AgentschapNL Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
InfoMil
Jurisprudentieov erzicht luchtkwaliteit geactualiseerd woensdag 5 oktober 2011
Inhoudsopgave Jurisprudentieoverzicht luchtkwaliteit geactualiseerd Jurisprudentie Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) ABRvS 200900883/1/H1, 31 maart 2010 (24 Oktoberplein) ABRvS 200901660/1/M3, 12 januari 2011 (Amstelkwartier Binnendijks) ABRvS 201008134/1/M2, 27 april 2011 (Tracébesluit Rijksweg 74) ABRvS 201003583/1/M2, 15 juni 2011 (Tracébesluit A50 Ewijk-Valburg) ABRvS 201009980/1/M2, 6 juli 2011 (Tracébesluit A4 Delft-Schiedam) ABRvS 200908652/1/M2, 7 juli 2010 (Baksteenfabriek Lingewaard) Jurisprudentie begrip Niet In Betekenende Mate (NIBM) ABRvS 200808043/1/R2, 30 juni 2010 (Bestemmingsplan Amersfoortseweg, Zeist) ABRvS 201000357/1/M1, 1 december 2010 (Veranderingsvergunning Noord-Holland) Rechtbank Roermond, 19 juli 2011, LJN BR3075 (Vrijstelling en bouwvergunning, Veghel) ABRvS 200906289/1/R2, 9 maart 2011 (Lintbebouwing Vinkeveen) ABRvS 200910139/1/R1, 8 december 2010 (Bestemmingsplan St. Sebastiaansbrug, Delft) ABRvS 200910011/1/R2, 23 maart 2011 (Torenallee Doetinchem) Jurisprudentie luchtkwaliteit: waar toetsen? ABRvS 200906680/1/M1, 16 juni 2010 (Veranderingsvergunning Limburg) ABRvS 201002614/1/M2, 15 december 2010 (Vleeskalveren- en eendenhouderij Barneveld) ABRvS 201101354/1/M2, 22 juni 2011 (Pluimveehouderij Markelo) ABRvS 200805209/1/M2, 29 juli 2009 (Vleeskuikenhouderij Weert) ABRvS 201005957/1/M2, 16 februari 2011 (Pluimveehouderij Weert) Jurisprudentie luchtkwaliteitsonderzoek ABRvS 200901660/1/M3, 12 januari 2011 (Amstelkwartier Binnendijks) ABRvS 200904503/1/R2, 22 december 2010 (Bestemmingsplan Goese Schans) ABRvS 200802417/1/M2, 15 april 2009 (Oprichting nertsenhouderij Gemert-Bakel) ABRvS 200808579/1/R1, 27 januari 2010 (Bestemmingsplan Overteylingen) ABRvS 200703489/1, 4 juni 2008 (Casino Utrecht) Voorzitter ABRvS 200507573/2, 21 november 2005 (Omnizorgcentrum Apeldoorn) Rechtbank Roermond, 19 juli 2011, LJN BR3075 (Vrijstelling en bouwvergunning, Veghel) ABRvS 200910139/1/R1, 8 december 2010 (Bestemmingsplan St. Sebastiaansbrug, Delft) ABRvS 200806564/1/M2, 12 augustus 2009 (Plantenkwekerij Brielle) ABRvS 200706908/1, 26 november 2008 (Bestemmingsplan Borneo, Sporenburg en Rietlanden, Amsterdam) ABRvS 200801785/1, 4 maart 2009 (Revisievergunning Overijssel) ABRvS 200609169/1, 7 mei 2008 (Bestemmingsplan Duinrell) ABRvS 200608414/1, 19 maart 2008 (Bestemmingsplan Nieuw Crooswijk, Rotterdam) ABRvS 200900778/1/R1, 30 september 2009 (Uitbreiding Artis) ABRvS 200606822/1, 13 februari 2008 (Luchtvaartterrein Maastricht)
5 5 5 8 9 12 12 15 16 16 17 17 18 18 19 21 21 22 22 23 24 25 25 26 27 27 29 29 30 30 31 32 32 34 35 36 36
ABRvS 200602152/1, 25 juli 2007 (Tracébesluit A4 Burgerveen-Leiden 2004) ABRvS 200702603/1, 20 augustus 2008 (Bestemmingsplan Sint-Michielsgestel) ABRvS 200608663/1, 30 januari 2008 (Bestemmingsplan Buitenvaart II, Hoogeveen) ABRvS 200805534/1/R2, 30 september 2009 (Bestemmingsplan Het Klooster, Nieuwegein) ABRvS 200505000/1, 6 juni 2006 (Bestemmingsplan Nieuwe Hoefweg, Bleiswijk) Jurisprudentie luchtkwaliteitsonderzoek: begrip autonome ontwikkeling ABRvS 200804932/1, 24 december 2008 (Majellaknoop) ABRvS 200705105/1, 29 april 2008 (Watergraafsmeer/De Eenhoorn) ABRvS 200608226/1, 28 mei 2008 (Hoorn) ABRvS 200901159/1, 27 januari 2010 (Zorgcampus De Wingerd, Dantumadeel) ABRvS 200903363/1/R2, 13 oktober 2010 (Het Loo, Doetinchem) ABRvS 200905366/1/R3, 22 december 2010 (Bestemmingsplan Vossenberg West II, Tilburg) ABRvS 200603203/1, 19 december 2007 (Omlegging N284, Noord-Babant) ABRvS 200600614/1, 25 april 2007 (Bestemmingsplan Polder Zestienhoven Jurisprudentie rekenen en meten luchtkwaliteit ABRvS 200808838/1, 18 november 2009 (Revisievergunning provincie Utrecht) ABRvS 200600614/1, 25 april 2007 (Bestemmingsplan Polder Zestienhoven ABRvS 200801019/1, 14 januari 2009 (Nertsenhouderij Twenterand) ABRvS 200903668/1/R3, 1 december 2010 (Bestemmingsplan De Zwaaikom, Oosterhout) ABRvS 200808182/1/M1, 16 september 2009 (Schietterrein Maasbree) ABRvS 200703634/1, 29 april 2008 (Uitbreiding kantoorgebouw, Zeist) ABRvS 200702511/1, 5 december 2007 (Revisievergunning Utrecht) ABRvS 200802437/1/M2, 8 april 2009 (Revisie nertsenhouderij Gemert-Bakel) ABRvS 200601180/1, 13 december 2006 (Varkenshouderij, Noord-Brabant) 200909429 ABRvS 200906680/1/M1, 16 juni 2010 (Veranderingsvergunning Limburg) ABRvS 200909506/1/T1/R1, 22 juni 2011 (Tussenuitspraak Sportpark Kleine Vink) Jurisprudentie luchtkwaliteit: belangenafweging/Goede RO Rechtbank Roermond, 3 augustus 2011, LJN BR4244 (Vrijstelling bestemmingsplan, Beesel) ABRvS 200909506/1/T1/R1, 22 juni 2011 (Tussenuitspraak Sportpark Kleine Vink) ABRvS 200904585/1/R1, 9 maart 2011 (Bestemmingsplan Haarlem Zuid) ABRvS 200906655/1/R3, 2 maart 2011 (Tinbergen College, Roosendaal) ABRvS 200909101/1/R1, 29 september 2010 (Uitwerkingsplan schoolkavel, Ouder-Amstel) ABRvS 200701992/1, 21 mei 2008 (Bestemmingsplan De Schammer, Leusden) Jurisprudentie luchtkwaliteit: gevoelige bestemmingen ABRvS 200904399/1/R2, 6 oktober 2010 (Rondweg Hummelo) Fijn stof landbouw Jurisprudentie PM2.5
37 38 39 40 42 43 43 43 44 45 46 47 48 49 50 50 51 52 53 54 54 55 56 57 58 60 61 62 62 63 64 65 66 67 67 68 69 69
ABRvS 200904399/1/R2, 6 oktober 2010 (Rondweg Hummelo) ABRvS 201008134/1/M2, 27 april 2011 (Tracébesluit Rijksweg 74) ABRvS 201003583/1/M2, 15 juni 2011 (Tracébesluit A50 Ewijk-Valburg) ABRvS 201009980/1/M2, 6 juli 2011 (Tracébesluit A4 Delft-Schiedam) Jurisprudentie (project)saldering luchtkwaliteit ABRvS 200703709/1, 28 april 2008 (Sint Anthonis) ABRvS 200506157/1, 5 april 2006 (FOC Roosendaal) ABRvS 200608414/1, 19 maart 2008 (Bestemmingsplan Nieuw Crooswijk, Rotterdam) ABRvS 200805209/1/M2, 29 juli 2009 (Vleeskuikenhouderij Weert) ABRvS 200900671/1, 4 november 2009 (Bestemmingsplan Tweede Maasvlakte) ABRvS 200709050/1, 12 november 2008 (Glastuinbouwbedrijf Houten) ABRvS 200703693/1, 3 december 2008 (Tracébesluiten Coentunnel) ABRvS 200805078/1/R2, 30 december 2009 (Bedrijventerrein Deurne) ABRvS 200602678/1, 18 juli 2007 (Discountsupermarkt Leudal) ABRvS 200602152/1, 25 juli 2007 (Tracébesluit A4 Burgerveen-Leiden 2004) ABRvS 200702844/1, 6 februari 2008 (Vrijstelling en bouwvergunning, Venray) Jurisprudentie overgangsrecht Blk2005 - Wm ABRvS 200805786/1/R1, 16 september 2009 (Bestemmingsplan Amstelveen Noord-West) ABRvS 200808579/1/R1, 27 januari 2010 (Bestemmingsplan Overteylingen) ABRvS 200903668/1/R3, 1 december 2010 (Bestemmingsplan De Zwaaikom, Oosterhout) ABRvS 200703634/1, 29 april 2008 (Uitbreiding kantoorgebouw, Zeist) ABRvS 200900558/1/R1, 9 juni 2010 (Uitwerkingsplan ‘Veenwegzone-Noord’, Den Haag) ABRvS 200909101/1/R1, 29 september 2010 (Uitwerkingsplan schoolkavel, Ouder-Amstel) ABRvS 200908373/1/R2, 8 december 2010 (Wijzigingsplan Lunteren)
69 70 73 73 75 75 76 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 85 86 87 89 92 93 94
Luchtkwaliteit Jurisprudentieoverzicht luchtkwaliteit geactualiseerd Op deze pagina's vindt u jurisprudentie over het onderwerp luchtkwaliteit, van zowel rechtbanken als de Raad van State. De uitspraken zijn onderverdeeld in verschillende onderwerpen, die van belang kunnen zijn voor de uitvoeringspraktijk bij overheden. Per uitspraak is de essentie (voor luchtkwaliteit) weergegeven, en aanvullende achtergrondinformatie. De jurisprudentie op deze webpagina's wordt maandelijks geactualiseerd. Handig: als u linksboven op deze website op het pdf-knopje klikt, maakt u van het jurisprudentieoverzicht een pdf-document (momentopname), met titelblad, inhoudsopgave, paginanummering en colofon. U kunt dit ook per deelonderwerp doen, wanneer u deze pdf-creator gebruikt binnen het deelonderwerp. Lees meer over de pfd-creator.
Jurisprudentieoverzicht luchtkwaliteit geactualiseerd Relevante uitspraken over bijvoorbeeld het NSL, luchtkwaliteitsonderzoek, NIBM, PM2.5 en belangenafweging/goede ruimtelijke ordening staan in een geactualiseerd overzicht op de jurisprudentiepagina luchtkwaliteit. Per onderwerp staan een aantal uitspraken op een rij, inclusief een korte essentie en achtergrondinformatie. Het overzicht kan overheden helpen met een goede uitvoering van regelgeving en beleid voor luchtkwaliteit.
Jurisprudentie Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) Op deze pagina staat relevante jurisprudentie over luchtkwaliteit, deelonderwerp: Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
ABRvS 200900883/1/H1, 31 maart 2010 (24 Oktoberplein) Essentie: Aangezien het project is opgenomen in het NSL, staan (vanuit de Wm bezien) luchtkwaliteitsaspecten de besluitvorming niet in de weg. Toetsingskader: Wet milieubeheer (artikel 5.12, 5.16) Betreft: Vrijstellingsbesluit van gemeente Utrecht voor realisatie van fly-over en reconstructie van het 24 Oktoberplein Relevante overwegingen: 2.4.6. Aangezien het project is opgenomen in het NSL, dat een programma betreft als bedoeld in artikel 5.12, eerste lid, van de Wet milieubeheer, kan de omstandigheid dat de realisering van het project gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, gelet op het bepaalde in artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder d, gelezen in samenhang met het tweede lid, onder c, van de Wet milieubeheer, niet aan de verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in de weg staan. Ook indien het college bij het nemen van het besluit op bezwaar van 18 december 2007 onvoldoende onderzoek zou hebben gedaan naar de gevolgen van het project voor de luchtkwaliteit, bestaat daarom in het door [appellant] aangevoerde bij een beoordeling op dit moment in zoverre geen
Jurisprudentie
InfoMil | 5
grond voor het oordeel dat de rechtsgevolgen van het besluit van 18 december 2007 waarbij vrijstelling is verleend voor het project, niet in stand kunnen blijven. Verwante rechtsoverwegingen staan bijvoorbeeld in de volgende uitspraken: ABRvS 00905089/1/H1, 14 april 2010 (Vredenburg) 2.7.3. Aangezien het project is opgenomen in het NSL, dat een programma betreft als bedoeld in artikel 5.12, eerste lid, van de Wet milieubeheer, kan de omstandigheid dat de realisering van het project gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, gelet op het bepaalde in artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder d, gelezen in samenhang met het tweede lid, onder c, van de Wet milieubeheer, niet aan de verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in de weg staan. Aangezien de compenserende maatregelen in het NSL zijn opgenomen, behoefde het college niet inzichtelijk te maken om welke compenserende maatregelen het gaat. Rechtbank Utrecht, 14 april 2010, LJN BM1072 (Muziekpaleis) 2.18. De voorzieningenrechter constateert dat door de opname van het bouwplan in het NSL is voldaan aan de voorwaarde zoals gesteld in artikel 5.16, derde lid, van de Wm. Bij het uitoefenen van de bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling voor het bouwplan op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO behoefde derhalve ingevolge het bepaalde in artikel 5.16, derde lid, van de Wm geen afzonderlijke beoordeling van de luchtkwaliteit aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en zwevende deeltjes plaats te vinden. [...] 2.24. De voorzieningenrechter constateert dat verzoekers in deze procedure geen inhoudelijke argumenten hebben aangedragen, op grond waarvan geconcludeerd zou kunnen worden dat onvoldoende inzichtelijk is of de door het bouwplan veroorzaakte negatieve effecten zodanig door maatregelen worden gecompenseerd dat de in de Richtlijn gestelde grenswaarden voor stikstofdioxide en zwevende deeltjes tijdig worden bereikt. De enkele stelling van verzoekers dat inmiddels landelijke compenserende maatregelen die in het NSL zijn opgenomen zoals het rekening rijden, niet doorgaan is daarvoor onvoldoende. Het NSL ziet immers op een gebiedsgerichte totaalaanpak, waarbij de negatieve effecten van een veelheid aan ruimtelijke projecten voor de luchtkwaliteit worden gecompenseerd door verschillende regionale en landelijke maatregelen, over een periode van 5 jaar. [...] ABRvS 200909299/1/M2, 26 mei 2010 (Wegaanpassingsbesluit A9 Holendrecht- Diemen) 2.3.2. Ingevolge artikel 5.16, derde lid, is voor besluiten welke zijn opgenomen in het NSL, zoals het geval is met het onderhavige besluit, geen afzonderlijke beoordeling van de luchtkwaliteit meer nodig. In hetgeen het dagelijks bestuur en de stichting hierover hebben aangevoerd bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het wegaanpassingsbesluit ten onrechte is vastgesteld. ABRvS 200909519/1/M2, 26 mei 2010 (Wegaanpassingsbesluit A12 Woerden-Gouda) 2.4.3. In het NSL is het project A12 Woerden-Gouda van km 44,25 tot km 27,00 opgenomen en aangemerkt als een niet ‘in betekenende mate' bijdragend project. Het wegaanpassingsbesluit voorziet in een wijziging van de A12 waarbij op de noordelijke rijbaan een plusstrook wordt aangelegd. Ingevolge artikel 5.16, derde lid, is voor besluiten welke zijn opgenomen in het NSL geen afzonderlijke beoordeling van de luchtkwaliteit meer noodzakelijk. In hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hierover heeft aangevoerd bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het wegaanpassingsbesluit ten onrechte is vastgesteld. ABRvS 201006781/1/T1/M2, 2 maart 2011 ( Tussenuitspraak w egaanpassingsbesluit A1 't Gooi) 2.11.1. Ingevolge artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, kunnen bestuursorganen de bevoegdheid om krachtens de Spoedwet wegverbreding een
Jurisprudentie
InfoMil | 6
wegaanpassingsbesluit te nemen, waarvan de uitoefening gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, uitoefenen indien de uitoefening is genoemd in een op grond van artikel 5.12, eerste lid, vastgesteld programma. Ingevolge artikel 5.16, derde lid, voor zover hier van belang, vindt bij de uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder d, gedurende de periode waar een programma als bedoeld in artikel 5.12, eerste lid betrekking op heeft, met betrekking tot de effecten van het desbetreffende besluit op de luchtkwaliteit geen afzonderlijke beoordeling van de luchtkwaliteit plaats. 2.11.2. Het programma dat is bedoeld in artikel 5.12, eerste lid, van de Wet milieubeheer is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het wegaanpassingsbesluit is opgenomen in Bijlage 9 van het NSL. Ingevolge artikel 5.16, derde lid, van de Wet milieubeheer vindt in dat geval geen afzonderlijke toetsing aan de in bijlage 2 bij de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM10) plaats. Deze grenswaarden vormden dus geen beletsel om het wegaanpassingsbesluit vast te stellen. Ook hetgeen [appellant sub 2] en anderen voor het overige over luchtkwaliteit hebben aangevoerd, geeft de Afdeling geen reden om aan te nemen dat niet tot vaststelling van het wegaanpassingsbesluit kon worden besloten. ABRvS 201007643/1/M2, 27 juli 2011 (Tracébesluit A58 Eindhoven-Oirschot) 2.11.2. Het project A58 Eindhoven-Oirschot, waarop het tracébesluit betrekking heeft, is opgenomen in het NSL. Dit betekent dat ingevolge artikel 5.16, eerste en derde lid, van de Wet milieubeheer geen afzonderlijke toetsing aan de in bijlage 2 bij de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden voor de luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden. Deze grenswaarden vormen dus geen beletsel om het tracébesluit vast te stellen. ABRvS 201001918/1/M3, 17 augustus 2011 (Bestemmingplan en exploitatieplan Doetinchem) 2.19.1. Nu het bedrijventerrein dat door het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt onder de naam Land van Wehl en IB-nummer 211 is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, heeft de raad het bestemmingsplan ingevolge artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder d, gelezen in samenhang met het tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer kunnen vaststellen zonder dat toetsing aan de in bijlage 2 opgenomen grenswaarden hoefde plaats te vinden. ABRvS 201100103/1/M2, 24 augustus 2011 (Wegaanpassingsbesluit A9 Alkmaar-Uitgeest): 2.14.1. Ingevolge artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, kunnen bestuursorganen de bevoegdheid om krachtens de Spoedwet wegverbreding een wegaanpassingsbesluit te nemen, waarvan de uitoefening gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, uitoefenen indien de uitoefening is genoemd in een op grond van artikel 5.12, eerste lid, vastgesteld programma. Ingevolge artikel 5.16, derde lid, voor zover hier van belang, vindt bij de uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder d, gedurende de periode waar een programma als bedoeld in artikel 5.12, eerste lid betrekking op heeft, met betrekking tot de effecten van het desbetreffende besluit op de luchtkwaliteit geen afzonderlijke beoordeling van de luchtkwaliteit plaats. 2.15. Het programma dat is bedoeld in artikel 5.12, eerste lid, van de Wet milieubeheer is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het wegaanpassingsbesluit is opgenomen in Bijlage 9 van het NSL. Ingevolge artikel 5.16, derde lid, van de Wet milieubeheer vindt in dat geval geen afzonderlijke toetsing aan de in bijlage 2 bij de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM10) plaats. Deze grenswaarden vormden dus geen beletsel om het wegaanpassingsbesluit vast te stellen.
