Amsterdam, juli 2006 In opdracht van de VNCI
Chemie in concurrentie Onderzoek naar de concurrentiepositie van de Nederlandse chemische industrie
drs. K.H.S. van Buiren drs. J. Weda drs. F. Felsö
“De wetenschap dat het goed is” SEO Economisch Onderzoek doet onafhankelijk toegepast economisch onderzoek in opdracht van overheid en bedrijfsleven. Ons onderzoek helpt onze opdrachtgevers bij het nemen van beslissingen. SEO Economisch Onderzoek is gelieerd aan de Universiteit van Amsterdam. Dat geeft ons zicht op de nieuwste wetenschappelijke methoden. We hebben geen winstoogmerk en investeren continu in het intellectueel kapitaal van de medewerkers via promotietrajecten, het uitbrengen van wetenschappelijke publicaties, kennisnetwerken en congresbezoek.
SEO-rapport nr.918 ISBN 10 90-6733-350-6 ISBN 13 978-90-6733-350-4
Copyright © 2006 SEO Economisch Onderzoek, Amsterdam. Alle rechten voorbehouden. Het is geoorloofd gegevens uit dit rapport te gebruiken in artikelen en dergelijke, mits daarbij de bron duidelijk en nauwkeurig wordt vermeld.
Inhoudsopgave Management samenvatting ............................................................................................................................i 1
Inleiding...............................................................................................................................1
2
De chemie in de economie...............................................................................................3 2.1
Economische conjunctuur en chemie: korte termijn historie en prognose .............3
2.2
Het aandeel van chemie in de economie .......................................................................5
3
Determinanten van de concurrentiepositie ...................................................................9 3.1
Arbeidskosten.....................................................................................................................9
3.2
Belastingklimaat ...............................................................................................................14
3.3
Energiekosten...................................................................................................................16
3.4
Kennis en innovatie.........................................................................................................20
3.5
Wisselkoersontwikkeling ................................................................................................26
3.6
Overige factoren ..............................................................................................................26
4
Samenvatting: determinanten van de concurrentiepositie van Nederlandse chemie................................................................................................................................29
5
Prestaties van de chemie.................................................................................................33 5.1
Internationale handelspositie .........................................................................................33
5.2
Rendement ........................................................................................................................36
Literatuuroverzicht.......................................................................................................................................39
CHEMIE IN CONCURRENTIE
i
Management samenvatting Dit rapport doet verslag van een onderzoek naar de concurrentiepositie van de chemische industrie in Nederland dat is uitgevoerd door SEO Economisch Onderzoek in opdracht van de VNCI. In het bijzonder tracht dit onderzoek te voorzien in de beantwoording van de volgende onderzoeksvragen: Hoe ziet de (macro)economische omgeving voor de Nederlandse chemische industrie er op hoofdlijnen uit? Wat zijn de belangrijkste kortetermijnverwachtingen ten aanzien van de ontwikkeling van deze omgeving en wat zijn hiervan de mogelijke implicaties voor de chemische industrie? Wat zijn belangrijke determinanten voor de concurrentiepositie van de Nederlandse chemische industrie ten opzichte van haar concurrenten binnen Europa? Hoe presteert Nederland op deze determinanten ten opzichte van de belangrijkste concurrenten in Europa? Het hierna volgende overzicht is het resultaat van een bredere analyse van mogelijke ‘determinanten’ van de concurrentiepositie van de Nederlandse chemie die in het kader van dit onderzoek is uitgevoerd. Omwille van de overzichtelijkheid van dit rapport is ervoor gekozen om de factoren die een minder duidelijke relatie hebben met de concurrentiepositie van de chemische industrie, achterwege te laten. Macro-economische omgeving
De chemische industrie in Nederland laat een sterk procyclisch en conjunctuurgevoelig patroon zien. Dat productiegroei van de chemische industrie en economische groei min of meer dezelfde cyclus kennen, volgt uit de sterke afhankelijkheid van de internationale conjunctuur van zowel de Nederlandse economie als geheel als de chemie. Hoewel de chemie ook in reële termen sterk fluctueert, is de conjunctuurgevoeligheid van de sector in belangrijke mate toe te schrijven aan prijsschommelingen. Het huidige herstel van de Nederlandse economie en de gunstige groeiprognoses voor 2006 en 2007, duiden op een gunstige ontwikkeling van de Nederlandse chemische industrie. De bijdrage van de chemische industrie aan het nationaal inkomen in Nederland is significant. Deze bijdrage krimpt echter en dit gaat sneller dan het geval is in andere landen met een belanghebbende chemisch industriële sector. Vanwege het kapitaalintensieve karakter van de chemische industrie, is de bijdrage van de sector aan de totale werkgelegenheid in Nederland kleiner dan de bijdrage aan het nationaal inkomen. In vergelijking met andere landen daarentegen, waaronder Frankrijk, Italië, Spanje en de Verenigde Staten, draagt de Nederlandse chemische industrie juist relatief veel bij aan de totale werkgelegenheid. Binnen de chemische industrie is er sprake van een verschuiving van werkgelegenheid van chemische basis naar farmaceutische industrie. Arbeidskosten
Nederland staat bekend om haar relatief hoge loonkosten en internationale vergelijking bevestigt dit beeld. Voorts blijkt dat de arbeidskosten in de Nederlandse industrie de laatste jaren harder zijn gestegen dan het gemiddelde van de Eurozone. De korte termijn verwachtingen zien er echter iets gunstiger uit: de inflatie is en blijft onder het Europese gemiddelde en dit is een aanwijzing dat de stijging van loonkosten onder het Europese gemiddelde blijft.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
ii
De hoge arbeidskosten in Nederland zijn ten dele terug te voeren op een hogere arbeidsproductiviteit: internationaal gezien zit arbeidsproductiviteit gemeten in toegevoegde waarde per werknemer in de Nederlandse chemische industrie rond het EU15 gemiddelde. In termen van toegevoegde waarde per voltijdequivalent, presteert Nederland aanzienlijk beter. Gezien het kapitaalintensieve karakter van de chemische industrie is de invloed van arbeidskosten op de concurrentiepositie echter beperkt.
Belastingklimaat
De Nederlandse loonbelasting behoort tot de middenmoot van een groep van landen met eveneens een belanghebbende chemische industrie. De ontwikkelingen in de tijd zijn zorgwekkend. Terwijl de loonwig in landen als Ierland, Italië, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Finland en Duitsland in een periode van tien jaar (1995-2004) fors tot zeer fors (Ierland, 21 procentpunt) daalde, is de Nederlandse loonwig nagenoeg onveranderd gebleven. In relatieve termen is dus sprake geweest van een duidelijke verslechtering van de concurrentiepositie. Tot voor kort was de vennootschapsbelasting in Nederland een ongunstige determinant voor de concurrentiepositie: Nederland kende een belastingtarief dat iets hoger was dan het EU15 gemiddelde. Voor de vennootschapsbelasting geldt eveneens dat in de andere, concurrerende landen het belastingtarief de afgelopen jaren sterker is gedaald dan de Nederlandse. Recentelijk echter zijn er verlagingen doorgevoerd voor de vennootschapsbelasting voor 2006 en ook voor 2007 worden significante verlagingen van de vennootschapsbelasting verwacht. Hiermee komt Nederland ruim onder het gemiddelde EU15 belastingpercentage zoals dat gold in 2005, echter, ook andere Europese landen voeren naar verwachting verlaging van winstbelasting voor, zeker gezien de toenemende concurrentiedruk als gevolg van nieuwe toetreders tot de Europese Unie. Kortom, de relatief hoge vennootschapsbelasting in Nederland is tot voor kort een ongunstige determinant geweest maar voor 2006 en 2007 zijn significante verlagingen van het belastingtarief voorgesteld. Er moet echter worden bezien wat deze belastingverlagingen betekenen voor de relatieve positie van Nederland. Energiekosten
Uit de hoogte van de prijs op een aantal stroombeurzen de interconnectietarieven blijkt dat de Nederlandse industriële grootverbruikers een hogere prijs betalen voor elektriciteit dan veel van hun concurrenten in omringende landen, als België, Duistland en Frankrijk. De belangrijkste oorzaken hiervan zijn gelegen in de hoge gasprijs (die gekoppeld is aan de olieprijs), de samenstelling van de brandstofmix van Nederlandse elektriciteitsproducenten die relatief aardgasintensief is en de beperkte interconnectiecapaciteit met het buitenland die leidt tot hoge interconnectietarieven. De relatief hoge elektriciteitsprijs in Nederland is van invloed op het presteren van energie-intensieve sectoren zoals de chemische industrie, en ondermijnt de internationale concurrentiepositie van de sector.1 Kennis en innovatie
De Nederlandse chemische industrie presteert op het gebied van R&D en innovatie redelijk, maar behoort zeker niet tot de topgroep van landen. Ook de toekomst ziet niet gunstig uit. Het aandeel hoger opgeleiden in de beroepsbevolking is in Nederland middelmatig, en zelfs laag wat betreft het jongere deel van de beroepsbevolking. Dit is consistent met het relatief lage niveau van publieke uitgaven aan onderwijs en wetenschap als percentage van het BBP in Nederland.
1
De conclusies over de hoogte van energieprijzen zijn gebaseerd op (Baarsma en De Nooij, 2006). Dit rapport is op het moment van schrijven nog onder embargo.
SEO ECON O M ISCH ONDER ZOEK
MANAGEMENT SAMENVATTING
iii
Wisselkoers
De wisselkoers heeft slechts invloed op de concurrentiepositie ten opzichte van landen buiten Europa. De sterke euro (ten opzichte van de dollar), maakt de Nederlandse chemie producten duurder ten opzichte van die van producenten van buiten Europa en verslechtert de concurrentiepositie. Dit effect wordt echter gedempt doordat ruwe materialen relatief voordelig kunnen worden ingekocht. Overige factoren
Nederland heeft vooruitgang geboekt als het gaat om marktliberalisering en beperking van productmarktregulering. Omdat ook andere landen vooruitgang boeken op deze terreinen, verandert de (relatieve) concurrentiepositie ten opzichte van het buitenland niet wezenlijk en blijft Nederland een middenpositie bekleden. Het Nederlandse ondernemingsklimaat blijft echter zorgen baren vanwege intransparante wet- en regelgeving en administratieve lasten. Gezien de ambitieuze doelstellingen op dit vlak, mag verwacht worden dat hierin verbetering gaat optreden. Deze determinanten en hun consequenties voor de concurrentiepositie van de Nederlandse chemische industrie kunnen als volgt worden samengevat. Determinant
Consequentie voor concurrentiepositie
Macro-economische omgeving
+
Arbeidskosten
-
Huidige arbeidskosten zijn hoog. Negatief effect wordt gedempt door hogere productiviteit en ontwikkeling in arbeidskosten lijkt gunstig
Belastingen, arbeid
-
Loonwig gemiddeld en constant, echter, in andere landen sterk gedaald
Belastingen, winst
+/-
Relatief hoge vennootschapsbelasting in het verleden, significante verlagingen voor 2006 en 2007
Energiekosten
-
Hoge grootverbruikersprijzen voor elektriciteit ten opzichte van omringende landen door gasintensieve productiemix, hoge gasprijs en hoge interconnectietarieven
Kennis en innovatie
-
Ondanks redelijke positie van Nederlandse chemie op gebied van R&D, zijn de verwachtingen niet gunstig door achterblijvend aanbod van hoger opgeleiden en achterblijvende publieke uitgaven aan onderwijs en wetenschap
Wisselkoersontwikkeling
+/-
Binnen EU irrelevant, buiten Europa ongunstige afzetprijs, maar gunstige prijs van inkoop
Overige factoren
+/-
Gunstige ontwikkeling van liberalisering, speelt echter ook in andere landen. Hoge administratieve lastendruk en ongunstig ondernemersklimaat. Ambitieuze verbeteringen staan op de agenda
2
2
Opmerking Gunstige prognose korte termijn vanwege procyclische en conjunctuurgevoelige karakter en gunstige groeiverwachtingen
Dit is feitelijk geen effect op de concurrentiepositie, echter een effect op de economische prestaties van de chemische industrie als gevolg van een oplevende economie.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
iv
Exportprestaties en rendementen van de Nederlandse chemische industrie
De concurrentiepositie van de Nederlandse chemische industrie is van invloed op haar economische prestaties. Het beeld dat uit de bovenstaande analyse van de verschillende determinanten van de concurrentiepositie naar voren is gekomen, zou zich derhalve moeten reflecteren in de economische prestaties van de sector en de ontwikkeling hierin. De economische prestaties worden bekeken in termen van export&import en rendementen. De Nederlandse chemische industrie kent – in tegenstelling tot de Nederlandse industrie als geheel ten opzichte van andere landen een hoge export-import ratio en dit duidt op een gunstige concurrentiepositie. Vanwege meetverschillen is een vergelijking van rendementen op kapitaal met andere landen lastig. Voor zover een vergelijking wel mogelijk is, laat de Nederlandse chemische industrie een lager en sterker dalend rendement zien dan andere landen. Het rendement kent door de tijd een grillig verloop, maar dit is voor de Nederlandse chemische industrie niet wezenlijk anders dan voor chemische industrieën in andere landen. Bij gegeven wereldmarktprijzen voor chemische producten worden lagere rendementen in Nederland toegeschreven aan hogere kosten. Dit lijkt consistent met de conclusies ten aanzien van de determinanten van de concurrentiepositie van de Nederlandse chemische industrie.
