelf voor de bemesting kan worden gebruikt. Aangezien het aanbod van dierlijke producten de binnenlandse vraag overstijgt, vindt een aanzienlijk deel zijn weg naar het buitenland. Steeds nadrukkelijker wordt de vraag gesteld of de voordelen van deze economische activiteit opwegen tegen de nadelen die ons kleine landje ervan ondervindt. Omdat Nederland nog steeds een groot aantal familiebedrijven in de agrarische sector kent, moet deze vraag niet alleen macro-economisch maar ook sociaal-maatschappelijk benaderd worden. 2.
Mestproductie in Nederland
Dierlijke mest is afkomstig van de intensieve veehouderij. Ten behoeve van de voedselproductie worden met name koeien, varkens en kippen gehouden. Na de Tweede Wereldoorlog heeft de veestapel in Nederland, met name voor varkens en slachtkuikens, een spectaculaire ontwikkeling doorgemaakt. Tabel 1 geeft daarvan een illustratie. Tabel 1.
Historisch overzicht van het aantal landbouwhuisdieren in Nederland, uitgedrukt in miljoen stuks (Bron: Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, 1997)
Soort vee
1960
1980
1984
1988
1996
Melkkoeien Overig rundvee Varkens Legkippen Slachtkuikens
1,63 1,88 2,96 37,9 4,50
2,36 2,87 10,1 37,5 38,6
2,55 2,97 11,2 42,7 34,5
1,97 2,74 13,9 45,4 40,3
1,67 2,89 14,4 39,5 44,1
30 Chemische feitelijkheden
april 1999
tekst/166
Inhoud
Startpagina
166–4
Dierlijke mest
Met name door het beschikbaar komen van kunstmest en de invoer van relatief goedkope veevoergrondstoffen steeg de dierlijke productie op de van nature relatief arme zandgronden enorm. Daarmee verdween het grondgebonden karakter van de veehouderij, met name voor de varkens- en de pluimveesector. Regionaal heeft dat geleid tot aanzienlijke overschotten aan dierlijke mest per bedrijf. Met name in oostelijk Noord-Brabant/Noord Limburg en Gelderland/oostelijk Utrecht zijn grote aantallen dieren op bedrijven met weinig of geen eigen landbouwgrond geen uitzondering. Bovendien heeft er een belangrijke schaalvergroting plaats gevonden. Grotere aantallen dieren worden gehouden op een kleiner aantal bedrijven. Dit heeft geleid tot vergaande specialisatie van de verschillende sectoren. Grote aantallen dieren leiden tot een grote mestproductie. In tabel 2 staat globaal aangegeven om welke hoeveelheden het binnen Nederland gaat. Tabel 2.
Jaarlijkse mestproductie in Nederland, uitgedrukt in miljoen ton (Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek, LEI-DLO)
Soort mest
1986
1996
Rundveemest Varkensmest Pluimveemest
72,6 19,2 2,5
59,2 15,9 2,4
De veranderingen in mestproductie bij rundvee en pluimvee sluiten goed aan bij de veranderingen in dieraantallen. Het aantal dieren in de varkenssector is in de periode 1986-1996 toegenomen terwijl de mestproductie afgenomen is. De verklaring hiervoor ligt in het feit dat er binnen de bedrijven zorgvuldiger met voer en water omgegaan is. Met name dit laatste heeft ertoe geleid dat de mestproductie per dier per jaar beduidend teruggelopen is. Voor een vleesvarken is die van 1,5 m3 teruggebracht tot 1,1 m3 per jaar. Ondanks de afname in de Nederlandse mestproductie geeft deze op bedrijfsniveau evenwel nog aanleiding tot een mestoverschot. Landelijke berekeningen geven aan dat er in 1996 een overschot op be30 Chemische feitelijkheden
april 1999
tekst/166
Inhoud
Startpagina
Dierlijke mest
166–5