Jurisprudentie
InfoMil | 7
RvS-nummer:
200900883/1/H1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
31 maart 2010
ABRvS 200901660/1/M3, 12 januari 2011 (Amstelkwartier Binnendijks) Essentie: •
•
NSL: Het enkele feit dat de uitgangspunten van het NSL tijdens de looptijd mogelijk moeten worden bijgesteld, maakt het NSL niet in strijd met artikel 5.12 Wm. Hetzelfde geldt als de eerste uitkomsten van de monitoring van het NSL tegenvallen. Houdbaarheid onderzoeksgegevens: Het bevoegd gezag had bij de voorbereiding van het goedkeuringsbesluit moeten nagaan of het luchtkwaliteitsrapport van 1 jaar oud nog actueel was, aangezien dat aangaf dat de concentratie NO2 dicht bij, en in één geval zelfs op de grenswaarde zou komen te liggen.
Toetsingskader: Wet milieubeheer (artikel 5.12) Betreft: Goedkeuringsbesluit van provincie Noord-Holland (GS) over het bestemmingsplan ‘Amstelkwartier Binnendijks' van de gemeente Amsterdam Relevante overwegingen: 2.11.2. [...] Nu de grootschalige concentratiegegevens 2008 en versie 7.0 van het CAR-II rekenmodel reeds beschikbaar waren vóór de vaststelling en de goedkeuring van het bestemmingsplan, is in het luchtkwaliteitrapport van januari 2008 van achterhaalde grootschalige concentratiegegevens en van een verouderde versie van het CAR-II rekenmodel uitgegaan. In aanmerking genomen dat volgens dit luchtkwaliteitrapport op een aantal wegtracés de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide dicht bij, en in een geval zelfs op, de daarvoor geldende grenswaarde komt te liggen, is de Afdeling van oordeel dat het college had dienen na te gaan of het luchtkwaliteitrapport van januari 2008 nog actueel was. Het college heeft dit niet onderkend. Het bestreden besluit is in zoverre genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Hetgeen overigens met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit is aangevoerd kan buiten bespreking blijven. 2.11.5. Tegen het NSL staat geen beroep open, maar dit neemt niet weg dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 31 maart 2010 in zaak nr. 200900883/1/H1) exceptieve toetsing van het NSL aan artikel 5.12 van de Wet milieubeheer mogelijk is. In het kader van deze exceptieve toetsing overweegt de Afdeling dat het NSL ingevolge artikel 5.12 gericht moet zijn op het bereiken van de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden. De Wet milieubeheer voorziet via de in artikel 5.14 geregelde jaarlijkse rapportages over de voortgang en uitvoering van het programma, en de in artikel 5.12, tiende lid, opgenomen bevoegdheid om het programma aan te passen indien deze rapportages daartoe aanleiding geven, in een systeem om ervoor te zorgen dat het programma gericht blijft op het bereiken van de grenswaarden. Uit deze systematiek volgt naar het oordeel van de Afdeling dat het enkele feit dat de uitgangspunten die bij het opstellen van het programma zijn gebruikt - zoals verkeersprognoses of het voornemen om kilometerbeprijzing in te voeren - gedurende de looptijd van het programma mogelijkerwijs bijstelling behoeven, niet meebrengt dat het programma in strijd is met artikel 5.12. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de eerste uitkomsten van de monitoring van het NSL tegenvallen. De Afdeling ziet in de bezwaren van [appellant] in zoverre dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat exceptieve toetsing van het NSL aan artikel 5.12 tot de conclusie leidt dat het NSL onrechtmatig is. Dit betekent dat gelet op artikel 5.16 bij de goedkeuring van het bestemmingsplan geen afzonderlijke toetsing aan de in bijlage 2
Jurisprudentie
InfoMil | 8
opgenomen grenswaarden hoeft plaats te vinden. Gelet op het derde lid, anders dan [appellant] betoogt, ook niet voor enig jaar na de periode waarop het NSL betrekking heeft.
RvS-nummer:
200901660/1/M3
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
12 januari 2011
ABRvS 201008134/1/M2, 27 april 2011 (Tracébesluit Rijksweg 74) Essentie: •
•
• • •
Het systeem van de uitgestelde grenswaarden is niet in strijd met de EU-richtlijn voor luchtkwaliteit. Vóór 11 juni 2011 en 1 januari 2015 hoeft nog niet aan de grenswaarden voor PM10 respectievelijk NO2 te worden voldaan. NSL: Het enkele feit dat de uitgangspunten van het NSL tijdens de looptijd mogelijk moeten worden bijgesteld, maakt het NSL niet in strijd met artikel 5.12 Wm. Zo lang uitvoering wordt gegeven aan de bepalingen uit de Wet milieubeheer met betrekking tot monitoring en rapportage, is er geen strijd met artikel 5.12 Wm. Een beoordeling van de toekomstige situatie aan de hand van prognoses en berekeningen brengt uit de aard der zaak mee dat onzekerheidsmarges optreden. NSL: Aangezien zich geen luchtkwaliteitsknelpunten voordoen ter plaatse van dit project, is het niet nodig extra maatregelen in het NSL op te nemen. PM2.5: Aangezien het NSL gericht is op het per 11 juni 2011 bereiken van de daggemiddelde grenswaarde voor PM10, kan gesteld worden dat er nu geen dreigende overschrijding voor PM2.5 is, en het daarom niet nodig is om aanvullende maatregelen voor PM2.5 in het NSL op te nemen.
Toetsingskader: Wet milieubeheer (titel 5.2) Betreft: Besluit van de Minister van VenW tot vaststelling van het tracébesluit ‘Rijksweg 74' Relevante overwegingen: 2.9.6. Uit de hiervoor weergegeven bepalingen van de Wet milieubeheer volgt dat bij het nemen van het tracébesluit geen toetsing aan de in bijlage 2 bij die wet gestelde, aan de richtlijn ontleende, grenswaarden voor zwevende deeltjes en stikstofdioxide behoefde plaats te vinden. Dat is niet in strijd met de richtlijn omdat - zoals is geconcludeerd onder 2.9.4 - de betrokken grenswaarden ingevolge de richtlijn en gezien de toepassing van artikel 22 van die richtlijn vanaf 11 juni 2011 respectievelijk 1 januari 2015 gelden. Als voorwaarde voor uitstel van de gelding van de grenswaarden vereist artikel 22 van de richtlijn dat, met het oog op de toekomstige gelding van die grenswaarden, door middel van een luchtkwaliteitsplan wordt aangetoond hoe na de periode van uitstel aan de grenswaarden kan worden voldaan. De richtlijn specificeert niet of en op welke wijze het luchtkwaliteitsplan in nationaal recht moet worden verankerd. In de Wet milieubeheer is in artikel 5.12 bepaald dat, kort weergegeven, het programma (lees: het luchtkwaliteitsplan) moet zijn gericht op het bereiken van de grenswaarden, en dat in het programma geen besluiten mogen worden opgenomen die een overschrijding of verdere overschrijding van de grenswaarden op het moment dat zij gaan gelden tot gevolg hebben. Verder voorziet artikel 5.14 in
Jurisprudentie
InfoMil | 9
jaarlijkse rapportages over de voortgang en uitvoering van het programma, en is in artikel 5.12, tiende lid, een bevoegdheid van de minister om het programma aan te passen indien deze rapportages daartoe aanleiding geven en in het twaalfde lid een bevoegdheid van bestuursorganen om het programma aan te passen opgenomen. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat deze wettelijke bepalingen in strijd zijn met artikel 22 van de richtlijn. 2.9.7. De Afdeling is gezien het voorgaande van oordeel dat de toepassing van het wettelijk systeem in de thans aan de orde zijnde situatie, waarin bij het nemen van het tracébesluit de grenswaarden voor zwevende deeltjes en stikstofdioxide nog niet gelden, niet in strijd is met de richtlijn. Of, zoals GTS stelt, de in artikel 5.16, derde lid, van de Wet milieubeheer geregelde uitsluiting van een toetsing aan deze grenswaarden in strijd met de richtlijn komt op het moment dat de grenswaarden gaan gelden, is hier niet aan de orde. 2.10.1. In haar uitspraak van 31 maart 2010, in zaak nr. 200900883/1/H1, heeft de Afdeling overwogen dat een exceptieve toetsing van het NSL-besluit aan artikel 5.12 van de Wet milieubeheer mogelijk is. Concreet betekent dit, dat moet worden beoordeeld of het NSL overeenkomstig het eerste lid van dit artikel is gericht op het bereiken van grenswaarden die worden of dreigen te worden overschreden en of er overeenkomstig het vijfde lid van dit artikel geen besluiten in zijn opgenomen waarvan aannemelijk is dat deze na afloop van de uitsteltermijn leiden tot een overschrijding of verdere overschrijding van de grenswaarden waarvoor met toepassing van artikel 22 van de richtlijn uitstel is verkregen. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 12 januari 2011 in zaak nr. 200901660/1/M3, brengt het enkele feit dat de uitgangspunten die bij het opstellen van het NSL zijn gebruikt, gedurende de looptijd van het programma mogelijkerwijs bijstelling behoeven, niet met zich dat het programma in strijd is met artikel 5.12 van de Wet milieubeheer. Zo lang uitvoering wordt gegeven aan de onder 2.9.6 genoemde bepalingen van de Wet milieubeheer, kan niet worden geoordeeld dat het plan in strijd is met artikel 5.12. 2.10.2. Dat blijkens het RIVM rapport "Nulmeting van het NSL monitoringsprogramma" de uitkomsten van de monitoringstool onzekerheden kennen, leidt de Afdeling niet tot het oordeel dat gehandeld is in strijd met de wettelijke bepalingen over het NSL. Dat, zoals GTS heeft opgemerkt, de berekening van onder meer luchtkwaliteit een onzekerheidsmarge kent, geeft evenmin aanleiding voor dat oordeel. Een beoordeling van de toekomstige situatie aan de hand van prognoses en berekeningen brengt uit de aard der zaak mee dat onzekerheidsmarges optreden. 2.10.3. Voor zover GTS erop wijst dat blijkens de monitoringsrapportage 2010 hogere concentraties stikstofdioxide optreden dan bij het opstellen van het NSL was geprognotiseerd, overweegt de Afdeling dat de minister naar aanleiding van die bevindingen op 6 december 2010 een melding als bedoeld in artikel 5.12, twaalfde lid, heeft gedaan waarin onder meer extra stikstofdioxide-reducerende maatregelen (schermen) aan het NSL zijn toegevoegd om de door deze hogere prognoses ontstane knelpunten op te lossen. Bij het tracé van RW74 doen zich echter geen knelpunten voor en zijn dus geen extra maatregelen in het NSL opgenomen. Reeds daarom is er in zoverre geen grond voor het oordeel dat wat de omgeving van het tracé betreft geen juiste uitvoering aan de wettelijke bepalingen over het NSL is gegeven. 2.10.5. Wat betreft de per 1 januari 2015 geldende grenswaarde voor zwevende deeltjes (PM2.5) heeft de minister ter zitting gewezen op het door het Planbureau voor de Leefomgeving uitgegeven rapport "PM2.5 in the Netherlands" uit 2007, waarin is vermeld dat wanneer aan de daggemiddelde grenswaarde voor zwevende deeltjes (PM10) van 50 microgram per kubieke meter (niet vaker dan 35 keer per kalenderjaar te overschrijden) wordt voldaan, eveneens wordt voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde voor zwevende deeltjes (PM2.5) van 25 microgram per kubieke meter. Hetgeen naar voren is gebracht geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze constatering. Nu het NSL is gericht op het per 11 juni 2011 bereiken van de daggemiddelde grenswaarde voor zwevende deeltjes (PM10), is er geen aanleiding voor het oordeel dat de minister zich niet op goede gronden op het
Jurisprudentie
InfoMil | 10
standpunt stelt dat er thans geen dreigende overschrijding van de jaargemiddelde grenswaarde voor zwevende deeltjes (PM2.5) in 2015 is, zodat het evenmin noodzakelijk is om in dit opzicht in het NSL te voorzien in aanvullende maatregelen. 2.10.6. [...] Het project RW74 waarvoor het thans bestreden tracébesluit is vastgesteld, is opgenomen in het NSL. Nu een exceptieve toetsing van het NSL aan artikel 5.12 van de Wet milieubeheer niet tot de conclusie leidt dat het NSL onrechtmatig is, volgt uit artikel 5.16 van die wet dat geen afzonderlijke toetsing aan de in bijlage 2 bij de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden voor zwevende deeltjes en stikstofdioxide hoeft plaats te vinden. Deze grenswaarden vormen dus geen beletsel om het tracébesluit vast te stellen. Verwante rechtsoverwegingen over het NSL staan bijvoorbeeld in: ABRvS 201001393/1/R1, 23 februari 2011 (Stadsbrug Nijmegen) 2.6.4. Ingevolge artikel 5.16, derde lid van de Wet milieubeheer, is voor besluiten welke zijn opgenomen in het NSL geen afzonderlijke beoordeling van de luchtkwaliteit meer nodig. Gelet daarop kan de omstandigheid dat de realisering van het project gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, gelet op het bepaalde in artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder d, gelezen in samenhang met het tweede lid, onder c, van de Wet milieubeheer, niet aan vaststelling van het plan in de weg staan. Hoewel het NSL nog niet in werking was ten tijde van de vaststelling van het plan, dienen besluiten omtrent goedkeuring van een bestemmingsplan te worden genomen met inachtneming van het recht zoals dat geldt ten tijde van het nemen van dat besluit. Gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat ten tijde van het nemen van het goedkeuringsbesluit niet behoefde te worden getoetst aan de normen voor luchtkwaliteit en kan hetgeen [appellanten sub 2], de vereniging en anderen en [appellante sub 3] en anderen in dit verband hebben aangevoerd niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. [...] De Wet milieubeheer voorziet via de in artikel 5.14 geregelde jaarlijkse rapportages over de voortgang en uitvoering van het programma, en de in artikel 5.12, tiende lid, opgenomen bevoegdheid om het programma aan te passen indien deze rapportages daartoe aanleiding geven, in een systeem waarbij het programma gericht blijft op het bereiken van de grenswaarden. Uit deze systematiek volgt naar het oordeel van de Afdeling dat het enkele feit dat de uitgangspunten die bij het opstellen van het programma zijn gebruikt gedurende de looptijd van het programma mogelijkerwijs bijstelling behoeven, niet meebrengt dat het programma in strijd is met artikel 5.12 van de Wet milieubeheer. Wanneer geen adequate uitvoering wordt gegeven aan de in artikel 5.14 bedoelde jaarlijkse rapportages en de mogelijkheid om het programma naar aanleiding van die rapportages aan te passen, kan dit mogelijk meebrengen dat het programma niet langer kan worden geacht te zijn gericht op het bereiken van de grenswaarden. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat deze situatie zich op dit moment voordoet. Het feit dat het RIVM meent dat de monitoringstool op dit moment tot onzekere uitkomsten leidt, geeft onvoldoende aanleiding voor die conclusie. Gelet hierop faalt het betoog van de vereniging en anderen. [...] ABRvS 200904401/1/M2, 15 september 2010 (Tracébesluit A4 Burgerveen-Leiden 2009) 2.5.5: Voor zover Milieudefensie ter zitting erop heeft gewezen dat de in het NSL opgenomen maatregel kilometerbeprijzing waarschijnlijk geen doorgang zal vinden, merkt de Afdeling op dat artikel 5.12, tiende lid, van de Wet milieubeheer de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de mogelijkheid biedt om het NSL ambtshalve te wijzigen indien naar zijn oordeel uit rapportages naar voren komt dat de in het NSL opgenomen gegevens omtrent de effecten op luchtkwaliteit van in het NSL voorgenomen maatregelen niet of niet langer in redelijkheid kunnen worden gehanteerd.
Jurisprudentie
InfoMil | 11
RvS-nummer:
201008134/1/M2
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
27 april 2011
ABRvS 201003583/1/M2, 15 juni 2011 (Tracébesluit A50 Ewijk-Valburg) Essentie: • •
PM2.5: Bij een tracébesluit hoeft niet getoetst te worden aan de richtwaarde voor PM2.5. NSL: Aangezien de gemeente niet aannemelijk heeft gemaakt dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit niet tijdig gehaald kunnen worden, is er geen reden om te oordelen dat het NSL in strijd is met artikel 5.12 van de Wet milieubeheer.
Toetsingskader: Wet milieubeheer (artikel 5.12 en 5.16) Betreft: Besluit van de Minister van VenW tot vaststelling van het tracébesluit A50 Ewijk-Valburg Relevante overwegingen: 2.17. [appellante sub 5] betoogt dat ten onrechte niet is getoetst aan de richtwaarde voor zwevende deeltjes (PM2,5). De richtwaarde voor zwevende deeltjes (PM2,5) is geen toetsingsmaatstaf voor het nemen van besluiten zoals het tracébesluit. De richtwaarde dient ingevolge artikel 5.17, eerste lid, van de Wet milieubeheer samen met het Besluit maatregelen richtwaarden (luchtkwaliteiteisen), als maatstaf voor een door de minister vast te stellen plan of programma dat gericht moet zijn op het voor zover mogelijk bereiken van de richtwaarde. De beroepsgrond faalt. 2.19.2. B&W van Beuningen heeft niet aannemelijk gemaakt dat niet aan de grenswaarden voor zwevende deeltjes en stikstofdioxide kan worden voldaan op het moment dat zij gaan gelden. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het NSL in strijd is met artikel 5.12 van de Wet milieubeheer. Nu het project is opgenomen in het NSL is op grond van artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet milieubeheer, gelezen in samenhang met het tweede lid, onder d, en het derde lid, geen afzonderlijke beoordeling van de luchtkwaliteit noodzakelijk. De grenswaarden voor zwevende deeltjes en stikstofdioxide vormen dus geen beletsel om het tracébesluit vast te stellen. Voorts brengt de systematiek van de Wet milieubeheer - anders dan appellanten veronderstellen - mee dat nader onderzoek niet nodig is. Hetgeen daarover is aangevoerd, kan derhalve onbesproken blijven.
RvS-nummer:
201003583/1/M2
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
15 juni 2011
ABRvS 201009980/1/M2, 6 juli 2011 (Tracébesluit A4 Delft-Schiedam) Essentie: •
NSL: Wanneer de juistheid van de uitgangspunten van het NSL wordt bestreden, kan het NSL alleen als onrechtmatig worden beoordeeld, als wordt aangetoond dat het redelijkerwijs niet
Jurisprudentie
InfoMil | 12
• •
mogelijk is - ook niet met een verdere bijstelling van het programma - de gestelde grenswaarden op de betrokken datums te halen. PM2.5: Bij een tracébesluit hoeft niet getoetst te worden aan de richtwaarde voor PM2.5. PM2.5: Aangezien het NSL gericht is op het per 11 juni 2011 bereiken van de daggemiddelde grenswaarde voor PM10, kan gesteld worden dat er nu geen dreigende overschrijding voor PM2.5 is.