SEO ECON O M ISCH ONDER ZOEK
CHEMIE IN CONCURRENTIE
1
1
Inleiding
Voor u ligt het rapport waarin de resultaten van het onderzoek naar de concurrentiepositie van de Nederlandse chemische industrie zijn samengevat. Dit onderzoek is door SEO Economisch Onderzoek uitgevoerd in opdracht van VNCI. De doelstelling van het onderzoek is de beantwoording van de volgende onderzoeksvragen: Hoe ziet de (macro)economische omgeving voor de Nederlandse chemische industrie er op hoofdlijnen uit? Wat zijn de belangrijkste kortetermijnverwachtingen ten aanzien van de ontwikkeling van deze omgeving en wat zijn hiervan de mogelijke implicaties voor de chemische industrie? Wat zijn belangrijke determinanten voor de concurrentiepositie van de Nederlandse chemische industrie ten opzichte van haar concurrenten binnen Europa? Hoe presteert Nederland op deze determinanten ten opzichte van de belangrijkste concurrenten in Europa? Het startpunt van het onderzoek is de (macro)economische omgeving, de stand van zaken in de economie, de verwachte ontwikkelingen hierin en de positie van de chemie in de economie.3 Tegen deze achtergrond worden de onderliggende factoren van de concurrentiepositie van de Nederlandse chemie belicht. De concurrentiepositie van de Nederlandse chemie wordt voor een groot deel bepaald door de hoogte van productiekosten in Nederland. Het gaat dan ook om kostenfactoren die af kunnen wijken van dat in het buitenland zoals arbeidskosten, belastingen, energiekosten, maar ook kostenimplicaties van Nederlands (of juist buitenlands) overheidsbeleid op verschillende terreinen. Bij overheidsbeleid valt te denken aan mededingingsbeleid, industriebeleid of beleid ten aanzien van R&D. Dit rapport geeft een overzicht van de onderliggende factoren die van invloed zijn op de concurrentiepositie van de Nederlandse chemie. Dit overzicht is het resultaat van een bredere analyse van mogelijke ‘determinanten’ die in het kader van dit onderzoek is uitgevoerd. Omwille van de overzichtelijkheid van dit rapport is ervoor gekozen om de factoren die een minder duidelijke relatie hebben met de concurrentiepositie van de chemische industrie, achterwege te laten. De gegevens over de Nederlandse chemie worden vergeleken met die van andere landen. Op basis hiervan kan een uitspraak gedaan worden over de concurrentiepositie van de Nederlandse chemie ten opzichte van de chemie in andere landen. De resultaten van de analyses worden in een overzichtstabel samengevat en vervolgens getoetst aan de hand van de volgende indicatoren: de internationale handelspositie en aan de rendementen die de afgelopen jaren behaald zijn. De opbouw van het rapport wordt in Box 1 samengevat.
3
De liggingvoordelen van de Nederlandse chemie en de historisch ontwikkelde geografische spreiding van de chemische productie wordt niet meegenomen in de analyses.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
2
HOOFDSTUK 1
Box 1
Leeswijzer
Determinanten van de concurrenytiepositie
Context: de chemie in de economie
Arbeidskosten Belastingklimaat Energiekosten Toegang tot kennis en innovatie
Hoofdstuk 3
Wisselkoersontwikkeling Overige factoren Wisselkoersen
Samenvatting en synthese: concurrentiepositie van de Nederlandse chemie
Toetsing resultaten
Hoofdstuk 2
Internationale handelspositie
Concurrentiepositie gemeten in rendementen
SEO ECON O M ISCH ONDER ZOEK
Hoofdstuk 4
Hoofdstuk 5
Hoofdstuk 6
CHEMIE IN CONCURRENTIE
2
3
De chemie in de economie
Hoe staat de Nederlandse economie er voor? Wat zijn de verwachtingen voor de economische ontwikkeling en wat kunnen we hieruit opmaken voor de toekomst van de Nederlandse chemie? Hoe belangrijk is de chemie voor de Nederlandse economie?
2.1 Economische conjunctuur en chemie: korte termijn historie en prognose Economische conjunctuur
Figuur 2.1 laat de historische ontwikkeling in het bruto nationaal product (BNP) in Europa, Nederland, de Verenigde Staten en Japan zien alsmede de prognose voor 2006 en 2007. Na een relatief lange periode van economische vertraging, bereikte de groei van het Nederlandse BNP in 2003 een dal, waarna een opwaartse lijn is ingezet en deze lijkt zich steeds meer te verstevigen. Ook vooruitzichten voor de nabije toekomst zijn gunstig. Voor 2006 en 2007 wordt voor Nederland respectievelijk 2 en 2,4 procent groei van het BNP voorspeld, voor 2007 is dit 0,2 procentpunt boven het gemiddelde van de 15 oorspronkelijke EU-lidstaten (Figuur 2.1). Figuur 2.1
Trend van het BNP (jaarlijkse procentuele verandering; * = voorspelling)
5 4 3 2 1 0 1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006*
2007*
-1 -2 -3 EU15
Bron:
NL
US
JP
Eurostat Structural Indicators (2006)
Relatie chemie en economische conjunctuur
De ontwikkeling van de productie van de chemische industrie in Nederland blijkt procyclisch en conjunctuurgevoelig in de zin dat het positief, en in sterke mate reageert op economische groei. (zie Figuur 2.2). Uitgaande van dit verband tussen economisch groei en productiegroei van de Nederlandse chemie, duidt het huidige herstel van de economie en de gunstige prognoses voor 2006 en 2007 op een gunstige ontwikkeling van de Nederlandse chemische industrie.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
4
HOOFDSTUK 2
Figuur 2.2
Productiegroei van de Nederlandse chemie-industrie, afgezet tegen de nationale en industriële productiegroei en de nationale toegevoegde waarde (jaarlijkse procentuele verandering)
30%
25%
20%
15%
10%
5%
0% 1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
-5% Nationale productie
Bron:
OECD STAN
Industriële productie
Nationale TW
Chemische productie
database for Industrial Analysis
Deze ontwikkelingen betreffen nominale ontwikkelingen, dat wil zeggen de ontwikkeling van de productiewaarde inclusief prijsontwikkeling. Prijseffecten verstevigen het volatile karakter van de chemische industrie (zie figuur 2.3). De figuur laat zien dat de ontwikkeling van het chemische productievolume dat dit zich anders lijkt te ontwikkelen dan de productiewaarde. De prijsontwikkeling heeft dus een belangrijke rol in het volatile karakter van de chemische industrie. Figuur 2.3
Productieontwikkeling Nederlandse chemie-industrie in waarde en volume (jaarlijkse procentuele verandering)
30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
-5% -10% Productievolume (CBS data)
OECD STAN
database for Industrial Analysis
SEO ECON O M ISCH ONDER ZOEK
Productiewaarde (OECD data)
2002
2003
DE CHEMIE IN DE ECONOMIE
5
2.2 Het aandeel van chemie in de economie Aandeel in toegevoegde waarde
Het aandeel van de chemie in de economische productie kunnen we beschrijven door de toegevoegde waarde van de chemie te relateren aan de toegevoegde waarde van de economie als geheel. In de statistieken wordt met ‘toegevoegde waarde’ het verschil tussen de verkoopprijs en de inkoopwaarde van de verbruikte intermediaire goederen en diensten aangeduid. De toegevoegde waarde geeft hierdoor een beeld van hoeveel een sector aan ‘nationaal inkomen’ genereert.4 In figuur 2.4 is het aandeel van de chemische industrie in de totale toegevoegde waarde weergegeven5. Hierin valt op dat de toegevoegde waarde van de Nederlandse chemie-industrie in tien jaar tijd, meer dan in andere landen, is gezakt (met ongeveer een half procentpunt). De daling in het aandeel van de toegevoegde waarde geldt niet alleen voor de chemie, maar ook voor de Nederlandse industrie als geheel: het aandeel van de industrie daalde tussen 1994 en 2003 ruim drie procentpunt. Deze trend is, uitgezonderd Ierland (een sterke stijging) en Duitsland en België (min of meer constant), ook in de benchmark-landen terug te vinden, zij het minder in mindere mate. Figuur 2.4
Toegevoegde waarde chemische industrieën, exclusief Ierland (als percentage van de nationale toegevoegde waarde)
4,5% 4,0% 3,5% 3,0% 2,5% 2,0% 1,5% 1,0% 0,5% 0,0% 1994
1995 BE
Bron:
1996
1997
1998
FR
DE
IT
OECD STAN
1999 JP
2000 NL
2001 ES
2002 UK
2003
US
database for Industrial Analysis
Figuur 2.5 onderscheidt de deelsectoren van de chemie naar aandeel in de nationale toegevoegde waarde. Binnen de chemische industrie hebben chemische basisproducten veruit het grootste aandeel in de totale nationale toegevoegde waarde. Dit aandeel daalt echter langzaam (0,6 procentpunt in tien jaar), terwijl het aandeel van fijnchemie constant is.
4 5
Het nationaal inkomen omvat alle beloningen van productiefactoren en dient als welvaartsmaatstaf. Ierland kent een aanzienlijk hoger percentage van bijna 8% in 1994 oplopend tot ruim 14% in 2002. Om de onderlinge verschillen tussen de overige landen goed zichtbaar te maken is Ierland in deze grafiek buiten beschouwing gelaten.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
6
HOOFDSTUK 2
Figuur 2.5
Toegevoegde waarde van de chemische industrie in Nederland (als percentage van de totale nationale toegevoegde waarde) 3,5%
3,5% 2,94%
3,0% 2,59% 2,5%
0,43%
0,37%
3,0% 2,56%
2,61%
0,39%
0,42%
2,34% 0,37%
2,0%
2,14% 0,39%
2,5%
2,28% 2,10% 0,42%
0,39%
1,88%
1,86%
2,0%
0,31% 1,5%
1,5% 1,0%
2,22%
2,51% 2,17%
2,19%
1,98%
1,75%
1,86%
1,71%
1,0% 1,58% 0,5%
0,5%
0,0%
0,0% 1994
1995
1996
1997
Chemie excl pharma OECD STAN
1998
1999
2000
Pharmaceutische producten
2001
2002
2003
Chemie totaal
database for Industrial Analysis
Kortom, de bijdrage van de chemische industrie aan het nationaal inkomen in Nederland is significant. Deze bijdrage echter krimpt en deze krimp gaat sneller dan het geval is in andere landen met een belanghebbende chemisch industriële sector. Aandeel in de werkgelegenheid
Het aandeel van de chemische industrie in de totale werkgelegenheid in Nederland is, uitgedrukt in personen, gemiddeld in vergelijking met de negen referentielanden (OECD Stan database for industrial Analysis). Het werkgelegenheidsaandeel gemeten in voltijdequivalenten (FTE) echter is beduidend hoger (Figuur 2.6), waarmee de Nederlandse chemische industrie een grotere bijdrage levert aan de nationale werkgelegenheid dan Frankrijk, Italië, Spanje en de Verenigde Staten. FTE’s staan een nauwkeuriger vergelijking toe (gecorrigeerd voor onder meer parttimers) en het werkgelegenheidsaandeel zou op basis van deze maatstaf dan ook beschouwd moeten worden. Helaas ontbreken deze gegevens voor veel landen in de OECD STAN database.
