CHAPTER 8
Nederlandse Samenvatting
Chapter 8 Samenvatting Baarmoederhalskanker (cervixcarcinoom) is de op een na meest voorkomende maligniteit onder vrouwen in de wereld (1). In de Westerse wereld wordt slechts 3,6% van alle nieuwe cervixcarcinoom patiënten gevonden, terwijl in ontwikkelingslanden het de meest voorkomende maligniteit is (15% van alle nieuwe kanker patiënten) met ook nog eens een hoog sterftecijfer (2). De gemiddelde leeftijd waarop het cervixcarcinoom voorkomt is relatief jong, namelijk 55 jaar.. De 5-jaars overleving is sterk afhankelijk van het stadium; bijna 100% voor patiënten met stadium IA en gemiddeld 70–85% voor stadium IB1 en kleine stadium IIA laesies. De 5-jaars overleving is echter maar 50–70% voor stadium IIB2 and IIB, 30–50% voor stadium III en 5– 15%
voor
stadium
IV
tumoren
(3).
Vroege
opsporing
van
cervixcarcinoom
door
bevolkingsonderzoek in uitstrijkjes van de baarmoederhals is in de meeste Westerse landen ingevoerd en heeft tot een enorme daling van het aantal cervixcarcinomen geleid door de detectie van premaligne afwijkingen van de baarmoederhals. Het cervixcarcinoom ontstaat uit zogenoemde premaligne cervix laesies, cervicale intraepitheliale neoplasia (CIN). CIN I gaat meestal spontaan in regressie, terwijl 25-50% van de CIN II en III zouden kunnen ontaarden in een carcinoom als ze niet behandeld worden (4). Verwacht wordt dat progressie van CIN tot cervixcarcinoom ongeveer 10 jaar duurt (5). De gemiddelde leeftijd van vrouwen met een CIN laesie is 35 jaar, met een piekincidentie van 3550 per 100,000 vrouwen rond hun 29-ste (6). Cervicale cytologische veranderingen kunnen worden gedetecteerd in een vroege pre-invasieve fase van de ziekte. Detectie en behandeling van deze premaligne afwijkingen kunnen het ontstaan van cervixcarcinoom goed voorkomen (7). Het bevolkingsonderzoek op cervixcarcinoom is gebaseerd op cytomorfologische beoordeling van cervix uitstrijkjes. Door handeling en screeningsfouten, is het aantal vals-negatieve en valspositieve resultaten substantieel, hetgeen leidt tot het missen van cervixcarcinomen en tevens tot onterechte onrust bij vrouwen zonder afwijkingen (8-10). Nieuwe methodes gebaseerd op moleculaire veranderingen, die optreden gedurende de carcinogenese van het cervixcarcinoom zouden in theorie de gangbare test moeten kunnen verbeteren. Een voorbeeld van zo’n nieuwe methode is DNA methylatie analyse. Een overzicht van verschillende technieken om DNA methylatie aan te tonen wordt in hoofdstuk 2 beschreven, waarin de voor- en nadelen van al deze technieken worden bediscussieerd. Methylatie specifeke PCR (MSP) is tot nog toe de meest populaire techniek om methylatie aan te tonen. In vergelijking tot conventionele MSP is real-time kwantitatieve MSP (QMSP) sensitiever en specifieker. Bovendien is het een highthroughput systeem, waardoor implementatie in nationale screeningprogramma’s mogelijk is. In eerdere studies zijn al vele genpromoters geïdentificeerd die vaak gemethyleerd zijn in cervixcarcinomen, maar de meeste van deze studies hebben echter geen premaligne laesies in hun analyses geïncludeerd (11-19). In hoofdstuk 3 is geprobeerd meer inzicht te krijgen over het verloop van methylatie gedurende de carcinogenese van het cervixcarcinoom door middel van QMSP op biopten van 20 normale cervices, 20 CIN I, 20 CIN II/III en 60 cervixcarcinomen en op corresponderende schraapsels van 9 normale cervices, 11 CIN I, 18 CIN II/III en 20
130