Toetsingskader: Wet milieubeheer (titel 5.2) Betreft: Besluit van de Minister van VenW tot vaststelling van het tracébesluit A4 Delft-Schiedam Relevante overwegingen: 2.40. Ten aanzien van het betoog van Stichting Milieufederatie en anderen over de in bijlage 2 bij de Wet milieubeheer opgenomen richtwaarde voor zwevende deeltjes (PM2.5), overweegt de Afdeling dat deze richtwaarde geen toetsingsmaatstaf is voor het nemen van besluiten zoals het tracébesluit. De richtwaarde dient ingevolge artikel 5.17, eerste lid, van de Wet milieubeheer samen met het Besluit maatregelen richtwaarden (luchtkwaliteitseisen), als maatstaf voor een door de minister vast te stellen plan of programma dat gericht moet zijn op het voor zover mogelijk bereiken van de richtwaarde. Het beroep van Stichting Milieufederatie en anderen slaagt in zoverre niet. 2.42.2. In de uitspraak van 31 maart 2010 in zaak nr. 200900883/1/H1 heeft de Afdeling overwogen dat een exceptieve toetsing van het NSL-besluit aan artikel 5.12 van de Wet milieubeheer mogelijk is. In het verlengde daarvan moet worden geoordeeld dat eveneens een exceptieve toetsing van de op 13 juli 2010 gemelde wijzigingen van het NSL met toepassing van artikel 5.12, twaalfde lid, mogelijk is. Gelet op de aangevoerde beroepsgronden komt de exceptieve toetsing er in dit geval, gezien de eisen die in artikel 5.12, eerste en vijfde lid, aan het NSL zijn gesteld en de eisen die in het twaalfde lid aan een wijziging zijn gesteld, op neer dat moet worden beoordeeld of het NSL na opname van A4 zoals omschreven in de melding van 13 juli 2010, gericht is op het bereiken van de grenswaarden en of aannemelijk kon worden geacht dat deze opname geen overschrijding of verdere overschrijding grenswaarde voor stikstofdioxide en zwevende deeltjes (PM10) veroorzaakt. In dit kader overweegt de Afdeling dat de Wet milieubeheer voorziet in een systeem om ervoor te zorgen dat het programma gericht blijft op het bereiken van deze grenswaarden. Dit gebeurt via de in artikel 5.14 van deze wet geregelde jaarlijkse rapporten over de voortgang en uitvoering van het programma alsmede de in artikel 5.12, tiende en twaalfde lid, van deze wet opgenomen bevoegdheid om het programma aan te passen. Deze systematiek biedt veel ruimte om te komen tot het beoogde eindresultaat. Wanneer, zoals in dit geval, de juistheid van bij het (wijzigen van het) NSL gehanteerde uitgangspunten wordt bestreden, bestaat voor het oordeel dat het NSL onrechtmatig is alleen grond indien wordt aangetoond dat het redelijkerwijs niet mogelijk is - ook niet met een verdere bijstelling van het programma - de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer gestelde grenswaarden op de betrokken datums te halen. 2.42.5. Appellanten hebben niet aangetoond dat het redelijkerwijs niet mogelijk is - ook niet met bijstelling van het NSL - bij de A4 de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer gestelde grenswaarden op de betrokken datums te halen. In dit verband overweegt de Afdeling het volgende. De omstandigheid dat in het kader van de monitoring van het NSL verkeersprognoses van het landelijk dekkend model LMS zijn gehanteerd terwijl bij de bepaling van de verkeersprognoses van de A4 het regionale model NRM is gebruikt en de resultaten van deze modellen divergeren, is daarvoor ontoereikend. Dit wil immers niet zeggen dat het behalen van de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden in gevaar komt. Ook het beroep op het rapport van het RIVM en dat van
Jurisprudentie
InfoMil | 13
Cauberg-Huygen B.V. is daarvoor ontoereikend. Hetzelfde geldt voor de overige kanttekeningen die appellanten hebben geplaatst bij de berekeningen die aan het NSL ten grondslag liggen, zoals de berekeningen over de compensatie van de maatregel Anders Betalen voor Mobiliteit en de maatregel Stimulering Euro IV. [...] Zoals de Afdeling tot slot heeft overwogen in de uitspraak van 27 april 2011 in zaak nr. 201008134/1 geldt voor de grenswaarde voor zwevende deeltjes (PM2.5) dat, dat wanneer aan de daggemiddelde grenswaarde voor zwevende deeltjes (PM10) wordt voldaan, eveneens wordt voldaan aan de grenswaarde voor zwevende deeltjes (PM2.5). Niet is gebleken dat rond het tracé van de A4 in 2015 niet aan de daggemiddelde grenswaarde voor zwevende deeltjes (PM10) zal worden voldaan. Verwante rechtsoverwegingen over het NSL staan bijvoorbeeld in: ABRvS 200908736/1/M2, 20 juli 2011 (Tracébesluit A12 Waterberg-Velperbroek) 2.25. Ingevolge artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet milieubeheer, samen met het tweede lid, onder d, voor zover thans van belang, kan een tracébesluit dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, worden vastgesteld indien dit besluit betrekking heeft op een ontwikkeling die is genoemd in een op grond van artikel 5.12, eerste lid, vastgesteld programma. Ingevolge het derde lid, kort weergegeven en voor zover hier van belang, vindt wanneer artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder d, van toepassing is, met betrekking tot de effecten van het desbetreffende besluit geen afzonderlijke beoordeling van de luchtkwaliteit plaats voor de in bijlage 2 opgenomen grenswaarden. 2.25.1. Op grond van artikel 5.12, eerste lid, van de Wet milieubeheer is reeds voor het nemen van het tracébesluit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (hierna: NSL) vastgesteld. Het project A12 Waterberg-Velperbroek is genoemd in het NSL. 2.25.2. Stichting Duurzame A12 heeft ter zitting betoogd dat het NSL onrechtmatig is, omdat een aantal bij de vaststelling van het NSL voorziene maatregelen (zoals de plannen voor rekeningrijden) en gehanteerde uitgangspunten (zoals de prognose van emissie van vrachtverkeer) inmiddels zijn gewijzigd. Verder wijst zij op het rapport "Nulmeting van het NSL monitoringsprogramma" van het RIVM. 2.25.3. In haar uitspraak van 27 april 2011 in zaak nr. 201008134/1/M2 heeft de Afdeling reeds geoordeeld dat het feit dat blijkens het RIVM rapport "Nulmeting van het NSL monitoringsprogramma" de uitkomsten van de zogenoemde monitoringstool onzekerheden kennen, niet tot het oordeel leidt dat het NSL onrechtmatig is. Verder bestaat, zoals de Afdeling in haar uitspraak van 6 juli 2011 in zaak nr. 201009980/1/M2 heeft overwogen, wanneer de juistheid van bij het NSL gehanteerde uitgangspunten wordt bestreden, voor het oordeel dat het NSL onrechtmatig is alleen grond indien wordt aangetoond dat het redelijkerwijs niet mogelijk is - ook niet met een verdere bijstelling van het programma - de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer gestelde grenswaarden op de betrokken datums te halen. Met haar stelling dat een aantal bij het vaststellen van het NSL voorziene maatregelen en gehanteerde uitgangspunten zijn gewijzigd, heeft Stichting Duurzame A12 dit niet aangetoond. Ten overvloede merkt de Afdeling op dat inmiddels ook een bijstelling van het programma heeft plaatsgevonden: bij meldingen van 13 juli 2010 en 8 december 2010 is het NSL aangepast in verband met onder meer de gewijzigde plannen met betrekking tot rekeningrijden en de gewijzigde inzichten over de emissie van vrachtverkeer. 2.25.4. Nu er geen grond is het NSL onrechtmatig te achten, en gezien de hiervoor weergegeven bepalingen, behoorde bij het nemen van het tracébesluit geen afzonderlijke toetsing aan de in bijlage 2 bij de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden voor luchtkwaliteit plaats te vinden. De minister heeft daarom terecht geconcludeerd dat deze grenswaarden geen beletsel vormen voor het vaststellen van het tracébesluit. Hetgeen appellanten hebben aangevoerd over de juistheid van het bij de voorbereiding van het tracébesluit verrichte onderzoek naar de luchtkwaliteit, de vraag of onderzoek
Jurisprudentie
InfoMil | 14
moet worden gestoeld op metingen of berekeningen, en de vraag of op basis van het onderzoek een juiste toetsing aan de grenswaarden zou kunnen plaatsvinden, kan gelet hierop onbesproken blijven. 2.26. Voor zover Stichting Duurzame A12 wijst op het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen), overweegt de Afdeling dat deze algemene maatregel van bestuur geen betrekking heeft op besluiten over, zoals hier, het wijzigen van wegen, maar op besluiten over het bouwen of uitbreiden van gevoelige bestemmingen in de omgeving van wegen.
RvS-nummer:
201009980/1/M2
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
6 juli 2011
ABRvS 200908652/1/M2, 7 juli 2010 (Baksteenfabriek Lingewaard) Essentie: Het NSL is niet bedoeld of geschikt als beoordelingskader voor de voorschriften die moeten worden gesteld bij de verlening van een milieuvergunning voor een individuele inrichting. Toetsingskader: Wet milieubeheer (titel 5.2) Betreft: Besluit van gemeente Lingewaard (B&W) tot verlening van een revisievergunning voor een baksteenfabriek Relevante overwegingen: 2.3. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt. Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het college een zekere beoordelingsvrijheid toe. 2.3.1. Het door de Milieufederatie genoemde Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht is gebaseerd op artikel 5.12 van de Wet milieubeheer. In dit artikel is - kort weergegeven - bepaald dat de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een programma vaststelt dat is gericht op het bereiken van grenswaarden. Een dergelijk plan, dat is gericht op het op het gehele grondgebied van Nederland bereiken van grenswaarden, is naar zijn aard bedoeld noch geschikt als beoordelingskader voor de voorschriften die moeten worden gesteld bij de verlening van een milieuvergunning voor een individuele inrichting. Het college heeft het plan dan ook terecht niet tot uitgangspunt genomen bij de invulling van de hem bij de toepassing van artikel 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer toekomende beoordelingsvrijheid.
Jurisprudentie
InfoMil | 15
RvS-nummer:
200908652/1/M2
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
7 juli 2010
Jurisprudentie begrip Niet In Betekenende Mate (NIBM) Op deze pagina staat relevante jurisprudentie over luchtkwaliteit, deelonderwerp: het begrip Niet In Betekenende Mate bijdragen (NIBM).
ABRvS 200808043/1/R2, 30 juni 2010 (Bestemmingsplan Amersfoortseweg, Zeist) Essentie: De NIBM-toets beperkt zich tot de luchtkwaliteitseffecten van de ontwikkelingen in het voorliggende plan/besluit. Als andere toekomstige ontwikkelingen geen onderdeel van dat plan/besluit vormen, hoeven deze niet bij de NIBM-toets betrokken te worden. Toetsingskader: Wet milieubeheer (artikel 5.16), Regeling NIBM Betreft: Goedkeuringsbesluit van provincie Utrecht (GS) over het bestemmingsplan ‘Amersfoortseweg e.o.' van de gemeente Zeist Relevante overwegingen: 2.15. Milieuzorg Zeist betoogt dat het luchtkwaliteitsonderzoek ondeugdelijk is uitgevoerd. Hiertoe wordt aangevoerd dat in het verrichte onderzoek een aantal ontwikkelingen niet zijn meegenomen zoals de aanleg van de autoboulevard, de woningbouw op de locatie Apollo-Noord en op het terrein van vliegbasis Soesterberg alsmede de uitbreiding van de A28 naar drie rijstroken. [...] 2.15.3. Bij invoering van titel 5.2 van de Wet milieubeheer zijn krachtens artikel 5.16, vierde lid, van de Wet milieubeheer in bijlage 3B bij de Regeling als categorie van gevallen waarin het vaststellen van een bestemmingsplan in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer, woningbouwlocaties aangewezen die - in geval van één ontsluitingsweg - netto niet meer dan 500 nieuwe woningen omvatten, dan wel - in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling - netto niet meer dan 1000 woningen omvatten. Gezien het voorgaande behoort de bouw van 480 woningen op de locatie Sterrenberg tot een categorie van gevallen die niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie zwevende deeltjes (PM10) en stikstofdioxide (NO2) als bedoeld in de Wet milieubeheer. Derhalve staat de wettelijke regeling inzake luchtkwaliteitseisen niet aan goedkeuring van het plan in de weg en kan het betoog dat het plan leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor deze stoffen geen doel treffen. Overigens vormen de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen die Milieuzorg Zeist noemt geen onderdeel van het plan. De gevolgen van die ontwikkelingen voor de luchtkwaliteit behoefden derhalve niet te worden betrokken bij dit plan.
RvS-nummer:
200808043/1/R2
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
30 juni 2010
Jurisprudentie
InfoMil | 16
ABRvS 201000357/1/M1, 1 december 2010 (Veranderingsvergunning Noord-Holland) Essentie: Bij een veranderingsvergunning is alleen de bijdrage ten gevolge de uitbreiding relevant voor de NIBM-toets luchtkwaliteit, en niet de bijdrage van de inrichting als geheel. Toetsingskader: Wet milieubeheer (artikel 5.16) Betreft: Besluit van provincie Noord-Holland (GS) tot verlening van een veranderingsvergunning voor het be- en verwerken van metaalafvalstoffen Relevante overwegingen: 2.8.3. In het bij de aanvraag gevoegde rapport [...] zijn verspreidingsberekeningen gemaakt voor stikstofdioxide en zwevende deeltjes. In dit rapport wordt geconcludeerd dat de roterende oven niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties. Voorts heeft het college bij het verweerschrift kaarten gevoegd met contouren van de concentraties stikstofdioxide en zwevende deeltjes. Aan de deskundige zijn rekenjournaals voor onder andere deze stoffen overgelegd. Anders dan [appellante] en anderen betogen, is bij de beantwoording van de vraag of de uitoefening van de bevoegdheid niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 bij de Wet milieubeheer een grenswaarde is opgenomen, in dit geval niet de bijdrage van de inrichting als geheel van belang maar alleen die van de uitbreiding, nu de bevoegdheidsuitoefening in dit geval de beslissing op de aanvraag om een veranderingsvergunning betreft. [...]
RvS-nummer:
201000357/1/M1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
1 december 2010
Rechtbank Roermond, 19 juli 2011, LJN BR3075 (Vrijstelling en bouwvergunning, Veghel) Essentie: In de regel zal met een luchtkwaliteitsberekening aannemelijk gemaakt moeten worden dat een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan wel de grenswaarden niet overschreden worden. Toetsingskader: Wet milieubeheer, Besluit NIBM, Regeling NIBM Betreft: Besluit van gemeente Peel en Maas (B&W) tot verlening van vrijstelling en een bouwvergunning voor uitbreiding van een supermarkt en bouw van een appartement Relevante overwegingen: 26. De rechtbank constateert dat het bouwen of uitbreiden van een supermarkt niet is opgenomen in de Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Dit betekent dat verweerder aannemelijk dient te maken dat het project niet in betekende mate bijdraagt in de zin van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) dan wel dat de grenswaarden ingevolge de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) niet worden overschreden. In de regel zal verweerder dit
Jurisprudentie
InfoMil | 17
moeten doen met een luchtkwaliteitsberekening, hetgeen verweerder - na advies van de bezwaarcommissie - ook heeft gedaan.
Vindplaats:
Rechtbank Roermond, LJN BR3075 (www.rechtspraak.nl)
Datum uitspraak:
19 juli 2011
ABRvS 200906289/1/R2, 9 maart 2011 (Lintbebouwing Vinkeveen) Essentie: De gemeente kon zich op het standpunt stellen dat een geringe uitbreiding van de jachthaven en enkele tientallen vierkante meters bedrijfsbebouwing NIBM is, waardoor er geen nader onderzoek naar de luchtkwaliteit nodig was. Toetsingskader: Wet milieubeheer (artikel 5.16), Besluit NIBM Betreft: Besluit van gemeente De Ronde Venen (raad) tot vaststelling van het bestemmingsplan ‘1e Herziening Lintbebouwing Vinkeveen 2003' Relevante overwegingen: 2.5.5. De Afdeling overweegt dat Rijkswaterstaat in 2006 luchtkwaliteitsberekeningen heeft uitgevoerd in verband met de nabij het plangebied gelegen A2, waaruit volgens de plantoelichting naar voren is gekomen dat de luchtkwaliteitsnormen ter hoogte van de voorziene extra bedrijfsbebouwing aan de Groenlandsekade niet worden overschreden. De gevolgen van de in het plan voorziene hotelrestaurantaccommodatie zijn door de raad bezien. Daarbij heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat de geringe uitbreiding van de jachthaven, met enkele tientallen vierkante meters bedrijfsbebouwing ten behoeve van een hotel-restaurantaccommodatie en de daarbij behorende verkeersbewegingen, in geen geval zal leiden tot een toename van de concentratie zwevende deeltjes (PM10) en stikstofdioxide (NO2) van meer dan 1%, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Besluit. [appellant sub 1] en andere hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. Nu de raad ervan uit mocht gaan dat de ontwikkeling van het plandeel niet in betekenende mate bijdraagt, bestond geen verplichting tot het verrichten van nader onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit.
RvS-nummer:
200906289/1/R2
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
9 maart 2011
ABRvS 200910139/1/R1, 8 december 2010 (Bestemmingsplan St. Sebastiaansbrug, Delft) Essentie: Het bevoegd gezag heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat door de verhoging en verbreding van de brug de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechtert.
Jurisprudentie
InfoMil | 18
Toetsingskader: Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16) Betreft: Besluit van gemeente Delft (raad) tot vaststelling van het bestemmingsplan ‘St. Sebastiaansbrug' Relevante overwegingen: 2.3. Voor zover [appellant] betoogt dat door het bestemmingsplan de luchtkwaliteit ter plaatse en in de omgeving van de brug zal verslechteren overweegt de Afdeling als volgt. Uit het Rapport luchtkwaliteit 2007 van de gemeente Delft, gedateerd 22 augustus 2008, volgt dat ter plaatse van de nabij de brug gelegen bebouwing aan de Michiel de Ruyterweg in 2007 geen sprake was van een overschrijding van de normen van luchtkwaliteit. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de conclusie van de raad dat de brug niet in een overschrijdingsgebied is gelegen, onjuist is. Uit artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de planregels volgt dat het bestemmingsplan maximaal drie rijstroken voor autoverkeer op de brug mogelijk maakt. Thans zijn vier rijstroken op de brug gelegen. Gelet op de omstandigheid dat het bestemmingsplan één rijstrook voor autoverkeer minder mogelijk maakt dan aanwezig in de huidige situatie, de verbreding van de brug bedoeld is voor voet- en fietspaden en het effect van de verhoging van de brug op de afname van het aantal brugopeningen door het ontbreken van alternatieve verkeersroutes gering is, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verbreding en de verhoging van de brug niet zullen leiden tot een vergroting van de capaciteit en derhalve geen toename van het aantal motorvoertuigen met zich zullen brengen. In gelijke zin wordt geoordeeld inzake het scheepvaartverkeer, nu daarvoor ook geen alternatieve routes bestaan en de brug een van de bruggen op de bestaande vaarroute is en de route met de verhoging niet veel [appellant]ler wordt voor het scheepvaartverkeer. Gelet op het voorgaande oordeelt de Afdeling dat de raad, nu van het bestemmingsplan geen verkeersaantrekkende werking uitgaat, zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de verbreding en de verhoging van de brug niet dan wel niet in betekenende mate bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse en in de omgeving van de brug. Dat [appellant] ter zitting heeft betoogd dat sprake zal zijn van een verslechtering van de luchtkwaliteit omdat het gemotoriseerd verkeer meer stoffen uitstoot ten gevolge van de verhoging van de brug maakt dit oordeel niet anders. De raad heeft de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 toegepast. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze regeling onjuist is toegepast en hij heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat het betoog van de raad dat de verhoging van de brug met 1 meter niet in betekenende mate bijdraagt, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen), onjuist is.
