Château de Vincennes In mei van dit jaar bracht ik in Parijs een bezoek aan het militaire archief in het kasteel van Vincennes. Dit archief is interessant voor ons Limburgers omdat daar de regimentsboeken worden bewaard uit de Napoleontische tijd. En veel Limburgers hebben in die tijd hun dienstplicht moeten vervullen in het Franse leger. Bij binnenkomst van het archief van de l’Armee de Terre (landmacht) wordt je de weg gewezen door een militair. De ingang van het archief is overigens op de foto tussen de twee bomen te zien. Op de 1e verdieping van het archief moet je je eerst laten inschrijven. Je krijgt dan een ‘Carte de Chercheur’. Met deze kaart kunnen stukken worden aangevraagd. Er is een aparte ruimte waar de inventarissen te vinden zijn. Een vriendelijke Fransman helpt je hierin de weg vinden. Ter plekke reserveer je middels een aanvraagbriefje de stukken. Daarna ga je naar ‘la salle de communication’ (de studiezaal), waar je een plaats aangewezen wordt door een medewerker van het archief. Je naam wordt netjes ingetekend op een plattegrond bij de werkplek die je toegewezen hebt gekregen . Als de stukken gehaald zijn, word je naam omgeroepen en kun je de spullen bij het ‘Guichet Archives’ (de uitgiftebalie) ophalen. Er mag niet worden gefotografeerd of gefilmd. De grote regimentsboeken mogen ook niet worden gekopieerd. Wil je een militair kunnen vinden dan moet je zijn regiment kennen en liefst ook wanneer hij ingelijfd is.
64
Overkwartier van Gelre
Ik heb het doen en laten onderzocht van Jan Mingers uit Neeritter die in 1809 werd opgenomen in het 3e Regiment de Ligne. Dit heb ik kunnen achterhalen in het Frans Archief in het Rijksarchief van Limburg. In dit archief zijn de conscriptielijsten en diverse controlelijsten bewaard gebleven aangaande de conscriptie in het departement van de Nedermaas. Limburgse gemeenten die in de Franse Tijd gelegen waren in het departement van de Roer vinden we niet terug in dit Frans Archief. Hiervoor moeten we naar het Hauptstaatsarchiv te Düsseldof (echter betreffende de conscriptie is zeer weinig bewaard gebleven). Jan wilde eerst niet in dienst en kwam niet voor zijn nummer opdagen. Hierop werd zijn moeder op 10 maart gearresteerd en gevangen gezet in de gevangenis te Maastricht (zijn vader was al in 1801 overleden). Jan kwam nu toch te voorschijn, maar helaas te laat want zijn moeder overleed in de gevangenis op 3 april. Jan werd op 15 april 1809 op mars gezet naar Straatsburg waar de rekruten voor het 3e Regiment werden ontvangen en opgeleid. In Vincennes vond ik in het regimentsboek zijn exact onderdeel: het 5e bataljon 3 compagnie. Jan was in Straatsburg gearriveerd op 29 april 1809. Hij werd ingeschreven onder stamnummer 7998 en er werd een signalement van hem opgenomen (hij was onder ander 1 meter 58 groot en had blond haar). Het is nu zaak om uit te zoeken waar Jan overal met zijn bataljon is geweest. Dit kan ook te Vincennes onderzocht worden door middel van de diverse regimentsgeschiedenissen. Het regiment is voortgekomen uit het oude regiment ‘Piemont’, na het aftreden van Napoleon werd dit regiment op 12 mei 1814 herdoopt naar ‘Dauphin’. Elk Regiment de Ligne moest vanaf 18 februari 1808 bestaan uit 5 bataljons. Een van deze bataljons werd het zogenaamde ‘depot’ bataljon en het moest zorgdragen voor de opvang en instructie van de nieuwe rekruten. Elk bataljon moest bestaan uit 6 compagnies van elk 140 man sterk (1 compagnie grenadiers, 1 compagnie voltigeurs en 4 compagnies fusiliers), behalve het depot bataljon, deze bestond uit 4 compagnies fusiliers. Het 5e bataljon van het 3e Regiment was het depot bataljon. In 1809 bevond het depot bataljon zich in Straatsburg en de andere bataljons zaten in Duitsland, Oostenrijk en aan de Franse kust. Het depot bataljon moest echter 3 compagnies fusiliers leveren aan het leger te velde in Duitsland. Ook de 3e compagnie bevond zich in die tijd in de omgeving van Wenen