Samenvatting cervixcarcinomen. Negen genpromoters werden onderzocht, waarvan er vijf al deels eerder waren beschreven door onze groep (20). Van de overige vier was bekend uit recente literatuur dat ze specifieke methylatie laten zien in cervixcarcinomen (19;21;22). In deze huidige studie was alleen CCNA1 nooit gemethyleerd in normale cervices en zelden in CIN I. Alle andere genen lieten methylatie zien in normale cervices, met zelfs hoge niveaus van CALCA, SPARC en RAR-β2. De methylatie frequentie van 6 genen (DAPK, APC, TFPI2, SPARC, CCNA1 en CADM1) nam toe met de ernst van de onderliggende cervicale laesie. DAPK liet de meeste toename zien in methylatie frequentie tussen CIN I en CIN II/III (10% vs. 40% p<0.05), terwijl CCNA1 en TFPI2 de meeste methylatie toonden in cervixcarcinomen in vergelijking tot CIN II/III (25% vs. 52% p<0.05, 30% vs. 58% p<0.05). CADM1 methylatie in cervixcarcinomen was gerelateerd aan de invasiediepte (p<0.05) en vaatinvasie (p<0.01), hetgeen duidt op een mogelijke rol bij het invasief worden van cervixcarcinomen. In schraapsels, was CCNA1 het meest frequent gehypermethyleerd in cervixcarcinomen (80%) en in CIN II/III (56%), terwijl maar 25% van de CIN I methylatie vertoonden. Methylatie ratio’s in schraapsels kwamen overeen met de methylatie status van de onderliggende laesie (p<0.05). Uit dit hoofdstuk concluderen we dat methylatie van door anderen gerapporteerde, cervixcarcinoom specifieke genen ook frequent voorkomt in normaal epitheel. Zowel het methylatie niveau als de methylatie frequentie van verschillende merkers namen echter gedurende de cervixcarcinogenese toe. CCNA1 en DAPK bleken de beste merkers te zijn om het onderscheid tussen normale cervix/CIN I en CIN II/III en carcinoom laesies te maken. Verder bleek uit deze studie dat ook in de corresponderende cervixschraapsels, het aantal samples met gemethyleerde markers toenam gedurende de carcinogenese. Om nieuwe merkers te identificeren die specifiek gemethyleerd zijn in CIN II/III / cervixcarcinoom schraapsels, is recent door ons een studie uitgevoerd waarbij gezocht werd naar gemethyleerde genen die gereactiveerd worden na behandeling van (cervix)carcinoom cellijnen met demethylerende agentia gevolgd door expressie microarray analyse in combinatie met een computationele toepassing. Deze analyse resulteerde in de identificatie van 45 potentieel gemethyleerde genen, waarvan 13 genpromoters specifieke methylatie vertoonden, m.a.w. alleen methylatie in cervixcarcinomen en niet in normale cervices zoals aangetoond met BSP (23). In hoofdstuk 4, hebben wij een meer gedetailleerde analyse van de methylatiestatus uitgevoerd van deze 13 kandidaat genen in cervixcarcinomen en normaal cervixweefsel. Bovendien werd de mogelijke relevantie van deze methylatie merkers voor de detectie van cervixneoplasie in een grote serie schraapsels van patiënten met cervixcarcinoom, CIN I-III en van gezonde vrouwen uitgezocht. Uit deze analyse bleek dat 5 van de 13 genpromoters (C13ORF18, CCNA1, TFPI2 C1ORF166 en NPTX1) frequenter gemethyleerd waren in cervixcarcinomen in vergelijking met normaal cervixweefsel. Voor CCNA1, TFPI2 en NPTX1 was al eerder beschreven dat ze frequent gemethyleerd zijn in cervixcarcinomen (19;22;24), terwijl methylatie van C13ORF18 en C1ORF166 in kanker nog niet eerder beschreven was. Kwantitatieve methylatie analyse voor deze 5 merkers toonde aan dat CCNA1 en C13ORF18 beide in 68/97 schraapsels van cervixcarcinoom patiënten gemethyleerd zijn en slechts in 5 en
131
Chapter 8 3 schraapsels van de 103 gezonde controles (p<0.0005). In cervixschraapsels van patiënten verwezen met een afwijkend uitstrijkje, waren CCNA1 en C13ORF18 gemethyleerd in respectievelijk 2/43 en 0/43 CIN 0 en in 1/41 en 0/41 CIN I. Verder waren 8/43 CIN II, 22/43 CIN III en 3/3 micro-invasieve carcinoom patiënten positief voor beide merkers. De sensitiviteit voor CIN II en hoger was echter laag (voor beide merkers 37%), maar daarentegen was de specificiteit (respectievelijk 96% en 100%,) en de positief voorspellende waarde (respectievelijk 92% en 100%) zeer hoog. Concluderend betekent dit dat methylatie van CCNA1 en C13ORF18 in cervixschraapsels sterk is geassocieerd met CIN II laesies of hoger. Daarom zouden deze merkers gebruikt kunnen worden in een triage setting na primaire screening met cytologie of humaan papillomavirus (HPV) detectie, waarbij vervolgens patiënten met een schraapsel positief voor