RvS-nummer:
200910139/1/R1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
8 december 2010
ABRvS 200910011/1/R2, 23 maart 2011 (Torenallee Doetinchem) Essentie: Als een project binnen de kwantitatieve grenzen uit de Regeling NIBM blijft, is geen specifiek luchtkwaliteitsonderzoek vereist. Toetsingskader: Wet milieubeheer (artikel 5.16), Besluit en Regeling NIBM Betreft: Besluit van gemeente Doetinchem (raad) tot vaststelling van het bestemmingsplan ‘Torenallee 2008'
Jurisprudentie
InfoMil | 19
Relevante overweging: 2.7.3. Vast staat dat de woningbouwlocatie ruim onder de 1500 woningen blijft. Nu het woningbouwproject behoort tot een categorie gevallen die in het Besluit en de Regeling NIBM is aangewezen als een geval dat in ieder geval niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor een grenswaarde is opgenomen, behoeft in dit geval geen verdere toets aan enige grenswaarde plaats te vinden. Dientengevolge is geen specifiek luchtkwaliteitsonderzoek vereist. Verwante rechtsoverwegingen staan bijvoorbeeld in de volgende uitspraken: ABRvS 200904489/1/R1, 9 februari 2011 (230 woningen) 2.13.1 [...] Gezien het vorenstaande behoort de bouw van maximaal 230 woningen in het plangebied tot een categorie van gevallen die niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van stoffen waarvoor in bijlage 2 bij de Wet milieubeheer grenswaarden zijn opgenomen. Gelet hierop staat de wettelijke regeling inzake luchtkwaliteitseisen niet aan de vaststelling van het plan in de weg en kan het betoog dat het plan leidt tot overschrijding van de grenswaarden geen doel treffen. ABRvS 201001832/1/R2, 23 maart 2011 (62 woningen) 2.8.2. [...] Bij invoering van titel 5.2 van de Wet milieubeheer zijn krachtens artikel 5.16, vierde lid, van de Wet milieubeheer in bijlage 3A, zoals deze gold ten tijde van het bestreden besluit, bij de Regeling als categorie van gevallen, waarin het vaststellen van een bestemmingsplan in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer, woningbouwlocaties aangewezen die - in geval van één ontsluitingsweg - netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten, dan wel - in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling - netto niet meer dan 3000 woningen omvatten. Indien de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt, vindt ingevolge artikel 5.16, derde lid, van de Wet milieubeheer met betrekking tot de effecten van de desbetreffende ontwikkeling geen afzonderlijke beoordeling van de luchtkwaliteit plaats. Nu in het onderhavige plan maximaal 62 woningen mogelijk worden gemaakt bestond geen verplichting tot het verrichten van onderzoek. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 3] dat de gevolgen van de locatie Odijk-west voor de luchtkwaliteit ten onrechte niet in samenhang met het onderhavige plan zijn bezien, overweegt de Afdeling dat dit een toekomstige ontwikkeling betreft op een locatie die op grond van artikel 5 van het Besluit niet als één locatie met het plangebied kan worden beschouwd. De gevolgen van de ontwikkeling op de locatie Odijk-west voor de luchtkwaliteit behoefden derhalve niet bij het onderhavige plan te worden betrokken. ABRvS 201007792/1/R1, 27 april 2011 (80 woningen) 2.1. Het plan betreft een planologische regeling voor de nieuwe woningbouwlocatie ten zuiden van de Dirk Bijvoetweg in Onderdijk. Het plan voorziet in de bouw van maximaal 80 woningen. 2.5.2. [...] Indien de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt, vindt ingevolge artikel 5.16, derde lid, van de Wet milieubeheer met betrekking tot de effecten van de desbetreffende ontwikkeling geen afzonderlijke beoordeling van de luchtkwaliteit plaats. De raad heeft zich gelet hierop terecht op het standpunt gesteld dat de eisen inzake luchtkwaliteit niet aan de vaststelling van het plan in de weg staan. Vz ABRvS 201011624/2/R1, 3 mei 2011 (Voorlopige voorziening, 360 woningen) 2.5.1. Vast staat dat in het onderhavige plan maximaal 360 woningen mogelijk worden gemaakt, zodat sprake is van een woningbouwproject, dat behoort tot een categorie gevallen die in het Besluit en de Regeling is aangewezen als een geval dat in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt aan de
Jurisprudentie
InfoMil | 20
concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor een grenswaarde is opgenomen. Dit betekent dat in dit geval geen verdere toets aan grenswaarden behoeft plaats te vinden en geen specifiek luchtkwaliteitonderzoek meer is vereist. Vz ABRvS 201104746/2/R3, 14 september 2011 (Voorlopig voorziening, 109 woningen) 2.9.1 [...] In het thans voorliggende plan wordt voorzien in de bouw van 109 woningen. 2.9.2 [...] Nu vast staat dat de woningbouwlocatie ruim onder de 1500 woningen blijft en het plan behoort tot een categorie gevallen die in het Besluit en de Regeling NIBM is aangewezen als een geval dat in ieder geval niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor een grenswaarde is opgenomen, behoeft in dit geval geen afzonderlijke beoordeling van de luchtkwaliteit plaats te vinden. Dientengevolge heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat geen luchtkwaliteitsonderzoek is vereist.
RvS-nummer:
200910011/1/R2
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
23 maart 2011
Jurisprudentie luchtkwaliteit: waar toetsen? Op deze pagina staat relevante jurisprudentie over luchtkwaliteit, deelonderwerp: waar toetsen? (toepasbaarheidsbeginsel/blootstellingscriterium)
ABRvS 200906680/1/M1, 16 juni 2010 (Veranderingsvergunning Limburg) Essentie: • •
Bij de vaststelling van de grootschalige concentratiegegevens is rekening gehouden met emissiebronnen uit binnen- en buitenland. Er hoeft geen beoordeling van de luchtkwaliteit plaats te vinden op een voor het publiek afgesloten industrieterrein.
Toetsingskader: Wet milieubeheer (artikel 5.16) en Regeling beoordeling luchtkwaliteit Betreft: Besluit van provincie Limburg (GS) tot verlening van een vergunning voor het veranderen van een inrichting voor de productie en ontwikkeling van silicaathoudende verbindingen en zeolieten Relevante overwegingen: 2.4.3. In het bestreden besluit is bij het bepalen van de achtergrondconcentratie van stikstofdioxide en zwevende deeltjes (PM10) gebruik gemaakt van de grootschalige concentratiegegevens als bedoeld in artikel 66 van de Regeling. Blijkens het deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (hierna: het deskundigenbericht) komen de grootschalige concentratiegegevens tot stand door een combinatie van metingen en berekeningen, waarbij rekening wordt gehouden met emissiebronnen uit binnen- en buitenland. Hetgeen het college van burgemeester en wethouders en [appellant sub 2] stellen, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten niet heeft mogen uitgaan van de gegevens zoals gehanteerd in het bestreden besluit, ten aanzien
Jurisprudentie
InfoMil | 21
waarvan - in het licht van artikel 67 van de Regeling - niet kan worden ingezien dat bij het bepalen van de achtergrondconcentratie door het college van gedeputeerde staten immissiemetingen hadden moeten worden verricht. 2.4.5. Het terrein waarop de inrichting zich bevindt, is gelegen op een voor het publiek afgesloten industrieterrein. Uit artikel 2, derde lid, aanhef en onder a en b, van de Regeling volgt dat geen beoordeling van de luchtkwaliteit behoeft plaats te vinden op locaties die zich bevinden op een dergelijk terrein, zodat een beoordeling van de luchtkwaliteit in zoverre achterwege mocht blijven. [...]
RvS-nummer:
200906680/1/M1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
16 juni 2010
ABRvS 201002614/1/M2, 15 december 2010 (Vleeskalveren- en eendenhouderij Barneveld) Essentie: Op een niet voor het publiek toegankelijk weiland hoeft de luchtkwaliteit niet beoordeeld te worden. Toetsingskader: Wet milieubeheer (artikel 5.16 en 5.19) Betreft: Besluit van gemeente Barneveld (B&W) tot verlening van een revisievergunning voor vleeskalveren- en eendenhouderij Relevante overwegingen: 2.7.1. [...] Ingevolge artikel 5.19, tweede lid, aanhef en onder a, voor zover hier van belang, vindt geen beoordeling van de luchtkwaliteit plaats met betrekking tot luchtkwaliteitseisen voor de bescherming van de gezondheid van de mens, opgenomen in bijlage 2, op locaties die zich bevinden in gebieden waartoe leden van het publiek geen toegang hebben en waar geen vaste bewoning is. 2.7.2. Het door [appellant] genoemde weiland is eigendom van [vergunninghouder]. Vaststaat dat dit weiland niet voor het publiek toegankelijk is. Op grond van artikel 5.19, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer behoeft de luchtkwaliteit ter plaatse van het weiland niet te worden beoordeeld. Dat de grenswaarden voor zwevende deeltjes daar zouden worden overschreden, is dan ook niet van belang.
RvS-nummer:
201002614/1/M2
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
15 december 2010
ABRvS 201101354/1/M2, 22 juni 2011 (Pluimveehouderij Markelo) Essentie: De omliggende weilanden en de inrit van de inrichting zijn niet voor het publiek toegankelijk,
Jurisprudentie
InfoMil | 22
en hoeven daarom niet in de beoordeling van de luchtkwaliteit meegenomen te worden. Toetsingskader: Wet milieubeheer (artikel 5.16, artikel 5.19) Betreft: Besluit van gemeente Hof van Twente (B&W) tot verlening van een revisievergunning aan een pluimveehouderij Relevante overwegingen: 2.6.1.[...] Ingevolge artikel 5.19, tweede lid, voor zover hier van belang, vindt geen beoordeling van de luchtkwaliteit plaats op locaties die zich bevinden in gebieden waartoe leden van het publiek geen toegang hebben. 2.6.2. Nu de omliggende weilanden en de inrit van de inrichting niet kunnen worden aangemerkt als locaties waartoe leden van het publiek toegang hebben, heeft het college de locaties terecht niet in zijn beoordeling van de luchtkwaliteit meegenomen. [...] Verwante rechtsoverwegingen staan bijvoorbeeld in de volgende uitspraak: ABRvS 200908034/1/M2, 15 september 2010 (Vleeskuikenhouderij Landerd) 2.12.3. In het luchtkwaliteitrapport is vermeld dat op een afstand van 250 meter vanaf de grens van de inrichting en ter plaatse van de in de omgeving van de inrichting gelegen woningen is beoordeeld of aan de in voorschrift 4.1 van bijlage 2 bij de Wet milieubeheer gestelde grenswaarden kan worden voldaan. Volgens het college bevinden zich binnen deze afstand enkel niet voor publiek toegankelijke gebieden (akker- en weiland) alsmede enkele wegen, met een enkele rijbaan zonder middenberm. Door de stichting is dit niet bestreden. De door het college genoemde locaties zijn locaties als bedoeld in artikel 5.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer, zodat op grond van dit artikel ter plaatse hiervan geen beoordeling van de luchtkwaliteit plaatsvindt. Er is gelet hierop geen aanleiding voor het oordeel dat de luchtkwaliteit, door deze op 250 meter afstand van de inrichting en bij woningen te beoordelen, niet op een representatief punt is beoordeeld.
RvS-nummer:
201101354/1/M2
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
22 juni 2011
ABRvS 200805209/1/M2, 29 juli 2009 (Vleeskuikenhouderij Weert) Essentie: • •
Saldering voor luchtkwaliteit is mogelijk indien sprake is van slechts een beperkte toename. Toepasbaarheidsbeginsel: Dat geen woning van derden aanwezig is, wil nog niet zeggen dat sprake is van een locatie in een gebied waartoe leden van het publiek geen toegang hebben en waar geen vaste bewoning is en de luchtkwaliteit buiten beschouwing kan worden gelaten.
Toetsingskader: Wet milieubeheer (artikel 5.16), Regeling beoordeling luchtkwaliteit Betreft: Besluit van gemeente Weert (B&W) tot verlening van een revisievergunning aan een
Jurisprudentie
InfoMil | 23
vleeskuikenhouderij Relevante overwegingen: 2.5.1. Een met artikel 7, derde lid, aanhef en onder b, van het Besluit luchtkwaliteit 2005 vergelijkbare bepaling is thans vervat in artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder b, aanhef en onder 2°, van de Wet milieubeheer. Op grond hiervan is, indien niet wordt voldaan aan de voor zwevende deeltjes in bijlage 2 van de Wet milieubeheer gestelde grenswaarden, verlening van een milieuvergunning desondanks mogelijk in gevallen waarin, met inachtneming van het vijfde lid van artikel 5.16 en de krachtens dat lid gestelde regels, aannemelijk is gemaakt dat bij een beperkte toename van de concentratie van zwevende deeltjes als gevolg van de vergunningverlening door een met die verlening samenhangende maatregel de luchtkwaliteit per saldo verbetert. 2.5.2. Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat verlening van de gevraagde vergunning slechts tot een beperkte toename van de concentratie van zwevende deeltjes leidt, hetgeen een voorwaarde is voor toepassing van artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder b, aanhef en onder 2°, van de Wet milieubeheer. In het door het college bij de beoordeling gehanteerde luchtkwaliteitsrapport van Bergs Advies van 5 april 2008 is vermeld dat de maximale waarde voor de jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes op een punt buiten de inrichting bij verlening van de gevraagde vergunning toeneemt van 66 naar 186 microgram per m3 en dat het maximale aantal overschrijdingsdagen van de grenswaarde voor de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie van zwevende deeltjes op een punt buiten de inrichting toeneemt van 210 naar 271 dagen. Dergelijke toenames kunnen niet worden aangemerkt als beperkte toenames. Voor zover het college meent dat deze toenames buiten beschouwing kunnen worden gelaten, omdat zij niet plaatsvinden bij een woning van derden, kan het hierin niet worden gevolgd. Gelet op het bepaalde in artikel 2, derde lid, aanhef en onder a, van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 kunnen deze toenames, bij de beoordeling of verlening van de gevraagde vergunning in overeenstemming is met titel 5.2 van de Wet milieubeheer, slechts buiten beschouwing worden gelaten als ze plaatsvinden op een locatie in een gebied waartoe leden van het publiek geen toegang hebben en waar geen vaste bewoning is. Het niet aanwezig zijn van een woning van derden is derhalve niet voldoende. Niet gebleken is dat de in artikel 2, derde lid, aanhef en onder a, genoemde situatie zich hier voordoet.
RvS-nummer:
200805209/1/M2
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
29 juli 2009
ABRvS 201005957/1/M2, 16 februari 2011 (Pluimveehouderij Weert) Essentie: Aangezien op het betreffende perceel (tuin of weiland) geen significante blootstelling plaatsvindt, hoeft ter plaatse de luchtkwaliteit niet beoordeeld te worden. Toetsingskader: Wet milieubeheer (artikel 5.16), Regeling beoordeling luchtkwaliteit Betreft: Besluit van gemeente Weert (B&W) tot verlening van een revisievergunning voor een pluimveehouderij Relevante overwegingen: 2.8.3. Het college stelt dat het door [appellant] en anderen als tuin behorende bij de [locatie 4]
Jurisprudentie
InfoMil | 24
aangemerkte perceel een weiland betreft. Ter plaatse van dit weiland is volgens het college geen sprake van een significante blootstelling aan concentraties van zwevende deeltjes (PM10) ten opzichte van de middelingstijd hiervan, zodat overeenkomstig artikel 22 van de Regeling op dit perceel geen beoordeling van de luchtkwaliteit behoefde plaats te vinden. 2.8.4. Uit hetgeen [appellant] en anderen onder meer ter zitting hebben aangevoerd is niet gebleken dat de blootstelling ter plaatse van het desbetreffende, door [appellant] en anderen als tuin aangemerkte, perceel, daargelaten of deze aanduiding juist is, significant is ten opzichte van de middelingstijd van zwevende deeltjes (PM10). Gelet op artikel 22 van de Regeling is het college er daarom terecht van uitgegaan dat geen beoordeling van de luchtkwaliteit behoefde plaats te vinden ter plaatse van dit perceel.
RvS-nummer:
201005957/1/M2
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
16 februari 2011
Jurisprudentie luchtkwaliteitsonderzoek Op deze pagina staat relevante jurisprudentie over luchtkwaliteit, deelonderwerp: onderzoek.
ABRvS 200901660/1/M3, 12 januari 2011 (Amstelkwartier Binnendijks) Essentie: •
•
NSL: Het enkele feit dat de uitgangspunten van het NSL tijdens de looptijd mogelijk moeten worden bijgesteld, maakt het NSL niet in strijd met artikel 5.12 Wm. Hetzelfde geldt als de eerste uitkomsten van de monitoring van het NSL tegenvallen. Houdbaarheid onderzoeksgegevens: Het bevoegd gezag had bij de voorbereiding van het goedkeuringsbesluit moeten nagaan of het luchtkwaliteitsrapport van 1 jaar oud nog actueel was, aangezien dat aangaf dat de concentratie NO2 dicht bij, en in één geval zelfs op de grenswaarde zou komen te liggen.
Toetsingskader: Wet milieubeheer (artikel 5.12) Betreft: Goedkeuringsbesluit van provincie Noord-Holland (GS) over het bestemmingsplan ‘Amstelkwartier Binnendijks' van de gemeente Amsterdam Relevante overwegingen: 2.11.2. [...] Nu de grootschalige concentratiegegevens 2008 en versie 7.0 van het CAR-II rekenmodel reeds beschikbaar waren vóór de vaststelling en de goedkeuring van het bestemmingsplan, is in het luchtkwaliteitrapport van januari 2008 van achterhaalde grootschalige concentratiegegevens en van een verouderde versie van het CAR-II rekenmodel uitgegaan. In aanmerking genomen dat volgens dit luchtkwaliteitrapport op een aantal wegtracés de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide dicht bij, en in een geval zelfs op, de daarvoor geldende grenswaarde komt te liggen, is de Afdeling van oordeel dat het college had dienen na te gaan of het luchtkwaliteitrapport van januari 2008 nog actueel was. Het college heeft dit niet onderkend. Het bestreden besluit is in zoverre genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Hetgeen overigens met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit is aangevoerd kan buiten bespreking blijven.
Jurisprudentie
InfoMil | 25
2.11.5. Tegen het NSL staat geen beroep open, maar dit neemt niet weg dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 31 maart 2010 in zaak nr. 200900883/1/H1) exceptieve toetsing van het NSL aan artikel 5.12 van de Wet milieubeheer mogelijk is. In het kader van deze exceptieve toetsing overweegt de Afdeling dat het NSL ingevolge artikel 5.12 gericht moet zijn op het bereiken van de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden. De Wet milieubeheer voorziet via de in artikel 5.14 geregelde jaarlijkse rapportages over de voortgang en uitvoering van het programma, en de in artikel 5.12, tiende lid, opgenomen bevoegdheid om het programma aan te passen indien deze rapportages daartoe aanleiding geven, in een systeem om ervoor te zorgen dat het programma gericht blijft op het bereiken van de grenswaarden. Uit deze systematiek volgt naar het oordeel van de Afdeling dat het enkele feit dat de uitgangspunten die bij het opstellen van het programma zijn gebruikt - zoals verkeersprognoses of het voornemen om kilometerbeprijzing in te voeren - gedurende de looptijd van het programma mogelijkerwijs bijstelling behoeven, niet meebrengt dat het programma in strijd is met artikel 5.12. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de eerste uitkomsten van de monitoring van het NSL tegenvallen. De Afdeling ziet in de bezwaren van [appellant] in zoverre dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat exceptieve toetsing van het NSL aan artikel 5.12 tot de conclusie leidt dat het NSL onrechtmatig is. Dit betekent dat gelet op artikel 5.16 bij de goedkeuring van het bestemmingsplan geen afzonderlijke toetsing aan de in bijlage 2 opgenomen grenswaarden hoeft plaats te vinden. Gelet op het derde lid, anders dan [appellant] betoogt, ook niet voor enig jaar na de periode waarop het NSL betrekking heeft.