en Augsburg (gesneuvelde compagnieleden vermeld in het regimentsboek). In 1811 en 1812 neemt de 3e compagnie blijkens het regimentsboek deel aan operaties tijdens de Spaanse campagne. In januari 1813 is het gehele 5e bataljon weer in Frankrijk (Straatsburg en Brest). In oktober van het zelfde jaar is het 5e bataljon weer in Duitsland (Hamburg en Danzig). Drie compagnies (waaronder waarschijnlijk dat van Jan ook) zaten in mei 1814 vast in de belegerde stad Hamburg. Pas na bevel van het nieuwe Franse gezag gaf de legerleiding de stad op. In juli of augustus 1814 kwam Jan weer terug in Neeritter na op 27 juni 1814 uit de dienst te zijn ontslagen. P.G.H. Vullings
Overkwartier van Gelre
65
Een Blitterswijker aan de schandpaal Door: P.G.H. Vullings Op 6 januari 1820 vond er een aanranding plaats van twee jonge meisjes afkomstig van Venray. Het proces verbaal werd opgemaakt op 8 januari door de toenmalige schout van Meerlo, Peter Arnold Venhorst, een man met een uitgesproken mening over de dader en zijn familie. De beide slachtoffers waren de 20 jaar oude Theodora Huijgen, wonende (dienstmeid?) bij de bakker Cleophas te Venray en de 23 jaar oude Theodora Fleuren, wonende (ook als dienstmeid?) bij de gemeenteontvanger Janssen te Venray. Het gebeurde omstreeks 10 uur ’s morgens “in de Bergen” op de weg van Venray naar Meerlo. Beide meisjes waren op weg van Venray naar Meerlo (woonden beiden in Meerlo?). De meisjes kwamen een man tegen die hen goedendag wenste en na enige schreden verder te zijn gelopen, zich toen omdraaide en terugkwam. De man greep zonder iets te zeggen Theodora Huijgen en zette zijn rechterknie op haar borst en de rechtervuist op haar hals. Met de linkerhand wilde hij de gouden oorbel aan haar rechteroor afpakken. Het meisje riep daarop “daar komt mijn vader aan, nu sult gij mijn wel los laten”. Dit had zij in haar angst verzonnen. Het meisje verweerde zich en gaf de man daarbij enkele flinke krabben in de wangen. De man liet daarop het meisje los en vroeg aan beiden hem geld te geven. Theodora Huijgen gaf hem vier Kleefse stuivers en Theodora Fleuren had 23 en een halve stuiver op zak. Hierna vervolgde de man zijn weg naar Venray en de meisjes hun weg naar Meerlo. Verder verklaarden de meisjes dat de man tussen de 40 en 50 jaar oud was, gekleed in een slechte blauwe kiel, een doek om het hoofd geknoopt en een driehoekige hoed op zijn hoofd. Aan de hand van bovengestelde omschrijving van de dader was het mogelijk om de “deuge niet” vrij snel te achterhalen:
“het was Martin Noijen dagloonder van Blitterswijk, die zig aan deze wandaden heeft schuldig gemaakt het was dezen die volgens de rapporten van onzen veldschutter Hendrik Blancken de krabben in het linkerwang had en die volgens verklaring zijner eijge vrouw gisteren morgen circa 8 uren van Blitterswijk was gegaan om haren trouwrink te Venraij te gaan verkopen dus valt met grond alle verdacht op dezen Noijen die reeds zedert lange eenen slechten naam gehad heeft”
66
Overkwartier van Gelre
De schout van Meerlo liet Noijen arresteren, deze ontkende in eerste instantie alles, maar na enige druk bekende hij toch schuld met als excuus dat hij door de armoede hiertoe gedreven was en vroeg om een lichte straf. Echter omdat men overtuigd was van de slechte gedragingen van Noijen heeft de “Brigadier der Marchaussees” verzocht om de verdachte te laten verschijnen voor de “Heere Procuratur des Konings” te Roermond om daar de zaak volgens de regels te laten afhandelen. Hierbij zal dit proces verbaal worden overhandigd en ook een kopie aan de “Heere Commissaris van het Arrondissement”. Het proces verbaal werd getekend door de veldschut Blanken en de schout Venhorst. De meisjes legden op 9 januari nog een verklaring af bij de schout van Meerlo. Dorathe Huijgen, zoals ze nu in het verslag genoemd word, verklaarde “dat sij nog siek was van de schrik”. Dorothea Fleuren verklaarde dat zij op het moment dat Martin