methylatie direct verwezen zouden kunnen worden naar de gynaecoloog voor colposcopie en behandeling in dezelfde procedure. Vroege recidieven na behandeling (binnen 24 maanden) voor hooggradige cervicale intraepitheliale laesie (CIN II/III) zou mogelijk te wijten zijn aan inadequate behandeling, terwijl late recidieven (> 24 maanden) op het ontstaan van nieuwe laesies zou kunnen wijzen (25). In hoofdstuk 5, hebben we QMSP van 5 genpromoters (DAPK, C13ORF18, CADM1, CCNA1 en TFPI2) gebruikt om verschillen in genpromoter methylatie tussen patiënten met een vroeg recidief CIN II/III laesie en een laat recidief CIN II/III laesie te bepalen en tevens om de overeenkomst voor genpromoter methylatie te vergelijken tussen de initiële en recidief CIN II/III laesies in vroege en late recidief laesies. Gepaard weefsel werd gebruikt van 14 initiële CIN II/III patiënten en hun recidieven. Uit onze studie bleek dat vroege recidief CIN II/III laesies meer genpromoter methylatie hadden in vergelijking met de late recidief CIN II/III laesies in initiële laesies (p=0.016) als ook in de recidief laesies (p=0.032). Behalve voor C13ORF18 (k=1.00, p=0.014) in de vroege recidief CIN II/III laesies, was er geen overeenkomst in genpromoter methylatie tussen de initiële CIN II/III laesies en de recidief CIN II/III laesies zowel in de vroege als in de late recidief CIN II/III. Concluderend bleek dat de frequentie van genpromoter methylatie toeneemt in patiënten met een vroeg recidief CIN II/III laesie. Daarom zou er gesuggereerd kunnen worden dat vroege recidief laesies na behandeling voor CIN II/III niet alleen optreden door inadequate behandeling, maar dat deze laesies ook een meer progressieve vorm zouden zijn van CIN II/III. Bevolkingsonderzoek programma’s hebben ertoe bijgedragen dat de incidentie en mortaliteit van cervixcarcinoom is afgenomen. In Nederland is het totaal aantal non-responders (vrouwen die besluiten om niet deel te nemen aan het bevolkingsonderzoek voor cervixcarcinoom) ongeveer 30%, wat vergelijkbaar is met andere landen. Helaas wordt de helft van de cervixcarcinomen gediagnosticeerd in deze groep vrouwen (7;26-29). Een self-sampling methode zou de participatie van de non-responder groep met 30% doen toenemen (30). Bovendien bleken deze zelfverkregen samples representatief te zijn voor de HPV status van de cervix wanneer gebruik werd gemaakt van deze self-sampling methode (31). De combinatie van een methylatie merker met de self-sampling methode zou daarom de screening voor
132
Samenvatting premaligne aandoeningen aan de cervix sterk kunnen verbeteren. Hoofdstuk 6 beschrijft een studie waarin de haalbaarheid getoetst wordt voor het detecteren van DNA hypermethylatie met behulp van kwantitatieve methylatie specifieke PCR (QMSP) in cervico-vaginale lavages verzameld met een nieuw self-sampling apparaat. De methylatie status, cytomorfologie en hrHPV van cervico-vaginale lavages verkregen door de self-sampling methode werden geanalyseerd en vergeleken met de data van cervicale schraapsels van dezelfde 20 patiënten. Deze analyse toonde aan dat de overeenkomst tussen schraapsels en lavages voor QMSP hoog was: C13ORF18 k=0.600 (p=0.006), CADM1 k=0.583 (p=0.004) en CCNA1 k=0.479 (p=0.024). Vergelijkbare data werden waargenomen voor de hr-HPV test tussen schraapsels en lavages (k = 0.565, p=0.013). Tegelijkertijd was de overeenkomst van de cytomorfologie tussen schraapsels en lavages laag (k=0.273, p=0.076). Door de hoge overeenkomst van de DNA methylatie analyse in schraapsels en lavages kan dus worden geconcludeerd dat QMSP in cervico-vaginale lavages verkregen met behulp van een nieuw self-sampling apparaat groot potentieel heeft om maligne cervixcellen op te sporen. Momenteel wordt een vervolgonderzoek uitgevoerd om te valideren of methylatie detectie tussen cervico-vaginale lavages en schraapsels in patiënten verwezen naar onze kliniek met een afwijkend uitstrijkje eveneens in overeenstemming is.