RvS-nummer:
200901660/1/M3
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
12 januari 2011
ABRvS 200904503/1/R2, 22 december 2010 (Bestemmingsplan Goese Schans) Essentie: Het bevoegd gezag had voldoende onderbouwd waarom het in deze situatie geen andere stoffen dan stikstofdioxide en fijn stof had getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Toetsingskader: Wet milieubeheer (titel 5.2) Betreft: Goedkeuringsbesluit van provincie Zeeland (GS) over het bestemmingsplan ‘Goese Schans' van de gemeente Goes, en Goedkeuringsbesluit van provincie Zeeland (GS) over het krachtens de Interimwet stad- en milieubenadering genomen besluit van de gemeente Goes Relevante overwegingen: 2.15.3. [...] In het luchtkwaliteitonderzoek zijn de stoffen stikstofdioxide en fijn stof getoetst aan de toegestane waarden. In de tabel rekenresultaten behorende bij het luchtkwaliteitonderzoek zijn de berekende concentraties van benzeen, zwaveldioxide, koolmonoxide en benzo(a)pyreen wel vermeld, maar deze stoffen zijn niet getoetst aan de toegestane waarden. In de plantoelichting is in dit verband aangegeven dat andere stoffen dan stikstofdioxide en fijn stof een beperkter invloed hebben op de luchtkwaliteit bij wegen. In de plantoelichting en door het college wordt in dit verband verwezen naar
Jurisprudentie
InfoMil | 26
pagina 23 van de handreiking Meten en Rekenen luchtkwaliteit en naar testberekeningen die door TNO met het CAR II model zijn verricht. Omdat de achtergrondconcentraties van deze andere stoffen in Nederland niet sterk variëren wordt algemeen aangenomen dat deze grenswaarden niet worden overschreden. De Afdeling komt dit uitgangspunt niet onjuist voor. [...]
RvS-nummer:
200904503/1/R2
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
22 december 2010
ABRvS 200802417/1/M2, 15 april 2009 (Oprichting nertsenhouderij Gemert-Bakel) Essentie: Gebruikte gegevens (ter vaststelling van de achtergrondwaarde voor luchtkwaliteit) moeten reproduceerbaar zijn. Toetsingskader: Wet milieubeheer (titel 5.2) Betreft: Besluit van gemeente Gemert-Bakel (B&W) tot verlening van een oprichtingvergunning aan een nertsenhouderij Relevante overwegingen: 2.13. [appellanten sub 1] stellen dat de achtergrondwaarde voor zwevende deeltjes (PM10) in 2007, waar in het luchtkwaliteitonderzoek van uitgegaan is, te laag is. [appellanten sub 1] verwijzen in dit verband naar de website van het Planbureau voor de Leefomgeving (voorheen: Milieu en Natuur Planbureau) waaruit zou blijken dat de achtergrondwaarde in 2007 voor zwevende deeltjes (PM10) 29,3 µg/m3 in plaats van 24,7 µg/m3 bedraagt. 2.13.1. Ter zitting heeft het college verklaard dat de gebruikte gegevens ter vaststelling van de achtergrondwaarde niet reproduceerbaar zijn. Nu het bestreden besluit, voor zover het de luchtkwaliteit betreft, is gebaseerd op gegevens die niet kunnen worden onderbouwd, is het bestreden besluit in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht niet deugdelijk gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.
RvS-nummer:
200802417/1/M2
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
15 april 2009
ABRvS 200808579/1/R1, 27 januari 2010 (Bestemmingsplan Overteylingen) Essentie:
Jurisprudentie
InfoMil | 27
•
•
Het bevoegd gezag mocht zich bij de besluitvorming niet op het luchtkwaliteitsonderzoek baseren. Het bevoegd gezag kon de flinke verschillen in verkeersintensiteiten in twee luchtkwaliteitsrapporten niet verklaren, en daarom is het niet uitgesloten dat het onderzoek gebaseerd is op onjuiste uitgangspunten. Overgangsrecht luchtkwaliteit: op een ontwerpplan dat vóór 15 november 2007 ter inzage is gelegd is het Besluit luchtkwaliteit 2005 van toepassing, maar als dat plan vervolgens ná 15 november 2007 wordt vastgesteld, dan gelden daarop de bepalingen uit de Wet milieubeheer.
Toetsingskader: Wet milieubeheer (titel 5.2) Betreft: Goedkeuringsbesluit van provincie Zuid-Holland (GS) over het bestemmingsplan ‘Overteylingen' van de gemeente Teylingen Relevante overwegingen: 2.16. BBNS en [appellant sub 2 A] stellen in beroep voorts wat betreft de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit onder meer dat er verschillen zijn in de verhoudingen licht verkeer, middelzwaar verkeer en zwaar verkeer die zijn gehanteerd in het luchtkwaliteitsonderzoek dat ten grondslag heeft gelegen aan het plan en in het Rapport Luchtkwaliteit 2006 gemeente Teylingen van de milieudienst WestHolland (hierna: het Rapport Luchtkwaliteit 2006). Voorts is in het Rapport Luchtkwaliteit 2006 uitgegaan van hogere verkeersintensiteiten op de Teijlingerlaan, aldus BBNS en [appellant sub 2 A]. 2.16.1. Onweersproken is dat voornoemde verschillen wat betreft de Teijlingerlaan/Hoofdstraat bestaan en dat in het luchtkwaliteitsonderzoek dat ten grondslag heeft gelegen aan het plan is uitgegaan van meer licht verkeer dan in het Rapport Luchtkwaliteit 2006. Voorts staat vast dat dit laatste rapport dateert van 27 september 2007, derhalve ook van voor de vaststelling van het plan, zodat zowel de raad als het college dit bij de besluitvorming behoorde te betrekken. In de stukken noch ter zitting heeft de raad of het college een verklaring gegeven voor deze verschillen. Gelet op het feit dat de emissies van vrachtverkeer veel groter zijn dan de emissies van personenauto's en het verschil in verkeersintensiteiten op de Teijlingerlaan meer dan een factor twee bedraagt, is de Afdeling van oordeel dat niet is uitgesloten dat het luchtkwaliteitsonderzoek in zoverre niet berust op juiste uitgangspunten. De enkele niet nader onderbouwde stelling van het college dat de verschillen zo klein zijn dat deze niet relevant zijn voor de uitkomsten van het onderzoek, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Hetzelfde geldt voor de stelling van het college dat het Rapport Luchtkwaliteit 2006, dat niet is meegenomen in het deskundigenbericht, in het kader van een eventueel vast te stellen saneringsplan is opgesteld. Gelet hierop heeft het college zich bij zijn aanname dat wordt voldaan aan de grenswaarden ten onrechte gebaseerd op het luchtkwaliteitsonderzoek dat ten grondslag heeft gelegen aan het plan. Daarbij komt dat op 15 november 2007 de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking is getreden. Bij deze wet is het Besluit luchtkwaliteit 2005 ingetrokken. Ingevolge artikel V, voor zover thans aan de orde, van deze wet zijn titel 5.2 van de Wet milieubeheer en bijlage 2 van die wet en de op titel 5.2 berustende bepalingen niet van toepassing op een vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet met toepassing van artikel 7 van het Besluit luchtkwaliteit 2005 vastgesteld besluit. Het plan is vastgesteld na 15 november 2007 en derhalve is titel 5.2 en de daarbij behorende regelgeving van toepassing. Anders dan het college betoogt, hebben de in artikel V opgenomen woorden "of ontwerpbesluit" uitsluitend betekenis in de fase tussen ontwerpbesluit en vaststelling van een besluit. Op een ontwerpplan dat voor de inwerkingtreding van de wet ter inzage is gelegd is het Besluit luchtkwaliteit 2005 van toepassing, terwijl op de vaststelling van een plan, als deze na de inwerkingtreding van de wet heeft plaatsgevonden, de bepalingen uit de Wet milieubeheer van toepassing zijn. Het college heeft dit niet onderkend, aangezien het is uitgegaan van de toepasselijkheid van het Besluit luchtkwaliteit 2005 op het plan.
Jurisprudentie
InfoMil | 28
RvS-nummer:
200808579/1/R1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
27 januari 2010
ABRvS 200703489/1, 4 juni 2008 (Casino Utrecht) Essentie: Bij het luchtkwaliteitsonderzoek is terecht uitgegaan van het aantal bezoekers uit de vergunningaanvraag (aangevraagde capaciteit). Toetsingskader: Besluit luchtkwaliteit 2005 Betreft: Besluit van gemeente Utrecht tot verlening van een milieuvergunning voor een casino Relevante overweging: 2.3.2. Holland Casino Utrecht heeft een vergunning aangevraagd voor 600.000 bezoekers. Bij de beoordeling van de aanvraag mag de grondslag ervan niet worden verlaten. Daarom is bij het onderzoek naar de luchtkwaliteit terecht van dit aantal uitgegaan. Wanneer het werkelijke aantal bezoekers hoger is dan het vergunde aantal, voorziet de Awb in de mogelijkheid tot het treffen van maatregelen om naleving van de vergunning af te dwingen.
RvS-nummer:
200703489/1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
4 juni 2008
Voorzitter ABRvS 200507573/2, 21 november 2005 (Omnizorgcentrum Apeldoorn) Essentie: Als op voorhand geen gevolgen voor luchtkwaliteit zijn te verwachten, dan is een luchtkwaliteitsonderzoek niet nodig. Toetsingskader: Besluit luchtkwaliteit 2005 Betreft: Goedkeuringsbesluit van provincie Gelderland (GS) over het bestemmingsplan ‘Kanaaloevers, Stationstraat/Molenstraat' van de gemeente Apeldoorn Relevante overweging: 2.9. Voor een onderzoek naar de gevolgen van een besluit voor de luchtkwaliteit is naar het oordeel van de Voorzitter onder vigeur van het Besluit luchtkwaliteit 2005 slechts aanleiding indien op voorhand niet is uitgesloten dat dit besluit een verslechtering van de luchtkwaliteit met zich kan brengen. Gezien artikel 7, derde lid, aanhef en onder a, van het Besluit luchtkwaliteit 2005 staat een reeds bestaande overschrijding van een voor de luchtkwaliteit gestelde grenswaarde immers niet in de weg aan het
Jurisprudentie
InfoMil | 29
uitoefenen van een bevoegdheid, zolang de concentratie van de betrokken stof in de buitenlucht niet verder toeneemt. Gelet op de aard van het Omnizorgcentrum en de beoogde doelgroep overweegt de Voorzitter dat niet aannemelijk is dat het Omnizorgcentrum een zodanige verkeersaantrekkende werking zal hebben dat een verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse is te verwachten. Gelet op het vorenstaande hebben de gemeenteraad en verweerder naar het oordeel van de Voorzitter in dit geval kunnen afzien van een onderzoek naar de gevolgen van het Omnizorgcentrum voor de luchtkwaliteit.
RvS-nummer:
200507573/2
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
21 november 2005
Rechtbank Roermond, 19 juli 2011, LJN BR3075 (Vrijstelling en bouwvergunning, Veghel) Essentie: In de regel zal met een luchtkwaliteitsberekening aannemelijk gemaakt moeten worden dat een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan wel de grenswaarden niet overschreden worden. Toetsingskader: Wet milieubeheer, Besluit NIBM, Regeling NIBM Betreft: Besluit van gemeente Peel en Maas (B&W) tot verlening van vrijstelling en een bouwvergunning voor uitbreiding van een supermarkt en bouw van een appartement Relevante overwegingen: 26. De rechtbank constateert dat het bouwen of uitbreiden van een supermarkt niet is opgenomen in de Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Dit betekent dat verweerder aannemelijk dient te maken dat het project niet in betekende mate bijdraagt in de zin van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) dan wel dat de grenswaarden ingevolge de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) niet worden overschreden. In de regel zal verweerder dit moeten doen met een luchtkwaliteitsberekening, hetgeen verweerder - na advies van de bezwaarcommissie - ook heeft gedaan.
Vindplaats:
Rechtbank Roermond, LJN BR3075 (www.rechtspraak.nl)
Datum uitspraak:
19 juli 2011
ABRvS 200910139/1/R1, 8 december 2010 (Bestemmingsplan St. Sebastiaansbrug, Delft) Essentie: Het bevoegd gezag heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat door de verhoging en verbreding van de brug de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechtert.
Jurisprudentie
InfoMil | 30
Toetsingskader: Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16) Betreft: Besluit van gemeente Delft (raad) tot vaststelling van het bestemmingsplan ‘St. Sebastiaansbrug' Relevante overwegingen: 2.3. Voor zover [appellant] betoogt dat door het bestemmingsplan de luchtkwaliteit ter plaatse en in de omgeving van de brug zal verslechteren overweegt de Afdeling als volgt. Uit het Rapport luchtkwaliteit 2007 van de gemeente Delft, gedateerd 22 augustus 2008, volgt dat ter plaatse van de nabij de brug gelegen bebouwing aan de Michiel de Ruyterweg in 2007 geen sprake was van een overschrijding van de normen van luchtkwaliteit. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de conclusie van de raad dat de brug niet in een overschrijdingsgebied is gelegen, onjuist is. Uit artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de planregels volgt dat het bestemmingsplan maximaal drie rijstroken voor autoverkeer op de brug mogelijk maakt. Thans zijn vier rijstroken op de brug gelegen. Gelet op de omstandigheid dat het bestemmingsplan één rijstrook voor autoverkeer minder mogelijk maakt dan aanwezig in de huidige situatie, de verbreding van de brug bedoeld is voor voet- en fietspaden en het effect van de verhoging van de brug op de afname van het aantal brugopeningen door het ontbreken van alternatieve verkeersroutes gering is, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verbreding en de verhoging van de brug niet zullen leiden tot een vergroting van de capaciteit en derhalve geen toename van het aantal motorvoertuigen met zich zullen brengen. In gelijke zin wordt geoordeeld inzake het scheepvaartverkeer, nu daarvoor ook geen alternatieve routes bestaan en de brug een van de bruggen op de bestaande vaarroute is en de route met de verhoging niet veel [appellant]ler wordt voor het scheepvaartverkeer. Gelet op het voorgaande oordeelt de Afdeling dat de raad, nu van het bestemmingsplan geen verkeersaantrekkende werking uitgaat, zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de verbreding en de verhoging van de brug niet dan wel niet in betekenende mate bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse en in de omgeving van de brug. Dat [appellant] ter zitting heeft betoogd dat sprake zal zijn van een verslechtering van de luchtkwaliteit omdat het gemotoriseerd verkeer meer stoffen uitstoot ten gevolge van de verhoging van de brug maakt dit oordeel niet anders. De raad heeft de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 toegepast. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze regeling onjuist is toegepast en hij heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat het betoog van de raad dat de verhoging van de brug met 1 meter niet in betekenende mate bijdraagt, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen), onjuist is.
RvS-nummer:
200910139/1/R1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
8 december 2010
ABRvS 200806564/1/M2, 12 augustus 2009 (Plantenkwekerij Brielle) Essentie: Gezien het beperkt aantal verkeersbewegingen van en naar de inrichting kon het bevoegd gezag stellen dat de emissies van fijn stof niet of nauwelijks zou toenemen. Toetsingskader: Wet milieubeheer (artikel 5.16) Betreft: Besluit van gemeente Brielle (B&W) tot verlening van een veranderingsvergunning aan een plantenkwekerij
Jurisprudentie
InfoMil | 31
Relevante overweging: 2.4.2. Het college stelt dat de totale emissie van zwevende deeltjes, gezien het beperkt aantal verkeersbewegingen van en naar de inrichting, niet of nauwelijks zal toenemen en dat aan de in voorschrift 4.1 gestelde grenswaarden kan worden voldaan. [appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit standpunt onjuist is. Er bestaat derhalve geen grond voor het oordeel dat de in voorschrift 4.1 gestelde grenswaarden voor zwevende deeltjes niet worden nageleefd. De beroepsgrond faalt.
RvS-nummer:
200806564/1/M2
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
12 augustus 2009
ABRvS 200706908/1, 26 november 2008 (Bestemmingsplan Borneo, Sporenburg en Rietlanden, Amsterdam) Essentie: De voorgenomen planologische ontwikkelingen waren al in een eerder, (nog) niet gerealiseerd bestemmingsplan opgenomen; er is dus geen sprake van een nieuwe ontwikkeling en er is geen luchtkwaliteitsonderzoek nodig. Toetsingskader: Besluit luchtkwaliteit 2005 (artikel 7) Betreft: Goedkeuringsbesluit van provincie Noord-Holland (GS) over het bestemmingsplan ‘Borneo, Sporenburg en Rietlanden' van het stadsdeel Zeeburg van de gemeente Amsterdam Relevante overweging: 2.3.18. Zoals uit het voorgaande blijkt staat vast dat het bestemmingsplan "Borneo-Sporenburg" op dezelfde locatie een woontoren mogelijk maakte. Nu, zoals hierboven in 2.3.14 is overwogen, het gebouw dat in het voorliggende plan is voorzien wat betreft de relevante aspecten, waaronder de daarin te realiseren aantallen woningen en parkeerplaatsen, niet in beteken[en]de mate afwijkt van die woontoren en in zoverre dus geen sprake is van een nieuwe ontwikkeling, moet naar het oordeel van de Afdeling redelijkerwijs uitgesloten worden geacht dat als gevolg van het plan een verslechtering van de luchtkwaliteit zal optreden. Onder deze omstandigheden behoefde het college bij het bestreden besluit geen onderzoek te verrichten naar de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit.
RvS-nummer:
200706908/1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
26 november 2008
ABRvS 200801785/1, 4 maart 2009 (Revisievergunning Overijssel)
Jurisprudentie
InfoMil | 32
Essentie: •
•
Er is geen rechtstreeks beroep op Europese richtlijnen over luchtkwaliteit aan de orde, want het enkele, niet nader onderbouwde, beroep daarop vormt geen aanleiding voor oordeel dat deze richtlijnen niet naar behoren in de Wet milieubeheer zijn omgezet. Het bevoegd gezag heeft onvoldoende gemotiveerd dat de op- en overslag activiteiten irrelevant zijn voor de luchtkwaliteit.