SEO ECON O M ISCH ONDER ZOEK
DE CHEMIE IN DE ECONOMIE
Figuur 2.6
7
Werkgelegenheidsaandeel van de chemische industrieën in FTE (als percentage van de totale nationale werkgelegenheid)
1,6% 1,4% 1,2% 1,0% 0,8% 0,6% 0,4% 0,2% 0,0% 1994
1995
Bron:
1996
OECD STAN
1997
1998
FR
IT
1999 NL
2000 ES
2001
2002
2003
US
database for Industrial Analysis
De figuur laat tevens zien dat de werkgelegenheid in de Nederlandse chemie-industrie gestaag daalt, evenals in de andere landen, zij het in Nederland in sterkere mate. Dit is consistent met de relatief sterke daling van het aandeel in de toegevoegde waarde. Hier is een aantal oorzaken voor aan te wijzen. Een toename van uitbesteding in de sector zorgt voor het ‘weglekken’ van werkgelegenheid uit de chemie-industrie (VNCI en Capgemini, 2004, p. 22). Daarnaast is er in Nederland sinds geruime tijd sprake van ‘verdienstelijking’ van de werkgelegenheid: de structureel stijgende werkgelegenheid in de Nederlandse dienstensector (zowel in het bedrijfsleven als bij de overheid) gaat ten koste van het aandeel van de landbouw- en de industriesectoren in de totale werkgelegenheid (ROA, 2005b, p. 9). Structureel dalende werkgelegenheid suggereert tevens een stijging in de arbeidsproductiviteit (een efficiencyverbetering), omdat er minder arbeidskrachten nodig zijn in de ‘zware’ chemie (aardolie en basischemie) en door verbeterde machine- en gereedschaptechniek in de fijnchemie (EIM, 2005, p. 57). Een snelle vooruitblik naar paragraaf 3.1, waarin arbeidsproductiviteit in detail aan bod komt, laat dan ook de negatieve correlatie tussen arbeidsproductiviteit en werkgelegenheid zien (Figuur 2.7). Figuur 2.7
Werkgelegenheidsaandeel en arbeidsproductiviteit Nederlandse chemie-industrie € 120.000
1,8% 1,7%
€ 110.000 1,6% € 100.000 1,5% € 90.000
1,4% 1,3%
€ 80.000 1,2% € 70.000
1,1%
€ 60.000
1,0% 1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
Werkgelegenheidsaandeel in FTE (linker y-as)
Bron:
OECD STAN
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
Toegevoegde waarde per FTE (rechter y-as)
database for Industrial Analysis
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
8
HOOFDSTUK 2
De chemische industrie in Nederland is goed voor acht procent van de totale industriële werkgelegenheid, twee procentpunt hoger dan het gemiddelde van de 15 oorspronkelijke EU-lidstaten en zelfs het dubbele van de Japanse chemie-industrie. Chemische basisindustrie levert in Nederland de grootste bijdrage aan de werkgelegenheid binnen de chemische industrie, hoewel dit aandeel in tien jaar tijd, zowel in personen als in FTE, geleidelijk is gedaald, terwijl de werkgelegenheid in chemische eindproducten met 2.500 personen (2.000 FTE’s) is gestegen (OECD Stan database for industrial Analysis). Uit figuur 2.8 wordt duidelijk dat de totale werkgelegenheid in de Nederlandse chemische industrie daalt en dat er binnen de chemische industrie sprake is van een verschuiving van werkgelegenheid naar de farmaceutische industrie. Figuur 2.8
Werkgelegenheid Nederlandse chemie-industrie (in honderden FTE) 900
900 802 800 144
700
769 138
758 137
758 140
750 137
730
724
729
140
152
154
719
800 710 700
600
164
600
500
500
400
400 658
300
631
621
618
613
590
575
572
300
555
200
200
100
100 0
0 1994
1995
1996
1997
Chemie excl pharma
OECD STAN
1998
1999
2000
Pharamceutische producten
2001
2002
2003
Chemie totaal
database for Industrial Analysis
Ondanks dat de Nederlandse chemische industrie in relatieve termen een stevige bijdrage levert aan de totale werkgelegenheid, is er sprake van een relatief (ten opzichte van andere landen) sterke afname van dit aandeel. Binnen de chemische industrie is sprake van een verschuiving van de werkgelegenheid in de chemische basisindustrie naar de farmaceutische industrie. Box 1:
Werkgelegenheidsprognose tot 2010
De verwachte totale werkgelegenheidsontwikkeling tot 2010 is voor Nederland als geheel niet veel anders dan de totale werkgelegenheidsgroei tussen 2000 en 2004: 1,0 procent (tussen 2005 en 2010) om 0,9 procent (tussen 2000 en 2004). De sectoren die zich wél duidelijk verbeteren zijn metaal en elektrotechniek (+0,9%), bouw en onroerend goed (+1,7%) en chemie (+0,9%). Niet geheel ontoevallig zijn dit de conjunctuurgevoelige sectoren die tussen 2000 en 2004 de grootste klappen opgevangen hebben (ROA, 2005b, p. 11).
SEO ECON O M ISCH ONDER ZOEK
CHEMIE IN CONCURRENTIE
3
9
Determinanten van de concurrentiepositie
3.1 Arbeidskosten Het concurrentievermogen van de Nederlandse chemie wordt mede bepaald door de arbeidskosten, hoewel de invloed van deze determinant beperkt wordt door het kapitaalintensieve karakter van de sector. Loonkosten: terugblik en prognose
Nederland staat bekend om relatief hoge loonkosten, vaak in één adem genoemd met hoge pensioenpremies. Nederland treffen we dan ook in de voorhoede aan bij de internationale vergelijking van loonkosten per uur in de sector chemie (exclusief rubber- en kunststof). Met € 35,29 per arbeidskracht per uur moet de Nederlandse chemie-industrie slechts Denemarken (€ 36,53/u), België (€ 38,76/u) en westelijk Duitsland (€ 41,21/u) voor zich dulden (Figuur 3.1). Hierbij dient echter wel de kanttekening te worden geplaatst dat loonkosten in de ene subsectoren van de chemie een belangrijkere rol spelen dan in de andere. Zo is de impact van loonkosten kleiner in de kapitaalintensieve delen van de sector, zoals basischemie, en juist groter in de fijnchemie (EIM, 2005, p. 69). Figuur 3.1
Loonkosten in de chemische industrieën (per uur)
DE (W) BE DK NL FR SE UK AT FI JP IT IE DE (O) US LU ES PT GR €0
€5
€ 10
€ 15
€ 20 2002
€ 25
€ 30
€ 35
€ 40
2003
BAVC (2004)
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
10
HOOFDSTUK 3
Loonkosten specifiek voor de chemie zijn alleen voor de jaren 2002 en 2003 bekend. Voor de ontwikkelingen in de tijd zijn wij aangewezen op cijfers over loonkosten op nationaal niveau of loonkosten in de industrie. Op nationaal niveau zijn de arbeidskosten sinds 2003 niet meer (noemenswaardig) gestegen. Voor 2006 en 2007 is een krimp van respectievelijk 0,8 en 0,2 procent begroot (OECD Economic Outlook, no 78 database). Hiermee maakt Nederland een gunstige ontwikkeling door ten opzichte van de andere landen. Binnen het industriële domein is de ontwikkeling minder florissant. Daar waar andere landen sinds 2000 een verlaging van de arbeidskosten (per eenheid product) in de industrie gerealiseerd hebben (Japan, Duitsland en de V.S. het meest prominent), is het Nederlandse niveau ten opzichte van 2000 (het indexjaar) hoog (Figuur 3.2). In vijf jaar tijd zijn de arbeidskosten in de Nederlandse industrie harder gestegen dan het gemiddelde van de Eurozone. Figuur 3.2
Index industriële arbeidskosten per eenheid product (indexjaar 2000)
120
115
110
105
100
95
90
85 2000 BE
Bron:
2001 DE
OECD
ES
2002 FR
UK
2003 IE
IT
2004 JP
NL
2005 US
Eurozone
Economic Outlook No 78 database
Een blik op de ontwikkeling van de loonkosten in Nederland (op nationaal niveau) leert dat de arbeidskosten per eenheid product inflatie volgen, zoals te zien in Figuur 3.3. Dit betekent dat de inflatietrend in Nederland een indicatie geeft van de arbeidskostentrend. Dit verband staat bekend als de loon-prijsspiraal. Wanneer de consumentenprijzen stijgen als gevolg van inflatie, zullen werknemers een hogere loon eisen. Als de arbeidsmarkt krap is, zal de loonstijging de prijsstijging snel evenaren. Ook als de vakbonden sterk zijn, en in afwezigheid van een effectief loonmatigingsbeleid van de regering en sociale partners, zal de loonstijging de prijsstijging snel volgen.6 De loonstijging (en overige kostencomponenten) wordt in de regel weer doorberekend in de prijzen van goederen en diensten, waarmee de cirkel rond is. Prognoses van de inflatie kunnen dus een indicatie geven van de stijging in de loonkosten.
6
Inflatiecompensatie is tevens vaak afgesproken in de Collectieve Arbeidsovereenkomst (CAO).
SEO ECON O M ISCH ONDER ZOEK
DETERMINANTEN VAN DE CONCURRENTIEPOSITIE
Figuur 3.3
11
Inflatietrend en trend arbeidskosten per eenheid product, Nederland (jaarlijkse procentuele verandering)
6% 5% 4% 3% 2% 1% 0% 1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
-1% -2% Inflatietrend
Trend arbeidskosten p.e.p.