drijfsniveau van circa 18 miljoen ton bestond. Ook regionaal kan dat leiden tot een groter aanbod aan dierlijke mest dan door de aanwezige landbouwgrond opgenomen kan worden. Eén en ander neemt niet weg dat ook het overschot aan dierlijke mest een waardevolle bron van plantennutriënten vormt. Maar ook hiervoor geldt dat overdaad schaadt. Internationaal perspectief De hierboven geschetste ontwikkeling in Nederland heeft zich in de landen om ons heen veelal in mindere mate voorgedaan. In de regel zijn deze landen minder toegespitst op de landbouw dan Nederland of wordt de landbouw op kleinere bedrijven bedreven. Dit neemt niet weg dat er ook regionaal in sommige landen van West Europa zich problemen met dierlijke mest voordoen die vergelijkbaar zijn met de situatie waarin Nederland verkeert. Als typische voorbeelden gelden: Bretagne, de Po-vlakte en Nedersaksen. Daarnaast veroorzaken mammoetbedrijven vrijwel altijd in hun directe omgeving enige overlast. De mestsamenstelling De samenstelling van de dierlijke mest is een afspiegeling van het voederrantsoen en de mate waarin het dier de erin aanwezige voedingsstoffen opneemt. Hierdoor zijn er belangrijke verschillen in mestsamenstelling tussen de verschillende diersoorten. Maar ook van bedrijf tot bedrijf en van vracht tot vracht, afkomstig van hetzelfde bedrijf, kan de samenstelling van dierlijke mest sterk variëren. Dit wordt veroorzaakt door verschillende bedrijfssystemen en doordat met name drijfmest de neiging vertoont om te ontmengen. Een oplossing hiervoor zou de toepassing van een menginstallatie kunnen zijn. Echter, het mengen van mest in een mestopslag is niet zonder gevaar als gevolg van het vrijkomen van giftige gassen. Om die reden moet het mengen in de kelder onder een stal worden afgeraden. Als gevolg van de hierboven aangegeven verschillen is het geven van de gemiddelde samenstelling met de nodige voetangels omgeven. In tabel 3 is evenwel een poging gedaan. Daarbij is niet alleen een onderscheid gemaakt in diersoorten, maar ook in diercategorieën. 30 Chemische feitelijkheden
april 1999
tekst/166
Inhoud
Startpagina
166–6 Tabel 3.
Dierlijke mest
Gemiddelde samenstelling van dierlijke mest uitgedrukt in g/kg product (Bron: Kwantitatieve informatie Veehouderij, 1997-1998)
Soort mest Drijfmest Rundvee Vleeskalveren Zeugen Vleesvarkens Kippen Vaste mest Kippen bandmest Kippen strooisel Vleeskuikens
Droge stof
Organische stof
N
P2O5
K2O
MgO
Na2O
90 20 55 90 145
66 15 34 60 93
4,9 3,0 4,2 7,2 10,2
1,8 1,5 3,0 4,2 7,8
6,8 2,4 4,2 7,2 6,4
1,3 – 1,1 1,8 2,2
0,8 – 0,6 0,9 0,9
515 640 605
374 423 508
24,1 19,1 30,5
18,8 24,2 17,0
12,7 13,3 22,5
4,9 5,3 6,5
1,5 4,2 3,0
Als gevolg van de grote verschillen in mestsamenstelling in de praktijk geven berekeningen omtrent hoeveelheden mestoverschot soms grote onderlinge verschillen te zien. 3.
Invloed op het milieu
Het houden van dieren gaat altijd gepaard met milieu-invloeden. Of dat gewenst of ongewenst is hangt sterk af van de schaal. De inzet van graasdieren in natuurgebieden om op die manier vergrassing van heidegebieden te voorkomen wordt alom als wenselijk gezien. Voor de toepassing van dierlijke mest is al eerder opgemerkt dat dit gezien moet worden als een bron van plantennutriënten. De hoeveelheid en het tijdstip van toepassing moeten afgestemd zijn op de eisen die de planten eraan stellen. Alleen op die manier kan voorkomen worden dat substantiële hoeveelheden via afspoeling of uitspoeling naar het omliggende milieu verdwijnen. Bij gebruik van dierlijke mest spelen met name fosfor en stikstof een belangrijke rol. Deze nutriënten zijn in relatief ruime mate in de dierlijke mest voorhanden, maar kunnen bij overmatig gebruik het milieu aanzienlijk belasten. Daarnaast ontwijken vluchtige compo30 Chemische feitelijkheden
april 1999
tekst/166
Inhoud
Startpagina
Dierlijke mest
166–7
nenten uit dierlijke mest en bevat dierlijke mest zware metalen en kunnen ziektekiemen in de mest voorkomen. 3.1.
