staatstoezicht op
Radionucliden-laboratoiia
de Volksgezondheid
7
Nn /CCI -Pi.'bL--"S'3-Jl ,
PUBLIKATIE 83-02
ZZoH
O ^ p ™
Ministerie van Voikshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
Radionucliden-laboratoria Richtlijnen voor inrichting van en werken in radionucliden-laboratoria
Opgesteld door de Directie Stråling van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in samenwerking met de Kernfysische Dienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Inhoud:
1 2 3
4
5 6
Inleiding Klasse-indeling Constructie 3.1 Situering 3.2 Brandwerendheid 3.3 Stralingsafscherming 3.4 Indeling der ruimten 3.5 3enodigde ruimte 3.5.1 Werkruimten 3.5.2 Hulpruimten 3.5.2.1 De bergplaats voor radioactieve stoffen 3.5.2.2 De bergplaats voor radioactieve afvalstoffen 3.5.2.3 De ruimte voor het afvoersysteem voor vloeibare radioactieve afvalstoffen 3.6 Arbeidshygiéne en bescherming 3.7 Decontamineerbaarheid 3.8 Leidingwerk 3.8.1 Electra 3.8.2 Water 3.8.3 Sanitair 3.8.4 Verwarming 3.9 Ventilatie Inventaris van radionucliden-taboratoria 4.1 Afzuigkasten 4.2 Laminar flow-kasten 4.3 Koude kamers en wanden 4.4 Afvoersysteem voor vloeibaar radioactief afval 4.5 Laboratoriumtafels 4.6 Overig meubilair 4.7 Meetinstrumentatie Deskundigheid Veiligheidsvoorschriften Bijlagen:
1 2 3 4 5 6 7 8 2
4 7 7' 7 7 8 8 8 10 10 11 11 12 12 13 13 13 14 14 15 18 18 18 19 20 22 22 23 24 25 27
B-laboratorium C-laboratorium D-laboratorium als zelfstandige eenheid D-laboratorium in combinatie met c5- of C-iabontorium Toedieningsruimte c.q. meetruimt met toediening in ziekenhuizen voor diagnostisch onderzoek Indeling van nucliden naar radiotoxiciteit Indeling van radionucliden-laboratoria Vergunningsysteem
Voorwoord
Deze richtlijnen zijn oppesteld in nauwe samenwerking met de Directie Stråling van net Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en met de Kernfysische Dienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Bij de totstandkoming waren eveneens de regionale inspecties van de Volksgezondheid voor de Milieuhygiéne en de Arbeidsinspecties betrokken. Voorts is er op onderdelen overleg geweest met een vertegenwoordiging van de Verenigir.g van Exploitanten van Waterleidingbedrijven in Nederland (VEWIN) en met de Nederlandse Vereniging voor Nucleaire Geneeskunde. De richtlijnen zijn bedoeld als leidraad voor toezichthoudende instanties bij de uitvoering van hun taken en voorts voor een ieder die betrokken is bij de bouw, de inrichting van en het werken in radionuclidenlaboratoria. Bij deze laatste enigszins ruim omschreven doelgroep kan worden gedacht aan stralingsbeschermingsdeskundigen, aan architecten- en adviesbureaus en aan installatiebedrijven. Deze publikatie zal de uniformiteit Nj het toezicht bevorderen, en een nuttige handleiding vormen voor potentiale vergunningaanvragers. De Hoofdinspecteur van de Volksgezondheid voor de Milieuhygiéne, Ir. M.E.E. Enthoven.
3
Inleiding
Het werken met gevaarlijke stoffen is vanouds o.ngeven met voorzorgsmaatregelen, die het risico van verspreiding in het milieu en schade voor de menselijke gezondheid moeten beperken tot een aanvaardbaar niveau. Radioactieve stoffen vormen eveneens een potentiale gevarenbron en de maatregelen bij gebruik van gevaarlijke stoffen kunnen dan ook in vele opzichten als eerste richtlijn voor het werken met radionucliden worden gebruikt. De maatregelen zijn bedoeld om ongewenste verspreiding van deze stoffen en de daaruit voortkomende mogelijkheid van uit- of inwendige besmetting van mensen, dieren planten of goederen te voorkomen. De maatregelen gericht op de veiligheid bij het toepassen van radionucliden resulteren in voorschriften op de volgende gebieden: — klasse-indeling, constructie en inrichting van laboratoria; — werk- en veiligheidsvoorschriften; — eisen met betrekking tot de deskundigheid van de gebruikers. Deze onderwerpen worden in het volgende nader uitgewerkt. In de bijlagen 1 tot en met 5 worden beknopte samenvattingen gegeven van de eisen die aan de verschillende ruimten worden gesteld.
Klasse-indehng
Werkruimten waarin met radioactieve stoffen wordt gewerkt, zijn ingedeeld in de klassen A, B en C in volgorde van afnemend risico (Advies van de Gezondheidsraad van 28 november 1962). In aanvulling op deze klassen is nog een D-laboratorium gedefinieerd in het advies van de Gezondheidsraad van 29 maart 1978. Bijlage 7 geeft een schematisch overzicht van de indeling van radionuclidenlaboratoria. In verband met het zeer beperkt voorkomen van Alaboratoria en de doorgaans specialistische werkzaamheden, welke hierin plaatsvinden, zutlen Aiaboratoria hier buiten beschouwing worden gelaten. De maximaal voor bewerking of opslag toegestane hoeveelheden radioactiviteit (k) voor de klassen B en C kunnen worden bepaald met behulp van de formule: k = iO n + p - 6 , waarin n = de radiotoxiciteitsgroep van het nuclide (zie verder) p = een maat voor de kans op verspreiding, bij aen bepaald soort werkzaamheden (zie verder) k in curie* voor een B-laboratorium k in millicurie voor een C-laboratorium De waarde van de index n in de formule is: n = 1 voor zeer hoog radiotoxische nucliden n = 2 voor hoog radiotoxische nucliden n = 3 voor matig radiotoxische nucliden n = 4 voor laag radiotoxische nucliden. De indeling van de radionucliden in de 4 toxiciteitsklassen is gegeven in bijlage 6. Door de invoering van het SI stelsel zal de term curie meer en meer vervangen worden door de term becquerel. Hierbij komt 1 curie overeen met 3,7.1010 Bq. Voor de toepassing van de ,,k-formule" is hier om praktische redenen de eenheid curie gehandhaafd.
De waarde voor de index p in deze formule correspondeert met de volgende bewerkingen: p = 1 bewerking met een zeer grote kans op verspreiding zoals de bewerking van of het werken met poedervormige stoffen. p = 2 bewerking met een grote kans op verspreiding. p = 3 matige kans op verspreiding, zoals normale natte bewerking. p = 4 geringe kans op verspreiding, zoals eenvoudige natte bewerking. p = 5 opslag. In het bijzonder door de opkomst van de techniek van de radio-immuno-assay (RIA) bleek er behoefte te bestaan aan een radionucliden-laboratorium waarin met activiteiten juist boven de vergunningplichtige grens zou kunnen worden gewerkt. Daartoe is het D-taboratorium ingevoerd. Een D-laboratorium kan zowel als zelfstandige eenheid als in samenhang met bijvoorbeeld een C-laboratorium voorkomen. De maximaal te bewerken hoeveelheden zijn 5, 50 en 500 microcurie voor radionucliden van de toxiciteitsgroep met index n = 2, 3 en 4 respectievelrjk, bij een verspreidingskans p = 3. Bij toepassing van de „k-formule" moeten de gevonden k-waarden door 20 gedeeld worden en wordt de activiteit uitgedrukt in millicurie. Evenals in een C-laboratorium zijn radionucliden van toxiciteitsgroep n= 1 niet toegestaan. Bovendien mogert in een D-laboratorium geen handelingen met een grote kans op verspreiding »an radioactiviteit (p = 1 en 2) worden uitgevoerd en is de per week maximaal te hanteren activiteit beperkt tot tweemaal de werkhoeveelheid. In onderstaande hoofdstukken zullen de constructie- en inrichtingseisen voor de verschillende laborator i a worden geformuleerd. De bepalingen ten aanzien van laboratoria krachtens andere wetten dan de Kernenergiewet blijven onverkort van toepassing.