IMF World Economic Outlook Database (2005) en OECD Economic Outlook No 78 database
De internationale vergelijking van de inflatiecijfers leert dat de Nederlandse inflatietrend in 2004 voor het eerst sinds jaren onder het EU15 gemiddelde daalt. Voor 2006 is 1,1 procent stijging van de inflatie voorzien (IMF World Economic Outlook Database, 2006). Gegeven het procyclische en conjunctuurgevoelige karakter van de Nederlandse chemische industrie zijn lage inflatieprognoses goed nieuws voor de ontwikkeling van loonkosten in de sector en daarmee indirect ook voor het rendement. Arbeidsproductiviteit
Hoge loonkosten hoeven op zich geen probleem te vormen, zolang deze tenminste ook hogere arbeidsproductiviteit weerspiegelen. Productiviteit is ruwweg de productie per ingezette eenheid van het productiemiddel, bij arbeidsproductiviteit is dit de productie per eenheid arbeid. De productiewaarde wordt in de regel in toegevoegde waarde uitgedrukt. Dit kengetal geeft aan hoeveel toegevoegde waarde een werkende in een sector produceert. Een blik op de Nederlandse arbeidsproductiviteit leert dat de chemische industrie ver voorloopt op het industriële en nationale gemiddelde. Dit is vooral te danken aan de aardolie-industrie, waar de arbeidsproductiviteit vijfmaal hoger is dan het industriegemiddelde: € 330.000 om € 66.000 per FTE (OECD Stan database for industrial Analysis). Een verklaring hiervoor laat zich eenvoudig raden: in de ‘zware’ chemie (de verwerking tot basischemicaliën) is de kapitaalintensiteit erg hoog (EIM, 2005b, p. 57).7 Daar staat tegenover dat de arbeidsproductiviteit ook in de twee andere segmenten ruim boven de landelijke en industriële gemiddelden ligt. In internationaal perspectief is de arbeidsproductiviteit van de Nederlandse chemie-industrie met € 125.000 per werknemer terug rond het EU15 gemiddelde, in de schaduw van landen als Ierland (€ 740.000 per werknemer), Japan (€ 230.000 per werknemer) en de V.S. (€ 180.000 per werknemer), (Cefic Economic Time Series, 2006). Hierbij moet echter in ogenschouw worden genomen dat de gemiddelde arbeidsproductiviteit een land sterk afhangt van de samenstelling van de chemische
7
Dit maakt het wenselijk om productie te corrigeren voor de inzet van kapitaal (in hoofdzaak gebouwen en machines) door een Total Factor Productivity (TFP) uit te rekenen. Het berekenen van de kapitaalgoederenvoorraad is echter een technisch lastige kwestie en blijft daarom achterwege in dit rapport.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
12
HOOFDSTUK 3
productie in een land. Een land met relatief veel kapitaalintensieve basischemie zou beter scoren dan een land waar relatief veel chemische eindproducten worden vervaardigd. Wanneer we de chemische industrieën van Japan, Ierland en de VS buiten beschouwing laten, blijkt Nederland gemiddeld te scoren (Figuur 3.4). Wel was de ontwikkeling van arbeidsproductiviteit in de Nederlandse chemie in het afgelopen decennium onregelmatig, uitschieters in 1996 en 2000. De gemiddelde jaarlijkse groei bedraagt 8,5 procent, bijna tweevoudige van het EU15 gemiddelde (Figuur 3.5). Figuur 3.4
dan de met het
Toegevoegde waarde per werknemer in de chemische industrie (Nederland, EU15 en overige referentielanden)
€ 160.000 € 140.000 € 120.000 € 100.000 € 80.000 € 60.000 € 40.000 € 20.000 €0 1995
1996
1997 NL
1998 DE
1999 FR
2000
UK
IT
2001 BE
2002 ES
2003
2004
EU15
Cefic Economic Time Series (ETS) 2006
Figuur 3.5
Gemiddelde jaarlijkse procentuele groei van de toegevoegde waarde per werknemer in de chemische industrie (1995-2004)
0,18 0,16 0,14 0,12 0,1 0,08 0,06 EU15 gemiddelde (4,8%) 0,04 0,02 16,4%
8,5%
5,0%
4,5%
4,1%
3,9%
3,2%
2,6%
5,9%
IE
NL
ES
UK
FR
IT
DE
BE
US
0,7%
0 JP
Cefic Economic Time Series (ETS) 2006
Nederland kent relatief veel parttimers en de voltijdsweken zijn relatief kort. Dit kan betekenen dat de arbeidsproductiviteitscijfers berekend met werknemersaantallen de Nederlandse chemie-industrie tekort
SEO ECON O M ISCH ONDER ZOEK
DETERMINANTEN VAN DE CONCURRENTIEPOSITIE
13
doen: er zijn in de Nederlandse chemie-industrie meer ‘koppen’ nodig om dezelfde hoeveelheid te produceren. Ter vergelijking: volgens de OECD STAN database is in 2003 de toegevoegde waarde per FTE € 129.000 en slechts € 121.000 per werknemer in de Nederlandse chemie-industrie. Dit verschijnsel komt nader aan het licht wanneer we de OECD STAN gemiddelden voor toegevoegde waarde per FTE en werknemer over een periode van tien jaar naast elkaar zetten voor de landen waarvan FTE data beschikbaar is (zie Tabel 3.1). De verschillen zijn aanmerkelijk: de Nederlandse arbeidsproductiviteit valt gemiddeld 27 procent hoger uit wanneer deze is uitgedrukt in toegevoegde waarde per FTE in plaats van per werknemer, terwijl voor Italië het omgekeerde geldt: de toegevoegde waarde per FTE is anderhalf procent lager dan de toegevoegde waarde per werknemer. Gemiddelde toegevoegde waarde per werknemer en FTE 1994-2003 (nationaal niveau)8
Tabel 3.1
Oostenrijk
TW / werknemer
TW / FTE
Verschil
€ 43.702
€ 52.061
€ 8.359 (+19,1%)
Tsjechië
CSK 380.280
CSK 399.843
CSK 19.563 (+5,1%)
Frankrijk
€ 52.189
€ 55.018
€ 2.829 (+5,4%)
Griekenland
€ 26.697
€ 27.121
€ 424 (+1,6%)
Hongarije
HUF 2.557.168
HUF 2.793.610
HUF 236.441 (+9,2%)
Italië
€ 44.522
€ 43.875
-€ 647 (-1,5%)
Korea
KRW 22.435.774
KRW 23.419.850
KRW 984.076 (+4,4%)
Nederland
€ 43.723
€ 55.393
€ 11.670 (+26,7%)
Noorwegen
NOK 493.804
NOK 576.264
NOK 82.460 (+16,7%)
Spanje
€ 35.189
€ 37.144
€ 1.955 (+5,6%)
V.S.
$62.754
$69.536
$6.782 (+10,8%)
OECD STAN
database for Industrial Analysis
Het is derhalve van belang om op te merken dat de feitelijke arbeidsproductiviteit van Nederlandse werknemers in de chemie hoger is dan de genoemde cijfers over toegevoegde waarde per werknemer doen vermoeden. Het is algemeen bekend dat de gemiddelde Nederlander weinig werkuren per jaar maakt in vergelijking tot de rest van Europa en vooral daarbuiten. Industriële werknemers uit Hongarije, Canada en Japan werken bijvoorbeeld jaarlijks ruim 400 meer uren dan de Nederlandse werknemers in de industriële sector. De OECD arbeidsproductiviteitprognose voor de komende twee jaren is gunstig. In vergelijking tot het indexjaar 2000 stijgt onze nationale arbeidsproductiviteit sneller dan het gemiddelde in de Eurozone. Voor de zakelijke sector is voor 2006 en 2007 respectievelijk 1,1 en 1,2 procent groei van de arbeidsproductiviteit begroot tegen één procent in beide jaren voor de Eurozone (zie Figuur 3.6).
8
Bij arbeidsproductiviteit uitgedrukt in productiewaarde zijn deze verschillen zelfs nog groter: 23,1 procent verschil voor Nederland, op ruime afstand (11,7 procent) gevolgd door de Verenigde Staten.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
14
HOOFDSTUK 3
Figuur 3.6
Productiviteitindex Nederland en Eurozone (nationaal niveau)
108
106
104
102
100
98
96
94 2000
2001
2002
2003 NL
Bron:
OECD
2004
2005
2006
2007
Eurozone (EU12)
Economic Outlook No 78 database
3.2 Belastingklimaat De waardering voor het Nederlandse belastingklimaat door midden en top management in het internationale bedrijfsleven is niet bijzonder hoog en onder het EU15 gemiddelde, Japan en de V.S. (IMD World Competitiveness Scoreboard 2005). De aanleiding hiervan wordt duidelijk wanneer we de loon-, energie- en vennootschapbelasting onder de loep nemen. Loonbelastingen
De Nederlandse loonwig, het verschil tussen de door de bedrijven betaalde loonkosten en het netto loon van de werknemer (oftewel de som van de belastingen en de sociale bijdragen) als percentage van de loonkosten, is in 2005 opgelopen tot ruim 29 procent, anderhalf procent onder het gemiddelde van vijftien originele EU-lidstaten (Figuur 3.7). Waar de loonwig in landen als Ierland, Italië, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Finland en Duitsland in een periode van tien jaar (1995-2004) fors (Duitsland, vijf procentpunt) tot zeer fors (Ierland, 21 procentpunt) daalde, is de Nederlandse loonwig nagenoeg onveranderd gebleven (OECD Taxing Wages, Historical Rates 1979-2004).
SEO ECON O M ISCH ONDER ZOEK
DETERMINANTEN VAN DE CONCURRENTIEPOSITIE
Figuur 3.7
15
Loonbelastingwig (als % van de totale gemiddelde loonkosten voor de werkgever; EU15 is 9 ongewogen gemiddelde)
45 41,7
40,3
40 35,7
35,2
35
33,4 31,6 29,1
30
27,1 24,9
25 20 15
11,9
10
8,1
5 0 FR
BE
DE
IT
ES
NL 2003
OECD
2004
UK
JP
US
IE
EU15*
2005
Taxing Wages 2003-2005
Vennootschapsbelasting
Qua vennootschapsbelasting neemt Nederland in 2005 een zevende plaats in tussen de vijftien oorspronkelijke EU-lidstaten. Het gecombineerde belastingtarief (nationaal, regionaal en lokaal) ligt in 2005 ruim anderhalf procent boven het EU15 gemiddelde (Figuur 3.8). Hoewel Nederlandse tarief in vijf jaar tijd met 3,5 procentpunt is gedaald, is het zorgelijk om te moeten vaststellen dat de verlaging bijna twee procent onder het EU15 gemiddelde blijft, dat met 5,3 procent gezakt is. Dit betekent dat vennootschapsbelasting in de meeste buurlanden harder is gedaald. Figuur 3.8
Gecombineerd belastingtarief voor bedrijven in 2005 (nationale en, indien van toepassing, regionale en lokale belastingen; percentage)
45
45
40
40
35
35
30
30
EU15 gemiddelde (29,8)
25
25
20
20
15
15
10
10 5
5 38,9
35,0
35,0
34,0
33,0
32,0
31,5
30,4
30,0
28,0
28,0
27,5
26,0
25,0
DE
ES
FR
BE
IT
GR
NL
LU
UK
DK
SE
PT
FI
AT
12,5 39,54
39,3 0
0
OECD
9
IE
JP
US
Tax Database
OECD gebruikt het éénverdiender gezin met twee kinderen (‘MARRIED1’) als het doorsneehuishouden.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
16
HOOFDSTUK 3
Inmiddels zijn er verdere verlagingen van de vennootschapsbelasting doorgevoerd voor 2006 en voorgesteld voor 2007. Het voorgestelde tarief van de vennootschapsbelasting gaat per 1 januari 2007 omlaag van 29,6% in 2006 naar 25,5%.10 Hiermee komt Nederland ruim onder het gemiddelde EU15 belastingpercentage zoals dat gold in 2005, echter, ook andere Europese landen voeren naar verwachting verlaging van winstbelasting voor, zeker gezien de toenemende concurrentie druk als gevolg van nieuwe toetreders tot de Europese Unie. Nederland – bij monde van het Ministerie van Financiën – erkent dat de Nederlandse tarieven die worden geheven over bedrijfswinst in enkele jaren boven het EU-gemiddelde zijn uitgekomen. Zij geeft dan ook aan dat de verbetering van de Nederlandse concurrentiepositie een speerpunt van het kabinet is omdat Nederland ‘ingehaald wordt door nieuwe lidstaten en we voelen ook de adem van onze naaste buren steeds meer in onze nek’. Kortom, de relatief hoge vennootschapsbelasting in Nederland is tot voor kort een ongunstige determinant geweest maar voor 2006 en 2007 echter zijn significante verlagingen van het belastingtarief voorgesteld. Er moet echter worden bezien wat deze belastingverlagingen betekenen voor de relatieve positie van Nederland. Het mag geen verrassing heten dat het Ierse belastingklimaat, met veruit de laagste vennootschapsbelasting van West-Europa, zich op het positiefste managementoordeel mag verheugen. Ook het Nederlandse belastingklimaat voor bedrijven wordt bovengemiddeld gewaardeerd in 2005, ondanks de relatief hoge tarieven in dat jaar. Wat verder opvalt, is de hoge beoordeling van de Luxemburgse vennootschapsbelasting: een derde plek binnen de EU15 landen, terwijl het tarief relatief hoog is. Mogelijk spelen belastingfaciliteiten hierbij een rol (IMD World Competitiveness Scoreboard 2005).
3.3 Energiekosten Hoge energieprijzen zijn voor de energie-intensieve sectoren in het algemeen en de chemische sector in het bijzonder in toenemende mate onderwerp van zorg en debat. De nog gebrekkige marktwerking in energie, samenstelling van productieparken (en de daaraan gerelateerde samenstelling van de brandstofmix en invoermogelijkheden van energie), transportkosten, eigendomsverhoudingen van product en distributie (met name relevant bij aardgas), koppeling tussen olie- en gasprijs en de handelsbeperkingen maken energie en vooral energieprijzen complex en daarmee lastig vergelijkbaar tussen landen. Internationale vergelijking elektriciteitsprijzen
Verschillen in energieprijzen tussen landen kunnen aanzienlijke invloed hebben op het presteren van de energie-intensieve sectoren, waartoe we de chemische industrie mogen rekenen. Persistent hogere energieprijzen kunnen op termijn zelfs leiden tot het vertrek van energie-intensieve industrie uit Nederland naar landen met een lagere energieprijs (Baarsma en De Nooij, 2006). Uit onderstaande figuren waarin de hoogte van de prijs op een aantal stroombeurzen en de interconnectietarieven zijn gepresenteerd, blijkt dat de Nederlandse industriële grootverbruikers een hogere prijs betalen voor elektriciteit dan veel van hun concurrenten in omringende landen, als België, 10
Voorts geldt per 1 januari 2007 een wijziging in het tariefopstapje. Winsten tot € 25.000 worden belast tegen 20% en winsten tot € 60.000 tegen 23,5%.