Fosfor
In dierlijke mest komt fosfor in verschillende chemische vormen voor. Vanuit de plantaardige bestanddelen van het veevoer is nogal wat organisch gebonden fosfor aanwezig in de vorm van fytinezuur. Eénmagige dieren zoals het varken en de kip kunnen deze verbinding in hun spijsverteringskanaal niet afbreken. Om die reden werd er tot begin jaren ’90 fosfor in de vorm van anorganisch fosfaat aan het voer voor varkens en kippen toegevoegd. Met het beschikbaar komen van het industrieel geproduceerde enzym fytase (zie ook Chemische Feitelijkheid 113) is die fysiologische noodzaak vervallen. De afweging om wel of niet fytase toe te passen in de diervoeders wordt thans op economische gronden gemaakt. Als gevolg hiervan komen in dierlijke mest dus zowel organisch gebonden fosfor voor als mede niet-benutte anorganische fosfaat. Samen met rijkelijk in de mest aanwezige kationen kunnen zich tal van slecht oplosbare fosfaatverbindingen vormen. Spraakverwarring Ten aanzien van fosfor en dierlijke mest doen zich nog steeds spraakverwarringen voor. De belangrijkste oorzaak is gelegen in het feit dat er verschil bestaat in definities. De meststoffenwet definieert de term fosfaat als „fosfor in welke vorm dan ook” en drukt de bijbehorende waarden uit in kg P2O5. Belangrijk is te realiseren dat met de term fosfaat in de regelgeving niet het chemische begrip fosfaat (PO43-) bedoeld wordt. Om de verwarring tot het minimum te beperken verdient het aanbeveling om bij alle cijfers tevens aan te geven welke chemische vorm van fosfor het betreft. Zeker wanneer cijfers vanuit verschillende deelgebieden met elkaar gecombineerd worden kan het nodig zijn extra controles op de eenheden uit te voeren. 3.2.
Stikstof
Stikstof in dierlijke mest komt evenals fosfor in zowel organisch gebonden toestand als in anorganische toestand voor. Ruwweg is de 30 Chemische feitelijkheden
april 1999
tekst/166
Inhoud
Startpagina
166–8
Dierlijke mest
verdeling ongeveer gelijk. De organisch gebonden stikstof komt met name voor in de vorm van eiwit. De anorganische vorm is vrijwel uitsluitend ammonium. Nitriet en nitraat komen in onbehandelde mest van nature niet voor. Door het hoge gehalte aan afbreekbaar organisch materiaal heerst in dierlijke mest altijd een tekort aan zuurstof. Daardoor zullen ook zuurstofrijke verbindingen als sulfaat door de betreffende micro-organismen omgezet worden in meer gereduceerde verbindingen. Bij gebruik van dierlijke mest als meststof op het land is het anorganische deel van de stikstof relatief snel beschikbaar voor de plant. Wanneer de planten deze nutriënten niet benutten treedt uitspoeling op en daarmee verontreiniging van dieper gelegen grondwaterlagen. Het organisch gebonden deel van de stikstof komt pas na afbraak van de betreffende biomoleculen voor opname door de planten beschikbaar. Het proces van afbraak is mede afhankelijk van allerlei externe omstandigheden, zodat het vanuit bemestingsoogpunt moeilijk is hiermee precies aan te sluiten bij de behoefte van de planten. Ter bescherming van het grondwater, dat in tal van landen de belangrijkste bron van drinkwater is, heeft de Europese Unie, de zogenaamde nitraatrichtlijn uitgevaardigd. Daarin staat dat grondwater niet meer dan 50 mg nitraat per liter mag bevatten. Als afgeleide daarvan is bepaald dat het niet toegestaan is meer dan 170 kg stikstof in de vorm van dierlijke mest per jaar per hectare te gebruiken. Aangezien het hier Europese regelgeving betreft is elke lidstaat gehouden deze bepalingen in hun nationale regelgeving te implementeren. 3.3.