6
3
Constructie
3.1
Situering De situering van een radionucliden-laboratorium moet zodanig zijn, dat het bij brand gemakkelijk voor de brandweer te bereiken is, en dat de kans op radioactieve besmetting van het gebouw ten gevolge van blussingswerkzaamheden zo gering mogelijk is. Dit gegeven leidt ertoe dat een situering op de begane grond of in het souterrain te prefereren is. Bij een B-laboratorium moet aan deze voorkeur een zodanig bindend karakter worden toegekend dat hiervan slechts bij hoge uitzondering mag worden afgeweken. In dat gevai moet de voorraadkluis zich op de begane grond of in het souterrain bevinden en dient het transport van de radioactieve preparaten te geschieden met een liftje dat het B-laboratorium met de kluis verbindt.
3.2
Brandwerendheid Een radionucliden-laboratorium dient evenals elk chemisch laboratorium van brandwerende materialen te zijn geconstrueerd. Indien een radionuclidenlaboratorium in een noodgebouw of in een semipermanente behuizing is gepland, is het zaak hieraan speciale aandacht te besteden.
3.3
Stralingsafscherming Voor laboratoria op C- en D-niveau zal dit punt doorgaans geen rol van betekenis spelen. Bij Blaboratoria kan het wellicht noodzakelijk blijken aan de stralenwerendheid van de wanden speciale aandacht te besteden. Dit zal mede kunnen afhangen van de bestemming van de nevenliggende ruimten. Overigens dient men er naar te streven de afschermingsvoorzieningen zo dicht mogelijk bij de bron aan te brengen. Wel zal bij een B-laboratorium aandacht aan de constructie van de vloer en de zuurkasten geschonken moeten worden, opdat het draagvermogen groot genoeg is om de tildens werkzaamheden noodzakelijk geachte constructies van loodstenen, bestemd als stralingsafscherming, ?e kunnen dragen.
34
Indelina der ruimten De indelmg van de vertrekken dient zodanig te zijn, dat ruimten voor radiologische werkzaamheden goed gescheiden zijn van de andere. De eerstgenoemde moeten als zodanig duidelijk door borden zijn aangegeven (gecontroleerde zone).
3.5
Benodigde ruimte De voor een radionucliden-laboratorium benodigde ruimte kan sterk variéren en hangt onder meer af van de functie die het vervult binnen de afdeling cf binnen de instelling waarvan het een onderdeel is. Ook de categorie waartoe het laboratorium behoort heeft zijn weerslag op de ruimtebehoefte.
3.5.1 Werkruimten In zijn meest eenvoudige vorm wordt het radionuclidenlaboratorium ondergebracht in één ruimte, waarin gezien het niveau van de werkzaamheden (te denken is bijvoorbeeld aan een RIA-lab) ook de meetapparatuur is ondergebracht. Meestal is echter de meetapparatuur wegens het vereiste lage niveau van de achtergrondstraling in een separate ruimte opgesteld. Deze ruimte kan al dan niet deel uitmaken van het radionuclidenlaboratorium. Het ruimtebeslag van een 6-laboratorium is in de meeste ge val len groter omdat bij de toegang tot het laboratorium een sluis moet worden aangebracht. Deze sluis vormt het overgangsgebied tussen het Blaboratorium en de niet gecontroleerde ruimten en heeft onder andere tot doel in de werkruimte permanent een lichte onderdruk ten opzichte van de omliggende ruimten te kunnen håndhaven. Het is in de praktische stralingshygiéne gebruikelijk de sluis te verdelen in een schoon en een potentieel besmet gebied. Deze verdeling kan worden bereikt door middel van een overstapbank, doch ook een louter visuele aanduiding is acceptabel. In de sluis dienen gescheiden opbergmogelijkheden te zijn voor de normale laboratoriumkleding en de
1
radiologische werkkleding die uitsluitend in het Blaboratorium wordt gedragen. Voorts dient de mogelijkheid aanwezig te zijn dat men zich in geval van een radioactieve besmetting kan ontsmetten. Voor dat doel is in de sluis of parallel met de sluis in een decontaminatie-douche voorzien die zodanig is gesitueerd dat deze toegankelijk is vanuit het laboratorium of vanuit het „actieve" deel van de sluis en waarbij na ontsmetting een directe doorgang naar het onbesmette deel van de sluis mogelijk is. De sluis moet zijn voorzien van een wasbak en apparatuur voor het meten van radioactieve besmetting van oppervlakken (handen, kleding of voorwerpen).
Men ontmoet echter niet slechts enkelvoudige, op zichzelf staande radionucliden-laboratoria. Veelal zal men combinaties van radionucliden-laboratoria aantreffen, soms van verschillende werkniveaus, die behoren tot een organisatorische eenheid en die tezamen een radionucliden-afdeling vormen. Deze situatie zal bijvoorbeeld bij universiteitslaboratoria voorkomen waar tracermethodieken met radionucliden een integraal deel van de research uitmaken. In een andere vorm treft men deze aan bij moderne centra voor nucleaire geneeskunde in ziekenhuizen. Vooral in het laatste geval is de ruimtebehoefte groot, niet alleen wegens de organisatorisch gewenste scheiding tussen het in vitro- en in vivo onderzoek, doch ook door de uitbreiding van diagnostische methodieken, die de behoefte aan een aantal hulpruimten met zich meebrengt. Hierbij moet gedacht worden aan een applicatieruimte waarin een patient een bepaald radioactief preparaat krijgt toegediend en een wachtruimte, waarin de te behandelen en behandelde patienten en indien begeleiding noodzakelijk is, hun begeleiders kunnen verblijven. Soms kan het gewenst zijn een speciale wachtruimte voor bedpatiénten te reserveren. Tenslotte dienen er een of meerdere ruimten te zijn waarin de meetapparatuur (gammacamera's, scanners etc.) staat opgesteld,
9