133
Chapter 8 Toekomstvisie Vooralsnog is in Nederland de cervixcarcinoom screening nog steeds gebaseerd op cytomorfologie van cervix uitstrijkjes. Screening van vrouwen vindt plaats vanaf 30 tot 60 jaar en wordt elke 5 jaar herhaald. De nieuwe richtlijnen voor cervixcarcinoom screening door de Nederlandse Vereniging van Pathologie van 28 juni 2006, adviseert het gebruik van de hr-HPV DNA test in de triage van vrouwen met borderline cytologische afwijkingen (Pap2/Pap3A1), en stelt een nieuwe strategie voor gebaseerd op de resultaten van een studie door Bais et al. (32). In de nieuwe richtlijnen wordt na 6 maanden de cytologie herhaald plus een HPV DNA test bij alle vrouwen met een Pap2/Pap3A1. Als geen HPV wordt gedetecteerd blijven vrouwen met een Pap2/Pap3A1 in het screeningsprogramma zonder verwijzing naar de gynaecoloog en wordt na 12 maanden de cytologie en de HPV test nogmaals gedaan. Hr-HPV positieve vrouwen met een Pap2/Pap3A1 worden verwezen naar de gynaecoloog voor colposcopie. Van het cervixcarcinoom wordt gedacht dat het door meerdere factoren veroorzaakt wordt, waarbij HPV infecties worden beschouwd als de belangrijkste factor (33). Het risico om een HPV infectie te krijgen is sterk gerelateerd aan een vroege sex-arche en seksueel contact met meerdere partners. De cofactors, dat wil zeggen langdurig gebruik van orale anticonceptie, hoge pariteit, andere seksueel overdraagbare infecties, roken en virale cofactors zoals hoeveelheid virus, integratie, genotype en varianten beïnvloeden de waarschijnlijkheid van het behoud van de HPV infectie en de ontwikkeling naar een (pre-)maligne cervicale laesie (34). HPV DNA kan worden aangetoond in cytologische uitstrijkjes en histologische samples met behulp van verschillende methodes die de afgelopen 25 jaar zijn ontwikkeld. Onder deze technieken zijn een variëteit van target–amplificatie systemen zoals type-specifieke PCR en consensus-primer PCR en signaal-amplificerend immunoassay-gebaseerde nucleïnezuur hybridisatie methodes zoals de Hybrid Capture assay. De sensitiviteit van de hr-HPV test voor de detectie van cervixcarcinomen en CIN II/III laesies is ongeveer 95% (35;36). Dit is veel beter dan de sensitiviteit van conventionele uitstrijkjes en dunnelaag cytologie, variërend van 30% tot 87% voor beide methodes (37). De specificiteit van een positieve hr-HPV DNA test voor cervixcarcinomen en CIN II/III laesies is echter lager die van de conventionele en de dunnelaag cytologie. Hierdoor is er veel ruimte om nieuwe biomerkers voor de detectie van cervicale neoplasie te ontwikkelen. Aangezien het cervixcarcinoom zich ontwikkelt uit premaligne laesies, zou een perfecte methylatie merker bij cervixcarcinoom screening per definitie gemethyleerd moeten zijn in cervixcarcinomen en CIN II/III laesies en nooit in CIN I en controles. In hoofdstuk 3, hebben wij de methylatie status van 9 genpromoters geanalyseerd in patiënten met verschillende gradering van cervicale neoplasia. Het methylatie niveau van alle genpromoters ging omhoog naarmate de graad van de onderliggende laesie ernstiger werd, maar bij 8 van de 9 genpromoters werd ook al wat methylatie gezien in de controles (normale cervices). Om de methylatie analyse nu te kunnen implementeren in een diagnostische setting, zou men een merker moeten identificeren die altijd negatief is in normale cervices op een zodanige wijze dat nog steeds vele kankers
134
Samenvatting positief zijn. Alleen CCNA1 en C13ORF18 voldeden aan deze criteria (zie hoofdstuk 4). Beide genpromoters bleken potentieel te hebben om een diagnostische biomerker te zijn voor CIN II/III en kanker in een grote serie schraapsels. Beide genpromoters detecteerden 70% van de cervixcarcinomen en ongeveer 40% van de CIN II/III laesies. Bijna geen CIN 0 en CIN I laesies waren positief, wat resulteerde in een hoge specificiteit en positief voorspellende waarde. Het methylatie patroon van deze genen was vergelijkbaar in cervicale neoplasia, aangezien veel laesies positief waren voor beide genpromoters. De diagnostische waarde van een “methylatietest” door combinatie van deze 2 genen kon daardoor niet verbeterd worden. In colorectaal carcinoom