Chapter 9
CHAPTER 9 Samenvatting
115
Chapter 9 Kanker en behandelingen voor kanker kunnen grote invloed hebben op de lichamelijke gezondheid en het psychisch functioneren van mensen. Er is veel onderzoek gedaan naar de effectiviteit van psychologische zorg om mensen te helpen om met hun omgang met kanker. In de meeste interventie onderzoeken is aan de hand van gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek bestudeerd hoe mensen gemiddeld als groep veranderden. Daardoor weten we nog weinig over hoe personen van elkaar kunnen verschillen in hun respons op psychologische zorg. Om hier meer inzicht in te geven, werd in dit proefschrift een naturalistisch interventie onderzoek uitgevoerd waarbij een grote groep kankerpatiënten psychologische zorg kreeg. Het doel van dit onderzoek was om subgroepen van personen te identificeren die verschillende aanpassingspatronen laten zien tijdens de psychologische zorg. Deel 1. Negatieve en positieve gevolgen van aanpassing aan kanker In het eerste deel van het proefschrift worden zowel de negatieve gevolgen (d.w.z., depressieve symptomen, angstklachten en vermoeidheid) als de positieve gevolgen (d.w.z. benefit-finding: het ervaren van positieve gevolgen van de ziekte) van het ziektetraject behandeld. Allereerst onderzochten we hoe patronen in depressieve klachten, angstklachten en moeheid samengaan. Zoals beschreven in Hoofdstuk 2, vonden we drie subgroepen van patiënten met afzonderlijke klachtpatronen gedurende de periode van negen maanden waarin de patiënten psychologische zorg ontvingen. In één van de subgroepen hadden patiënten een hoge mate van depressie, angst en vermoeidheid en patiënten in deze groep kregen daarom het label ‘stemmingsstoornissen en vermoeidheid’. In een andere subgroep hadden patiënten vooral
depressieve
klachten
en
angstklachten
en
deze
groep
werd
daarom
‘stemmingsstoornissen’ genoemd. Een laatste groep van patiënten rapporteerde weinig depressieve klachten, angstklachten en vermoeidheid. Deze subgroep kreeg het label ‘weinig symptomen’. Daarnaast onderzochten we of en hoe individuen een transitie doormaakten tussen de drie verschillende subgroepen tijdens hun behandeltraject. De meeste patiënten uit de groep met weinig symptomen lieten dit klachtpatroon zien over de tijd. De helft van de patiënten uit de groep met stemmingsstoornissen en vermoeidheid en de groep met enkel stemmingsstoornissen bleven in hetzelfde klachtenpatroon. De andere helft van de patiënten uit deze twee groepen lieten een verbetering in hun klachten zien over de tijd en maakten een transitie door naar een minder ernstig klachtenpatroon.
116
Chapter 9 In Hoofdstuk 3 ligt de focus op depressieve klachten om meer inzicht te krijgen in de afzonderlijke subtypen van depressieve symptomen onder mensen met kanker. Voorafgaand aan de psychologische zorg vonden we drie subtypen van depressieve klachten die verschilden in zowel het type als de ernst van de klachten. De grootste groep van patiënten (Groep 1: 47%) had weinig depressieve klachten en rapporteerden met name concentratie problemen, slaap problemen en vermoeidheid. De tweede grootste groep (Groep 2: 41%) had gemiddeld iets meer depressieve klachten en rapporteerden een sombere stemming en vergelijkbare concentratie en slaap problemen. De kleinste groep (Groep 3: 12%) met ernstigere depressieve klachten rapporteerde vooral een depressieve stemming, vermoeidheid en concentratie problemen. Deze drie subtypen die voorafgaand aan de behandeling vastgesteld waren, voorspelden het beloop van depressieve klachten tijdens psychologische zorg: mensen in Groep 1 rapporteerden matige verbeteringen in klachten, mensen in Groep 2 rapporteerden aanzienlijke veranderingen en mensen in Groep 3 rapporteerden de meeste veranderingen in depressieve klachten over tijd. Na de negatieve gevolgen onderzocht te hebben, richtten we ons op de positieve gevolgen van aanpassing aan kanker (d.w.z. benefit-finding) in Hoofdstuk 4. We vonden vijf subgroepen waarin patiënten met kanker een verschillend beloop van benefit-finding hadden. Het beloop van deze vijf groepen kan onderverdeeld worden in drie verschillende patronen. Drie subgroepen lieten een kleine toename zien in benefit-finding; de mate waarin zij benefitfinding rapporteerden aan de start van psychologische zorg verschilde tussen heel weinig, weinig en matig (respectievelijk gelabeld als: heel laag-kleine toename, 16%, laag-kleine toename, 39%, en matig - kleine toename, 29%). Eén subgroep had een hoge mate van benefit-finding aan de start van psychologische zorg en dit bleef stabiel (d.w.z. hoog-stabiel, 8%) en een laatste subgroep liet een grote toename zien in benefit-finding (d.w.z. laag- grote toename, 8%). Deze resultaten suggereren dat slechts een klein deel van de patiënten met kanker een relevante toename in benefit-finding over tijd rapporteert. In dit hoofdstuk onderzochten we ook in welke mate het beloop van de verschillende subgroepen gerelateerd is aan veranderingen in depressieve klachten en angstklachten over tijd. De resultaten lieten zien dat het beloop van benefit-finding gerelateerd was het beloop van depressieve klachten, maar niet aan het beloop van angstklachten. Mensen die een grote toename lieten zien, hadden het meest verbetering in hun psychische klachten in vergelijking met mensen met een ander beloop gedurende de negen maanden waarin zij psychologische zorg ontvingen.