Noijen haar vriendin mishandelde verlamd van schrik was. Zij verklaarde verder dat zij wel wist dat het Martin Noijen, ook wel genoemd “foeselbetjong van Blitterswiek”, was. De schout laat er geen gras over groeien en schrijft dezelfde dag nog een brief aan de “Procurator des Konings”. Hierin schrijft Venhorst dat de meisjes in eerste instantie vol schrik waren en dat een tante hen afgeraden had om verdere aangifte te doen. Hij heeft de meisjes toen op 9 januari opnieuw verhoord. Venhorst begint met te vertellen dat het hier om “den grootste deugeniet mijner gemeente” gaat. Verder in de brief schrijft hij: “het is mijn niet alleen maar alle de inwoonders deser gemeente en omstreek eene ware voldoening om opgenoemde deugeniet aan den wettigen Richter te konnen overleveren, lange heeft hij straffe verdiendt wegens sijne veelvuldige diverijen waarover men hem niet konde overtuijgen gewoonlijk als hij iets gestolen had had hij het gevonden en had allerhande listen om sijne gerechte verdiende straffe te ontgaan, sijn uijthangbord toont aan van welk soort hij is, sijne eenige suster is ook niet beter die door het grootste gedeelte van Holland bedelde en een seer onsedig leven leijd, deselve word ook van tijd tot tijd om haare schandelijke bedrijven in de gevangenisse opbewaart, hare lieve moeder seer bekend onder den naam van Foeselbet is ook niet beter, versuijpt en verset alles waar sij maar aankomen kan, en lijd dan aan de eene hoek van het dorp dan aan de andere te vallen, een jegelijk vlucht voor dese charmante familie, en het was inderdaat te wenschen dat men te Rekum deselve als een Presentje aannam, wij alle oude er groot genoegen in scheppen, gisteren naar den kerkelijken dienst was het woord niet anders dan Bravo den deugeniet is gevat, nu sal hij wel voor sijne gedane wanbedrijven boeten, wij hopen en verwachten het met grond”
aldus de onverbloemde mening van Venhorst over de familie Noijen. Overkwartier van Gelre
67
Het proces tegen Martin Noijen vond uiteindelijk plaats te Maastricht op 3 maart. Het gerechtshof deed op die dag uitspraak en de rechters oordeelden hem schuldig aan het ten laste gelegde misdrijf. Het hof vond dat de artikelen 383, 20, 22, 26 en 236 van de “Code Penal” en de artikelen 366 en 368 van de “Code d’Instruction Criminelle” van toepassing waren. De “Code Penal” en de “Code d’Instruction Criminelle” zijn beide wetboeken die nog ontstaan zijn in de Franse tijd onder keizer Napoleon I. Martin Noijen, “présent à la barre” (aanwezig in de rechtszaal), werd veroordeeld tot “travaux forces à perpétuité” (levenslange dwangarbeid) en “aux les fraix envers l’etat” (de kosten van het proces). Maar daarmee was de kous nog niet af voor Martin. Bovendien werd hij veroordeeld tot 1 uur aan de schandpaal en een brandmerk. Van de voltrekking van het lijfstraffelijke gedeelte van het vonnis is een proces verbaal bewaard gebleven dat een beschrijving van dit publieke gebeuren geeft. De “commis-griffier du Tribunal de première instance de l’arrondissement de Maastricht” Hupkens geeft verslag van de executie van het vonnis op 19 augustus 1820. Hij heeft plaats genomen in de “chambre des finances” (rekenkamer) van het stadhuis van Maastricht. Deze positie geeft hem een goed uitzicht op het plein waar men gewoon is criminele vonissen te voltrekken. Hij schrijft het volgende: “Certifie qu’en exécution de l’Arrêt rendu le trois Mars dernier, contre Martin Noijen, âgé de trente quatre ans, journalier, né et domicilié à Blitterswijk, l’exécuteur des Arrêts Criminels et ses aides accompagnés d’une escorte de la Maréchausseé a conduit sur la place publique le dit Martin Noijen, lequel a été attaché au carcan ayant au dessus de la tête un ecriteau conformément à l’art. 22 au Code Pénal, qu’il y est resté attaché depuis la dite heure jusqu’à midi sonné, et qu’après cela il a été fletri par l’empreinte des lettres TP avec un fer brulant sur l’épaule droite”.