Gasvormige emissies
Ammoniak is in kwantitatieve zin de belangrijkste gasvormige emissie. Door depositie van deze stikstofverbinding in de omgeving worden met name de van nature voedselarme natuurgebieden sterk beïnvloed. Bovendien geeft ammonium in de bodem aanleiding tot nitrificatie, waarbij de pH van de bodem verlaagd wordt. Daaraan ontleent de zure regen (zie ook Chemische Feitelijkheid 140) haar naam. In kwantitatieve zin nagenoeg verwaarloosbaar zijn de geurstoffen, veelal ammoniak, vluchtige vetzuren en sulfiden. Dat neemt niet weg dat dierlijke mest een kenmerkende onaangename geur ver30 Chemische feitelijkheden
april 1999
tekst/166
Inhoud
Startpagina
Dierlijke mest
166–9
spreidt. In gebieden met een hoge veedichtheid kan dat leiden tot aanhoudende klachten van omwonenden. Veel minder bekend is de vervluchtiging van methaan uit dierlijke mest. Als gevolg van microbiologische afbraak van organische materiaal heersen in dierlijke mest vrijwel overal zuurstofarme omstandigheden. Onder die omstandigheden gaat de afbraak via de zogenaamde anaërobe route door waarbij biogas ontstaat, een mengsel van methaan en kooldioxide. In termen van het broeikaseffect is methaan 20 maal zo effectief als kooldioxide. In het verleden is er op bescheiden schaal geëxperimenteerd met mogelijkheden om biogas uit mest te winnen en als energiebron te benutten. Onder de omstandigheden van de jaren ’80 bleek dit evenwel economisch niet interessant. Met het oog op een duurzame productie en het terugdringen van de kooldioxideuitstoot uit fossiele brandstoffen wordt thans opnieuw deze mogelijkheid genoemd. 3.4.
Pathogenen
Naast nutriënten kan dierlijke mest ook een bron zijn van ziekteverwekkende kiemen. Vooral de mest van zieke dieren, de zogenaamde hoog-risico mest, is verdacht op de aanwezigheid van (dier)pathogenen. Een en ander betekent niet dat laag-risico mest (afkomstig van gezonde dieren) pathogeenvrij is; het dier kan drager zijn van ziektekiemen en deze in de mest uitscheiden. Alle mest is derhalve potentieel infectieus en bevat pathogenen in variërende hoeveelheden; dat geldt zowel voor bacteriën, virussen als voor parasieten. Een aantal van deze pathogenen kunnen ziekten veroorzaken bij de mens, zoals Salmonella dublin, Salmonella typhimurium en Listeria monocytogenes. Voor de ontsmetting van hoog-risico mest ligt de verantwoordelijkheid bij de Veterinaire Dienst. Het ontsmetten van mest wordt nagestreefd door deze een bewerking te laten ondergaan. Een van de mogelijkheden is bijvoorbeeld vergisting van mest. De overleving van pathogenen wordt sterk bepaald door de omstandigheden die tijdens deze bewerking of tijdens de opslag heersen zoals temperatuur, vochtigheid, pH en zuurstofspanning. Ook de duur van de bewerking resp. de opslag en de aard van de ziektekiem zijn van invloed op de overleving. Bij thermofiele vergisting (45 °C-65 °C) vindt binnen enkele uren een sterke reductie 30 Chemische feitelijkheden
april 1999
tekst/166
Inhoud
Startpagina
166–10
Dierlijke mest
plaats van de meeste pathogenen. Naarmate de temperatuur afneemt, wordt ook de snelheid en de mate van afdoding kleiner. Slechts van enkele niet vegetatieve vormen van sporevormers, te weten Clostridium perfringens en Bacillus cereus, is bekend dat ze alle vormen van vergisting overleven. In lijn met bovenstaande overleven ook plantpathogenen langer naarmate de temperatuur bij de mestbewerking lager is. Daarbij levert het gebruik van vergiste varkensmest – vanwege het grotere aandeel van mengvoeders – minder risico voor introductie van plantenziektenverwekkers of onkruidzaden dan gebruik van runderdrijfmest. Niet alle besmettingen met pathogenen zijn even hardnekkig. Het virus dat verantwoordelijk is voor de varkenspest, overleeft minder dan 7 dagen in de mest. Van dat gegeven wordt gebruik gemaakt bij het opleggen van regels bij de afvoer van mest van bedrijven met varkens ten tijde van besmettingsgevaar. Het zorgvuldig naleven van deze regels doet een nadrukkelijk beroep op het solidariteitsgevoel binnen de sector. De belangen van het individuele bedrijf en van de sector stroken op korte termijn niet altijd met elkaar, maar ervaringen rond de varkenspestepedimie van 1997 hebben geleerd dat alleen op die manier de gevolgen van een dergelijke besmettelijke ziekte ingedamd kunnen worden. 3.5.