en waar het eigenlijke diagnostische onderzoek plaats vindt. In radionucliden-ruimten, waar met proefdieren wordt gewerkt, dienen de met radioactieve stoffen behandelde dieren te worden afgezonderd in speciaal daarvoor bestemde kooien of dergelijke welke goed decontamineerbaar moeten zijn. Tevens dienen deze ruimten voldoende geventileerd te worden (minimaal 10 x per uur). 3.5.2 Hulpruimten 3.5.2.1 De bergplaats van radioactieve stoffen. De opslag van radionucliden welke niet tot de normale werkvoorraad behoren vindt plaats in een brandwerende, afsluitbare bergplaats. De dimensionering hiervan zal afhankelijk zijn van de intensiteit van de werkzaamheden. In het eenvoudigste geval zal een geldkistje adequaat blijken te zijn; voor grote radionuclidenlaboratoria kan het aanbeveling verdienen een speciale kluisruimte te ontwerpen, die geventileerd dient te worden (5x per uur). De binnenzijde van de bergplaats moet gemakkelijk te decontamineren zijn. De buitenzijde van de bergplaats moet het opschrift "RADIOACTIEVE STOFFEN" en het betreffende gevarenteken dragen. De bergplaats mag niet voor een ander doel worden gebruikt. Het exposietempo op 10 cm van de buitenzijde van alle wanden mag, ook bij de maximaal te verwachten inhoud van de bergplaats niet meer bedragen dan 0,1 millirontgen per uur. De bergplaats moet gesloten worden met een deugdelijk slot, waarvan de sleutel wordt beheerd door een daarvoor aangewezen persoon. Een technetium-generator dient, voorzover deze in een C-laboratorium wordt gebruikt en de activiteit de met de onder 1 genoemde formule berekende maximaal toegestane hoeveelheid voor opslag te boven gaat, in een
10
uitsluitend voor deze generator bestemde, brandwerende bergplaats te worden opgeslagen, ook tijders elutie-werkzaamheden. N.B.: Ook de voorraad aan radionucliden welke in een explosievrije koelkast of vrieskast moet worden bewaard, dient zich in een brandwerend kistje te bevinden. 3.5.2.2 De bergplaats voor radioactieve afvalstoffen. Radioactieve afvalstoffen worden in een aparte, afgesloten en brandwerende ruimte opgeslagen totdat afvoer door de ophaaldienst plaatsvindt of indien het kortlevende nucliden betreft totdat deze zijn vervallen. Deze ruimte kan een afgescheiden deel van het radionucliden-laboratorium zijn, doch situering elders, bijvoorbeeld bij een centraal afvalwater opvangsysteem is eveneens mogelijk. De wanden en vloer van de bergruimte moeten goed decontamineerbaar zijn. Er dient voor te worden gezorgd dat in geval van lekkage van één van de afvalvaten de radioactiviteit niet buiten de afvalbergplaats wordt verspreid. Dit kan worden bereikt door de bergruimte te voorzien van een verhoogde drempel die vloeiend afloopt naar ruimte en gang of door de vaten te plaatsen in bakken die het volume van genoemde vaten kunnen bevatten. Enige vorm van ventilatie is wenselijk. Als richtlijn kan een verversingsvoud van 5 x per uur worden aangehouden. 3.5.2.3 De ruimte voor het afvoersysteem voor vfoeibare radioactieve afvalstoffen Aangezien directe ongecontroleerde lozing van met radionucliden besmet afvalwater niet mag plaatsvinden dient hiervoor een opvangsysteem aanwezig te zijn. Bij B-laboratoria en bij grote complexen van radionucliden-laboratoria zal een centraal afvalwateropvangsysteem de meest aangewezen oplossing zijn om lozingen te kunnen controleren. Daarvoor zal, veelal in het souterrain, een ruimte gecreéerd worden. Even-
II
tueel kan deze ruimte ook benut worden voor de opslag van radioactieve afvalstoffen. Arbeidshygiéne en -bescherming De Arbeidsinspectie stelt eisen ten aanzien van de aanwezigheid van daglicht in de werkruimte aismede aan de hoogte van de werkruimte. Hiermede dient reeds in net ontwerpstadium rekening te worden gehouden, in het bijzonder indien net voornemen bestaat het radionucliden-laboratorium in het souterrain te situeren. Onder bepaalde condities, met name indien men kan aantonen niet langer dan ca. 2 uur per dag in een dergelijke werkruimte te verblijven, is het mogelijk ontheffing bij het Districtshoofd der Arbeidsinspectie te verkrijgen. Verder dient ieder laboratorium voorzien te zijn van twee uitgangen om in geval van calamiteiten zoals brand snelle en veilige vluchtwegen te garanderen. De toegang tot de werkruimten moet afsluitbaar zijn. Decontamineerbaarheid Het gehele laboratorium zal zoveel mogelijk stofvrij gehouden moeten worden, wat inhoudt dat de mogelijkheid tot stofophoping niet aanwezig mag zijn. In een radionucliden-laboratorium moeten vloeren en wanden met het oog op mogelijke radioactieve besmetting, van glad, gemakkelijk te decontamineren materiaal zijn voorzien. De vloer dient bij voorkeur kuipvormig te zijn en naadloos (bijvoorbeeld door middel van kit) te zijn verbonden met het wandmateriaal. In C- en Dlaboratoria moet deze wandbekleding minimaal tot 2 meter boven het vloeroppervlak worden aangebracht. De gebruikte materialen voor vloeren en wanden moeten bestand zijn tegen de in een laboratorium gebruikelijke chemische en mechanische invloeden. Het gebruik van tegels voor vloeren of wanden is in verband met de slechte decontamineerbaarheid van de voegen, niet toegestaan. Met name in een B-laboratorium moet ook bij de keuze van de piafonds en de lichtarmaturen aandacht aan de decontamineerbaarheid en stofvrijheid worden geschon-
ken. De aanwezigheid van gordijnen, wanddecoraties, planten en dergelijke is niet toegestaan. Wei toegestaan zijn goed te decontamineren zonweringen. Uitgangen naar niet-radiologische werkruimten dienen te zijn voorzien van vloeiend verlopende drempels welke eveneens gemakkelijk decontamineerbaar zijn uitgevoerd en naadloos zijn verbonden met de vloer. 3.8
Leidingwerk. Het verdient aanbeveling dat leidingen zoveel mogelijk achter wanden worden weggewerkt, doch zodanig dat de aftakkingen of verbindingen zonder hak- of breekwerk ber&ikbaar zijn voor reparatie. Leidingdoorvoeren behoren glad en naadloos te zijn afgewerkt. Indien wordt gekozen voor leidingdoorvoeren die door de vloer lopen en niet in de onderbouw van een vaste werktafel zijn ingebouwd, dienen deze doorvoeren met een verhoging te worden uitgevoerd, die rondom naadloos met het vloermateriaal is verbonden.
3.8.1 Electra In een C- en D-laboratorium mogen elektriciteitsleidingen verticaal vanuit het plafond worden aangebracht langs de muren of via leidingkokers tot ca. 1,5 meter uit de vloer. In een B-laboratorium moeten deze zijn weggewerkt in de muur. 3.8.2 Waterleidingen. De waterleidingbedrijven verbinden aan hun leveringsvoorwaarden eisen die erop gericht zijn te voorkomen dat het leidingnet wordt besmet door terugstroming vanuit de drinkwaterinstallatie. Deze eisen zijn strenger naarmate de kans op terugstroming groter is en de eventuele nadelige gevolgen daarvan ernstiger zijn. Voor een C- of D- laboratorium waarin geen drukopbouwende toestellen op het waterleidingnet zijn aangesloten vormt een ieidingsysteem dat als een zogenoemde bovenleiding gecombineerd met een keerklep en beluchter (anti-hevellus) is uitgevoerd voldoende beveiliging.