117
Chapter 9 Deel 2. Voorspellers voor de aanpassing aan kanker: persoonlijke aspecten in de bevordering van aanpassing Het tweede deel (hoofdstuk 5 en 6) is gericht op twee persoonlijke aspecten die aanpassing aan kanker zouden kunnen bevorderen (namelijk persoonlijke controle en doelaanpassing). Specifiek hebben we onderzocht in welke mate individuen van elkaar verschillen m.b.t. veranderingen in deze persoonlijke aspecten, terwijl ze psychologische zorg ontvangen. De associaties tussen verschillende veranderingen in deze persoonlijke aspecten en veranderingen in symptomen van depressie, angst en/of vermoeidheid werden ook onderzocht. Het belangrijkste doel van Hoofdstuk 5 was het identificeren van subgroepen van kankerpatiënten met verschillende trajecten in persoonlijke controle. De grootste groep kankerpatiënten (50%) begon met een relatief beperkte mate van persoonlijke controle, en rapporteerde eerst een vooruitgang in controle over de eerste drie maanden van psychologische zorg en daarna een afname in persoonlijke controle gedurende de daaropvolgende zes maanden. Dus, deze groep werd gelabeld als ‘tijdelijke vooruitgang groep’. Een andere grote groep (41%) begon met een hoog niveau van persoonlijke controle, en rapporteerde een continue vooruitgang in persoonlijke controle over de tijd heen. Deze groep werd daarom gelabeld als ‘langdurige vooruitgang groep’. De laatste groep bestond slechts uit een klein aantal kankerpatiënten (9%), en begon met een laag niveau van persoonlijke controle. Deze groep rapporteerde een afname in persoonlijke controle over de tijd en werd gelabeld als ‘achteruitgang groep’. Mensen met verschillende van deze controle trajecten rapporteerden verschillende niveaus van psychologische symptomen, maar ze verschilden niet in het verloop van hun psychologische symptomen. Patiënten die een toename in controle lieten zien (de groepen ‘langdurige vooruitgang’ en tijdelijke ‘vooruitgang’) ervoeren significante verbeteringen in depressie- en angstsymptomen over de tijd heen. De kleine groep patiënten die verminderden in ervaren controle behield een hoog niveau van depressie- en angstsymptomen. In Hoofdstuk 6, hebben wij ons gericht op doelaanpassing capaciteiten (het afstand doen van onhaalbare doelen en het vinden van nieuwe doelen) gerapporteerd. Het belangrijkste doel van dit hoofdstuk was het onderzoeken of personen met kanker verschillende veranderingen rapporteerden in hun doelaanpassing capaciteiten en hoe deze veranderingen gerelateerd waren aan veranderingen in symptomen van depressie, angst en vermoeidheid. Op groepsniveau vonden we dat kankerpatiënten slechts een kleine toename rapporteerden in de capaciteit om afstand te doen van doelen, maar geen significant verschil
118
Chapter 9 in capaciteiten om nieuwe doelen te vinden. Op individueel niveau rapporteerden kankerpatiënten verschillende veranderingen: ongeveer 30% van de patiënten ervoer een verbetering in het afstand doen van onhaalbare doelen en/of vinden van nieuwe doelen, ongeveer 50% van de kankerpatiënten bleef stabiel in deze capaciteiten, en ongeveer 20% van de patiënten vertoonde een afname in doelaanpassing capaciteiten. Een toename in de capaciteit om nieuwe doelen te vinden was significant gerelateerd aan verbeteringen in depressie- als angstsymptomen, maar niet in vermoeidheid. De bevindingen bevestigden dat verbeteringen in de capaciteit om nieuwe doelen te vinden samenhangt met een betere stemming in kankerpatiënten. Concluderend kan worden gesteld dat de huidige these onderzocht hoe individuen van elkaar kunnen verschillen met betrekking tot psychologische aanpassing aan kanker over een periode waarin psychologische zorg wordt ontvangen. De bevindingen laten duidelijk zien dat subgroepen te onderscheiden zijn van mensen die verschillende patronen van aanpassing aan kanker laten zien.
119
120