SEO ECON O M ISCH ONDER ZOEK
DETERMINANTEN VAN DE CONCURRENTIEPOSITIE
17
Duistland en Frankrijk. De belangrijkste oorzaken hiervan zijn gelegen in de hoge gasprijs (die gekoppeld is aan de olieprijs), de samenstelling van de brandstofmix van Nederlandse elektriciteitsproducenten die relatief aardgasintensief is en de beperkte interconnectiecapaciteit met het buitenland die leidt tot hoge interconnectietarieven. De relatief hoge elektriciteitsprijs in Nederland is van invloed op het presteren van energie-intensieve sectoren zoals de chemische industrie, en ondermijnt de internationale concurrentiepositie van de sector.11 De gemiddelde prijs op de spotmarkt in Nederland was tussen juli 2004 en juli 2005 hoger dan in België, Duitsland en Frankrijk, maar goedkoper dan in Italië en Ierland. Figuur 3.9 toont deze Europese spotmarktprijzen (in Nederland de APX). Figuur 3.9
Bron:
Stroomprijs op de spotmarkt tussen juli 2004 en juli 2005
Europese Commissie (2005, p. 5)
Figuur 3.10 toont de prijs (in €/Mwh) van contracten voor levering in 2007. Voor zowel base load als peak load geldt dat Nederland hogere prijzen kent dan de andere landen, zij het dat deze verschillen beperkt zijn.
11
De conclusies over de hoogte van energieprijzen zijn gebaseerd op (Baarsma en De Nooij, 2006). Dit rapport is op het moment van schrijven nog onder embargo.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
18
HOOFDSTUK 3
Figuur 3.10
Prijs van contracten levering in 2007
EEX en ENDEX, stand 1 maart 2006
De prijs van de interconnectiecapaciteit, tenslotte, geeft eveneens steun aan berichten van een nadelige (concurrentie)positie voor Nederlandse grootverbruikers (Figuur 3.11). Het feit dat de prijzen van transportcapaciteit vanuit België en Duitsland richting Nederland (rond vijf Euro per kWh in 2006) zoveel hoger zijn dan de prijzen van interconnectie in omgekeerde richting (vanuit Nederland richting België en Duitsland), duidt op sterke prijsverschillen tussen enerzijds Nederland en anderzijds België en Duitsland. De vraag naar transportcapaciteit van Nederland naar Duitsland en België is erg laag omdat Nederlandse stroom door zijn hoge prijs onaantrekkelijk is voor buitenlandse afnemers (Baarsma en De Nooij, 2006, p. 12). Figuur 3.11
Prijs van interconnectie van en naar Nederland
www.tso-auction.org, 27 februari 2006
SEO ECON O M ISCH ONDER ZOEK
DETERMINANTEN VAN DE CONCURRENTIEPOSITIE
19
Energie-efficiency
Hoge energieprijzen kunnen flinke gevolgen hebben voor de concurrentie positie van de Nederlandse chemische industrie gezien het feit dat energie een belangrijke input is voor de sector. Een hoge energie-efficiency kan echter de hoge energieprijzen voor de chemie in Nederland (deels) compenseren. De analogie met de compenserende kracht van hoge arbeidsproductiviteit op hoge loonkosten gaat op. De Nederlandse chemische industrie maakt veel werk van een verbetering van de energie-efficiency: de best vertegenwoordigde sector in het Convenant Benchmark Energie-efficiency is de chemie met 79 participerende inrichtingen. De afspraak in dit Convenant is dat de participerende bedrijven uiterlijk in 2012 tot de wereldtop behoren op het gebied van energie-efficiency. De vorderingen van de participerende bedrijven wat betreft het bereiken van de wereldtop qua energie-efficiency zijn in onderstaande figuur samengevat. Figuur 3.12 geeft een overzicht van de ontwikkeling van de Energie-efficiency Index (EEI) voor de chemie. De EEI is de procentuele verhouding tussen het energieverbruik in het monitoring jaar en het referentie-energieverbruik. Referentie-energieverbruik is de hoeveelheid energie die benodigd is om in een monitoringjaar een hoeveelheid product te produceren met het specifieke energieverbruik van de procesinstallaties in het referentiejaar. Voor het Convenant Benchmarking is het jaar 1999 doorgaans het referentiejaar. Figuur 3.12
Energie-efficiency index voor de chemie per monitoringjaar
Verificatiebureau Energie-efficiency (2005) Monitoringsrapport 2004: Rapportage monitoring resulaten van het Convenant Energie Efficiency, p.18.
Nederland, en de chemische industrie in het bijzonder, maakt serieus werk van het verbeteren van de energie-efficiency. Gezien het energie-intensieve karakter van de chemie is dit een ontwikkeling die nodig lijkt te zijn om het ongunstige prijsverschil voor grootverbruikers met omringende landen (deels) te compenseren.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
20
HOOFDSTUK 3
3.4 Kennis en innovatie Innovatievermogen is van cruciaal belang voor de toekomstige concurrentiepositie van de Nederlandse chemische industrie. In hoeverre de Nederlandse chemie in de toekomst in staat zal zijn om innovatieve producten te ontwikkelen, innovatieve technieken toe te passen (waarmee productiekosten verlaagd kunnen worden) of kennis en innovatie van derden te absorberen, hangt voor een groot deel af van de huidige investeringen in kennis en technologie. Deels is dit de verantwoordelijkheid van de chemie zelf, maar deels is de chemie ook afhankelijk van voldoende aanbod van (hoog)opgeleide werknemers, met name in de studierichtingen chemie, chemische technologie en werktuigbouw. Investeringen in kennis en technologie
De uitgaven aan R&D zijn een belangrijke graadmeter voor de investeringen in en, uiteindelijk, de ontwikkeling van de stand van kennis en technologie. Uitgedrukt als percentage van de toegevoegde waarde van de sector neemt de Nederlandse chemie-industrie een solide middenpositie in ten opzichte van haar benchmark-landen (Figuur 3.13). Ierland, Spanje en Italië vormen een cluster met lage R&D intensiteit, Nederland behoort tot de onderzijde van een ‘middencluster’, terwijl de Britse chemieindustrie een uitzonderingspositie inneemt. Figuur 3.13
R&D
intensiteit in de chemische industrieën (R&D uitgaven als percentage van de toegevoegde waarde)
30%
25%
20%
15%
10%
5%
0% 1994
1995 BE
OECD STAN R&D
1996 FR
1997 DE
1998 IE
IT
1999
2000
2001
JP
NL
ES
2002 UK
2003 US
Expenditure in Industry database en OECD STAN database for Industrial Analysis
SEO ECON O M ISCH ONDER ZOEK
DETERMINANTEN VAN DE CONCURRENTIEPOSITIE
Figuur 3.124
21
R&D intensiteit chemische excl. farma (R&D uitgaven als percentage van de toegevoegde waarde)
18% 16% 14% 12% 10% 8% 6% 4% 2% 0% 1994
1995 BE
OECD STAN R&D
1996 FR
DE
1997 IE
1998 IT
1999 JP
2000 NL
ES
2001 UK
2002 US
Expenditure in Industry database en OECD STAN database for Industrial Analysis
Op nationaal niveau kennen de chemische eindproducten de grootste R&D intensiteit, gevolgd door chemische basisproducten (rond het chemiegemiddelde) (OECD Stan R&D expenditure in industry database). De farmaceutische industrie is in hoofdzaak verantwoordelijk voor dit beeld. R&D uitgaven zijn in deze branche traditioneel zeer hoog. Qua feitelijke R&D uitgaven komt de Nederlandse chemie-industrie, consequent aan wat we eerder concludeerden, goed uit de verf, net als qua samenwerking, innovatie-uitgaven (als percentage van de omzet) en aantal patenten en handelsmerken. Overigens blijkt de chemische sector binnen Nederland wél tot de innovatieleiders te behoren, voorgegaan door vijf andere sectoren (waaronder de eerder genoemde branches) maar achttien branches achter zich latend (Hollanders en Arundel, 2005, p. 67). Nederland heeft 10,5 R&D werknemers per 1.000 nationale arbeidplaatsen, net onder het Europese gemiddelde (Figuur 3.5).Het aandeel van onderzoekers in de nationale werkgelegenheid echter is laag ten opzichte van de referentielanden: tweeënhalve zakelijke en 2,8 overige onderzoekers (per 1.000 nationale arbeidsplaatsen), ruim onder de OECD en EU15 gemiddelden. Daarnaast is de groei van R&D personeel laag: 1,3 procent in zeven jaar (3,4 procent groei van sec onderzoekers), ongeveer de helft van het EU25 gemiddelde (OECD STI Scoreboard, 2005).
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
22
HOOFDSTUK 3
Figuur 3.15
Aantal R&D medewerkers per 1.000 nationale arbeidsplaatsen (2003; * = eerdere data)
Finland Zweden* Denemarken* België Luxemburg* Frankrijk* Japan Zwitserland* Noorwegen Duitsland EU15* Nederland* Oostenrijk* Spanje Ierland* Griekenland* Italië* Portugal* 0
5
10 Onderzoekers
OECD
15
20
25
Overige R&D
Science, Technology and Industry: Scoreboard 2005
Binnen de chemische sector wordt aangegeven dat Europese chemiebedrijven in hun innovatie door de strenge Europese wet- en regelgeving benadeeld worden ten opzichte van de rest van de wereld (VNCI en Capgemini, 2004, p. 34). Het op de markt brengen van een nieuwe chemische stof zou in Europa drie keer zoveel tijd vergen als in de Verenigde Staten, terwijl de kosten tot het tienvoudige kunnen oplopen. In deze sectie wordt een aantal locatiefactoren onder de loep genomen die indicatief zijn voor het Nederlandse investeringsklimaat in Europees en mondiaal perspectief. Belastingvoordelen voor klein-, midden- en grootbedrijf die aan R&D doen, zijn in Nederland marginaal wanneer we deze afzetten tegen de andere OECD landen (Figuur 3.136). Van de big eight van Europese chemiespelers vallen Spanje en Italië (voor het MKB welteverstaan) positief uit de toon. De waardering voor investeringsstimuli vanuit de Nederlandse overheid is daarentegen bovengemiddeld (IMD World Competitiveness Scoreboard 2005).
SEO ECON O M ISCH ONDER ZOEK
DETERMINANTEN VAN DE CONCURRENTIEPOSITIE
23
Figuur 3.136 Belastingvoordelen voor klein-, midden- en grootbedrijf (monetaire belastingontheffing per 12 gespendeerde dollar aan R&D; 2004) Spanje Portugal Noorwegen Denemarken Japan Frankrijk Oostenrijk Verenigd Koninkrijk Verenigde Staten Ierland Nederland Zwitserland Finland België Zweden Griekenland Duitsland Italië -$0,10
$0,00
$0,10
$0,20 Grootbedrijf
OECD
Box 2:
$0,30
$0,40
$0,50
MKB
Science, Technology and Industry: Scoreboard 2005
Innovatiestimulering vanuit de Nederlandse overheid
Vanuit Den Haag klinkt sinds enkele jaren de nadrukkelijke roep om stimulering van de Nederlandse kenniseconomie. We kennen een aantal instrumenten waarmee de overheid innovatie en kennisontwikkeling tracht te stimuleren. Te denken valt aan de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO), de Innovatie-omnibus van het Ministerie van Economische Zaken, en de zogenaamde kennisvouchers, gefinancierd door overheden (Ministerie van Economische Zaken en de Provincies) en subsidieregelingen zoals Interreg III (Europese Commissie).