13
Wanneer wel drukopbouwende toestellen zijn aangesloten dient bovendien een terugslagbeveiliging aan het betrokken toestel aanwezig te zijn, danwel het hele laboratorium via een onderbrdken aansluiting van water te worden voorzien. In een B-laboratorium geniet een onderbroken aansluiting in elk geval de voorkeur. Drinkwateraansluitingen die uiteraard buiten de radiologische werkruimten zijn aangebracht dienen voor deze onderbreking te worden afgetakt, opdat verstrekking van onbesmet drinkwater kan worden veilig gesteld. Bij de inrichting van een radionuclidenlaboratorium verdient het aanbeveling om in een vroeg stadium contact op te nemen met het plaatselijk waterleidingbedrijf over de details met betrekking tot de aan de verstrekking van drinkwater verbonden leveringsvoorwaarden. 3.8.3 Sanitair. Wasbakken moeten zonder nåden met wanden en tafels zijn verbonden. Bij de materiaalkeuze van wasbakken moet de nadruk weer op de decontamineerbaarheid liggen. Bij keramische bakken moet eveneens aandacht aan de onderzijde worden geschonken. In een B-laboratorium moeten alle wasbakken zijn voorzien van kranen die kunnen worden bediend zonder dat ze met de hand worden aangeraakt. In een C-laboratorium moet tenminste één wasbak op een dergelijke wtjze zijn uitgevoerd. In een D-laboratorium is geen speciaal sanitair vereist. Het gebruik van waterstraalpompen is in een B-laboratorium niet toegestaan en dient in een C-laboratorium te worden ontraden. 3.8.4 Verwarming. Verwarmingselementen moeten glad zijn uitgevoerd en zodanic, dat ze gemakkelijk gereinigd kunnen worden, met voldoende ruimte tussen de vloer en het element en tussen de piaten onderling. Bij B-laboratoria is het vereiste verversingsvoud veelal zodanig dat toevoer van suppletielucht noodzakelijk is. In dat geval kan door verwarming van de ingeblazen en
14
gefiltreerde lucht de werkruimte op de gewenste temperatuur worden gebracht, waardoor verwarmingselementen gedeeltelijk of zelfs geheel kunnen vervallen. Ventilatie De eisen ten aanzien van de ventilering der ruimte hangen sterk samen met de klasse, waarin het radionucliden-laboratorium is ingedeeld. Uitgangspunt is steeds dat verspreiding van radioactiviteit via de ventilatielucht moet worden voorkomen. Dit geldt niet alleen ten opzichte van ruimten buiten de gecu troleerde zone, doch ook voor die daarbinnen. Aan de ventilatie-technische voorzieningen dient dan ook bijzondere aandacht te worden besteed. Algemeen kan v/orden gesteld dat een netto luchtverplaatsing in de richting van het gebied met het hoogste radiologische werkniveau een adequate bescherming biedt tegen besmetting via de lucht. Het afzuiggedeelte van het ventilatiesysteem moet onafhankelijk zijn van dat van niet-radiologische werkruimten terwijl de vereiste luchtverversing niet door (gedeeltelijke) recirculatie van de in de werkruimte aanwezige lucht mag worden bereikt. In de meeste gevallen vindt deze ventilatie door afzuigir g via de zuurkast plaats. Zeker indien in een ruimte meerdere zuurkasten aanwezig zijn kan het noodzakeiijk zijn verse lucht te supplere n. In dat geval verdient het aanbeveling om filters in de toevoerkanalen aan te brengen teneinde verontreiniging van de ruimte door onder meer met deze lucht meegevoerd stof te voorkomen. In een B-laboratorium zijn deze filters een vereiste. Door voorverwarming van de ingeblazen lucht kunnen bovendien tochteffecten worden vermeden. Steeds dient erop te worden gelet dat er een goede luchtdoorspoeling van de laboratoriumruimte plaatsvindt. Teneinde het energieverbruik te beperken, verdient het aanbeveling om gedurende de uren dat er niet wordt gewerkt door middel van bijvoorbeeld een tweestandenschakelaar het aantal luchtverversingen per uur terug te brengen. Verder is het gewenst dat de ventilatie in geval van
brand, op een punt buiten het laboratorium kan worden uitgeschakeld. De afzuigventilatoren moeten zo hoog mogelijk in het gebouw worden opgesteld, om een drukopbouw aan de perszijde van de ventilatoren te verhinderen. De afgezogen lucht dient zo hoog mogelijk, in ieder geval minimaal 2 meter boven de daknok, te worden geloosd. De uit C- en D-laboratoria afgezogen lucht behoeft niet te worden gefiltreerd. In het bijzonder voor B-laboratoria geldt dat een onderdruk ten opzichte van de omliggende ruimten moet worden gehandhaafd ter voorkoming van luchtbesmetting in deze laatste. Een onderdrukindicatie moet aanwezig zijn om te controleren of het ingestelde niveau (1 å 2 mm waterdruk) steeds wordt bereikt. De uit een B-laboratorium afgezogen lucht dient voor afvoer naar de buitenlucht door een absoluutfilter te worden geleid. Aangezien de filters ten gevolge van het invangen van luchtstof tijdens het gebruik vervuild raken, waardoor de weerstand toeneemt en het vereiste verversingsvoud in de ruimte niet meer wordt bereikt, is het noodzakelijk een voorziening aan te brengen waarmee het drukverval over het filter kan worden gemeten. Een eenvoudige methode om vroegtijdige vervuiling van het absoluutfilter te voorkomen bestaat uit het toepassen van een voorfilter. In B- en C-laboratoria moeten de ramen vergrendeld zijn omdat het openen van een raam het ventilatiepatroon van de werkruimte zou beinvloeden. Ventilatievoud Als richtlijn kunnen voor de onderscheiden categorieén van radionucliden-laboratoria de volgende verversingsvouden worden aangehouden: D-laboratorium: minimaal 8x per uur C-laboratorium: minimaal 10x per uur B-laboratorium: minimaal 15 x per uur
16
Nevenruimten: toedieningsruimte c.q. meetruimte met toediening:minimaal 5 x per uur afvalruimte: minimaa! 5 x per uur dierenstallen: minimaal 10 x per uur
1?
Inrichting en inventaris van radionucliden-laboratoria
Afzuigkasten In elk B- respectievelijk C-laboratorium dient tenminste één zuurkast aanwezig te zijn. Een D-laboratorium behoeft niet te beschikken over een dergelijke voorziening. Een zuurkast dient zodanig te zijn geconstrueerd dat over de gehele werkopening een naar binnen gerichte continue luchtstroom aanwezig is met een lineaire snelheid van 30-50 cm per seconde, die verder onafhankelijk is van de grootte van deze werkopening. Dit kan worden bereikt door de aanwezigheid van een zogenaamde „bypass". De aerodynamische vormgeving van een zuurkast moet zodanig zijn dat het optredan van wervelingen minimaal is. Het werkoppervlak van de zuurkast dient kuipvormig te zijn met aan de voorzijde een opstaande rand van ca. 2 cm hoogte. Het voor het werkoppervlak gebruikte materiaal dient evenals dat van de wanden glad en decontamineerbaar te zijn, en bestand tegen de inwerking van agressieve chemicalién. Het draagvermogen moet bovendien voldoende zijn om op het werkoppervlak een loodafscherming te kunnen plaatsen. Alle bedieningselementen (voor water, gas, elektriciteit en dergelijke) dienen aan de buitenzijde te zijn aangebracht. Een signalering van het goed functioneren van het afzuigmechanisme in een Blaboratorium dient duidelijk zichtbaar aanwezig te zijn. Laminar flow kasten Indien de werkzaamheden dit vereisen kan een laminar flow kast deel uitmaken van de inventaris van een radionucliden-laboratorium. Een laminar flow kast kan in het algemeen niet worden gebruikt ter vervanging van een zuurkast, aangezien de functie ervan wezenlijk verschiliend is. Terwijl een zuurkast tot doel heeft de persoon die zich ervoor bevindt bescherming te bieden tegen dampen of gassen, is bescherming van het object of het preparaat tegen bacteriéle besmetting de voomaamste functie van de laminar flow kast. Deze doelstellingen zijn direct strijdig met elkaar. Om deze reden kunnen laminar flow kasten met een naar voren gerichte luchtstroom nooit voor toepassing in een
radionuclidep-laboratorium in aanmerking komen. Wel toegestaan zijn laminar flow kasten met een zogenaamd cross-f low-systeem. Aangezien open laminar flow kasten derhalve niet de functie van zuurkasten kunnen ovememen dient er rekening mee te worden gehouden dat de hierin te bewerken hoeveelheden slechts 0,1 en 0,001 van de voor een C-laboratorium respectievelijk een B-laboratorium binnen de zuurkast geldende hoeveelheden mogen bedragen. In veel gevalien zijn de handelingen welke in een laminar flow kast worden verricht echter te beschouwen als zeer eenvoudige natte bewerkingen. Ten aanzien van het radionuclide technetium-99m is dan ook overwogen dat een hoeveelheid verkregen bij één elutiegang voor verdere bewerking in de laminar flow kast aanwezig mag zijn. Overigens zij in dit verband de recente ontwikkeling vermeld van een steriele handschoenenkast die in niet te grote vertrekken tevens de functie van ruimteventilatie kan vervullen. Uiteraard behoeft bij aanwezigheid vai een dergelijke voorziening niet additioneel een zuurkast te worden gétnstalleerd. Hoewel het grootste gedeelte van de luchtstroom in de laminar flow kast wordt gerecirculeerd, ral niettemin een variabel percentage continu worden afgevoerd. Deze afvoer van lucht mag niet in de werkruimte plaatsvinden doch dient te geschieden via het luchtafvoersysteem van het laboratorium. Koude kamers en koude wanden De labelling van eiwitten ten behoeve van radioimmunoassays dient, ter verkrijging van producten van voldoende zuiverheid, in vele gevalien bij relatief lage temperaturen te geschieden. Daartoe worden deze bewerkingen ofwel aan een koude wand ofwel in een koude kamer uitgevoerd. Aangezien als label veelal radioisotopen van jodium worden gebruikt, en dit element onder bepaalde condities luchtbesmettingen kan veroorzaken moeten bij deze bewerkingen enige voorzorgen in acht worden genomen. Bij een koude wand zal de normale laboratoriumventilatie in de meeste gevalien adequaat zijn.