heeft Frigola et al. gevonden dat DNA hypermethylatie veelvuldig plaatsvond in een specifiek gebied van >1 Mb groot, waarbij alle genen geen RNA expressie lieten zien (38). Aangezien zowel CCNA1 als C13ORF18 beide gelokaliseerd zijn op chromosoom 13 en dichtbij elkaar zitten, zou het mogelijk zijn dat hetzelfde mechanisme bestaat bij het cervixcarcinoom. Onze groep heeft echter in preliminair onderzoek aangetoond dat voor een selecte groep genpromoters in de regio tussen CCNA1 en C13ORF18 geen methylatie aantoonbaar was in cervixcarcinoom cellijnen. Eventueel zou een ander mechanisme voor methylatie een rol kunnen spelen in cervixcarcinomen of het berust gewoon op toeval dat deze 2 genpromoters hetzelfde methylatiepatroon laten zien. Mocht het toch regionaal verlies van chromosomen zijn, dan zou de regio tussen CCNA1 en C13ORF18 misschien niet alleen worden geïnactiveerd door promoter hypermethylatie, maar ook deregulatie van histon deacetylatie of nucleosoom remodellering zou belangrijk kunnen zijn. Om een methylatie-gebaseerde test te verkrijgen met een theoretische sensitiviteit van 100% voor de detectie van cervixcarcinomen in uitstrijkjes zijn we momenteel bezig om nieuwe gehypermethyleerde genen te vinden welke gelokaliseerd zijn in andere chromosomale regio’s. Deze nieuwe genen zouden het gat moeten vullen, waarna uiteindelijk een ideaal genpanel kan worden opgezet. Nieuwe genoom-brede methodologie kan worden gebruikt om CIN II/III en cervixcarcinoom
specifieke
methylatie
merkers
te
vinden
zoals
methylatie
DNA
immunoprecipitatie (MeDIP) (39) in combinatie met methylatie-specifieke oligonucleotide microarrays (tiling arrays) (39;40) of sequencing (41) en Illumina GoldenGate® Methylatie (zie hoofdstuk 2). Met MeDIP wordt gemethyleerd DNA verrijkt door middel van immunoprecipitatie van 5mC residuen (39). Vergelijkbaar met het gebruik van de MeDIP, zou men ook gemethyleerd DNA kunnen opzuiveren door gebruik te maken van antilichaam-gekoppelde methyl-bindende domein (MBD) eiwitten (m.a.w. chromatine immunoprecipitatie (ChIP)) (42-44). De voordelen van MeDIP/ChIP zijn de kleine hoeveelheden DNA die nodig zijn om deze experimenten uit te voeren en de mogelijkheid om gebruik te maken van in het archief opgeslagen paraffine weefsel, aangezien de DNA grootte die gebruikt wordt als input voor MeDIP/ChIP tussen de 300 en 1000 bp moet zijn, waardoor retrospectieve studies mogelijk zijn. Voor high-throughput sequencing zijn er momenteel een aantal technologieën beschikbaar, waaronder pyrosequencing (Roche/454), sequencing door ligatie (ABI SOLiD) en de reversibele eind sequencing (Illumina/Solexa). Deze technologieën zorgen ervoor dat grote hoeveelheden DNA snel en goedkoop kunnen worden gesequenced, maar alle hebben het nadeel dat ze korte (<400 nt) of erg korte (36–50 nt) sequenties lezen. Verder kunnen deze next-generation
135
Chapter 8 sequencing technieken na elkaar worden gebruikt om door middel van onafhankelijke methodes het hele methylatie genoom te kunnen valideren. Tot op heden zijn deze methodes echter nog niet gebruikt voor de identificatie van cervixcarcinoom specifieke methylatie merkers. Profylactische HPV vaccins zijn momenteel goedgekeurd door de FDA en zullen worden geïntroduceerd in landelijke vaccinatie programma’s (45-48). Binnen 20 jaar zal dit hoogstwaarschijnlijk resulteren in een verlaging van het aantal cervixcarcinomen en voorstadia, waarbij echter tegelijkertijd het aantal vals-positieve testresultaten wordt verhoogd. Voor de detectie van cervix laesies die zullen blijven voorkomen zal daarom een betere test met een hogere specificiteit nodig zijn. QMSP heeft de mogelijkheid om te worden ingezet als een nieuw screeningsinstrument afhankelijk van de beschikbaarheid van optimale gemethyleerde genen. Door de lage sensitiviteit van de huidige cervixcarcinoom specifieke methylatie merkers in vergelijking met de hr-HPV test is de weg naar klinische toepassing van QMSP nog lang. Met het
ontdekken
van
nieuwe
genpromoters
die
specifieke
methylatie
laten
zien
in
cervixcarcinomen en CIN II/III laesies zal de QMSP sensitiever zijn, terwijl de hoge specificiteit behouden blijft.