Zware metalen
Naast de nutriënten bevat dierlijke mest zware metalen. De herkomst van deze zware metalen in dierlijke mest is onder andere terug te voeren op de natuurlijke aanwezigheid in grond. In tabel 5 zijn 8 elementen gekwantificeerd voor verschillende mestsoorten. In het verleden werd met name aan varkensvoer koper toegevoegd om de benutting van het voer door het dier te verbeteren. Door wettelijke maatregelen is het kopergehalte van mengvoeders aanzienlijk gedaald. Daardoor is het kopergehalte in de mest beduidend teruggelopen. Hoewel zware metalen in de regel een kwalijke naam hebben, vervult een aantal van deze elementen een cruciale rol in biologische processen. Als sporenelementen zijn ze onmisbaar. Omtrent de schadelijkheid van een aantal zware metalen heerst nog steeds discussie. Om die reden mag verwacht worden dat normen die 30 Chemische feitelijkheden
april 1999
tekst/166
Inhoud
Startpagina
Dierlijke mest
166–11
gesteld zijn aan verschillende producten bij toepassing als meststof of bodemverbeteraar in de nabije toekomst opnieuw bekeken en onderling afgestemd zullen worden. Tabel 5.
Zware metalen in dierlijke mest uitgedrukt in mg/kg droge stof (Bron: Driessen en Roos, 1996)
Zware metalen
Varkens
Rundvee
Pluimvee
Cadmium Chroom Koper Kwik Lood Nikkel Zink Arseen
0,41 15 273 0,032 15 21 726 0,55
0,23 7,9 42 0,039 16 16 156 0,37
0,19 6,9 59 0,026 14 14 339 0,55
4.
Oplossingsrichtingen
Vanuit bovenstaande mag duidelijk zijn dat aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn om excessen en ongewenste milieu-effecten zoveel mogelijk in te dammen. Drie sporenbeleid In de jaren tachtig heeft de overheid een drie sporenbeleid geformuleerd dat het hoofd moest bieden aan de geschetste problematiek. Als eerste werd gestreefd naar een efficiënte distributie van de dierlijke mest over het beschikbare landbouw areaal binnen Nederland (circa 2,4 × 106 hectares). De Stichting Landelijke Mestbank heeft het voortouw genomen in het bouwen van mestopslagen in gebieden met veel akkerbouw en heeft kwaliteitsverbetering van de dierlijke mest gestimuleerd door premie te geven voor getransporteerde mest met een hoog drogestofgehalte. Door middel van voermaatregelen werd de mineralenuitscheiding per dier verder teruggebracht. De toepassing van het al eerder genoemde fytase is daarvan een voorbeeld. Maar ook door toepassing van voer dat beter aansluit bij de behoefte van het dier, met name 30 Chemische feitelijkheden
april 1999
tekst/166
Inhoud
Startpagina
166–12
Dierlijke mest
wat betreft de stikstofbehoefte, kan de uitscheiding van mineralen verder beperkt worden. Multifasevoedering bij vleesvarkens is daarvan het bekendste voorbeeld. Tenslotte is veel geld en energie gestoken in het ontwikkelen van mestverwerkingstechnieken. Het doel daarbij was het maken van buiten de traditionele landbouw afzetbare producten uit dierlijke mest, zoals compost of compostachtige producten voor de binnenlandse markt en droge mestkorrels voor de buitenlandse markt. Voor de buitenlandse markt werden droge korrels niet alleen gemaakt omwille van het beperken van de transportkosten, ook veterinaire aspecten speelden daarbij een rol. Gezien het belang van de export van dierlijke producten voor Nederland, is het ongewenst dat met de export van dierlijke mestproducten ook de mogelijkheid van verspreiding van dierziekten zou kunnen ontstaan. Door verhitting tijdens het drogen kan aan de eis van afdoding van ziektekiemen voldaan worden. In de jaren ’80 zijn op tal van