Een koude kamer zal echter slechts ten koste-van een exorbitant energieverbruik op het voor een radionuclidenruimte vereiste niveau (10 x ) geventileerd kunnen worden. Indien uitsluitend isotopen van jodium worden gebruikt, kan volstaan worden met recirculate van de lucht, echter met een continue verversingsgraad van 20%. Wel dient de recirculerende lucht door een filter te worden geleid dat in staat is een eventuele luchtbesmettmg te absorberen (een koolfilter). Bij gebruik van tritiumverbindingen is filtering van de lucht weinig zinvol. IR dit geval zal de situatie aan de hand van concrete gegevens zoals de aard der werkzaamheden en de bezettingsgraad van de ruimte beoordeeld moeten worden. Afvoersysteem voor vloeibat e radioactieve afvalstoffen. In het belang van de volksgezondheid en het milieu dient de lozing van radioactief besmet afvalwater zoveel als praktisch mogelijk is te worden beperkt. In ieder geval is lozing boven de in een vergunning genoemde lozingslimiet niet toegestaan. Ter beheersing van deze lozingen is dan ook een afvalwater-opvangsysteem in een of andere vorm noodzakelijk, tenzij vast staat dat geer, lozing plaatsvindt. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een aan een Claboratorium nevengeschikt D-laboratorium, waarbij alle radioactieve afvalstoffen worden teruggebracht naar het C-laboratorium. Vloeibare radioactieve afvalstoffen in geconcentreerde vorm en organische vloeistoffen die met radionucliden zijn besmet mogen overigens nimmer worden geloosd en moeten worden verzameld in onbreekbare vaten die niet door de inhoud worden aangetast. Bij afvalwateropvangsystemen is, afhankelijk van de aard en de omvang der werkzaamheden, een grote verscheidenheid aan uitvoeringen mogelijk. In een eenvoudig laboratorium (bijvoorbeeld D-niveau) kan een opvangtankje (een zogenaamd tussentankje) onder één wasbak toereikend zijn, indien uitsluitend op de zich hier bevindende tafel handelingen met radio-
actieve stoffen worden verricht. Een dergelijk tussentankje dient voorzien te zijn van een afsluiter om directe lozing op het riool te voorkomen, van een niveauindicator met een akoestische signalering en van een mogelijkheid tot monstername. Bij voorkeur dient in dit systeem een overloop te zijn aangebracht. In de meeste C-laboratoria zal het echter noodzakelijk blijken te zijn om als minimumvoorziening alle afvoeren waardoor in principe lozing van radioactiviteit kan plaatsvinden uit te rusten met dergelijke tussentankjes. Bij C-laboratoria met een hoog verbruik aan radionuclid e s bij complexen van radionucliden-laboratoria, doch in ieder geval bij B-laboratoria mæt een centraal afvalwater-opvangsysteem zijn aangebracht waardoor controle op de lozingen kan worden uitgeoefend. Gezien de dimensionering van een dergelijk systeem zal hiervoor doorgaans een aparte ruimte in het souter.ain gereserveerd moeten worden. In de grond ingegraven tanks worden in verband met de slechte inspecteerbaarheid niet meer toegestaan. Zo'n systeem bestaande uit meerdere corrosievrije opvangtanks moet worden ge'installeerd in een nietdoorlaatbare betonnen bak die groot genoeg is om het volume van één opvangtank volledig te kunnen bevatten. Een centraal tanksysteem dient te zijn uitgerust met een optische en akoestische signalering bij een van te voren ingesteide vullingsgraad van elke tank. Deze signalering dient zich bij voorkeur in het laboratorium en eventueel bij een Technische Dienst of portiersloge te bevinden. Daarnaast moet de mogelijkheid aanwezig zijn tot monstername, tot rondpompen van de vloeistof en tot automatische overschakeling (bijvoorbeeld door middel van een overloop) op de volgende tank. Bovendien moeten de tanks zijn voorzien van een ontluchtingssysteem. De tanks moeten beveiligd zijn tegen vollopen vanuit de nolering, bijvoorbeeld door middel van een afsluiter. Lozing van het tanksysteem op het riool mag pas plaatsvinden wanneer door meting of berekening is komen vast te staan dat hiermee de lozingslimieten niet worden oversehreden. Deze lozing moet door een be-
jl
wuste handeiing tot stand worden gebracht. Verder dient er een onderbroken watertoevoer aanwezig te zijn om de inhoud van de tanks voor lozing zonodig te verdunnen en een pomp om de vloeistof na meting van de activiteit in het riool te kunnen wegpompen. In het laboratorium kunnen, hoewel hieraan bezwaren k le ven, schrobputjes worden toegestaan mits de afvoer aangesloten is op het tanksysteem. Afvoeren van koelwater, mits beveiligd tegen vermenging van koelwater met radioactief afvalwater en de afvoeren van toiletten kunnen via een separaat leidingsysteem direct op het riool worden aangesloten. Indien in de ruimte waarin het centraal tanksysteem is opgesteld regelmatig werkzaamheden worden verrcht, is een mechanische ventilatie (circa 5 x) vereist. Laboratoriumtafels. Laboratoriumtafels kunnen als vaste of als verplaatsbare opstelling zijn uitgevoerd. Indien het vaste opstellingen zijn, moeten zij aan de onderzijde zijn voorzien van opstaande, nolle plinten die naadloos met de vloerbedekking zijn verbonden. In beide gevallen geldt dat de tafels geen nåden en kieren mogen vertonen en dat de oppervlakken aan de buitenzijde niet-absorberend en gemakkelijk decontamineerbaar moeten zijn. Werkbladen dienen van een dusdanig materiaaf te zijn geconstrueerd of met een zodanig hårde lak te zijn behandeld, dat zij bestand zijn tegen chemische en mechanische invloeden. Overig meubilair. Stoelen en krukken moeten eveneens met glad, nietabsorberend materiaal zijn bekleed (dus geen stoffen bekleding). Bureaus dienen uit radionucliden-laboratoria te worden geweerd. Administratieve werkzaamheden moeten beperkt blijven tot die welke absoluut noodzakelijk zijn voor de uitvoering der experimented teneinde de vorming van archieven in deze ruimten te voorkomen. Een tafel voor het maken van notifies, zo ver mogelijk verwijderd van de werkzaamheden, kan worden toegestaan.
4.7
23
Meetinstrumentatie. in een radionucliden-laboratorium moet meetaparatuur aanwezig zijn die geschikt is om de strålingsniveaus te detecteren die als gevolg van de door de aanwezige radionucliden uitgezonden stråling kunnen optreden. Eveneens dient apparatuur voor het meten van radioactieve besmetting aanwezig te zijn. Bij kleinere Crespectievelijk D-laboratoria moet men over deze apparatuur kunnen beschikken.
Deskundigheid
Handelingen met radioactieve stoffen dienen plaats te vinden door of onder verantwoordelijkheid van personen die op dit gebied ter zake kundig zijn. Voor het beheren van een C- of D-laboratorium is een zogenaamde C-bevoegdheid (niveau-3 opleiding) op het gebied van stralingsbescherming of een hiermee vergelijkbare opleiding noodzakelijk. Voor een B-laboratorium valt afhankelijk van het soort werkzaamheden te denken aan een C-bevoegdheid gevolgd door tenminste een jaar praktijkervaring in een Claboratorium. Indien men de verantwoordelijkheid draagt voor een complex van laboratoria of aan het hoofd staat van een stralingsbeschermingsdienst ten behoeve van een grote organisatie is een meer uitgebreide kennis van de stralingshygiéne noodzakelijk. Deze kennis kan door ervaring en verdergaande studie worden verkregen. Te denken valt hierbij aan de zogenaamde niveau-2 opleiding.