Hij schrijft dus dat de 34 jarige Martin Noijen uit Blitterswijk door de beul met zijn hulpen onder escorte van de Marechaussee naar het plein werd gebracht. Hier werd hij een uur lang in de schandpaal gezet tot 12 uur ’s middags, met een bord boven zijn hoofd bevestigd conform voorschrift uit de Code Pénal. Daarna werden hem de letters TP met een gloeiend ijzer op zijn rechter schouder gebrand. TP zou weleens kunnen betekenen dat de drager hier van tot levenslange dwangarbeid is veroordeeld (Travaux forces à Perpétuité).
68
Overkwartier van Gelre
Artikel 22 van de Code Pénal had de volgende inhoud: “Al wie het zij tot eeuwigen dwangarbeid het zij tot dwangarbeid voor een tijd, het zij tot het tuchthuis veroordeeld zal zijn, zal alvorens zijne straffe te ondergaan openlijk aan de kaak gesteld worden, en dus een uur lang ten toon staan, met een bord boven zijn hoofd waarop met groote leesbare letters zijn namen, beroep, woonplaats, straf en misdaad vermeld staat.”
Het vonnis werkt enigszins bevreemdend vanwege de voortdurende verwijzing naar de “Code Penal”, het oude wetboek van strafrecht onder Napoleon ingevoerd. Koning Willem I heeft in een Staatsblad van 1813 de “Code Penal” op verscheidene punten niet geldig verklaard voor het Nederlandse grondgebied. De doodstraf mocht onder andere alleen nog maar met de strop (onterende straf) of met het zwaard worden voltrokken. Over de lijfstraffen zegt hij specifiek over het binden aan de “carcan”, schandpaal, dat dit afgeschaft is en dat personen nog wel publiekelijk te schande kunnen worden gesteld gebonden aan een paal met de reden van deze straf beschreven op een bord welke de veroordeelde op de buik diende te dragen. Ook de levenslange dwangarbeid zou zijn afgeschaft en omgevormd tot gevangenisstraffen. Echter zowel dwangarbeid als de schandpaal komen voor in dit vonnis onder verwijzing naar de “Code Penal”. Martin Noijen komen we tenslotte weer tegen op lijsten van gevangenen in de diverse gevangenisinstellingen voor zwaar gestraften. Deze lijsten zijn samengesteld in opdracht van het “Cour Superieure de Justice à Liège” (het Hooggerechtshof te Luik) en het geheel is gedateerd op 1 september 1825. In naam van Koning Willem I kregen een aantal gedetineerden amnestie of strafvermindering. Hun namen en de mate van strafvermindering is weer vastgelegd op aparte lijsten die toegevoegd zijn aan de hele bundel. Martin Noijen behoorde echter niet tot de gelukkigen. We vinden hem terug op de lijst van het “Maison de détention Gand” (gevangenis te Gent) onder volgnummer 772. Achter zijn naam staan onder andere de reden van veroordeling (“diefstal”), het vonnis (“eeuwig”), datum van het vonnis (3 maart 1820), zijn gedrag beoordeeld door de “kommandant” (“goed”) en door de “opzigter” (“naarstig”).
Overkwartier van Gelre
69
Nicolaas Noijen/Janssen, Tr. te Blitterswijk op 20 augustus 1780 met Elizabeth Hermkens Nicolaas Noijen is overleden op 6 juni 1812 te Blitterswijk (Meerlo), oud 57 jaar, geboren Baerle (departement Bouches du Rhin). Elizabeth Hermkens, in het bovenstaande verhaal ook “Foeselbet” genoemd, is overleden op 12 september 1820 te Blitterswijk, bijna een maand na de publieke terechtstelling van haar zoon Martin. Kinderen: 1. 2.
3. 4. 5.
Maria Catharina Noijen, gedoopt te Blitterswijk 14 januari 1782 begraven te Blitterswijk 25 juni 1797 Petrus Noijen, gedoopt te Blitterswijk 21 januari 1784 overleden op 20 november 1808 te Greifswalde “par suite d’affection de villor”, hij was dienstplichtig “fuselier” in het Napoleontische leger. Martinus Noijen, gedoopt te Blitterswijk 7 augustus 1786 zie vervolg Aldegundes Noijen, gedoopt te Blitterswijk 12 september 1788 dit moet de hoer zijn die in verschillende gevangenissen reeds heeft gezeten, aldus de schout van Meerlo Venhorst Petronella Noijen, gedoopt te Blitterswijk 12 augustus 1791 overleden op 6 oktober 1808 te Blitterswijk
Bij alle doopinschrijvingen stond in eerste instantie Janssen geschreven, dit is doorgehaald en de naam Noijen is hiervoor in de plaats geschreven. De reden is niet bekend. Martinus Noijen, Tr. te Meerlo op 9 mei 1810 met Elise Keltgens Martinus was van beroep dagloner en woonde in de periode 1810 – 1820 in het huis met huisnummer 47 (in 1817) te Blitterswijk. Elisabeth Keltgens, geboren circa 1778 te Swolgen, is overleden op 25 april 1832 te Blitterswijk (Meerlo). Op moment van aangifte van de dood van Elisabeth Keltgens was bij de aangevers (de naburen) niet bekend waar zij geboren was, er was blijkbaar niemand aanwezig die het hun heeft kunnen vertellen.
70
Overkwartier van Gelre
Kinderen: 1. 2. 3. 4.
Jeanne Catharine Noijen, geboren te Blitterswijk (Meerlo) op 25 september 1810 overleden op 19 april 1825 te Blitterswijk Nicolas Noijen, geboren te Blitterswijk (Meerlo) op 7 juni 1814 overleden op 17 januari 1815 te Blitterswijk Petronella Noijen, geboren te Blitterswijk (Meerlo) op 14 mei 1817 overleden op 16 januari 1818 te Blitterswijk Johannes Noijen, geboren te Blitterswijk (Meerlo) op 5 maart 1819 overleden op 16 januari 1821 te Blitterswijk
Martinus Noijen trouwt voor de tweede maal op 3 mei 1841 te Broekhuizen met Petronella Cuijpers (geboren te Venray op 11 november 1804). Hieruit blijkt dat de levenslange dwangarbeid niet als zodanig moet worden geinterpreteerd. Na ongeveer 20 jaar is hij blijkbaar weer teruggekeerd naar zijn geboortegrond. Bronnen: RA Limburg, Nieuw rechterlijk archief, Archief van het "Cour d'assises (en cour speciale) du departement de la Meuse-Inférieure", later hof van Assises (en speciaal gerechtshof) van de provincie Limburg te Maastricht, 1811 - 1841: inv.nr. 343, Dossiers van criminele processen, 1811 - 1841 inv.nr. 405, Processen-verbaal betreffende de uitvoering van criminele vonissen, 1814 - 1831. RA Limburg, Nieuw rechterlijk archief, Archief van den "Procureur imperial criminel", later procureur- crimineel bij het hof van assises te Maastricht, 1811 1841: inv.nr. 477, Stukken betreffende het transport van gevangenen naar Vilvoorde, Gent en St.Bernard (Hemixem), uitwijzingen van vreemdelingen, bestrijding van de bedelarij, verblijfsvergunningen enz. 1812 – 1830. DTB-registers Blitterswijk Burgerlijke Stand Meerlo
Overkwartier van Gelre
71