Toetsingskader: Wet milieubeheer (titel 5.2) Betreft: Besluit van provincie Overijssel (GS) tot verlening van een revisievergunning aan een inrichting voor onder meer het op- en overslaan van afvalstoffen Relevante overwegingen: 2.10. [appellant] vreest voor luchtverontreiniging en doet in dit verband een beroep op de Wet luchtkwaliteit en het Besluit luchtkwaliteit 2005 en een rechtstreeks beroep op de Europese richtlijnen over luchtkwaliteit. 2.10.1. Uit vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof) volgt dat de uitvoering van een richtlijn de volledige toepassing ervan moet verzekeren. Het Hof heeft overwogen dat de vaststelling van nationale maatregelen die een richtlijn naar behoren uitvoeren, niet tot gevolg heeft dat de richtlijn niet langer gevolgen heeft, en dat een lidstaat ook na vaststelling van deze maatregelen gehouden blijft daadwerkelijk de volledige toepassing van de richtlijn te verzekeren. Derhalve kunnen particulieren zich voor de nationale rechter tegenover de staat beroepen op bepalingen van een richtlijn die inhoudelijk gezien onvoorwaardelijk en voldoende precies zijn, in alle gevallen waarin de volledige toepassing van de richtlijn niet daadwerkelijk verzekerd is, dit wil zeggen niet alleen in geval van niet-uitvoering of onjuiste uitvoering van deze richtlijn, maar ook ingeval de nationale maatregelen die de betrokken richtlijn naar behoren uitvoeren niet zodanig worden toegepast dat het met de richtlijn beoogde resultaat wordt bereikt (arrest C-62/00, Marks & Spencer, Jur. 2002, p. I6325 e.v. op p. 6358-6359, ov. 26-27). 2.10.2. Op 15 november 2007 is de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden (Stb. 2007, 414). Bij deze wet is het Besluit luchtkwaliteit 2005 ingetrokken en is titel 5.2 van de Wet milieubeheer over luchtkwaliteitseisen in werking getreden. Uit het overgangsrecht van de wet van 11 oktober 2007 volgt dat deze wet van toepassing is op het bestreden besluit omdat dit is genomen na inwerkingtreding van deze wet. Het enkele, niet nader onderbouwde, beroep van [appellant] op de Europese richtlijnen over luchtkwaliteit vormt geen aanleiding voor het oordeel dat deze richtlijnen niet naar behoren zijn omgezet in titel 5.2 van de Wet milieubeheer of dat de volledige toepassing van deze richtlijnen niet daadwerkelijk is verzekerd. Een rechtstreeks beroep op deze richtlijnen kan in dit geval dan ook niet aan de orde zijn. Aangezien in het bestreden besluit het Besluit luchtkwaliteit 2005 als toetsingskader is gehanteerd, is het besluit in zoverre in strijd met titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Deze beroepsgrond slaagt. De Afdeling ziet aanleiding te beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in stand kunnen worden gelaten. 2.10.3. In de considerans van het bestreden besluit heeft het college gesteld dat de emissie van zwevende deeltjes en van stikstofdioxide door de inrichting verwaarloosbaar is. In de considerans is de uitkomst weergegeven van een berekening van de emissie van deze stoffen door de verkeersbewegingen van en naar de inrichting. Op basis van deze berekening wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan de ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geldende grenswaarden voor zwevende deeltjes en stikstofdioxide. Het college stelt zich op het standpunt dat van de overige activiteiten van de inrichting
Jurisprudentie
InfoMil | 33
geen relevante emissie van de voornoemde stoffen is te verwachten. De Afdeling acht, gelet op de aard van de overige vergunde activiteiten, waaronder het overslaan van ten hoogste 10.000 ton bouw- en sloopafval per jaar, zonder nadere motivering onvoldoende inzichtelijk dat wordt voldaan aan de ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geldende grenswaarden voor zwevende deeltjes en stikstofdioxide. Onder deze omstandigheden bestaat er geen aanleiding toepassing te geven aan artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
RvS-nummer:
200801785/1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
4 maart 2009
ABRvS 200609169/1, 7 mei 2008 (Bestemmingsplan Duinrell) Essentie: Een toereikende toelichting is nodig, als bij het luchtkwaliteitsonderzoek van andere aantallen voertuigbewegingen wordt uitgegaan als bij de beoordeling van de overige vormen van overlast van het verkeer ter plaatse. Toetsingskader: Besluit luchtkwaliteit 2005 Betreft: Goedkeuringsbesluit van provincie Zuid-Holland (GS) over het bestemmingsplan ‘Duinrell' van de gemeente Wassenaar Relevante overwegingen: 2.3.27. [...] Het in beroep aangevoerde geeft geen grond voor het oordeel dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat het verkeer in en nabij het plangebied de enige relevante bron van luchtverontreiniging vormt. Dit betekent dat bij de beoordeling van de gevolgen van het bestemmingsplan voor de luchtkwaliteit van dezelfde aantallen voertuigbewegingen moet worden uitgegaan als in aanmerking zijn genomen bij de beoordeling van de overige vormen van overlast van het verkeer ter plaatse. Zoals hiervoor onder 2.3.26 is overwogen, is de beoordeling van de luchtkwaliteit en de gevolgen daarvoor van het plan gebaseerd op tellingen in 2004, doch is bij de bepaling van de overige te verwachten verkeersoverlast uitgegaan van een indicatieve berekening van het aantal voertuigbewegingen van en naar Duinrell. Het bestemmingsplan is in zoverre niet toereikend toegelicht. Zo valt niet zonder meer in te zien dat bij de vaststelling van de overlast van het verkeer, niet zijnde luchtverontreiniging, ten gevolge van het plan, niet kon worden uitgegaan van telgegevens uit 2002 en 2004, nu deze jaren volgens de hiervoor vermelde gewaarmerkte opgave van de jaarlijkse aantallen bezoekers van Duinrell representatief kunnen worden geacht voor de bezoekersaantallen van Duinrell in de afgelopen jaren. Het was aan de raad om, aan de hand van die aantallen, een raming te maken van de te verwachten pieken in de aantallen voertuigbewegingen van en naar Duinrell en op grond daarvan de eventueel noodzakelijke verkeers- of andere maatregelen te nemen. Bovendien is niet zonder meer duidelijk dat bij de beoordeling van de verkeersbewegingen terecht is uitgegaan van een regelmatige spreiding van de bezoekers over het jaar en daarmee afvlakking van de te verwachten bezoekerspieken. Voorts moet op basis van het in zoverre onbestreden deskundigenbericht worden geconcludeerd dat bij de berekeningen van de luchtkwaliteit op de Storm van 's-Gravesandeweg ten onrechte uitsluitend het verkeer in aanmerking is genomen dat van die weg gebruik maakt in noordelijke richting en geen rekening is gehouden met de effecten van het verkeer op de Storm van 's-Gravesandeweg dat de
Jurisprudentie
InfoMil | 34
inrichting in zuidelijke richting verlaat. Aldus is onvoldoende onderzocht, welke invloed die verkeersstroom op de luchtkwaliteit ter plaatse heeft. Het bestreden besluit steunt in zoverre niet op toereikend onderzoek en voldoende feitelijke grondslag en ontbeert aldus een draagkrachtige motivering.
RvS-nummer:
200609169/1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
7 mei 2008
ABRvS 200608414/1, 19 maart 2008 (Bestemmingsplan Nieuw Crooswijk, Rotterdam) Essentie: • •
Saldering: er is geen sprake van het gelijk blijven van de luchtkwaliteit als er een verslechtering optreedt van het 24-uursgemiddelde fijn stof (PM10) met 1 dag. De Afdeling is er niet van overtuigd dat het bevoegd gezag in zijn luchtkwaliteitsonderzoek de juiste uitgangspunten heeft gehanteerd (bewoners hadden zelf een tegenonderzoek laten uitvoeren).
Toetsingskader: Besluit luchtkwaliteit 2005 (artikel 7 lid 1 en 3) Betreft: Goedkeuringsbesluit van provincie Zuid-Holland (GS) over het bestemmingsplan ‘Nieuw Crooswijk' van de gemeente Rotterdam Relevante overwegingen: 2.37. Uit het luchtkwaliteitsrapport volgt dat in 2015 op vier rekenplaatsen voor zover het de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie zwevende deeltjes (PM10) betreft, sprake is van een verslechtering in een overschrijdingssituatie met in alle vier gevallen één dag ten opzichte van de autonome ontwikkeling. Gelet hierop heeft verweerder zijn standpunt dat deze concentratie in de buitenlucht per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, als bedoeld in artikel 7, derde lid, aanhef en onder a, van het Blk 2005, niet op het luchtkwaliteitsrapport kunnen baseren. Hierbij komt dat de Afdeling er, op grondslag van de beschikbare stukken, onvoldoende van is overtuigd dat in de berekeningen inzake de extra verkeersintensiteiten door de planontwikkeling is uitgegaan van reële, op die ontwikkeling afgestemde percentages. Verweerder noch de gemeenteraad heeft voorts overtuigend kunnen verklaren waarom voor de Boezemlaan en de Nieuwe Boezemstraat, in tegenstelling tot de andere beoordeelde wegvakken, geen verhoging van de verkeersintensiteit door de planontwikkeling ten opzichte van de autonome situatie is berekend. De Afdeling is er voorts niet van overtuigd dat de verkeersintensiteiten voor het jaar 2014 op goede gronden ook konden worden gebruikt voor het bepalen van de luchtkwaliteitssituatie in 2015. Zij ziet in dat verband niet in waarom de verkeersintensiteiten niet voor 2015 konden worden doorberekend, ook al zouden daarbij slechts kleine verschillen optreden. Wat betreft de in de berekeningen gehanteerde snelheidstyperingen overweegt de Afdeling dat onvoldoende is verklaard waarom, uitgaande van de van de in de notitie van Gemeentewerken Rotterdam, Verkeer en Vervoer, van 7 maart 2007, vermelde gemiddelde snelheid voor de Boezemlaan van 19 km/uur, is uitgegaan van de typering doorstromend verkeer in plaats van normaal
Jurisprudentie
InfoMil | 35
stadsverkeer.
RvS-nummer:
200608414/1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
19 maart 2008
ABRvS 200900778/1/R1, 30 september 2009 (Uitbreiding Artis) Essentie: Volgens een tegenrapport worden de grenswaarden voor luchtkwaliteit reeds in de autonome situatie overschreden. Die berekeningen zijn echter gebaseerd op onjuiste uitgangspunten. Er is daarom geen reden om aan te nemen dat de grenswaarden overschreden zullen worden. Toetsingskader: Wet milieubeheer (artikel 5.16) Betreft: Goedkeuringsbesluit van provincie Noord-Holland (GS) over het bestemmingsplan ‘Derde fase uitbreiding Artis' van de gemeente Amsterdam Relevante overwegingen: 2.12.2. Gelet op het voorgaande overweegt de Afdeling dat het tegenrapport derhalve in zoverre is gebaseerd op onjuiste uitgangspunten en reeds daarom niet kan leiden tot het oordeel dat het college zich niet heeft mogen baseren op de in het verkeersintensiteitenonderzoek berekende verkeersaantrekkende werking van het plan. 2.13.1. Deze vermeende overschrijdingen van de grenswaarden zijn gebaseerd op de in het tegenrapport en de notitie van EW berekende verkeersstromen. Gelet op hetgeen is overwogen in 2.11.3. en 2.12.2. zijn deze berekeningen voor de luchtkwaliteit gebaseerd op onjuiste uitgangspunten en invoergegevens. De Afdeling ziet reeds daarom in het betoog van de stichting omtrent de vermeende overschrijdingen van de grenswaarden geen aanleiding voor het oordeel dat niet aan de grenswaarden voor NO2 en benzeen kan worden voldaan.
RvS-nummer:
200900778/1/R1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
30 september 2009
ABRvS 200606822/1, 13 februari 2008 (Luchtvaartterrein Maastricht) Essentie: Zichtjaren: in beginsel moeten luchtkwaliteitsonderzoeken een doorkijk bieden naar latere jaren, en zich niet beperken tot het jaar waarin de luchtkwaliteitsnormen van kracht worden. De verwachte autonome ontwikkelingen zijn daarbij van belang. Toetsingskader: Besluit luchtkwaliteit 2005
Jurisprudentie
InfoMil | 36
Betreft: Aanwijzingsbesluit van de Minister van VenW en de staatssecretaris van VROM, voor het luchtvaartterrein Maastricht Relevante overwegingen: 2.17.1. Verweerders betogen dat is uitgegaan van maximaal gebruik van de geluidsruimte in 2010 en dat een verslechtering van de luchtkwaliteit daarna uitgesloten is. Ook wijzen zij er op dat nog geen rekening is gehouden met het zogeheten septemberpakket van het Rijk. 2.17.2. Zoals uit de uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2007, nr. 200602152/1 kan worden afgeleid, kan in beginsel niet worden volstaan met luchtkwaliteitsonderzoeken die alleen inzicht geven in de concentraties luchtverontreinigende stoffen in het jaar 2010. De verplichtingen uit het Blk 2005 gelden immers ook nog daarna, zodat voor een ruimtelijke ontwikkeling als hier in geding een doorkijk naar latere jaren geboden is. Daarbij is van belang dat volgens de door verweerders overgelegde stukken ook in de autonome ontwikkeling een toename van het wegverkeer van de A2 en het onderliggende wegennet wordt verwacht, die invloed zal hebben op de concentraties luchtverontreinigende stoffen na 2010. Deze groei wordt onder meer veroorzaakt door ontwikkelingen in de directe omgeving van de luchthaven die al voldoende concreet waren ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, zoals de uitbreiding van het bedrijventerrein Bamford en de aanleg van bedrijventerreinen Businesspark Maastricht Aachen Airport. Deze ontwikkelingen zullen echter in 2010 niet al volledig zijn gerealiseerd.
RvS-nummer:
200606822/1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
13 februari 2008
ABRvS 200602152/1, 25 juli 2007 (Tracébesluit A4 Burgerveen-Leiden 2004) Essentie: •
•
Saldering: Wanneer een toename van de concentratie in het ene deel van het invloedsgebied wordt weggestreept tegen een afname van de concentratie elders binnen het invloedsgebied, is sprake van een saldering sub b (nu Wm art. 5.16 lid 1 onder b sub 2). Zichtjaren: Bij een luchtkwaliteitsonderzoek moet niet alleen gekeken worden naar het jaar van openstelling maar ook naar de jaren nadien.
Toetsingskader: Besluit luchtkwaliteit 2005 Betreft: Besluit van de Minister van VenW, in overeenstemming met de Minister van VROM, tot vaststelling van het tracébesluit ‘A4 Burgerveen-Leiden 2004' Relevante overwegingen: 2.27. Vast staat dat in dit geval na de wegverbreding, ook als wordt uitgegaan van een maximum snelheid van 80 km/uur, in ieder geval wat betreft NO2, in 2012 en 2020, nieuwe normoverschrijdingen zullen optreden op plaatsen waar dit in de autonome ontwikkeling niet het geval is. Gelet op de wijze van rapporteren van de gevolgen voor de concentratie van PM10, kan niet worden uitgesloten dat voor PM10
Jurisprudentie
InfoMil | 37
hetzelfde geldt. Gelet hierop heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat wordt voldaan aan artikel 7, derde lid, aanhef en onder a, van het Blk 2005. Om tot deze conclusie te komen heeft hij immers een toename van de concentratie in het ene deel van het invloedsgebied weggestreept tegen een afname van de concentratie elders binnen het invloedsgebied. In de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2006, nr. 200507481/1 is echter al geoordeeld dat de opvatting, dat voor het bepalen of de concentratie van een stof verbetert of ten minste gelijk blijft een toename van deze concentratie in het ene deel van het invloedsgebied kan worden weggestreept tegen een afname van de concentratie elders binnen het invloedsgebied, onjuist is. Anders dan verweerder betoogt, maakt het feit dat de toe- en afname van de concentraties zich binnen het zelfde plangebied voordoen, dit niet anders. Ook indien een verslechtering op de ene locatie wordt gecompenseerd met een verbetering op een andere locatie binnen een zelfde plangebied is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 7, derde lid, onder a, van het Blk 2005, maar is artikel 7, derde lid, onder b van het Blk 2005 van toepassing. Nu verweerder zich in het bestreden besluit en ook nog ter zitting uitdrukkelijk op het standpunt heeft gesteld dat het bestreden besluit doorgang kan vinden omdat wordt voldaan aan artikel 7, derde lid, aanhef en onder a, van het Blk 2005, moet worden geconcludeerd dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. 2.28. Voorts is ten onrechte alleen een vergelijking gemaakt van de concentraties van luchtverontreinigende stoffen in het beoogde jaar van openstelling 2012 met de autonome ontwikkeling. De verplichtingen uit het Blk 2005 gelden echter ook nog daarna. Anders dan verweerder ter zitting heeft betoogd, kan derhalve niet worden volstaan met luchtkwaliteitsonderzoeken die alleen inzicht geven in de concentraties luchtverontreinigende stoffen in het beoogde realisatiejaar. Dit kan ook worden afgeleid uit de Handreiking Saldering luchtkwaliteit van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Daarbij komt dat uit artikel 18 van de Tracéwet volgt dat het tracébesluit in uitvoering kan worden genomen tot uiterlijk tien jaar na het tijdstip waarop het onherroepelijk is geworden. Ook hieruit volgt dat niet kan worden volstaan met onderzoeken die alleen inzicht geven in de luchtkwaliteit in het beoogde jaar van openstelling. De stelling van verweerder, dat de verkeersintensiteiten in de autonome ontwikkeling na 2012 niet veranderen, omdat in dat jaar de maximale capaciteit van de weg over de gehele dag al is bereikt, acht de Afdeling voorts niet aannemelijk. Blijkens de stukken gaat verweerder immers zelf bij drie rijstroken uit van een toename van de verkeersintensiteit van 31% in de periode 2003 en 2012 en van 64% in de periode 2003 en 2020. Ook indien de stelling van verweerder juist is, kan volgens het deskundigenbericht echter niet worden uitgesloten dat de luchtkwaliteit in 2020 na wegverbreding, als gevolg van de afnemende emissie van motorvoertuigen die zich ook voordoet in de autonome ontwikkeling, slechter zal zijn dan in de autonome ontwikkeling. Uit het vorenstaande volgt dat het luchtkwaliteitsonderzoek in zoverre onvolledig is, zodat het bestreden besluit in zoverre onzorgvuldig is voorbereid.
RvS-nummer:
200602152/1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
25 juli 2007
ABRvS 200702603/1, 20 augustus 2008 (Bestemmingsplan SintMichielsgestel)
Jurisprudentie
InfoMil | 38
Essentie: Onzorgvuldige voorbereiding van het besluit, omdat niet inzichtelijk is of bij een representatieve maximale planologische invulling de grenswaarden voor luchtkwaliteit in acht zijn genomen, en onduidelijk is op welke punten de luchtkwaliteit is gemeten en berekend. Toetsingskader: Besluit luchtkwaliteit 2005 Betreft: Goedkeuringsbesluit van provincie Noord-Brabant (GS) over het bestemmingsplan ‘Centrum Sint-Michielsgestel' van de gemeente Sint-Michielsgestel Relevante overwegingen: 2.8. [appellant sub 4] en [appellant sub 1] betogen dat het plan in strijd is met het Blk 2005. [appellant sub 4] voert in dit verband aan dat in het onderzoek ten onrechte niet wordt uitgegaan van de maximale planologische invulling, ten gevolge waarvan de te verwachten verkeersintensiteiten zijn onderschat. Tevens is volgens hem onduidelijk wat de omvang en begrenzing van het gebied is waarvoor een overschrijding is vastgesteld. Voorts stelt hij dat ten onrechte rekening is gehouden met verkeersmaatregelen die geen rechtstreeks gevolg van het plan zijn en dat de uitvoering van deze maatregelen niet zeker is. [appellant sub 1] voert in dit verband aan dat ter plaatse van zijn woning het aantal overschrijdingen van het 24-uursgemiddelde aan fijnstof zal toenemen. 2.8.2. De Afdeling stelt vast dat artikel 10, eerste lid, van de planvoorschriften een groot aantal verschillende invullingen van de plandelen met de bestemming "Centrumdoeleinden 1" mogelijk maakt, terwijl hierin niet is voorzien in nadere voorschriften, die de mogelijke functies en functiewisselingen binnen deze bestemming reguleren. Voorts staat vast dat afhankelijk van de invulling van deze plandelen verschillende verkeersintensiteiten zullen optreden. Dit brengt mee dat aannemelijk moet zijn gemaakt dat de aannames over de te verwachten verkeersintensiteiten, zoals deze aan de luchtkwaliteitsonderzoeken ten grondslag zijn gelegd, representatief moeten zijn voor de maximale planologische mogelijkheden van de plandelen. In het deskundigenbericht staat hierover vermeld dat de bestemming "Centrumdoeleinden 1" een verdergaande invulling met detailhandel mogelijk maakt dan waarvan in de uitgevoerde luchtkwaliteitsonderzoeken is uitgegaan en dat een indicatieve berekening laat zien dat een groter aandeel van detailhandel binnen deze bestemming zal leiden tot een groter aantal verkeersbewegingen dan is aangenomen in de luchtkwaliteitsonderzoeken. Hieruit volgt dat niet inzichtelijk is of bij een representatief te achten maximale invulling van de betrokken plandelen de in het Blk 2005 genoemde grenswaarden in acht zijn genomen. Tevens komt uit het tweede luchtkwaliteitsrapport niet duidelijk naar voren op welke punten binnen het plangebied de luchtkwaliteit is gemeten en berekend. Gelet op het voorgaande is het plan in zoverre onzorgvuldig voorbereid. De overige argumenten binnen deze beroepsgrond behoeven derhalve geen bespreking.