Veiligheidsvoorschriften.
Het behoort tot de taak van de verantwoordelijke deskundige erop toe te zien dat de werkzaamheden met radioactieve stoffen op een veilige wijze worden uitgevoerd. Daartoe dienen de werkers niet alleen mondeling te worden gemstrueerd, maar dienen ook schriftelijke veiligheidsinstructies aan deze personen te worden uitgereikt. In deze voorschriften dient te worden gewezen op de risico's welke zijn verbonden aan het werken met radioactieve stoffen en de maatregelen die in acht worden genomen om deze risico's te beperken zoals: — verbod van roken, gebruik van voedsel, drank en cosmetica in ruimten die voor radiologische werkzaam heden zijn bestemd of waar zich radioactieve stoffen bevinden; — aanwijzingen voor de kleding, die ter bescherming moet worden gedragen, en waar deze kleding moet worden verwisseld voor de gewone kleding; — aanwijzingen betreffende andere beschermende kleding zoals handschoenen, speciaal schoeisel en veiligheidsbril, indien de werkzaamheden dit noodzakeiijk maken; — instructies voor de wijze, waarop bepaald radiologisch werk moet geschieden, zoals transport van radioactieve stoffen, het werken in zuurkasten en handschoenenkasten, en dergelijke; — het verbod vloeistoffen met de mond aan te zuigen (onder andere om te pipetteren); — aanwijzingen voor de behandeling van het radioactieve afval in de laboratoria; — de plaatsen waar controle op radioactieve besmetting van kleding en handen dient plaats te vinden en op welke wijze dat moet geschieden; — aanwijzing voor de te volgen procedure bij het ontdekken van een radioactieve besmetting en bij ongevallen; — verder dienen schoonmaakwerkzaamheden, voorzover deze door niet met de risico's van stråling bekend zijnd personeel worden uitgevoerd, steeds onder toezicht van de deskundige of zijn gemachtigde plaats te vinden.
In de in vivo diagnostiek doen zich de laatste tijd ontwikkelingen voor waarbij de radioactieve stof builen de laboratoriumruimte wordt gebracht. De veiligheidsaspecten hiervan zullen per situatie afzonderlijk beoordeeld worden. Hierbij kan worden opgemerkt dat niet licht voorbijgegaan kan worden aan de eisen ten aanzien van decontamineerbaarheid.
26
Bijlage 1
Beknopte samenvatting voor de inrichting van een B-laboratorium. Situering: — op de begane grond of in het souterrain. Werkhoeveel heid: — k = 10n+P-6(Ci) Bouwkundige eisen: — brandwerend — gladde en naadloze, gemakkelijk te decontamineren wanden en vloeren, de laatste voorzien van oplopende holle plinten — leidingen zo goed mogelijk weggewerkt maar wel bereikbaar voor reparatie en gladde, naadloze leidingdoorvoeren — voldoende draagvermogen van vloeren en zuurkasten — B-laboratorium uitsluitend bereikbaar via sluis; decontamineerbaar actief gedeelte (met wastafel) van de sluis dient gescheiden te zijn van inactief gedeelte door een overstapbank of markering — ontsmettingsdouche parallel met sluis — uitgangen voorzien van drempels — gladde ver*'armingselementen die goed decontamineerbaar zijn — verlichting met behulp van stofarme constructie — verversingsvoud ca. 15 x per uur — onderdruk ten opzichte van omgeving — tenminste één zuurkast voorzien van "bypass", luchtafvoer niet gecombineerd met afvoeren van inactieve ruimten, luchtsnelheid in werkopening 30-50 cm per seconde — filtratie van eventuele suppletielucht door stoffilters — filtratie van afgezogen lucht door middel van absoluutfitters, lozing door afzonderlijk leidingsysteem met behulp van ventilatoren op hoogste verdieping; lozingspunt minimaal 2 meter boven dak — vergrende'de ramen
11
— leidingwatertoevoer beveiligd tegen terugslag — toegangsdeur afsluitbaar Inrichtingseisen: Sluis: — kleding + laboratoriumkleding kastjes of haken — besmettingsmonitor B-laboratorium: — gemakkelijk decontamineerbare, gladde werktafels en gladde stoelen en krukken — geen bureaus en archieven — wasbakken, alle uitgevoerd met niet handbediende kranen, naadloos verbonden met tafel en/of muur, ook aan onderzijde gemakkelijk decontamineerbaar — geschikte meetapparatuur — geen waterstraalpompen Radioactief afval: — ruimte voor centraal afvalwater opvangsysteem (tanks), deze ruimte is dikwijls voorzien van een (separate) opslagfaciliteit voor vloeibaar en vast radioactief afval eventueel met aparte voorziening voor opslag van organische oplosmiddelen; verversingsvoud opslagruimte ca. 5 x per uur — signalering op laboratorium bij bepaalde vulling: akoestisch/visueel — bij ongecontroleerd leeglopen inhoud tank in "bak" — inhoud elke tank rond te pompen en over te pompen — mogelijkheid tot monstername — ontluchting — verdunning via "beveiligde" toevoer waterleiding Deskundigheid: — niveau-3 (niveau-2) deskundige
2B
Beknopte samenvatting voor de inrichting van een C-laboratorium. Situering: — bij voorkeur op de begane grond of in het souterrain Werkhoeveelheid: — k = 10n + P-6(mCi) n = 1 : niet toegestaan Bouwkundige eisen: — brandwerend — gladde en naadloze, gemakkelijk te decontamineren wanden (minimaal 2 meter boven vloer) en vloeren, de laatste voorzien van oplopende nolle plinten — bij voorkeur weggewerkte leidingen die echter bereikbaar zijn voor reparatie en gladde, naadloze leidingdoorvoeren — uitgangen voorzien van drempels — gladde verwarmingselementen die goed decontamineerbaar zijn — verlichting met behulp van stofarme constructie — verversingsvoud ca. 10 x per uur — onderdruk ten opzichte van omgeving — tenminste één zuurkast voorzien van "bypass", luchtafvoer niet gecombineerd met afvoeren van inactieve ruimten, luchtsnelheid in werkopening 30-50 cm per seconde — vergrendelde ramen — leidingwatertoevoer beveiligd tegen terugslag — toegangsdeur afsluitbaar Inrichtingseisen: — gemakkelijk decontamineerbare, gladde werktafels en gladde stoelen en krukken — geen bureaus en archieven — tenminste één wasbak voorzien van niet handbediende kraan naadloos verbonden met tafel en/of muur, ook aan onderzijde gemakkelijk decontamineerbaar — geschikte meetapparatuur
29
Radioactief afval: C-laboratoria met hoog verbruik aan radionuclides — ruimte voor centraal afvalwater opvangsysteem (tanks), deze ruimte is dikwijls voorzien van een (separate) opslagfaciliteit voor vloeibaar en vast radioactief afval eventueel met aparte voorziening voor opslag van organische oplosmiddelen; verversingsvoud opslagruimte ca. 5x per uur — signalering bij voorkeur op laboratorium bij bepaalde vulling: akoestisch/visueel — bij ongecontroleerd leeglopen inhoud tank in "bak" — inhoud elke tank rond te pompen en over te pompen — mogelijkheid tot monstemame — ontluchting — verdunning via "beveiligde" toevoer waterleiding C-laboratoria met laag verbruik aan radionucliden: — tussentankjes met afsluiter, monstemame mogelijkheid, niveau indicatie (akoestisch) en bij voorkeur overloop Deskundigheid: — niveau-3 deskundige
30
Bijlage 3
Beknopte samenvatting voor de inrichting van een D-laboratorium als zelfstandige eenheid Werkhoeveelheid: — n = 1 : niet toegestaan — n = 2 : 5 microcurie — n = 3 : 50 microcurie — n = 4 : 500 microcurie — maximale werkhoeveelheid per week 2x de genoemde hoeveelheden Handelingen: — p = 1 en p = 2 niet toegestaan Bouwkundige eisen: — brandwerend — gladde en naadloze, gemakkelijk te decontamineren wanden (minimaal 2 meter boven vloer) en vloeren, de laatste voorzien van oplopende plinten — bij voorkeur weggewerkte leidingen die echter bereikbaar zijn voor reparatie en gladde, naadloze leidingdoorvoeren — uitgangen voorzien van drempels — gladde verwarmingselementen die goed decontamineerbaar zijn — verversingsvoud 8 x per uur — toegangsdeur afsluitbaar Inrichtingseisen: — gemakkelijk decontamineerbare, gladde werktafels en gladde stoelen en krukken — geen bureaus en archieven — kunnen beschikken over geschikte meetapparatuur
3!