Onderwijs en wetenschap
Voor de toekomstige concurrentiepositie is van belang dat er voldoende goed opgeleide werknemers beschikbaar zijn. Met andere woorden, dat er voldoende wordt geïnvesteerd in kennis en opleiding. In de leeftijdsgroep 25 tot 34 jaar heeft ongeveer 28 procent een hogere opleiding (twee procent onder het OECD gemiddelde), in de categorie 45 tot 54 jaar oud is dit 24 procent (twee procent boven het OECD gemiddelde). Nederland scoort qua aantal hoger opgeleiden een twaalfde plaats onder de twintig ‘rijke’ landen in het EIS scorebord, een positie die waarschijnlijk zal verslechteren omdat het percentage hoger opgeleiden onder jongeren lager is dan het OECD gemiddelde. Het jongere ‘cohort’ zal meer problemen hebben om het oudere te vervangen dan in een gemiddeld OECD land (OECD, 12
Bijvoorbeeld: het Spaanse MKB geniet 44 dollarcent belastingvoordeel voor elke dollar die het aan R&D uitgeeft.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
24
HOOFDSTUK 3
2005b, p. 120). Het Nederlandse afstudeerpercentage op doctoraalniveau is ongeveer 1,3, waarvan zestien procent bètastudie (techniek en wetenschap). Het bèta-aandeel ligt ruim tien procent onder het EU15 gemiddelde en is bovendien drie procentpunt gedaald ten opzichte van 1998 (Figuur 3.147). Wel behoort Nederland tot de top OECD landen als het gaat om beroepsperspectieven voor bètaafgestudeerden. De werkgelegenheid in de technische beroepen is tussen 1995 en 2003 jaarlijks met ruim vier procent gestegen, tegen 3,2 procent voor alle hoger opgeleiden en nog geen twee procent jaarlijkse groei van de totale werkgelegenheid (OECD STI Scoreboard, 2005). Er is blijkbaar sterke behoefte aan technisch opgeleiden, het aanbod echter voorziet hier onvoldoende in. Figuur 3.147 Aandeel van bètastudenten in het totale aantal afgestudeerden (2002; * = eerdere data) 0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
Korea Luxemburg* Zweden Duitsland Finland Frankrijk Zwitserland Verenigd Koninkrijk Oostenrijk Slowakije EU15 Ierland Japan Spanje België Italië Portugal* Nederland Denemarken Verenigde Staten Noorwegen
Wetenschap
OECD
Techniek
Bèta-aandeel in 1998
Science, Technology and Industry: Scoreboard 2005
De dalende in- en uitstroom van chemiegeoriënteerde leerlingen in het MBO en bètastudenten in het HBO en WO is een bron van zorg voor de Nederlandse chemie-industrie. Binnen de sector lijkt sprake te zijn van een mismatch van arbeidsvraag (vacatures) en -aanbod (afgestudeerden).13 HBO en WO
13
Betreffende de discrepantie tussen vraag en aanbod zijn twee belangrijke opmerking op zijn plaats. Ten eerste is deze kwalitatief vastgesteld door twee onderzoeken naast elkaar te leggen: ROA geeft geen kwantitatieve onderbouwing voor de mismatch. Ten tweede lopen de meetperioden in de ROA-analyse niet helemaal gelijk: het onderzoek onder afgestudeerden vond plaats tussen 1996 en 2003, het onderzoek onder chemiebedrijven in 2001 (ten tijde van hoogconjunctuur). Ook de steekproefomvang van het onderzoek onder chemiebedrijven (het OSA Vraagpanel) laat te wensen over: 34 ondernemingen.
SEO ECON O M ISCH ONDER ZOEK
DETERMINANTEN VAN DE CONCURRENTIEPOSITIE
25
studenten met een chemische specialisatie kennen na hun afstuderen, vergeleken met andere HBO’ers en academici, een lange periode van intredewerkloosheid. Tijdens het volgende meetpunt, anderhalf jaar na afstuderen, blijkt hun beroep echter wel beter dan gemiddeld aan te sluiten bij hun opleiding (niveau en richting).14 Chemiebedrijven hebben ten opzichte van bedrijven in andere sectoren grotere problemen met het vinden van geschikt personeel. Ze hebben meer vacatures, die langer openstaan en moeilijker te vervullen zijn (ROA, 2005a, p. 1-3). Het gevolg op korte en middellange termijn is een tekort aan gekwalificeerde arbeidskrachten, van operators tot chemici en chemisch technologen. De instroom in de technische opleidingen is nog steeds gering, maar in 2004 is voor het eerst in vijftien jaar het aantal eerstejaars chemie toegenomen, wat kan duiden op een teken van herstel (EIM, 2005, p. 63-4). Publieke bestedingen aan onderwijs en wetenschap
De overheidsuitgaven per student dalen sinds midden jaren ’70, net als in veel andere OECD landen, zienderogen. De uitgaven per student, ten opzichte van het BNP per hoofd van de bevolking, liggen thans onder het OECD gemiddelde (Tabel 3.2) en zullen waarschijnlijk blijven dalen indien instroompercentages stijgen. De totale overheidsuitgaven aan onderwijs zijn in hoofdlijnen namelijk onveranderlijk (OECD, 2005b, p. 121). Tabel 3.2
Jaarlijkse uitgaven aan hoger onderwijs (per student; gerelateerd aan het BNP per capita; US$; 2002)
PPP
Verenigde Staten
51
Denemarken
39
OECD
34
Verenigd Koninkrijk
31
België
29
Zweden
28
Nederland
27
Frankrijk
27
Finland
26
Duitsland
25
OECD
Education at a Glance (2005)
Ondanks dat de onderwijsuitgaven van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap sinds 1999 een stijgende lijn vertonen, zijn deze als percentage van het BBP in alle buurlanden hoger (Figuur 3.18). De EU15 en OESO gemiddelden liggen respectievelijk 0,5 en 0,7 procentpunt boven het Nederlandse, dat op 4,9% van het BBP blijft steken.
14
Nederlandse doctorandi hebben vergeleken met andere OECD landen sowieso nauwelijks te kampen met werkloosheid: het gemiddelde werkloosheidspercentage tussen 1998 en 2003 bedraagt 2,3 voor vrouwen en 2,1 voor mannen. Alleen het Verenigd Koninkrijk, IJsland en Hongarije kennen gunstigere percentages (OECD STI Scoreboard 2005).
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
26
HOOFDSTUK 3
Figuur 3.18
Bron:
Onderwijsuitgaven OC&W in internationaal perspectief (als % van het BBP; 2001)
Ministerie OC&W kerncijfers 2000-2004
3.5 Wisselkoersontwikkeling Een hoge Eurokoers (met name ten opzichte van de Amerikaanse dollar) is ongunstig voor de exportprijs en dus het concurrentievermogen van chemiebedrijven in de Eurozone. Van 2001 tot 2004 is de effectieve wisselkoers van de Euro scherp gestegen. Deze ontwikkeling is in 2004 tot stilstand gebracht, sinds 2005 is zelfs een daling waarneembaar. De scherpe stijging in de wisselkoers was globaal gezien ongunstig voor de exportpositie van de Nederlandse industrie en dus is de recente daling van de wisselkoers een positieve ontwikkeling. De wisselkoers heeft echter verschillende uitwerking op achtereenvolgens ruwe materialen, petrochemie en primaire kunststoffen (CPB, 2003, p. 3). De hoge dollar/Euro wisselkoers compenseert de stijging van de olieprijzen in dollars, wat resulteert in daling van olieprijzen in Euro’s en, vervolgens, daling van de prijzen van ruwe materialen (zoals nafta en benzeen) en petrochemie (CPB, 2003, p. 3). Uiteraard, heeft de wisselkoers alleen invloed op de concurrentiepositie ten opzichte van landen buiten de Eurozone. De Nederlandse concurrentiepositie wordt binnen Europa niet direct beïnvloed door wisselkoersontwikkelingen.
3.6 Overige factoren Productmarktregulering
Sinds de inwerkingtreding van de Mededingingswet in 1998 is het Nederlandse mededingingsbeleid en productmarktregulering aanzienlijk sterker dan voordien gericht op liberalisering en bevordering van de mededinging. Omdat de andere landen ook vooruitgang boeken op dit terrein en er dus over de hele linie een verlaging van productmarktregulering waarneembaar is, handhaaft Nederland zich in de middenmoot (Figuur 3.159).
SEO ECON O M ISCH ONDER ZOEK
DETERMINANTEN VAN DE CONCURRENTIEPOSITIE
27
De belemmeringen voortvloeiend uit economische regulering (inclusief concurrentiebarrières en staatsinmenging), administratieve regulering en handelsbarrières (waaronder belemmering van directe buitenlandse investeringen) zijn relatief gering. In het kader van laatstgenoemde is beletsel van directe buitenlandse investeringen, waaronder begrenzing van buitenlands eigendom en beperkingen op buitenlands personeel en handelsvrijheid, zelfs alleen lager in Ierland en Groot-Brittannië (Maher en Wise, 2005, p. 12).
Figuur 3.159 Productmarktregulering in internationaal perspectief (indicator lopend van 0/minst beperkend tot 6/meest beperkend)
Het Nederlandse ondernemingsklimaat (de barrières voor ondernemersschap) baart echter zorgen. De administratieve lasten voor starterende ondernemingen zijn sinds 1998 wel gedaald, maar blijven boven het OECD gemiddelde. Ook de wettelijke barrières voor markttoegang (concurrentiebarrières) blijven bovengemiddeld. Figuur 3.20
Barrières voor ondernemerschap (indicator lopend van 0/minst beperkend tot 6/meest beperkend)
Conway, Janod en Nicoletti (2005, p. 18)
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
28
HOOFDSTUK 3
De (in)transparantie van wet- en regelgeving geeft de grootste reden voor ongerustheid: sinds 1998 is deze gestegen in plaats van afgenomen, zoals gebruikelijk in de meeste andere OECD landen. Vooral het complexe en uitgebreide vergunningensysteem is hier debet aan. Uit een vergelijkend onderzoek met Denemarken, Noordrijn-Westfalen, het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Spanje blijkt dat niet zozeer het vereiste aantal vergunningen om een bedrijf op te starten uitzonderlijk hoog is, maar vooral de kosten en responstijd van instanties (OECD, 2005b, p. 87). Met name het Nederlandse (anti-)protectionisme- en het mededingingsbeleid, de product- en dienstenwetgeving en het gemak van zaken doen worden bovengemiddeld gewaardeerd (IMD World Competitiveness Scoreboard 2005). Daar staat tegenover dat Nederland een relatief slechte reputatie heeft qua regeldruk, arbeidsregulering en de daaraan gerelateerde werkloosheidswetgeving. BOX 3:
REACH
en mededinging
gaat uit van vrijwillige consortiavorming (horizontale samenwerking) en brengt ketencommunicatie (verticale samenwerking) op gang. Wanneer bedrijven worden uitgesloten van een consortium of enkel tegen strenge voorwaarden kunnen toetreden, raakt REACH het mededingingsbeleid van de EU (KPMG/TNO en SIRA Consulting, 2004a, p. 7). REACH
SEO ECON O M ISCH ONDER ZOEK
CHEMIE IN CONCURRENTIE
4
29
Samenvatting: determinanten van de concurrentiepositie van Nederlandse chemie
Macro-economische omgeving
De chemische industrie in Nederland laat een sterk procyclisch en conjunctuurgevoelig patroon zien. Dat productiegroei van de chemische industrie en economische groei min of meer dezelfde cyclus kennen, volgt uit de sterke afhankelijkheid van de internationale conjunctuur van zowel de Nederlandse economie als geheel als de chemie. Hoewel de chemie ook in reële termen sterk fluctueert, is de conjunctuurgevoeligheid van de sector in belangrijke mate toe te schrijven aan prijsschommelingen. Het huidige herstel van de Nederlandse economie en de gunstige groeiprognoses voor 2006 en 2007, duiden op een gunstige ontwikkeling van de Nederlandse chemische industrie. De bijdrage van de chemische industrie aan het nationaal inkomen in Nederland is significant. Deze bijdrage krimpt echter en dit gaat sneller dan het geval is dan in andere landen met een belanghebbende chemisch industriële sector. Vanwege het kapitaalintensieve karakter van de chemische industrie, is de bijdrage van de sector aan de totale werkgelegenheid in Nederland kleiner dan de bijdrage aan het nationaal inkomen. In vergelijking met andere landen daarentegen, waaronder Frankrijk, Italië, Spanje en de Verenigde Staten, draagt de Nederlandse chemische industrie juist relatief veel bij aan de totale werkgelegenheid. Binnen de chemische industrie is er sprake van een verschuiving van werkgelegenheid van chemische basis naar farmaceutische industrie. Arbeidskosten
Nederland staat bekend om haar relatief hoge loonkosten en internationale vergelijking bevestigt dit beeld. Voorts blijkt dat de arbeidskosten in de Nederlandse industrie de laatste jaren harder zijn gestegen dan het gemiddelde van de Eurozone. De korte termijn verwachtingen zien er echter iets gunstiger uit: de inflatie is en blijft onder het Europese gemiddelde en dit is een aanwijzing dat de stijging van loonkosten onder het Europese gemiddelde blijft. De hoge arbeidskosten in Nederland zijn ten dele terug te voeren op een hogere arbeidsproductiviteit: internationaal gezien zit arbeidsproductiviteit gemeten in toegevoegde waarde per werknemer in de Nederlandse chemische industrie rond het EU15 gemiddelde. In termen van toegevoegde waarde per voltijdequivalent, presteert Nederland aanzienlijk beter. Gezien het kapitaalintensieve karakter van de chemische industrie is de invloed van arbeidskosten op de concurrentiepositie echter beperkt.