plaatsen initiatieven ontplooid om te komen tot een centrale verwerkingseenheid van dierlijke mest ten behoeve van de export. Uiteindelijk heeft dat maar op enkele plaatsen geleid tot een draaiende proeffabriek, waarvan Promest in Helmond wellicht de bekendste is geweest. Nagenoeg gelijktijdig met het gereed komen van een verwerkingscapaciteit van 600.000 ton/jaar viel het doek voor dit initiatief in 1992. In die tijd bleken onvoldoende boeren met een mestoverschot op bedrijfsniveau bereid te zijn hun mest te leveren aan de mestverwerkingsfabriek tegen een tarief van circa ƒ 25,–/m3. Of anders geformuleerd: Ze hadden op dat moment voldoende andere en minder dure mogelijkheden om van het mestoverschot af te komen. Met name het mestdistributiesysteem is zeer succesvol gebleken. Kalvergierzuiveringen nemen in dit verband een aparte plaats in. Kalvergier is met zijn relatief lage gehalte aan nutriënten en organische stof erg weinig in trek als meststof, maar juist goed geschikt om met aangepaste waterzuiveringstechnieken te worden gesplitst in een waterige fractie en een ingedikte fractie. De waterige fractie is zodanig schoon dat ze direct op het riool geloosd kan worden. De ingedikte fractie bevat nagenoeg al het fosfaat van de oorspronkelijke gier terwijl het volume met een factor 6 is teruggebracht. De dikke fractie wordt als een gewaardeerde meststof afgezet met name
30 Chemische feitelijkheden
april 1999
tekst/166
Inhoud
Startpagina
Dierlijke mest
166–13
op de veenkoloniale gronden. Op deze manier worden jaarlijks circa 700.000 m3 kalvergier bewerkt. Het verder aanscherpen van de milieueisen door de overheid heeft tevens de noodzaak geschapen voor aanvullende maatregelen. Mineralenaangiftesysteem Tot dan hadden alle door de overheid afkondigde maatregelen een generiek karakter. Dat wil zeggen: ze golden voor iedereen in dezelfde mate. Met name uit de landbouwsector is aangedrongen op een meer specifiek systeem dat met de verschillen tussen de bedrijven rekening houdt en recht doet aan de individuele inspanningen van ondernemers om zo zorgvuldig mogelijk met de mineralen om te gaan. Het Mineralenaangiftesysteem (MINAS) is daarvan de uitwerking, dat per 1-1-1998 ingegaan is. Centraal daarbij staat de mineralenbalans per bedrijf. Aan het eind van elk jaar laat de ondernemer zien hoeveel fosfor en stikstof op zijn bedrijf aangevoerd en aantoonbaar afgevoerd zijn. Wanneer het verschil niet groter is dan de toegestane verliesnormen volgen geen nadere maatregelen van de zijde van de overheid. Overstijgt de aanvoer de afvoer met meer dan de toegestane verliesnorm dan krijgt de ondernemer een heffing opgelegd. De eerste twee jaar bedraagt die heffing ƒ 10,–/kg P2O5, daarna ƒ 20,–/kg P2O5. De hoogte van de heffing maakt het economisch onaantrekkelijk om dieren te houden zonder hun mest verantwoord af te zetten. De toegestane verliesnormen zullen geleidelijk verminderd worden. In tabel 6 staan de verliesnormen in de tijd weergegeven. In het jaar 2000 vindt er een politieke evaluatie plaats van MINAS. Als resultaat daarvan is een bijstelling van de verliesnormen na 2000 mogelijk. Tabel 6.
Toegestane jaarlijkse verliesnormen uitgedrukt in kg/ha (Bron Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, 1997) 1998
2000
2002
2005
10 40
10 35
10 30
10 25
Fosfaat (P2O5) Natuurterrein Overig
30 Chemische feitelijkheden
april 1999
2008 e.v. 10 20
tekst/166
Inhoud
Startpagina
166–14
Dierlijke mest
Stikstof Natuurterrein Grasland Overig
1998
2000
2002
2005
2008 e.v.