Radioactief afval: — tussentankje (bij werktafel) met afsluiter, monstername mogelijkheid, niveau indicatie (akoestisch) en bij voorkeur overloop — opslagfaciliteit voor vloeibaar en vast radioactief afval Deskundigheid: — niveau-3 deskundige
3?
Bijlage 4
Beknopte samen vatting voor de inrichting van een D-laboratorium in combinatie met B- of C-laboratorium Situering: — in onmiddellijke omgeving van net B- of C-laboratorium — per B- of C-laboratorium maximaal 1 å 2 D-laboratoria Werkhoeveelheid: — n = 1 : ni et toegestaan — n = 2 : 5 microcurie — n = 3 : 50 microcurie — n = 4 : 500 microcurie — maximale werkhoeveelheid per week 2x de genoemde hoeveelheden Handelingen: — p = 1 en p = 2 niet toegestaan Bouwkundige eisen: — brandwerend — gladde en naadloze, gemakkelijk te decontamineren wanden (minimaal 2 meter boven vioer) en vloeren, de laatste voorzien van oplopende nolle piinten — bij voorkeur weggewerkte leidingen die echter bereikbaar zijn voor reparatie en gladde, naadloze leidingdoorvoeren — uitgangen voorzien van drempels — gladde verwarmingselementen die goed decontamineerbaar zijn — verversingsvoud 8 x per uur — toegangsdeur afsluitbaar Inrichtingseisen: — gemakkelijk decontamineerbare, gladde werktafels en gladde stoelen en krukken — geen bureaus en archieven — kunnen beschikken over geschikte meetapparatuur
33
Radioactief afval: — afval tenminste 1 x per week afvoeren naar B- of C-laboratorium — lozing ter plaatse is niet toegestaan Deskundigheid: — niveau-3 deskundige (dezelfde als in het B- of C-laboratorium
34
Bijlage 5
Beknopte samenvatting voor de inrichting van een toedieningsruimte c.q. meetruimte met toediening in ziekenhuizen voor diagnostisch onderzoek Bouwkundige eisen: — gladde en naadloze, gemakkelijk te decontamineren wanden (minimaal 2 meter boven vloer) en vloeren, de laatste voorzien van oplopende nolle plinten — bij voorkeur weggewerkte leidingen die echter bereikbaar zijn voor reparatie en gladde, naadloze leidingdoorvoeren — uitgangen voorzien van drempels — gladde verwarmingselementen die goed decontamineerbaar zijn — verversingsvoud 3-5 x per uur Inrichtingseisen: — gemakkelijk decontamineerbare, gladde werktafels en gladde stoelen en krukken — geen bureaus en archieven — eventueel een bergplaats voor de per dag toe te dienen doses; brandwerendheid 1 uur — afvalvat voor vast afval — tenminste één wastafel voorzien van niet handbediende kraan, naadloos verbonden met tafel en/of muur; ook aan onderzijde gemakkelijk decontamineerbaar Meetruimte ten behoeve van in /ivo diagnostiek zonder toediening: — geen bijzondere eisen Telruimte ten behoeve van in vitro bepalingen: — zie de hierboven genoemde bouwkundige eisen Wachtkamer: —- geen bijzondere eisen aan inrichting — deze ruimte is bestemd voor te behandelen en behandelde patienten en zonodig hun eventuele begeleiders
35
Toilet: — toilet met wastafel uitsluitend bestemd voor patienten — lozing direct op riolering
36
Bijlage 6
Indeling van de nucliden naar hun radiotoxiciteit (Euratom, juli 1980). De belangrijkste radioactieve nucliden worden als volgt ingedeeld naar radiotoxiciteit: a)
Zeer hoge radiotoxiciteit: (groep 1) 2
£Pb UTh 2 £Np 24 m j Am
2
a2PO loTh 2 £Pu 24 3 9 s Am
^Th T,Pu 2 Xm
2
^Pa 2 £Pu 2 9 1Cm
2301 1 92 U
2
2
24
249/^r 98V>I
250/>r 98V-»I
tlCm
99ES
b)
2
88"«3
Xm iEs
JCf
ssRa
aeRa
|Sa 2 I1U
89AC
2
I2U
tlPu 4Cm
UAm 24 JCm 1.Cf
94°PU
Wu
£Cm
2
24
£Cm
227JU 90 1 ' I
£u
2
24
2
22
98V-»T
iset
91V 39 I
Hoge radiotoxiciteit: (groep 2) ?2Na 5tNb 1251 531
1
HEu ^Bi 2 £Pa 2
£Es
sci 1
2!Ru
1261 531
2(S-'&
210C
frC0
90Or 380I
TAg
'ITC6
urin
1311 531
•SCs 18 7,Hf
'£Ba 18 73 Ta
i:sb 'SCe
,2 5?Sb 2
rM
2
'STm 8 ;At
'STb eSBi
2
2
2361 1 92U
2
2S4mCe 99 C S
?^Fm
3/
9:PU
eeRa T 5 Am 2 £Fm
228
Ar
89"v 24 , 6 Cm
?3I
^Th
1 Eu(l3a) 2 2tTI 82 Pb 9oTh nat (*)
97Bk
2*6r\f 98'-'1
2 2
9 3 7r 40*-l
Z53f*»X 98'-'1
Gemiddelde radiotoxiciteit: (groep 3)
IBe XI liCr 5 2 7 Co 33MS
18
X ^Ar IMn
F
9« 421/-
2
!Na
?:si
32 D 15~
33 D 15'
35 Q 160
tgrx
431^ i9r\
20v3
21OC
2i b C
SV
ilMri
SSFe
gFe
IFe
5?Co
SNi
SNi
SSZn
33AS
33AS
33AS
SCu 34oe
ilCo alGa seKr
89cr 380I
2IC0 TZn SKr £Sr SSZr SIMo
97
£Kr
SKr
!?Rb
SSr
8SO
90V 39 "
92V/ 39 '
93\y 39 I
SSZr
SSZr SJNb
SNb STc 1 2ePd 'SSn
llTe
TNb
5Nb lUc 'SAg
srrc 'SSPd 12Sb 'S-Te
irre IfTe
TNb HTc ':;Ag irTe TTe
r
SRu 'SCd
irTe 'STe
SBr SSZr
92C. 38*5'
Zr
ilMo '2Ru 'Xd 'iTTe
Tin 'sTTe
'SRh 'JSSn 11mTe
1201 531
1231 53l
1301 531
1s2Cs
'SCs
'SCs
'ISCe
5eCe 'SSSm 'SSDy W
'SCe 'SSSm 'S5Ho ,87 W
'Sir '£Hg 2 å1Bi
,9
'SRu
gMo
Een Becquerel natuurlijk thorium komt overeen met 1 alpha desintegratie per seconde (dps) (0,5 dps van T h 2 3 2 en 0,5 dps van Th-228). Een Curie natuurlijk thorium komt overeen met 3,7 • 1010 alpha desintegraties ps (1,85 • 1010 dps van Th" 232 en 1,85 • 10'° dps van Th"228).