Belastingklimaat
De Nederlandse loonbelasting behoort tot de middenmoot van een groep van landen met eveneens een belanghebbende chemische industrie. De ontwikkelingen in de tijd zijn zorgwekkend. Terwijl de loonwig in landen als Ierland, Italië, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Finland en Duitsland in een periode van tien jaar (1995-2004) fors tot zeer fors (Ierland, 21 procentpunt) daalde, is de Nederlandse loonwig nagenoeg onveranderd gebleven. In relatieve termen is dus sprake geweest van een duidelijke verslechtering van de concurrentiepositie.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
30
HOOFDSTUK 4
Tot voor kort was de vennootschapsbelasting in Nederland een ongunstige determinant voor de concurrentiepositie: Nederland kende een belastingtarief dat iets hoger was dan het EU15 gemiddelde. Voor de vennootschapsbelasting geldt eveneens dat in de andere, concurrerende landen het belastingtarief de afgelopen jaren sterker is gedaald dan de Nederlandse. Recentelijk echter zijn er verlagingen doorgevoerd voor de vennootschapsbelasting voor 2006 en ook voor 2007 worden significante verlagingen van de vennootschapsbelasting verwacht. Hiermee komt Nederland ruim onder het gemiddelde EU15 belastingpercentage zoals dat gold in 2005, echter, ook andere Europese landen voeren naar verwachting verlaging van winstbelasting voor, zeker gezien de toenemende concurrentiedruk als gevolg van nieuwe toetreders tot de Europese Unie. Kortom, de relatief hoge vennootschapsbelasting in Nederland is tot voor kort een ongunstige determinant geweest maar voor 2006 en 2007 zijn significante verlagingen van het belastingtarief voorgesteld. Er moet echter worden bezien wat deze belastingverlagingen betekenen voor de relatieve positie van Nederland. Energiekosten
Uit de hoogte van de prijs op een aantal stroombeurzen blijkt dat de Nederlandse industriële grootverbruikers een hogere prijs betalen voor elektriciteit dan veel van hun concurrenten in omringende landen, als België, Duistland en Frankrijk. De belangrijkste oorzaken hiervan zijn gelegen in de hoge gasprijs (die gekoppeld is aan de olieprijs), de samenstelling van de brandstofmix van Nederlandse elektriciteitsproducenten die relatief aardgasintensief is en de beperkte interconnectiecapaciteit met het buitenland die leidt tot hoge interconnectietarieven. De relatief hoge elektriciteitsprijs in Nederland is van invloed op het presteren van energie-intensieve sectoren zoals de chemische industrie, en ondermijnt de internationale concurrentiepositie van de sector.15 Kennis en innovatie
De Nederlandse chemische industrie presteert op het gebied van R&D en innovatie redelijk, maar behoort zeker niet tot de topgroep van landen. Ook de toekomst ziet niet gunstig uit. Het aandeel hoger opgeleiden in de beroepsbevolking is in Nederland middelmatig, en zelfs laag wat betreft het jongere deel van de beroepsbevolking. Dit is consistent met het relatief lage niveau van publieke uitgaven aan onderwijs en wetenschap als percentage van het BBP in Nederland. Wisselkoers
De wisselkoers heeft slechts invloed op de concurrentiepositie ten opzichte van landen buiten Europa. De sterke euro (ten opzichte van de dollar), maakt de Nederlandse chemie producten duurder ten opzichte van die van producenten van buiten Europa en verslechtert de concurrentiepositie. Dit effect wordt echter gedempt doordat ruwe materialen relatief voordelig kunnen worden ingekocht. Overige factoren
Nederland heeft vooruitgang geboekt als het gaat om marktliberalisering en beperking van productmarktregulering. Omdat ook andere landen vooruitgang boeken op deze terreinen, verandert de (relatieve) concurrentiepositie ten opzichte van het buitenland niet wezenlijk en blijft Nederland een middenpositie bekleden. Het Nederlandse ondernemingsklimaat blijft echter zorgen baren
15
De conclusies over de hoogte van energieprijzen zijn gebaseerd op (Baarsma en De Nooij, 2006). Dit rapport is op het moment van schrijven nog onder embargo.
SEO ECON O M ISCH ONDER ZOEK
SAMENVATTING: DETERMINANTEN VAN DE CONCURRENTIEPOSITIE VAN NEDERLANDSE CHEMIE
31
vanwege intransparante wet- en regelgeving en administratieve lasten. Gezien de ambitieuze doelstellingen op dit vlak, mag verwacht worden dat hierin verbetering gaat optreden. Deze determinanten en hun consequenties voor de concurrentiepositie van de Nederlandse chemische industrie kunnen als volgt worden samengevat. Determinant
Consequentie voor concurrentiepositie
Macro-economische omgeving
+
Arbeidskosten
-
Huidige arbeidskosten zijn hoog. Negatief effect wordt gedempt door hogere productiviteit en ontwikkeling in arbeidskosten lijkt gunstig
Belastingen, arbeid
-
Loonwig gemiddeld en constant, echter, in andere landen sterk gedaald
Belastingen, winst
+/-
Relatief hoge vennootschapsbelasting in het verleden, significante verlagingen voor 2006 en 2007
Energiekosten
-
Hoge grootverbruikersprijzen voor elektriciteit ten opzichte van omringende landen door gasintensieve productiemix, hoge gasprijs en hoge interconnectietarieven
Kennis en innovatie
-
Ondanks redelijke positie van Nederlandse chemie op gebied van R&D, zijn de verwachtingen niet gunstig door achterblijvend aanbod van hoger opgeleiden en achterblijvende publieke uitgaven aan onderwijs en wetenschap
Wisselkoersontwikkeling
+/-
Binnen EU irrelevant, buiten Europa ongunstige afzetprijs, maar gunstige prijs van inkoop
Overige factoren
+/-
Gunstige ontwikkeling van liberalisering, speelt echter ook in andere landen. Hoge administratieve lastendruk en ongunstig ondernemersklimaat. Ambitieuze verbeteringen staan op de agenda
16
16
Opmerking Gunstige prognose korte termijn vanwege procyclische en conjunctuurgevoelige karakter en gunstige groeiverwachtingen
Dit is feitelijk geen effect op de concurrentiepositie, echter een effect op de economische prestaties van de chemische industrie als gevolg van een oplevende economie.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
CHEMIE IN CONCURRENTIE
5
33
Prestaties van de chemie
De concurrentiepositie van de Nederlandse chemie bepaalt haar economische prestaties ten opzichte van concurrenten in andere landen. In hoofdstuk 4 zijn de analyses van de verschillende determinanten samengevat en is een totaalbeeld geschetst van de concurrentiepositie van de Nederlandse chemische industrie. Deze concurrentiepositie is van invloed op haar economische prestaties. In dit hoofdstuk wordt bekeken of hetgeen we over deze economische prestaties kunnen waarnemen, consistent is met het beeld van de concurrentiepositie. De economische prestaties worden bekeken in termen van export&import, directe buitenlandse investeringen en rendementen.
5.1 Internationale handelspositie In deze paragraaf presenteren we de ontwikkelingen in de internationale handelspositie van de Nederlandse chemie, te beginnen bij de export en import van chemische producten in de afgelopen tien jaar. Wordt de productie in een land te duur door een hoge wisselkoers, of (min of meer structureel) hoge kosten in een land, dan kan de productie ook verhuizen naar de locatie waar de vraag hoog is of naar landen waar de productie goedkoper gerealiseerd kan worden. Export en import en inkomende en uitgaande buitenlandse investeringen zijn dan ook communicerende vaten. Export en import
De Nederlandse chemie-industrie heeft in vergelijking met de negen benchmark-landen een groot aandeel in de industriële export. Sinds 1994 schommelt deze bijdrage tussen 15 en 20 procent, met een dieptepunt in 1999 (Figuur 5.1). De grootste (en het snelst groeiende) bijdrage van de chemie in de totale industriële export wordt in Ierland gerealiseerd. Afgezien van Ierland valt de sterke stijging van de Belgische chemie-export op. Figuur 5.1
Aandeel van de chemische industrieën in de totale industriële export van het land
50% 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% 1994
1995 BE
OECD STAN
1996 FR
1997 DE
1998 IE
IT
1999
2000
2001
JP
NL
ES
2002 UK
2003 US
database for Industrial Analysis
Basischemie levert consequent de grootste bijdrage aan onze nationale industrie-export, ofschoon de chemische eindproducten in de afgelopen tien jaar aan gewicht gewonnen hebben: een stijging van vijf
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
34
HOOFDSTUK 5
procentpunt in het aandeel van de totale chemie-export. Deze trend zagen we eerder in de werkgelegenheidsontwikkeling. De export-import ratio geeft een indicatie van hoe concurrerend een land is wat betreft de desbetreffende sector: een sector met een hoge export-import ratio (groter dan 100) exporteert meer dan het importeert, en heeft daarmee een comparatief voordeel. Voor de Nederlandse industrie als geheel schommelt de ratio rond de 100 procent, vergelijkbaar met Frankrijk en België. Japan en Ierland vallen op door hun zeer sterke industriële concurrentieposities (OECD Stan database for industrial Analysis). Voor specifiek de chemische industrie geldt dat Ierland zeer concurrerend is: het exporteert in 2002 en 2003 vijfmaal de waarde van de chemische import (Figuur 5.2). Omdat deze extreme ratio die van de andere landen comprimeert, is Ierland in figuur 5.2 buiten beschouwing gelaten. In de figuur valt op dat, van ’s werelds tien grootste chemische industrieën, Nederland best of the rest is als het gaat om haar export-import ratio (die rond 160% fluctueert), op afstand gevolgd door Duitsland, België en Groot-Brittannië. De Nederlandse industrie als geheel is niet bijzonder concurrerend, maar de chemische industrie kennelijk wel. Figuur 5.2
Export-import ratio van de chemische industrieën, exclusief Ierland (export gedeeld door import, maal 100)
250
200
150
100
50
0 1994
1995 BE
OECD STAN
1996
1997
1998
FR
DE
IT
1999 JP
2000 NL
2001 ES
2002 UK
2003
US
database for Industrial Analysis
Door de exportwaarde van de chemische industrie te delen op haar productiewaarde, wordt gecorrigeerd voor verschillen in grootte van de sectoren en zijn de landen onderling te vergelijken.17 Uit Figuur 5.3 valt op te maken dat de Nederlandse chemie-industrie, net als de Ierse en Belgische, primair voor export produceert. In de afgelopen tien jaar is dit percentage tot boven de 90 opgelopen. Het is aannemelijk dat wederuitvoer hierbij een belangrijke rol speelt.18
17
18
Export wordt gerelateerd aan de bruto productie omdat beide hetzelfde worden gemeten: prijs maal hoeveelheid. Toegevoegde waarde wordt gemeten als prijs maal hoeveelheid (=bruto productie), minus de waarde van de ingekochte grondstoffen, en is daarmee minder geschikt als noemer. Wederuitvoer bestaat uit goederen die via Nederland vervoerd worden en daarbij (tijdelijk) eigendom worden van een ingezetene, zonder dat hier een industriële bewerking plaatsvindt. Indien er geen sprake is van eigendomsoverdracht, spreekt men van doorvoer (CBS Begrippen op www.cbs.nl).