50 300 175
50 275 150
50 250 125
50 200 110
50 180 100
De invoering van MINAS verloopt in fasen. Vanaf 1-1-1998 vallen veebedrijven met meer dan 2,5 Grootvee-eenheden per hectare eronder. Een grootvee-eenheid (GVE) komt globaal overeen met een melkkoe. Andere diersoorten kunnen middels omrekenfactoren eveneens uitgedrukt worden in GVE’s. Vanaf 2000 vallen alle veebedrijven onder MINAS en vanaf 2002 volgen ook bedrijven met alleen akkergrond. Bij de invulling van de mineralenaangifte kan de ondernemer op tal van plaatsen gebruik maken van algemeen geldende waarden, die bij wet vastgelegd zijn: de zogenaamde forfaits. Voor dierlijke mest heeft hij de keuze tussen deze forfaits of bedrijfsspecifieke cijfers. In het laatste geval maakt hij gebruik van de verfijnde route. Per vracht dierlijke mest moet hij door middel van weging en bemonstering en analyse de vrachtomvang en het gehalte aan fosfor en stikstof in de mest (laten) vast stellen. Daarmee kan nauwkeurig de hoeveelheid mineralen die met de mest het bedrijf verlaat of opkomt vastgesteld worden. De kosten van deze handelingen komen voor rekening van de ondernemer. De overheid heeft in de vorm van financiële ondersteuning bijgedragen in het ontwikkelen van goede bemonsterings- en analysetechnieken. Daarbij is niet alleen aandacht geschonken aan de nauwkeurigheid van de technieken maar ook aan aspecten als controleerbaarheid en fraudebestendigheid. Wanneer MINAS in de volle omvang is ingevoerd, zullen ook alle technische opties beschikbaar zijn. Dan zal weging uitsluitend met geijkte technieken plaats vinden en bemonstering en dataregistratie met vergaande geautomatiseerde methoden. Door gebruik te maken van moderne communicatietechnieken kunnen bovendien alle partijen in de mestketen snel over de vastgelegde gegevens beschikken, hetgeen een efficiënte bedrijfsvoering ten goede komt.
30 Chemische feitelijkheden
april 1999
tekst/166
Inhoud
Startpagina
Dierlijke mest
166–15
Mestbewerking Door het onderzoek en het bedrijfsleven worden veel energie en geld gestopt in ontwikkeling van mestbewerkingstechnieken. In de loop der jaren is het besef gegroeid dat daarmee niet het mestoverschot in de zin van het teveel aan mineralen per bedrijf weggenomen kan worden. Inzet van deze technieken kan wel leiden tot een vorm van mest of mestproduct dat tot dusver niet of onvoldoende op de markt beschikbaar was. Daarmee kan een deel van de dierlijke mest een bestemming vinden op de niet-traditionele markt, waardoor er meer ruimte komt voor de milieuverantwoorde afzet van de overige mest. Bij de realisatie van grootschalige mestbewerkingsinstallaties doet zich het verschijnsel voor dat inmiddels bekend geworden is onder de naam „Not in my backyard”. Hoewel de noodzaak van dergelijke installaties door nagenoeg iedereen onderkend wordt en het besef heerst dat grootschalige installaties voordelen hebben ten aanzien van een groot aantal schaaleffecten wil niemand een dergelijke installatie in zijn directe woonomgeving. In de regel ziet men bezwaar in een toename van de verkeersstroom voor aanvoer en afvoer en is men bang voor stankoverlast. Als gevolg hiervan wordt er thans gezocht naar geïntegreerde maatregelen op de boerderij. Daarmee moet niet alleen de mestkwaliteit verbeteren maar ook de uitstoot van geur en ammoniak vanuit de stallen en opslagen verminderd worden. Bovendien dienen deze maatregelen bij te dragen aan de verbetering van het dierwelzijn en de arbeidsomstandigheden van de veehouder. 5.
Referenties
Als eenvoudig toegankelijke referenties met aanvullende informatie over mest en MINAS gelden: – Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, http://www.minlnv.nl/minas/. – Dienst Landbouwkundig Onderzoek, http://www.imag.dlo.nl/.
30 Chemische feitelijkheden
april 1999
tekst/166