1321 S3'
132mi 53 1
13a 'S?La 143Q59~l 'SPr TEu(9h) ,6 1 1
JEr
f 5 Re
'SEr 18 7!Re
78 Pt
'SPt
Wg 2 iRn
200-ri 81 1 1
2
^U +
2
TAm
2
133V 53«
1351 531
We '£Nd 'SEu 'STm
'SCe 'SNd 'SGd
,8 8 7 5 Re
,8
W li'TI
irrn £Np £Am
40s 1 7 |Au
'SSGd
'ELu Ws 19
4Au ÅPb
7J\
20
ISTh ?Np
ISTh
1?Pa
UPU
2
2
UPu Wf
llCm
38
Wb
13 5 5 4 Xe 1 8 7 m Ce 1 7 6 Pm
S?Bk
Wm 'SDy W 'S08 '?SAu 206 Q j
83DI
4lr
197mi_|-
so " C «SRn
2
^U
2
"SPu £Fm
1§Am
1°Am
liu
^U
d)
Lage radiotoxiciteit: (groep 4) ?H STCo
lO SJCo
?JAr STCo
HMn liNi
£ " M n *|Mn | M n HZn UGe 3Kr
811/V
83mix_
85mi/-
851/--
80O.-
36 r\r
36r\r
36r\r ITY TMo 127T2 I "
36 t v 3?Nb '^Mo
8 9 ,66ml Nb 4 ,
iTTc 1
I29T52 I C
33T« 52 I C
TTc 120mi 53 I
3 8 or 8 22m Nb 4T 1 3m ? 5 Rh 1211 S3'
810-
3 8 or
1
Ifln
1281 53'
In Nederland geldt bovenstaande lijst met betrekking tot de radionucliden 14 C en 3 H slechts voor zover deze nucliden voorkomen in de vorm van 1 4 C 0 2 en 3 H 2 0 of 3 H 2 respectievelijk. Alle andere vormen van deze radionucliden worden in groep 2 respectievelijk groep 3 ingedeeld.
(*)
Een Becquerel natuurtijk uranium komt overeen met 1 alpha desintegratie per seconde (0,489 dps van i r 2 3 8 , 0,489 dps van LT234 en 0,022 dps van IT 235 ). Een Curie natuurtijk uranium komt overeen met 3,7 • 1010 alpha desintegraties ps (1,81 • 1010 dps van U 2 3 8 , 1,81 • 1010 dps van IT 2 3 4 en 8,31 x10 8 dpsvan IT 235 ).
39
85mOr
3e
or £Nb 1 £Te 1291 53'
Schematisch overzicht van de Indeling van radionuclidenlaboratoria B-laboratonum
C-laboratorium
D-laboratorium
Hoeveelheid activiteit waarmee normale bewerkingen uitgevoerd kunnen worden* n 8 i**n = 2 n = 3 n = 4 n = 1**n = 2 n = l n = 2 n = 3 n = 4 — IOOMC'I 1mCi 10mCi — 5^Ci 10mCi 100mCi i C i 10Ci 3,710 8 Bq
3.7.i0 9 Bq
3,7.10 10 Bq 3,7.10 11 Bq
Normale bewerking buiten-zuurkast 10MCJ 100MCJ 1mC: 10mCi 5
3,7 10 Bq
6
3,7.10 Bq
8
3,7.10'Bq
3,7.10°Bq
lO^Ci
IOOMCJ
1mCi
5
6
3,7.10 Bq
3,7.10 Bq
Maximaal ioegestaan voor opslag ICi 10Ci 100Ci 1000Ci
10mCi
100mCi 1Ci
11
12
l3
3,7.10 Bq 3,7.10 Bq 3,7.10 Bq 3,710 Bq
Filters in zuurkast e.d. Noodzakelijk, Vangstrendement 9 5 - 9 9 % Tanks voor af val water Noodzakelijk
Toezicht op het werken Niveau-3 (C-deskundige), met tenminste één jaar ervaring. Niveau-2 deskundige
8
3,7 10 Bq
9
3,7.10 Bq
Niet noodzakelijk
Afhankelijk van omstandigheden. Evt. „tussentankje"
n = 4 500nCi
1,9 105Bq
l,9.10 6 Bq
1,9.l0 7 Bq
500MCJ
5mCi
50mCi
i,910 7 Bq
i,910 8 Bq
1,9.109Bq
3,7 107Bq
3,7.10 Bq
10
3,7.10 Bq
7
3,7.10°Bq
n = 3 5CV
3,7 10 10 Bq
Niet noodzakelijk
Tussentankje bij wasbak
Niveau-3 (C-deskundige)
Niveau-3(C-deskundige)
Sluis Voorgesrhreven
Niet nodig
Niet nodig
Decontaminatiemogelijkheden Was en douche gelegenheid annex sluis
Goede wasgelegemheid noodzakelijk
Goede wasgelegenheid
Opmerkingen
Onder normale bewerking wordt verstaan een handeling waarbij de kans op verspreiding van de radioactieve stof matig is. De onder dit hoofd genoemde hoeveelheden moeten vermenigvuldigd worden met 0,01 indien het een droge stoffige bewerking betreft met inhaerent grote kans op verspreiding; met 0,1 indien de kans op verspreiding groot is. Is de kans op verspreiding gering door de aard van de bewerking, dan kunnen de genoemde hoeveelheden met 10 vermenigvuldigd worden. De totaal opgeslagen hoeveelheid mag nimmer groter zijn dan 100 maal de genoemde hoeveelheden. Stoffen uit de groep n = 1 mogen in het C- of Dlaboratorium niet gehanteerd worden.
41
Bijlage 8
Vergunningsysteem De Kernenergiewet is een raamwet, die een regeling schept voor de beschermfng van mensen, dieren, planten en goederen, tegen de gevaren die zijn verbonden aan de aanwending van radioactieve stoffen en ioniserende strålen uitzendende toestellen. Deze regeling is in overeenstemming met een verplichting voortvloeiend uit het Euratomverdrag die inhoudt dat alle lidstaten van de Europese Gemeenschappen gehouden zijn de richtlijnen zoals in de zogenaamde ,,Basisnormen Euratom" zijn opgenomen in hun wetgevingen te verwerken. Daar de Kernenergiewet een raamwet is brengt dit met zich mee dat in de wet zelf de bevoegdheden van de overheid en de verplichtingen van de betrokkenen slechts in grote lijnen worden aangegeven. De nadere uitwerking is geschied bij Algemene Maatregelen van Bestuur en bij ministeriéle beschikkingen en vastgelegd in besluiten en beschikkingen. Met betrekking tot radionucliden-laboratoria is vooral het Radioactieve-stoffenbesluit Kernenergiewet van belang. Hierin wordt een verbods- en vergunningstelsel uitgewerkt, de procedures aangegeven volgens welke een vergunning kan worden verkregen en worden algemene regels gesteld waaraan voldaan moet worden bij het aanwenden en het zich ontdoen van radioactieve stoffen. Sedert 1 januari 1983 omvatten deze algemene regels ook de regels van arbeidsbescherming op het gebied van ioniserende stråling, welke voorheen stonden in het op de Veiligheidswet uit 1934 gebaseerde Veiligheidsbesluit ioniserende strålen. Vergunningen op grond van de Kernenergiewet worden door drie ministers verleend, in overeenstemming met de ministers die het mede aangaat. Deze drie ministers zijn: 1. de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer; 2. de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur; 3. de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
42
Vergunningsaanvragen en verzoeken om nadere inlichtingen betreffende vergunningsprocedures kunnen worden gericht aan:
het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Qirectoraat-Generaal voor de Milieuhygiéne, Directie Stråling. Postbus 5811 2280 HV Rijswijk
43
Produktie en distribute: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer Centrale Directie Voorlichting en Externe Betrekkingen Van Alkemadelaan 85 2597 AC Den Haag