SEO ECON O M ISCH ONDER ZOEK
PRESTATIES VAN DE CHEMIE
Figuur 5.3
35
Ontwikkeling export t.o.v. productiewaarde van de chemische industrieën (export gedeeld door productiewaarde)
2,5
2
1,5
1
0,5
0 1994
1995 BE
OECD STAN
1996 FR
1997 DE
1998 IE
1999 IT
JP
2000 NL
2001 ES
2002 UK
2003 US
database for Industrial Analysis
Wanneer de netto export, de export minus import, wordt gerelateerd aan bruto productie, valt uit te lezen of een chemische sector per saldo meer exporteert dan importeert (of omgekeerd). In deze ratio speelt wederuitvoer18 (als het goed is) geen rol meer omdat deze uit de export- en importcijfers is verwijderd. Zo niet, dan valt de wederuitvoer in de export weg tegen de wederuitvoer in de import. Figuur 5.4 geeft een soortgelijk beeld als Figuur 5.3: Ierland steekt met kop en schouders boven de andere chemische industrieën uit en is extreem exportgeoriënteerd. Nederland voert op respectabele afstand van de Ieren de negen resterende referentielanden aan. De Belgische chemie-industrie blijkt in netto termen (gecorrigeerd voor wederuitvoer) veel minder exportgeoriënteerd dan Figuur 5.3 deed vermoeden. Figuur 5.4
Ontwikkeling netto export t.o.v. productiewaarde van de chemische industrieën (netto export gedeeld door productiewaarde)
1,2 1 0,8 0,6 0,4 0,2 0 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
JP
NL
ES
2002
2003
-0,2 -0,4 BE
OECD STAN
FR
DE
IE
IT
UK
US
database for Industrial Analysis
Vergeleken met de industrie als geheel, is de Nederlandse chemie-industrie sterk exportgericht. Alleen de voedings- en genotsmiddelenindustrie hebben een vergelijkbare ratio (Figuur 5.5). Dit beeld is de afgelopen tien jaar nagenoeg gelijk gebleven.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
36
HOOFDSTUK 5
Figuur 5.5
Netto export ten opzichte van de productiewaarde: Nederlandse industrie in detail
0,4
0,2
0 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
-0,2
-0,4
-0,6
-0,8 Industrietotaal
Voedings- en genotsmiddelen
Textiel en leder
Papier
Uitgeverijen en drukkerijen
Chemie
Basismetaal
Metaalproducten
Machinebouw
Elektrotechniek
Transportmiddelen
Overige
OECD STAN
database for Industrial Analysis
5.2 Rendement Rendement is de meest directe en zuivere indicator voor de economische prestaties van een bedrijf. Rendement wordt bepaald door opbrengsten en kosten, beiden in sterke mate bepaald door de concurrentiepositie. De beste benadering hiervoor zijn de gerealiseerde rendementen op kapitaal (kapitaalbeloning gedeeld door de kapitaalgoederenvoorraad), maar aangezien de kapitaalgoederenvoorraad ontbreekt in de OECD STAN dataset, zijn deze niet te berekenen. In plaats daarvan wordt rendement uitgedrukt als kapitaalbeloning (operating surplus and mixed income, oftewel exploitatiesaldo en gemengd inkomen) gedeeld door omzet. De grafieken moeten daarom met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden omdat de beloning van kapitaal ook de arbeidsbeloning bevat voor zelfstandigen (het gemengd inkomen). Een hoog percentage kan dus duiden op: • een hoog (bruto) winstpercentage; • een grote kapitaalinzet; • •
een relatief groot aandeel van zelfstandigen; een hoog risico.
De onderstaande tabellen schetsen de ontwikkelingen in de rendementen in de industrie als geheel gemeten door exploitatiesaldo gedeeld door omzet. Voor Nederland, België en Zweden wordt het exploitatiesaldo geregistreerd in netto exploitatiesaldo (aangevuld met gemengd inkomen). In vergelijking met deze twee landen zijn de rendementen in Nederland gunstig, hoewel het in een periode van tien jaar 1,3 procentpunt gezakt is. Het nominale industriële rendement voor de Verenigde Staten, Frankrijk, Spanje en het Verenigd Koninkrijk wordt gemeten door exploitatiesaldi gedeeld door omzet, waarbij het exploitatiesaldo het verbruik van vaste activa omvat. Hierdoor vallen
SEO ECON O M ISCH ONDER ZOEK
PRESTATIES VAN DE CHEMIE
37
hun rendementcijfers relatief hoog uit en zijn dus niet direct vergelijkbaar met die van Nederland, België en Zweden. Figuur 5.6
Industrieel rendement, gemeten door netto exploitatiesaldo gedeeld door omzet
12%
10%
8%
6%
4%
2%
0% 1994
1995
1996
1997
1998
1999
BE
OECD STAN
NL
2000
2001
2002
2003
SE
database for Industrial Analysis
Figuur 5.7 laat zien we dat de Nederlandse chemie minder goed presteert ten opzichte van België en Zweden, de landen waarmee een directe vergelijking mogelijk is. De Nederlandse chemie-industrie valt op negatieve wijze op qua nominale kapitaalbeloning. Figuur 5.7
Rendement in de chemische industrieën: netto exploitatiesaldo gedeeld door omzet
25%
20%
15%
10%
a
5%
0% 1994
1995
1996
1997
1998 BE
OECD STAN
1999 NL
2000
2001
2002
2003
SE
database for Industrial Analysis
Het voorgaande suggereert dat de Nederlandse chemie-industrie een laag rendement kent. Gezien het feit dat de chemische producten een mondiale markt kennen, de prijzen dus een gegeven zijn, is de meest voor de hand liggende oorzaak van het lagere rendement het hoge kostenniveau in Nederland of in de Nederlandse chemiesector. Bij hoge kosten kan men denken aan relatief hogere arbeidskosten, energiekosten of overige kosten zoals belasting en overige regulering. In de voorgaande
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
38
HOOFDSTUK 5
hoofdstukken is inderdaad aangetoond dat bepaalde kostenelementen in Nederland hoger uitvallen dan in de referentielanden.
SEO ECON O M ISCH ONDER ZOEK
CHEMIE IN CONCURRENTIE
39
Literatuuroverzicht 1.
Berenschot (2004). SWOT-analyse voor de Industriebrief - Sterktes, Zwaktes, Kansen en Bedreigingen van Industrie en Diensten. Publicatie Ministerie van Economische Zaken, publicatienummer 04 OI 03.
2.
Baarsma en De Nooij (2006). Hoge stroomprijzen voor Nederlandse industriële grootverbruikers. Een schets van oorzaken en oplossingen. Onder embargo.
3.
Bundesarbeitgeberverbandes Chemie / BAVC (2004). Internationaler ChemieArbeitskostenvergleich - Westdeutsche Chemie mit Spitzenkosten behauptet. Informationsbrief 10/2004.
4.
Centraal Planbureau / CPB (2003). In focus: the chemical and plastic industry in the Netherlands 2002-2004. CPB Memorandum 67.
5.
Centraal Planbureau / CPB (2004). Overheidsingrijpen om zekerheid van energievoorziening te vergroten is kostbaar. Persbericht 12, 2 maart 2004.
6.
Centraal Planbureau / CPB (2005). Macro Economische Verkenning 2006.
7.
Centraal Planbureau / CPB (2006). Centraal Economisch Plan 2006.
8.
Conway, P., Janod, V. en Nicoletti, G. (2005). Product Market Regulation in OECD Countries: 1998 to 2003. OECD Economics Department Working Papers, No. 419, OECD Publishing.
9.
Directie Toezicht Energie (2005), Marktmonitor, ontwikkeling van de groothandelsmarkt voor elektriciteit 2004-2005, Resultaten en aanbevelingen. Den Haag.
10.
EIM
11.
EIM
12.
European Chemical Industry Council / Cefic (2005). Facts and Figures: The European chemical industry in a worldwide perspective. Online resource: http://www.cefic.org/factsandfigures.
13.
Europees Parlement (2001). Feiten over de Europese Unie. Directoraat-generaal Studies, L-2929 LUXEMBURG.
14.
Europese Commissie (2005). Communication from the commission to the council and the European Parliament, Report on progress in creating the internal gas and electricity market. Brussels, 15.11.2005, COM(2005) 568 final, SEC(2005) 1448.
15.
Hollanders, H. en Arundel, A. (2005). European Sector Innovation Scoreboards. Discussiepaper Europese Commissie.
16.
Innovaro (2006). Innovation Leaders – 2005/6 Analysis Summary. Online resource: http://www.innovationleaders.org.
Onderzoek voor Bedrijf & Beleid (2005). Ondernemen in de Sectoren – Feiten en ontwikkelingen 2004-2006. EIM, Zoetermeer, publicatienummer A200508. Onderzoek voor Bedrijf & Beleid (2006). Innovatie in het MKB – De fijnchemische industrie. EIM, Zoetermeer, publicatienummer M200516.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
40
17.
Johnson, G. en Scholes, K. (2002). Exploring Corporate Strategy, 6th Edition. London: Financial Times Prentice Hall.
18.
KPMG/TNO en SIRA Consulting (2004a). Deelrapport Onderzoek Gevolgen van REACH voor het Nederlandse bedrijfsleven. Den Haag: Ministerie van Economische Zaken.
19.
KPMG/TNO en SIRA Consulting (2004b). Hoofdrapport Onderzoek Gevolgen en administratieve lasten van REACH voor het Nederlandse bedrijfsleven. Den Haag: Ministerie van Economische Zaken.
20.
Maher, M. en Wise, M. (2005). Product Market Competition and Economic Performance in the Netherlands. OECD Economics Department Working Papers, No. 422, OECD Publishing.
21.
MARC (2000). Corporate effective tax rates in the EU and the OECD: further research. Research project for the Dutch Ministry of Finance, December 2000.
22.
Ministerie van Economische Zaken (2005). Innovatie zonder inventie: Kennisbenutting in het MKB. Rijswijk: Quantes.
23.
Ministerie van Economische Zaken (2006). Verdrag Chemische Wapens - Handleiding Industrie en Handel. Online resource: http://www.ez.nl/content.jsp?objectid=38637.
24.
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2005). Kerncijfers 2000-2004 OCW. OCW35.022/1.800/08BK2005B010.
25.
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (2006). Kabinet opent grens voor werknemers nieuwe EU-lidstaten. Persbericht ministerraad, 31 maart 2006.
26.
OECD
27.
(2005b). OECD Economic Surveys: Netherlands, Volume 2006/2 – December 2005.Paris Cedex: OECD Publications.
28.
Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt / ROA (2005a). Arbeidsmarktmonitor chemische sector. ROA-R-2005/3.
29.
Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt / ROA (2005b). De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2010. ROA-R-2005/9.
30.
SIRA Consulting (2004). Deelrapport Onderzoek Effectmeting Administratieve Lasten REACH. Den Haag: Ministerie van Economische Zaken.
31.
Taskforce Vereenvoudiging Vergunningen (2005). Eenvoudig vergunnen: Advies van de Taskforce Vereenvoudiging Vergunningen, juni 2005. Online op te vragen bij het Ministerie van Economische Zaken (http://www.ez.nl/content.jsp?objectid=37150).
32.
Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie (2004). Responsible Care-rapport 2003. Leidschendam: Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie (VNCI), 2004.
33.
Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie (2005). Activiteitenoverzicht 2004. Leidschendam: Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie (VNCI), februari 2005.
(2005a). OECD Economic Outlook: December No. 78, Volume 2005/2 – December 2005. Paris Cedex: OECD Publications.
OECD
SEO ECON O M ISCH ONDER ZOEK
LITERATUUROVERZICHT
41
34.
Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie (2005). Responsible Care-rapport 2004. Leidschendam: Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie (VNCI), december 2005.
35.
Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie (2006). Beleidsplan 2006-2010: “Samen werken aan vooruitgang”. Leidschendam: Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie (VNCI), december 2005.
36.
Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie en Capgemini (2004). Goed, Beter, Best – Een studie naar de concurrentiepositie van de Nederlandse chemische industrie. Leidschendam: Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie (VNCI), september 2004.
37.
Vereniging van Milieukundigen / VVM (2004). Emissiehandel maakt valse start. Persbericht VVM, 28 juni 2004.
38.
Vereniging voor Energie, Milieu en Water / VEMW (2006). Transportkosten energie 460 miljoen euro te hoog. Persbericht VEMW, 11 mei 2006.
39.
Verificatiebureau Energie-efficiency (2005) Monitoringsrapport 2004: Rapportage monitoring resultaten van het Convenant Energie Efficiency. ( www.energie-efficiency.nl )
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK