Chapter 8
SAMENVATTING Hardlopen is wereldwijd een populaire sport. In Nederland loopt 12% van de bevolking regelmatig hard en is het de op één na populairste sport. Aangezien regelmatig sporten gepaard gaat met gunstige gezondheidseffecten is de groeiende populariteit van hardlopen een positieve trend. Er is echter een keerzijde. Hardlopers worden vaak geplaagd door blessures. Een probleem waar veelal beginners tegenaan lopen. Om te kunnen profiteren van de gezondheidseffecten als gevolg van sport is het belangrijk structurele sportdeelname te waarborgen. Omdat blessures vaak leiden tot vermindering of beëindiging van sport beoefening, vooral bij beginnende lopers, is het daarom van belang hardloopblessures te voorkomen. Ondanks veel onderzoek weten we nog weinig over hardloopblessures. We weten dat de meeste hardloopblessures het resultaat zijn van overbelasting en ontstaan rondom de knie en het onderbeen. De precieze incidentie van hardloopblessures blijft onduidelijk omdat deze sterk varieert tussen studies (tussen 19% en 79%). Ook weten we weinig over factoren welke het blessurerisico verhogen. Er is al veel onderzoek gedaan naar risicofactoren voor het ontstaan van hardloopblessures, maar er zijn geen eenduidige resultaten. Een hardloopblessure ontstaat door meerdere risicofactoren die gezamenlijk het blessurerisico bepalen. In statistische analyses moeten deze factoren daarom gelijktijdig worden getoetst. Dit was in eerdere studies niet altijd mogelijk wat misschien het gebrek aan eenduidige resultaten kan verklaren. Dit proefschrift beschrijft de NLstart2run studie, een onderzoek waarin een grote groep beginnende hardlopers in de tijd is gevolgd. De belangrijkste doelen van dit proefschrift zijn het vergroten van de kennis betreffende de incidentie van hardloopblessures en het vinden van risicofactoren voor hardloopblessures bij beginnende hardlopers (Hoofdstuk 1). In hoofdstuk 2 wordt een literatuuronderzoek beschreven op basis van alle beschikbare studies waarin de incidentie van hardloopblessures werd gerapporteerd. Door deze cijfers te categoriseren aan de hand van populatie hardlopers en type blessuredefinitie hebben we geprobeerd meer inzicht te krijgen in de grote variatie van incidentie cijfers. Tussen hardlooppopulaties bleken er grote verschillen in blessure incidentie te zijn, waarbij sprinters en ultramarathon lopers de hoogste incidentie hadden. In slechts een klein aantal studies is de blessure incidentie uitgedrukt per tijdseenheid sportbeoefening (bijvoorbeeld het aantal blessures per 1.000 uur hardlopen), waardoor verschillende studies moeilijk met elkaar te vergelijken zijn. Toekomstige studies wordt daarom aangeraden hardloopblessures uit te drukken per 1.000 uur hardlopen. Een precieze beschrijving van de opzet en doelstellingen van de NLstart2run studie wordt gegeven in hoofdstuk 3. Hardlopers die deelnamen aan de 6-weekse Start to Run cursus welke tweemaal per jaar door de Atletiekunie wordt georganiseerd werden gevraagd mee 140
Samenvatting
te doen aan het onderzoek. De deelnemers vulden voorafgaand aan de loopcursus een vragenlijst in waarin werd gevraagd naar persoonskenmerken, sport- en blessureverleden, ervaren gezondheid en fysieke activiteit tijdens het dagelijks leven. Om veranderingen in de tijd te kunnen meten werd deze vragenlijst opnieuw afgenomen na 6, 12, 24 en 52 weken. Tijdens de loopcursus ontvingen de deelnemers iedere week een logboek waarin trainingsgegevens zoals de duur en intensiteit van iedere training bijgehouden werden. Ook werd er voor iedere training gevraagd naar de aanwezigheid van pijntjes, of deze het gevolg van hardlopen waren en wat de invloed van deze klachten op de training was. Op basis van deze informatie werden blessures geregistreerd. Wanneer een deelnemer aangaf drie op één volgende trainingen niet, of minder, te hebben hardgelopen als gevolg van hardloop gerelateerde pijn werd een blessure geregistreerd. De eerste resultaten van de NLstart2run studie worden beschreven in hoofdstuk 4. Van alle Start to Run deelnemers (N=7.660) deed een kwart ook mee aan het onderzoek. Niet alle deelnemers vielen in de juiste leeftijd range of hebben de vragenlijsten ingevuld waardoor in totaal 1.696 hardlopers in de analyses zijn meegenomen. Tijdens de 6-weekse loopcursus liepen 185 deelnemers (10,9%) een blessure op. De incidentie per tijdseenheid was 27,5 blessures per 1.000 uren hardlopen. De meeste blessures ontstonden in de knie (38,4%) gevolgd door de kuit (20,0%), Achillespees (13,0%) en schenen (13,0%). Deelnemers zonder hardloopervaring, met vroegere klachten aan het bewegingsapparaat, een hogere leeftijd en hogere BMI hadden een verhoogd risico op het ontstaan van een hardloopblessure. Helaas zijn de meeste van deze persoonskenmerken niet aanpasbaar, daarom is het belangrijk te kijken welk trainingsgedrag geassocieerd is met blessure ontstaan. In hoofdstuk 5 is gekeken naar de relatie tussen trainingsfactoren en blessure ontstaan. Voor iedere training is gekeken naar het aantal trainingen in de voorgaande week (frequentie), de totale duur van deze trainingen (volume) en de gemiddelde intensiteit van deze trainingen. Uit de resultaten bleek dat hardlopen met een hogere intensiteit het blessurerisico verhoogde. Trainingsfrequentie was niet significant geassocieerd met blessures. Wel was er een lichte trend dat drie keer per week training een hoger blessurerisico had dan twee keer per week trainen. Tot slot bleek dat een hardloopvolume van meer dan 60 minuten per week beschermend was tegen het ontstaan van blessures. Dit laatste resultaat is verrassend en wordt veroorzaakt door andere factoren. Toekomstig onderzoek zal moeten uitwijzen welke factoren dit zijn en hoe deze factoren samenhangen met trainingsbelasting en blessures. Een belangrijk aspect in onderzoek naar sportblessures is de blessuredefinitie. Er worden veel verschillende definities gebruikt, maar er is weinig bekend over de gevolgen van de gekozen blessuredefinitie. In hoofdstuk 6 is daarom met behulp van de NLstart2run dataset gekeken naar de invloed van verschillende blessuredefinities op de incidentie en aard van de geregistreerde blessures. Zes verschillende definities werden vergeleken en het bleek dat 141
8
Chapter 8
de gekozen definitie inderdaad een grote invloed had op de gevonden blessure incidentie. Deze varieerde van 7,5% tot 58,0% of 18,7 tot 239,6 blessures per 1.000 uur hardlopen. Daarnaast verschilde ook de duur van de klachten, maximale pijn score en verdeling van aangedane lichaamslocaties tussen de verschillende blessuredefinities. Deze bevindingen benadrukken de noodzaak voor uniforme methoden om blessures te registreren. In hoofdstuk 8 worden de belangrijkste bevindingen bediscussieerd en implicaties en kansen voor toekomstig onderzoek beschreven. De incidentie van hardloopblessures is hoog en varieert tussen 1,4% en 94,4%. Het blijkt dat verschillende populaties hardlopers en duur van registratie een deel van deze variatie kan verklaren. Daarnaast heeft de gehanteerde blessure definitie een grote invloed op de gerapporteerde blessure incidentie. Om een completer beeld van een blessure te krijgen, wordt daarom aangeraden blessures uit te vragen met behulp van een gestandaardiseerde conditionele vragenlijst. De verrassende resultaten met betrekking tot trainingsgerelateerde risicofactoren laten zien dat andere factoren de relatie tussen training en blessure beïnvloeden. Het is belangrijk te beseffen dat een blessure ontstaat door een te hoge belasting in relatie tot de belastbaarheid. De belasting wordt grotendeels door trainingsfactoren beïnvloed, terwijl persoonsfactoren de belastbaarheid beïnvloeden. In toekomstige studies moeten we ons daarom realiseren dat de relatie tussen training en blessure afhankelijk is van persoonsfactoren om zo meer inzicht in persoonspecifieke trainingsprogramma’s te krijgen. Vanuit dit oogpunt biedt een digitale “coaching app” veel mogelijkheden voor zowel onderzoek als implementatie.
142
Samenvatting
8 143
Curriculum Vitae