RvS-nummer:
200702603/1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
20 augustus 2008
ABRvS 200608663/1, 30 januari 2008 (Bestemmingsplan Buitenvaart II,
Jurisprudentie
InfoMil | 39
Hoogeveen) Essentie: In luchtkwaliteitsonderzoek bij bestemmingsplanwijziging moet het bevoegd gezag motiveren welke situatie representatief is voor de maximale planologische mogelijkheden van het plan (realistische inschatting van de bedrijfsinvulling). Toetsingskader: Besluit luchtkwaliteit 2005 Betreft: Goedkeuringsbesluit van provincie Drenthe (GS) over het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Buitenvaart II' van de gemeente Hoogeveen Relevante overweging: 2.16.2 [...] Bij de berekening van de bijdrage van de bedrijven aan de luchtkwaliteit is uitsluitend het bestaande bedrijf DOC-kaas betrokken. De bijdrage van de nieuw op het bedrijventerrein te vestigen bedrijven is niet meegenomen. De Afdeling overweegt dienaangaande het volgende. Het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (Bd)" maakt bij recht de vestiging van verschillende nieuwe bedrijven op het bedrijventerrein mogelijk met uiteenlopende gevolgen voor de luchtkwaliteit. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting acht de Afdeling evenwel met verweerder niet aannemelijk dat uitsluitend één bepaald soort bedrijven van de zwaarste categorie als genoemd in de staat van bedrijfsactiviteiten zich op het bedrijventerrein zal vestigen. Onder deze omstandigheden ligt het op de weg van verweerder om te motiveren welke situatie, waarin zich nieuwe bedrijven op het bedrijventerrein vestigen, representatief voor de maximale planologische mogelijkheden van het plan kan worden geacht, en, of in dat geval de in het Blk 2005 genoemde grenswaarden in acht worden genomen. Nu verweerder dit heeft nagelaten, berust het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (Bd)", in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht niet op een deugdelijke motivering.
RvS-nummer:
200608663/1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
30 januari 2008
ABRvS 200805534/1/R2, 30 september 2009 (Bestemmingsplan Het Klooster, Nieuwegein) Essentie: • •
• •
Het bevoegd gezag mocht ervan uitgaan, dat er voor andere stoffen dan PM10 en NO2 geen grenswaardenoverschrijding zou zijn. Het bevoegd gezag mocht in het luchtkwaliteitsonderzoek uitgaan van een gefaseerde realisatie van een bedrijventerrein, hoewel dit nog moest worden vastgelegd in een uitwerkingsplan (dat overigens ook weer getoetst zou moeten worden aan de luchtkwaliteit). Het bevoegd gezag hoefde in het luchtkwaliteitsonderzoek geen rekening te houden met ontwikkelingen, waarover nog geen concrete besluitvorming had plaatsgevonden. Het bevoegd gezag mocht bij zijn beoordeling uitgaan van een invulling van het plangebied die representatief is voor de maximale planologische mogelijkheden van het plan en hoefde niet uit te gaan van al hetgeen waarin het plan voorziet.
Jurisprudentie
InfoMil | 40
•
Het bevoegd gezag heeft met ruime marges ten opzichte van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit in 2015 en 2020 gerekend, en bovendien een onzekerheidsfactor van 2 ingebouwd in de berekende emissies; daarom mocht het bevoegd gezag ook rekening houden met een toekomstige emissiereductie.
Toetsingskader: Besluit luchtkwaliteit 2005 Betreft: Goedkeuringsbesluit van provincie Utrecht (GS) over het bestemmingsplan ‘Het Klooster 2004, correctieve herziening' van de gemeente Nieuwegein Relevante overwegingen: 2.12. Wat betreft het betoog van [appellant] dat in het luchtkwaliteitonderzoek ten onrechte alleen is gekeken naar de concentraties stikstofoxiden (NOx) en zwevende deeltjes (PM10) wordt als volgt overwogen. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de ervaring leert dat in Nederland de concentraties stikstofoxiden (NOx) en zwevende deeltjes (PM10) tot overschrijding van de in het Blk 2005 opgenomen grenswaarden kunnen leiden en dat gelet op de concentraties zwaveldioxide, lood, koolmonoxide en benzeen in Nederland de in het plan voorziene ontwikkelingen niet tot een overschrijding van de grenswaarden van deze stoffen zullen leiden. Nu [appellant] dit niet gemotiveerd heeft weersproken, heeft het college ervan uit mogen gaan dat de concentraties van andere stoffen dan stikstofoxiden (NOx) en van zwevende deeltjes (PM10) de grenswaarden niet overschrijden. Verder voert [appellant] aan dat in het luchtkwaliteitonderzoek ten onrechte rekening is gehouden met een gefaseerde realisatie van het bedrijventerrein nu deze fasering niet in het plan is vastgelegd. De raad heeft ter zitting aangegeven dat met de uitgifte van de gronden, die in eigendom zijn van de gemeente, rekening wordt gehouden met de fasering waarvan in het luchtkwaliteitonderzoek is uitgegaan. Verder heeft de raad gesteld dat de fasering waarvan in het luchtkwaliteitonderzoek is uitgegaan niet zal worden gehaald reeds omdat de uitgifte van kavels als gevolg van de onderhavige procedure vertraging heeft opgelopen. Gelet op het vorenstaande en nu bovendien sprake is van uit te werken plandelen waarvoor eerst een uitwerkingsplan dient te worden opgesteld waarbij opnieuw moet worden getoetst aan het Blk 2005, heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat onder deze omstandigheden in het luchtkwaliteitonderzoek rekening mocht worden gehouden met een gefaseerde realisatie van het bedrijventerrein. Voorts wordt overwogen dat in de luchtkwaliteitberekeningen geen rekening behoefde te worden gehouden met ontwikkelingen in de andere deelgebieden van het bedrijventerrein Het Klooster waarover nog geen concrete besluitvorming heeft plaatsgevonden. Er behoefde dan ook geen rekening te worden gehouden met het door [appellant] verwachte aantal aanmerende schepen, wat daar ook van zij, nu de toekomstige ontwikkeling van een haven niet in het voorliggende plan is voorzien en daarover ook anderszins geen besluitvorming heeft plaatsgevonden. 2.14.1 [...] Voormelde uit te werken plandelen dienen in een verplicht op te stellen uitwerkingsplan nadere invulling te krijgen. Dit neemt niet weg dat het college slechts goedkeuring aan deze plandelen kan verlenen indien en voor zover op voorhand aannemelijk is dat deze plandelen zonder in strijd te komen met het Blk 2005 verwezenlijkt kunnen worden. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hij bij zijn beoordeling mocht uitgaan van een invulling van het plangebied die representatief is voor de maximale planologische mogelijkheden van het plan en dat hij niet behoefde uit te gaan van al hetgeen waarin het plan voorziet. [...] Voorts wordt overwogen dat, alvorens in zoverre tot realisatie van het bedrijventerrein kan worden overgegaan, een uitwerkingsplan dient te worden vastgesteld, zodat het college aannemelijk heeft kunnen achten dat volledige realisatie van het bedrijventerrein niet in 2010 zal plaatsvinden. Gelet op de ruime marges die blijkens het luchtkwaliteitonderzoek in 2015 en 2020 bestaan ten opzichte van de
Jurisprudentie
InfoMil | 41
eerder genoemde grenswaarden voor stikstofoxiden (NOx) en zwevende deeltjes (PM10) heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de omstandigheid dat in het luchtkwaliteitonderzoek rekening is gehouden met een emissiereductie in 2015 en 2020, wat daar ook van zij, niet betekent dat niet van de in dat onderzoek gebruikte emissies mocht worden uitgegaan. Hierbij is van belang dat vanwege de ruime onzekerheidsmarge de berekende emissiewaarden met een factor 2 zijn vermenigvuldigd om aldus zeker te stellen dat met een conservatieve marge is gerekend. Gelet op het vorenstaande en nu [appellant] geen tegenrapport heeft overgelegd, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de emissies van de te vestigen bedrijven waarvan in luchtkwaliteitonderzoek is uitgegaan onjuist zijn.
RvS-nummer:
200805534/1/R2
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
30 september 2009
ABRvS 200505000/1, 6 juni 2006 (Bestemmingsplan Nieuwe Hoefweg, Bleiswijk) Essentie: De zelfstandige gevolgen van een plan op de luchtkwaliteit moeten in beeld gebracht worden. Daarbij gaat het om bijvoorbeeld om de effecten van de gewijzigde doorstroming van een weg en de effecten van de verkeersaantrekkende werking. Toetsingskader: Besluit luchtkwaliteit 2005 Betreft: Goedkeuringsbesluit van provincie Zuid-Holland (GS) over het bestemmingsplan ‘Nieuwe Hoefweg (N209)' van de gemeente Bleiswijk Relevante overwegingen: 2.24.1. [...] De toename van het verkeer als gevolg van de onherroepelijke bestemmingsplannen is, anders dan [appellanten sub 1] betoogt, niet toe te rekenen aan het onderhavige plan. Dit plan voorziet immers in een tracéwijziging en een verbreding van de N209 en niet in voormelde woonwijken en bedrijventerreinen. De gevolgen van de op deze weg geheel of gedeeltelijk uitwegende bestemmingsplannen dienen, zowel voor de autonome situatie, als voor de situatie na uitvoering van de reconstructie, als vaststaande gegevens te worden beschouwd. Dit brengt echter niet met zich dat dit plan geen zelfstandige gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit ter plaatse. In dit verband kunnen onder meer de gevolgen van de reconstructie voor de doorstroming van het verkeer en de daarmee samenhangende mogelijke zelfstandige verkeersaantrekkende werking van de weg van belang zijn. Uit het bovenvermelde onderzoek blijkt onvoldoende of de gestelde betere doorstroming van het toegenomen verkeer zich zal voordoen en of dit tot gevolg zal hebben dat de concentratie van desbetreffende stoffen in de buitenlucht per saldo zal verbeteren of ten minste gelijk zal blijven. Daartoe zijn inzichtelijke en herleidbare berekeningen vereist, die thans ontbreken.
Jurisprudentie
InfoMil | 42
RvS-nummer:
200505000/1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
6 juni 2006
Jurisprudentie luchtkwaliteitsonderzoek: begrip autonome ontwikkeling Op deze pagina staat relevante jurisprudentie over luchtkwaliteit, deelonderwerp onderzoek: begrip autonome ontwikkeling.
ABRvS 200804932/1, 24 december 2008 (Majellaknoop) Essentie: De autonome ontwikkeling is een feitelijk begrip. Daarbij moet zowel gekeken worden naar de maximale mogelijkheden binnen bestemmingsplannen (het maximaal mogelijke legale gebruik), als naar de feitelijke situatie, zoals die onafhankelijk van het project bestaat. Toetsingskader: Besluit luchtkwaliteit 2005 (artikel 7 lid 1 en 3) Betreft: Vrijstellingsbesluit van gemeente Utrecht voor reconstructie van het verkeersknooppunt Majella en daaraan gelegen delen van wegen Relevante overwegingen: 2.6.1. Mede gezien de toelichting op de Regeling (Stcrt. 2007, 218), waarin onder het begrip "autonome situatie" als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder d, van de Regeling wordt verstaan de situatie zoals die zou zijn zonder het project en de bijbehorende maatregelen, moet worden geoordeeld dat de autonome ontwikkeling een feitelijk begrip betreft. Bij de beoordeling van de autonome ontwikkeling is derhalve, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, niet slechts het maximaal mogelijke legale gebruik van belang, maar dient ook de feitelijke situatie te worden bezien, zoals die onafhankelijk van het project bestaat. Niet in geschil is dat de door de rechtbank als illegaal aangemerkte rijstroken reeds tientallen jaren ter plaatse aanwezig zijn als onderdeel van het hoofdwegennet van de stad Utrecht en derhalve duurzaam deel uitmaken van de bestaande feitelijke situatie. Onder die specifieke omstandigheden heeft het college deze rijstroken terecht bij de beoordeling van de autonome ontwikkeling betrokken.
RvS-nummer:
200804932/1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
24 december 2008
ABRvS 200705105/1, 29 april 2008 (Watergraafsmeer/De Eenhoorn) Essentie: De autonome ontwikkeling is in dit verband de ontwikkeling van de luchtkwaliteit in een gebied zonder de verwezenlijking van (delen van) het bestemmingsplan, waarvan nu het goedkeuringsbesluit voorligt. Daaraan doet niet af, dat de bebouwing op de betreffende kavel inmiddels gerealiseerd is en de verleende vrijstelling en bouwvergunning onherroepelijk zijn. Toetsingskader: Besluit luchtkwaliteit 2005 (artikel 7 lid 1 en 3) Betreft: Goedkeuringsbesluit van provincie Noord-Holland (GS) over het bestemmingsplan ‘De
Jurisprudentie
InfoMil | 43
Eenhoorn' van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer van de gemeente Amsterdam Relevante overwegingen: 2.7.1. [...] Ten aanzien echter van de plandelen, die wel voor 2010 zullen worden, of reeds nu zijn, verwezenlijkt en derhalve in beschouwing zijn genomen in voormelde notitie, wordt overwogen dat kavel D en de gevolgen hiervan voor de luchtkwaliteit ten onrechte zijn beschouwd als onderdeel van de autonome ontwikkeling. Onder de autonome ontwikkeling dient in dit verband te worden verstaan de ontwikkeling van de luchtkwaliteit van het gebied zonder de verwezenlijking van het bestemmingsplan. Kavel D maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan. Hieraan doet niet af dat de bebouwing op kavel D inmiddels is gerealiseerd en de verleende vrijstelling en bouwvergunning met de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 mei 2007 onherroepelijk zijn geworden. Uitsluitend door middel van de vergelijking tussen de autonome ontwikkeling en de ontwikkeling van luchtkwaliteit met de verwezenlijking van het bestemmingsplan kan worden beoordeeld of de luchtkwaliteit als gevolg van het plan per saldo verbetert of gelijk blijft, als bedoeld in artikel 7, derde lid, onder a, van het Blk 2005. Door kavel D als onderdeel van de autonome ontwikkeling aan te merken zijn de mogelijke gevolgen van dit plandeel voor de luchtkwaliteit niet in kaart gebracht en is voormelde vergelijking niet te maken.
RvS-nummer:
200705105/1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
29 april 2008
ABRvS 200608226/1, 28 mei 2008 (Hoorn) Essentie: Besluitvorming over infrastructurele maatregelen was al opgestart; er is geen grond voor het oordeel dat deze aanpassingen niet kunnen/zullen worden uitgevoerd. Het bevoegd gezag mocht de effecten hiervan daarom in het luchtkwaliteitsonderzoek verdisconteren. Toetsingskader: Besluit luchtkwaliteit 2005 Betreft: Goedkeuringsbesluit van provincie Noord-Holland (GS) over het bestemmingsplan ‘Bangert en Oosterpolder' van de gemeente Hoorn Relevante overwegingen: 2.7.6. Verder betwijfelen MEGA en anderen de gehanteerde verkeersintensiteiten. In dit verband stellen zij dat uit het rapport van AGV van 2005 niet volgt wat onder het begrip "autonome ontwikkeling" moet worden verstaan. In dit kader wijzen zij erop dat niet kan worden nagegaan welke ontwikkelingen zijn betrokken bij de berekening van de luchtkwaliteit. Voorts zijn zij van mening dat bepaalde infrastructurele maatregelen ten onrechte in het onderzoek zijn betrokken omdat besluitvorming daaromtrent nog niet is opgestart. 2.7.7. [...] Bij het berekenen van deze verkeersintensiteiten is rekening gehouden met de herkomst van de verschillende verkeersstromen. Hierbij is onderscheid gemaakt in de toename van intensiteit ten gevolge van de ontwikkelingen die in het onderhavige plan zijn voorzien, de autonome mobiliteitsgroei en overige planologische ontwikkelingen in de regio Hoorn. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat deze twee laatstgenoemde factoren die de verkeersintensiteit doen toenemen, en daarmee gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit, als autonome ontwikkeling moeten worden beschouwd. [...]
Jurisprudentie
InfoMil | 44
In paragraaf 6.2. van het rapport van Bésic Consult is een groot aantal infrastructurele maatregelen opgenomen die van belang zijn voor een goede verkeersafwikkeling in en om het plangebied. Gelet op de stukken, waaronder het deskundigenbericht, en het verhandelde ter zitting, staat vast dat de genoemde maatregelen zijn verwerkt in de berekeningen van de luchtkwaliteit. Het betreft onder meer verkeersmaatregelen en overige aanpassingen aan het wegennet. Ter zitting heeft het college gesteld dat de besluitvorming omtrent de opwaardering van de N302/Westfrisiaweg al is opgestart. In hetgeen MEGA en anderen op dit punt zonder nadere onderbouwing hebben aangevoerd kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat de benodigde infrastructurele aanpassingen niet kunnen dan wel zullen worden getroffen. Voorts is in dit rapport en het rapport van AGV van 2005 aangegeven welke planologische ontwikkelingen bij de berekening van de verkeersintensiteiten zijn betrokken, zoals de ontwikkeling van woningbouwlocaties, kantoren, bedrijventerreinen, winkelcentra en dergelijke. In het rapport van AGV van 2005 is vermeld dat bij de berekening van de verkeersintensiteiten voor de jaren 2010 en 2015 rekening is gehouden met de ontwikkeling van het voorliggende plan, de mobiliteitsgroei en de overige ontwikkelingen in Hoorn en de regio, die op basis van het streekplan "Ontwikkelingsbeeld NoordHolland Noord" kunnen worden gerealiseerd. In het rapport van AGV van 2007 zijn de belangrijkste planologische ontwikkelingen in Hoorn tussen 2004 en 2010, waaronder de realisering van het bedrijventerrein Westfrisia, fasen 1 tot en met 3, die bij de berekeningen zijn betrokken, vermeld. [...] Voorts hebben MEGA en anderen niet concreet aangegeven welke planologische ontwikkelingen ten onrechte niet, dan wel ten onrechte wel, in het onderzoek naar de gevolgen van de luchtkwaliteit zijn betrokken, zodat geen grond bestaat voor de conclusie dat de in het onderzoek betrokken verkeersintensiteiten in zoverre niet representatief zijn.
RvS-nummer:
200608226/1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
28 mei 2008
ABRvS 200901159/1, 27 januari 2010 (Zorgcampus De Wingerd, Dantumadeel) Essentie: •
•
Omdat te onzeker is of een planologische ontwikkeling binnen de planperiode zal worden uitgevoerd, mag het bevoegd gezag de positieve gevolgen daarvan niet verdisconteren in het luchtkwaliteitsonderzoek. Ten onrechte heeft het bevoegd gezag niet met een luchtkwaliteitsonderzoek onderbouwd, dat aan de luchtkwaliteitseisen wordt voldaan, als deze planologische ontwikkeling niet zou worden uitgevoerd.