136
Samenvatting Reference List (1) Parkin DM, Pisani P, Ferlay J. Estimates of the worldwide incidence of 25 major cancers in 1990. Int J Cancer 1999 Mar 15;80(6):827-41. (2) Parkin DM, Bray F, Ferlay J, Pisani P. Global cancer statistics, 2002. Ca-A Cancer Journal for Clinicians 2005 Mar;55(2):74-108. (3) Waggoner SE. Cervical cancer. Lancet 2003 Jun 28;361(9376):2217-25. (4) McCredie MR, Sharples KJ, Paul C, Baranyai J, Medley G, Jones RW, Skegg DC. Natural history of cervical neoplasia and risk of invasive cancer in women with cervical intraepithelial neoplasia 3: a retrospective cohort study. Lancet Oncol 2008 May;9(5):425-34. (5) Mitchell MF, Tortolero-Luna G, Wright T, Sarkar A, Richards-Kortum R, Hong WK, Schottenfeld D. Cervical human papillomavirus infection and intraepithelial neoplasia: a review. J Natl Cancer Inst Monogr 1996;(21):17-25. (6) Hutchinson ML, Berger BM, Farber FL. Clinical and cost implications of new technologies for cervical cancer screening: the impact of test sensitivity. Am J Manag Care 2000 Jul;6(7):766-80. (7) Peto J, Gilham C, Fletcher O, Matthews FE. The cervical cancer epidemic that screening has prevented in the UK. Lancet 2004 Jul 17;364(9430):249-56. (8) Koss LG. The Papanicolaou Test for Cervical-Cancer Detection - A Triumph and A Tragedy. Jama-Journal of the American Medical Association 1989 Feb 3;261(5):73743. (9) Larsen NS. Invasive Cervical-Cancer Rising in Young White Females. Journal of the National Cancer Institute 1994 Jan 5;86(1):6-7. (10) Ostor AG. Natural-History of Cervical Intraepithelial Neoplasia - A Critical-Review. International Journal of Gynecological Pathology 1993 Apr;12(2):186-92. (11) Chen CL, Liu SS, Ip SM, Wong LC, Ng TY, Ngan HY. E-cadherin expression is silenced by DNA methylation in cervical cancer cell lines and tumours. Eur J Cancer 2003 Mar;39(4):517-23. (12) Cohen Y, Singer G, Lavie O, Dong SM, Beller U, Sidransky D. The RASSF1A tumor suppressor gene is commonly inactivated in adenocarcinoma of the uterine cervix. Clin Cancer Res 2003 Aug 1;9(8):2981-4. (13) Dong SM, Kim HS, Rha SH, Sidransky D. Promoter hypermethylation of multiple genes in carcinoma of the uterine cervix. Clinical Cancer Research 2001 Jul;7(7):1982-6. (14) Ivanova T, Petrenko A, Gritsko T, Vinokourova S, Eshilev E, Kobzeva V, Kisseljov F, Kisseljova N. Methylation and silencing of the retinoic acid receptor-beta 2 gene in cervical cancer. BMC Cancer 2002 Mar 21;2:4. (15) Ivanova T, Vinokurova S, Petrenko A, Eshilev E, Solovyova N, Kisseljov F, Kisseljova N. Frequent hypermethylation of 5' flanking region of TIMP-2 gene in cervical cancer. Int J Cancer 2004 Mar 1;108(6):882-6. (16) Muller HM, Widschwendter A, Fiegl H, Goebel G, Wiedemair A, Muller-Holzner E, Marth C, Widschwendter M. A DNA methylation pattern similar to normal tissue is associated with better prognosis in human cervical cancer. Cancer Lett 2004 Jun 25;209(2):231-6.
137
Chapter 8 (17) Narayan G, rias-Pulido H, Nandula SV, Basso K, Sugirtharaj DD, Vargas H, Mansukhani M, Villella J, Meyer L, Schneider A, Gissmann L, Durst M, et al. Promoter hypermethylation of FANCF: Disruption of Fanconi Anemia-BRCA pathway in cervical cancer. Cancer Research 2004 May 1;64(9):2994-7. (18) Shivapurkar N, Toyooka S, Toyooka KO, Reddy J, Miyajima K, Suzuki M, Shigematsu H, Takahashi T, Parikh G, Pass HI, Chaudhary PM, Gazdar AF. Aberrant methylation of trail decoy receptor genes is frequent in multiple tumor types. International Journal of Cancer 2004 May 1;109(5):786-92. (19) Sova P, Feng Q, Geiss G, Wood T, Strauss R, Rudolf V, Lieber A, Kiviat N. Discovery of novel methylation biomarkers in cervical carcinoma by global demethylation and microarray analysis. Cancer Epidemiol Biomarkers Prev 2006 Jan;15(1):114-23. (20) Wisman GB, Nijhuis ER, Hoque MO, Reesink-Peters N, Koning AJ, Volders HH, Buikema HJ, Boezen HM, Hollema H, Schuuring E, Sidransky D, van der Zee AG. Assessment of gene promoter hypermethylation for detection of cervical neoplasia. Int J Cancer 2006 May 30. (21) Steenbergen RD, Kramer D, Meijer C, Braakhuis B, Verheijen R, Stern PL, Snijders PJ. TSLC1 gene silencing by promotor hypermethylation and allelic loss during cervical carcinogenesis. J Natl Cancer Inst 2004 Aug 2;96(4):294-305. (22) Kitkumthorn N, Yanatassaneejit P, Kiatpongsan S, Phokaew C, Trivijitsilp P, Termrungruanglert W, Tresukosol D, Triratanachat S, Niruthisard S, Mutirangura A. Cyclin A1 promoter hypermethylation in human papillomavirus-associated cervical cancer. BMC Cancer 2006 Mar 8;6(1):55. (23) Hoque MO, Kim MS, Ostrow KL, Liu J, Wisman GB, Park HL, Poeta ML, Jeronimo C, Henrique R, Lendvai A, Schuuring E, Begum S, et al. Genome-wide promoter analysis uncovers portions of the cancer methylome. Cancer Res 2008 Apr 15;68(8):2661-70. (24) Ongenaert M, Wisman GB, Volders HH, Koning AJ, van der Zee AG, van Criekinge W., Schuuring E. Discovery of DNA methylation markers in cervical cancer using relaxation ranking. BMC Med Genomics 2008 Nov 24;1(1):57. (25) Bigrigg A, Haffenden DK, Sheehan AL, Codling BW, Read MD. Efficacy and safety of large-loop excision of the transformation zone. Lancet 1994 Jan 1;343(8888):32-4. (26) Sasieni PD, Cuzick J, Lynch-Farmery E. Estimating the efficacy of screening by auditing smear histories of women with and without cervical cancer. The National Coordinating Network for Cervical Screening Working Group. Br J Cancer 1996 Apr;73(8):1001-5. (27) Sawaya GF, Grimes DA. New technologies in cervical cytology screening: a word of caution. Obstet Gynecol 1999 Aug;94(2):307-10. (28) Bulk S, Visser O, Rozendaal L, Verheijen RH, Meijer CJ. Cervical cancer in the Netherlands 1989-1998: Decrease of squamous cell carcinoma in older women, increase of adenocarcinoma in younger women. Int J Cancer 2005 Mar 1;113(6):1005-9. (29) Bos AB, Rebolj M, Habbema JD, van BM. Nonattendance is still the main limitation for the effectiveness of screening for cervical cancer in the Netherlands. Int J Cancer 2006 Nov 15;119(10):2372-5. (30) Bais AG, van Kemenade FJ, Berkhof J, Verheijen RH, Snijders PJ, Voorhorst F, Babovic M, van BM, Helmerhorst TJ, Meijer CJ. Human papillomavirus testing on selfsampled cervicovaginal brushes: an effective alternative to protect nonresponders in cervical screening programs. Int J Cancer 2007 Apr 1;120(7):1505-10. 138
Samenvatting (31) Brink AA, Meijer CJ, Wiegerinck MA, Nieboer TE, Kruitwagen RF, van KF, Fransen DN, Hesselink AT, Berkhof J, Snijders PJ. High concordance of results of testing for human papillomavirus in cervicovaginal samples collected by two methods, with comparison of a novel self-sampling device to a conventional endocervical brush. J Clin Microbiol 2006 Jul;44(7):2518-23. (32) Bais AG, Rebolj M, Snijders PJ, de Schipper FA, van der Meulen DA, Verheijen RH, Voorhorst F, van BM, Meijer CJ, Helmerhorst TJ. Triage using HPV-testing in persistent borderline and mildly dyskaryotic smears: proposal for new guidelines. Int J Cancer 2005 Aug 10;116(1):122-9. (33) Bosch FX, Lorincz A, Munoz N, Meijer CJ, Shah KV. The causal relation between human papillomavirus and cervical cancer. J Clin Pathol 2002 Apr;55(4):244-65. (34) Castellsague X, Munoz N. Chapter 3: Cofactors in human papillomavirus carcinogenesis--role of parity, oral contraceptives, and tobacco smoking. J Natl Cancer Inst Monogr 2003;(31):20-8. (35) Almonte M, Ferreccio C, Winkler JL, Cuzick J, Tsu V, Robles S, Takahashi R, Sasieni P. Cervical screening by visual inspection, HPV testing, liquid-based and conventional cytology in Amazonian Peru. International Journal of Cancer 2007 Aug 15;121(4):796802. (36) Lorenzato M, Bory JP, Cucherousset J, Nou JM, Bouttens D, Thil C, Dez F, Evrard G, Quereux C, Birembaut P, Clavel C. Usefulness of DNA ploidy measurement on liquidbased smears showing conflicting results between cytology and high-risk human papillomavirus typing. American Journal of Clinical Pathology 2002 Nov;118(5):70813. (37) Nanda K, McCrory DC, Myers ER, Bastian LA, Hasselblad V, Hickey JD, Matchar DB. Accuracy of the Papanicolaou test in screening for and follow-up of cervical cytologic abnormalities: a systematic review. Ann Intern Med 2000 May 16;132(10):810-9. (38) Frigola J, Song J, Stirzaker C, Hinshelwood RA, Peinado MA, Clark SJ. Epigenetic remodeling in colorectal cancer results in coordinate gene suppression across an entire chromosome band. Nat Genet 2006 May;38(5):540-9. (39) Weber M, Davies JJ, Wittig D, Oakeley EJ, Haase M, Lam WL, Schubeler D. Chromosome-wide and promoter-specific analyses identify sites of differential DNA methylation in normal and transformed human cells. Nat Genet 2005 Aug;37(8):85362. (40) Wilson IM, Davies JJ, Weber M, Brown CJ, Alvarez CE, MacAulay C, Schubeler D, Lam WL. Epigenomics: mapping the methylome. Cell Cycle 2006 Jan;5(2):155-8. (41) Down TA, Rakyan VK, Turner DJ, Flicek P, Li H, Kulesha E, Graf S, Johnson N, Herrero J, Tomazou EM, Thorne NP, Backdahl L, et al. A Bayesian deconvolution strategy for immunoprecipitation-based DNA methylome analysis. Nat Biotechnol 2008 Jul;26(7):779-85. (42) Ballestar E, Paz MF, Valle L, Wei S, Fraga MF, Espada J, Cigudosa JC, Huang TH, Esteller M. Methyl-CpG binding proteins identify novel sites of epigenetic inactivation in human cancer. EMBO J 2003 Dec 1;22(23):6335-45. (43) Gebhard C, Schwarzfischer L, Pham TH, Schilling E, Klug M, Andreesen R, Rehli M. Genome-wide profiling of CpG methylation identifies novel targets of aberrant hypermethylation in myeloid leukemia. Cancer Res 2006 Jun 15;66(12):6118-28. (44) Rauch T, Li H, Wu X, Pfeifer GP. MIRA-assisted microarray analysis, a new technology for the determination of DNA methylation patterns, identifies frequent
139
Chapter 8 methylation of homeodomain-containing genes in lung cancer cells. Cancer Res 2006 Aug 15;66(16):7939-47. (45) Villa LL, Costa RL, Petta CA, Andrade RP, Ault KA, Giuliano AR, Wheeler CM, Koutsky LA, Malm C, Lehtinen M, Skjeldestad FE, Olsson SE, et al. Prophylactic quadrivalent human papillomavirus (types 6, 11, 16, and 18) L1 virus-like particle vaccine in young women: a randomised double-blind placebo-controlled multicentre phase II efficacy trial. Lancet Oncol 2005 May;6(5):271-8. (46) Harper DM, Franco EL, Wheeler C, Ferris DG, Jenkins D, Schuind A, Zahaf T, Innis B, Naud P, De Carvalho NS. Efficacy of a bivalent L1 virus-like particle vaccine in prevention of infection with human papillomavirus types 16 and 18 in young women: a randomised controlled trial. The lancet 2004 Nov 13;364(9447):1757-65. (47) Koutsky LA, Ault KA, Wheeler CM, Brown DR, Barr E, Alvarez FB, Chiacchierini LM, Jansen KU. A controlled trial of a human papillomavirus type 16 vaccine. N Engl J Med 2002 Nov 21;347(21):1645-51. (48) Hughes JP, Garnett GP, Koutsky L. The theoretical population-level impact of a prophylactic human papilloma virus vaccine. Epidemiology 2002 Nov;13(6):631-9.
140