Toetsingskader: Wet milieubeheer (titel 5.2) Betreft: Goedkeuringsbesluit van provincie Fryslân (GS) over het bestemmingsplan ‘Zorgcampus De Wingerd' van de gemeente Dantumadeel Relevante overwegingen:
Jurisprudentie
InfoMil | 45
2.37. [appellante sub 1] en de vereniging hebben aangevoerd dat bij de berekeningen voor wat betreft de verkeersintensiteit in het onderzoek naar de luchtkwaliteit ten onrechte is uitgegaan van de aanleg van de Centrale As, omdat de aanleg daarvan omstreden is en bovendien nog in procedure. Daarnaast betwijfelen zij of bij de aanleg van de Centrale As de verkeersintensiteit over de Hoofdweg halveert. Dit mede omdat de zorgcampus en het winkelcentrum een verkeersaantrekkende werking hebben. Ten slotte hebben [appellante sub 1] en de vereniging aangevoerd dat de invoer van de snelheid in het luchtkwaliteitonderzoek onjuist is, omdat op de Hoofdweg sneller wordt gereden dan de 50 km/uur waarvan is uitgegaan. 2.38. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het gelet op het stadium van planvorming voor de Centrale As te ver voert te oordelen dat de raad onzorgvuldig heeft gehandeld door uit te gaan van de aanleg daarvan. Het college heeft zich voorts in navolging van de raad op het standpunt gesteld dat ook indien de Centrale As niet wordt aangelegd, aan de luchtkwaliteitseisen zal worden voldaan. Daarbij neemt het college in aanmerking dat in het noorden van Fryslân geen overschrijdingen van de grenswaarden die worden gesteld aan luchtkwaliteit voorkomen zodat ook bij aanzienlijk hogere verkeersintensiteiten op de Hoofdweg nog wordt voldaan aan de luchtkwaliteitseisen. 2.41. Voorts overweegt de Afdeling nog dat bij de invoer van het aantal motorvoertuigen per etmaal in het luchtkwaliteitonderzoek waarop het bestreden besluit is gebaseerd ten onrechte is gerekend met de getallen uit de verkeersprognose waarbij de Centrale As gerealiseerd is, nu niet vast staat dat de Centrale As binnen de planperiode zal worden aangelegd. De procedures daarvoor zijn immers nog niet afgerond en de uitkomst is nog onzeker. Uit het deskundigenrapport en de verkeersprognoses van eerdere jaren blijkt dat indien wordt uitgegaan van het verkeer over de Hoofdweg zonder de aanleg van De Centrale As, er sprake zal zijn van een verdubbeling van het aantal motorvoertuigen dat per etmaal de Hoofdweg zal passeren. Het standpunt van het college dat ook indien de Centrale As niet wordt aangelegd, aan de luchtkwaliteitseisen zal worden voldaan is niet onderbouwd met een luchtkwaliteitonderzoek. Deze beroepsgrond slaagt.
RvS-nummer:
200901159/1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
27 januari 2010
ABRvS 200903363/1/R2, 13 oktober 2010 (Het Loo, Doetinchem) Essentie: Omdat over de aanleg van een weg nog geen concrete besluitvorming had plaatsgevonden, mochten de verkeersgevolgen daarvan niet worden meegenomen in het luchtkwaliteitonderzoek. Toetsingskader: Wet milieubeheer (titel 5.2) Betreft: Besluit van gemeente Doetinchem (raad) tot vaststelling van het bestemmingsplan ‘Het Loo 2007' Relevante overwegingen: 2.17.2. [...] Ten aanzien van het betoog van Hadeco en andere omtrent de Oostelijke randweg, overweegt de Afdeling dat blijkens het luchtkwaliteitonderzoek het Mobiliteitsplan 2007, met daarin de aanleg van de Oostelijke randweg, als uitgangspunt is genomen. Ten tijde van de vaststelling van het plan had ten aanzien van de Oostelijke randweg echter nog geen concrete besluitvorming plaatsgevonden. Gelet
Jurisprudentie
InfoMil | 46
hierop was de aanleg van de Oostelijke randweg naar het oordeel van de Afdeling ten tijde van de vaststelling van het plan niet zodanig concreet dat de verkeersgevolgen daarvan bij de berekeningen van de verkeersintensiteiten konden worden meegenomen in het luchtkwaliteitonderzoek. Het plan is in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen. 2.17.3. Inmiddels zijn in opdracht van de raad nieuwe berekeningen met betrekking tot de luchtkwaliteit uitgevoerd, waarbij de aanleg van de Oostelijke randweg niet is meegenomen. Uit de resultaten van deze berekeningen volgt dat ook indien de Oostelijke randweg niet bij het onderzoek wordt betrokken, kan worden voldaan aan de grenswaarden, zoals opgenomen in de Wet milieubeheer. Ten aanzien van het betoog van Hadeco en andere dat onvoldoende duidelijk is welke invoergegevens de raad bij deze berekeningen heeft gehanteerd, heeft de raad ter zitting uiteengezet dat dezelfde invoergegevens zijn gehanteerd als bij het luchtkwaliteitonderzoek, met als enige verschil dat de Oostelijke Randweg niet in het onderzoek is opgenomen. Nu uit de aanvullende berekeningen volgt dat ook zonder de aanleg van de Oostelijke randweg kan worden voldaan aan de grenswaarden zoals opgenomen in de Wet milieubeheer, hoeft het hiervoor geconstateerde gebrek niet in de weg te staan aan het in stand laten van de rechtsgevolgen van het plan, voor zover dat dient te worden vernietigd.
RvS-nummer:
200903363/1/R2
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
13 oktober 2010
ABRvS 200905366/1/R3, 22 december 2010 (Bestemmingsplan Vossenberg West II, Tilburg) Essentie: Het bevoegd gezag hoefde bij de beoordeling van de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit geen rekening te houden met een toekomstige weg, aangezien die ontwikkeling ten tijde van de besluiten onvoldoende concreet was om hierbij te betrekken als onderdeel van de autonome situatie. Toetsingskader: Wet milieubeheer (titel 5.2) Betreft: Goedkeuringsbesluit van provincie Noord-Brabant (GS) over het bestemmingsplan ‘Vossenberg West II' van de gemeente Tilburg Relevante overwegingen: 2.6. [appellanten sub 3] betogen dat in het onderzoek naar de luchtkwaliteit ten onrechte geen rekening is gehouden met de cumulatieve emissie van zwevende deeltjes (PM10) vanwege de toekomstige Noordwesttangent en de bedrijventerreinen De Wildert en Vossenberg West II. 2.6.1. Volgens het onderzoek naar de luchtkwaliteit in en rond het plangebied zoals neergelegd in het rapport "Luchtonderzoek MER Vossenberg-West II" van april 2007 van DHV B.V. leidt het plan niet tot overschrijding van de geldende grenswaarden. In het onderzoek is de emissie vanwege onder meer het bestaande bedrijventerrein De Wildert in de achtergrondconcentratie verdisconteerd. Derhalve is in het onderzoek rekening gehouden met de cumulatieve emissie van zwevende deeltjes van bedrijventerrein Vossenberg West II en bedrijventerrein De Wildert. In zoverre mist het beroep feitelijke grondslag. 2.6.2. Het bestemmingsplan "Noordwesttangent: gedeelte Dalem Zuid-Vossenberg West", dat voorziet in de toekomstige Noordwesttangent, is door de raad vastgesteld op 12 oktober 2009, na het nemen van het
Jurisprudentie
InfoMil | 47
bestreden besluit. Het college en de raad behoefden bij de beoordeling van de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit geen rekening te houden met de toekomstige Noordwesttangent, aangezien deze ontwikkeling ten tijde van hun besluiten onvoldoende concreet was om hierbij te betrekken als onderdeel van de autonome situatie. Verwante rechtsoverwegingen staan bijvoorbeeld in: ABRvS 200800160/1, 11 februari 2009 ( Hessenpoort 2) 2.8. Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat in het rapport ten onrechte geen rekening is gehouden met de verkeerstoename als gevolg van de mogelijke komst van een IKEA en de verwezenlijking van het hotel langs de A28, stelt de Afdeling voorop dat het voorliggende plan niet voorziet in de vestiging van het desbetreffende hotel noch in de komst van een IKEA. Ter zitting is namens de raad meegedeeld dat zowel voor het hotel als voor de IKEA een afzonderlijke planologische procedure zal worden doorlopen. De Afdeling stelt vast dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit voor deze beide ontwikkelingen nog geen planologische besluitvorming had plaatsgevonden en dat deze derhalve niet zodanig concreet waren dat het college de mogelijke gevolgen hiervan bij zijn besluit had moeten betrekken. ABRvS 200905117/1/R1, 29 juni 2011 (Westergouwe) 2.17.3. [...] Verder stelt de Afdeling vast dat in het luchtkwaliteitonderzoek van Arcadis staat dat gebruik is gemaakt van het verkeersmodel van DHV dat ook is gehanteerd in het onderzoek van BVA. Ten aanzien van het betoog van de Milieuvereniging dat toekomstige ontwikkelingen buiten het plangebied, zoals de Zuidplaspolder, Gouweknoop, Moordrechtboog, Ringvaartdorp, Nesselande en Zuidvleugel, mee hadden moeten worden genomen in het luchtkwaliteitonderzoek, overweegt de Afdeling dat ten aanzien van die ontwikkelingen ten tijde van de vaststelling en goedkeuring van het bestreden besluit nog geen besluitvorming had plaatsgevonden, zodat de gevolgen daarvan in het luchtkwaliteitonderzoek niet konden en behoefden te worden betrokken. Dit geldt niet voor de verlegging van de aansluiting A20 Gouda-West/Moordrecht (ZSM II) en de ontwikkelingen in de Zuidplaspolder, zodat deze ontwikkelingen ten onrechte niet zijn meegenomen in het aanvullend luchtkwaliteitonderzoek. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre onzorgvuldig is voorbereid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd. En zie ook de volgende uitspraken op deze website voor verwante rechtsoverwegingen: 200805534/1/R2 en 200906655/1/R3.
RvS-nummer:
200905366/1/R3
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
22 december 2010
ABRvS 200603203/1, 19 december 2007 (Omlegging N284, NoordBabant) Essentie: Voldoende voorzienbare en concrete ontwikkelingen moeten worden meegenomen in het
Jurisprudentie
InfoMil | 48
luchtkwaliteitsonderzoek. Toetsingskader: Besluit luchtkwaliteit 2005 Betreft: Besluit van provincie Noord Brabant (GS) tot vaststelling van het ‘Partiële herziening Streekplan Noord-Brabant 2002, concrete beleidsbeslissing N284 Hapert' Relevante overwegingen: 2.8.3. Zoals overwogen onder 2.7.3. hebben verweerders gezien de mate van waarschijnlijkheid dat het KBP zou worden ontwikkeld op de locatie Hapert-Zuid gekozen voor de zogenoemde Hapert-variant. Gelet hierop en mede gezien de ten tijde van het nemen van het bestreden besluit in gang gezette bestemmingsplanprocedure voor het KBP was in dit geval derhalve reeds sprake van een voldoende voorzienbare en concrete ontwikkeling zodat deze in de beoordeling van de luchtkwaliteit had moeten worden betrokken. Verweerders zijn er bij het nemen van het bestreden besluit dan ook ten onrechte vanuit gegaan dat de invloed die de bedrijvigheid op het KBP heeft op de luchtkwaliteit, in het luchtkwaliteitsonderzoek buiten beschouwing kon worden gelaten. Hieruit volgt dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering en is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
RvS-nummer:
200603203/1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
19 december 2007
ABRvS 200600614/1, 25 april 2007 (Bestemmingsplan Polder Zestienhoven Essentie: •
•
Het bevoegd gezag hoefde in het luchtkwaliteitsonderzoek geen rekening te houden met ontwikkelingen waarover weliswaar enige besluitvorming had plaatsgevonden, maar die nog onvoldoende concreet waren om een representatief beeld te geven van de gevolgen. Modellen zijn uit de aard van de zaak altijd een abstractie van de werkelijkheid. De validiteit van een model wordt aangetast wanneer de berekeningen op basis van een model te zeer afwijken van de werkelijkheid.
Toetsingskader: Besluit luchtkwaliteit 2005 Betreft: Goedkeuringsbesluit van provincie Zuid-Holland (GS) over het bestemmingsplan ‘Polder Zestienhoven' van de gemeente Rotterdam Relevante overwegingen: 2.14 [...] Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat bij de berekeningen van de voor het plan relevante verkeersintensiteiten geen rekening is gehouden met de eventuele aanleg van de A13/A16. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat ten aanzien van de aanleg van deze weg weliswaar enige besluitvorming heeft plaatsgevonden, maar dat deze besluitvorming niet in een zodanig
Jurisprudentie
InfoMil | 49
concreet stadium verkeert dat een representatief beeld kan worden gegeven van de gevolgen hiervan. Gelet hierop is deze mogelijke ontwikkeling thans nog niet zodanig concreet dat de verkeersgevolgen daarvan bij de berekeningen van de verkeersintensiteiten in en om het plangebied hadden moeten worden betrokken. 2.15 [...] Ten aanzien van het betoog van appellanten dat het CAR II-model en het TNO-model te veel onzekerheden bevatten, overweegt de Afdeling dat modellen uit de aard van de zaak altijd een abstractie van de werkelijkheid zijn. De validiteit van een model wordt aangetast wanneer de berekeningen op basis van een model te zeer afwijken van de werkelijkheid. De stellingen van appellanten geven geen aanleiding voor het oordeel dat die situatie zich hier voordoet.
RvS-nummer:
200600614/1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
25 april 2007
Jurisprudentie rekenen en meten luchtkwaliteit Op deze pagina staat relevante jurisprudentie over luchtkwaliteit, deelonderwerp: rekenen en meten.
ABRvS 200808838/1, 18 november 2009 (Revisievergunning provincie Utrecht) Essentie: Het beoordelen van de gevolgen voor de luchtkwaliteit via berekeningen is gebruikelijk, en bovendien hanteerde het bevoegd gezag realistische uitgangspunten door gebruik te maken van kengetallen die zijn verkregen door in vergelijkbare gevallen uitgevoerde metingen. Toetsingskader: Wet milieubeheer (artikel 5.16) Betreft: Besluit van provincie Utrecht (GS) tot verlening van een revisievergunning voor een inrichting voor onder meer het storten van diverse afvalstoffen en baggerspecie, en het overslaan van afval Relevante overweging: 2.8.2. [...] Het college stelt in het verweerschrift dat de berekeningen zijn uitgevoerd met gebruikmaking van kengetallen, die zijn verkregen door in vergelijkbare gevallen uitgevoerde metingen. Mede gelet op hetgeen daaromtrent in het deskundigenbericht naar voren is gebracht is de Afdeling van oordeel dat niet alleen het door middel van berekeningen in plaats van metingen beoordelen van de gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de luchtkwaliteit gebruikelijk is, maar dat in dit geval daarbij realistische uitgangspunten zijn gehanteerd en dat de conclusie van het uitgevoerde onderzoek juist is. In hetgeen [appellant] hierover heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding aan de juistheid hiervan te twijfelen. Artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer staat derhalve niet aan vergunningverlening in de weg.
RvS-nummer:
Jurisprudentie
200808838/1
InfoMil | 50
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
18 november 2009
ABRvS 200600614/1, 25 april 2007 (Bestemmingsplan Polder Zestienhoven Essentie: •
•
Het bevoegd gezag hoefde in het luchtkwaliteitsonderzoek geen rekening te houden met ontwikkelingen waarover weliswaar enige besluitvorming had plaatsgevonden, maar die nog onvoldoende concreet waren om een representatief beeld te geven van de gevolgen. Modellen zijn uit de aard van de zaak altijd een abstractie van de werkelijkheid. De validiteit van een model wordt aangetast wanneer de berekeningen op basis van een model te zeer afwijken van de werkelijkheid.
Toetsingskader: Besluit luchtkwaliteit 2005 Betreft: Goedkeuringsbesluit van provincie Zuid-Holland (GS) over het bestemmingsplan ‘Polder Zestienhoven' van de gemeente Rotterdam Relevante overwegingen: 2.14 [...] Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat bij de berekeningen van de voor het plan relevante verkeersintensiteiten geen rekening is gehouden met de eventuele aanleg van de A13/A16. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat ten aanzien van de aanleg van deze weg weliswaar enige besluitvorming heeft plaatsgevonden, maar dat deze besluitvorming niet in een zodanig concreet stadium verkeert dat een representatief beeld kan worden gegeven van de gevolgen hiervan. Gelet hierop is deze mogelijke ontwikkeling thans nog niet zodanig concreet dat de verkeersgevolgen daarvan bij de berekeningen van de verkeersintensiteiten in en om het plangebied hadden moeten worden betrokken. 2.15 [...] Ten aanzien van het betoog van appellanten dat het CAR II-model en het TNO-model te veel onzekerheden bevatten, overweegt de Afdeling dat modellen uit de aard van de zaak altijd een abstractie van de werkelijkheid zijn. De validiteit van een model wordt aangetast wanneer de berekeningen op basis van een model te zeer afwijken van de werkelijkheid. De stellingen van appellanten geven geen aanleiding voor het oordeel dat die situatie zich hier voordoet. Verwante rechtsoverwegingen staat bijvoorbeeld in: ABRvS 200706306/1, 21 mei 2008 (Vrijstelling Praxis) 2.7.1. [...] Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 21 november 2007 in zaak nr. 200607283/1) zijn modellen uit de aard van de zaak altijd een abstractie van de werkelijkheid. De validiteit van een model wordt eerst aangetast wanneer de berekeningen op basis van een model te zeer afwijken van de werkelijkheid. Niet aannemelijk is dat die situatie zich in dit geval voordoet. Weliswaar bestonden er ten tijde van het besluit van 4 juli 2006 nauwkeuriger rekenmodellen, maar het rekenmodel CAR II wordt in het algemeen beschouwd als een model dat voor wegen uitgaat van een worst-case scenario. Het college heeft dan ook gebruik kunnen maken van het rekenmodel CAR II, versie 5.0.
Jurisprudentie
InfoMil | 51
RvS-nummer:
200600614/1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
25 april 2007
ABRvS 200801019/1, 14 januari 2009 (Nertsenhouderij Twenterand) Essentie: Een indicatieve luchtkwaliteitstoets volstaat niet om te motiveren dat grenswaarden (waarschijnlijk) worden overschreden, zeker nu de uitkomsten van de indicatieve berekeningen onderling fors verschillen. Toetsingskader: Wet milieubeheer (titel 5.2) Betreft: Besluit van gemeente Twenterand (B&W) tot weigering van een milieuvergunning voor het oprichten en in werking hebben van een nertsenhouderij Relevante overwegingen: 2.4. [appellant] betoogt dat de conclusie van het college dat overschrijding van de vierentwintiguurgemiddelde concentratie van 50 µg/m3 door zwevende deeltjes op de inrichtingsgrens waarschijnlijk meer dan 35 keer per jaar zal plaatsvinden, het besluit tot weigering niet kan dragen. Op zijn minst zou het volgens [appellant] niet alleen waarschijnlijk moeten zijn, maar vast moeten staan dat overschrijding plaatsvindt. [...] 2.4.1. Het college heeft de bijdrage van de aangevraagde nertsen aan de hoeveelheid zwevende deeltjes indicatief berekend en is op grond daarvan tot de conclusie gekomen dat het niet onwaarschijnlijk is dat er in de aangevraagde situatie sprake zal zijn van een overschrijding van de normen voor zwevende deeltjes. [...] 2.4.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 november 2006 in zaak nr. 200602240/1), moet voorop worden gesteld dat er geen beoordelingssystematiek bestaat ten aanzien van de mogelijke emissie van zwevende deeltjes die wordt veroorzaakt door het houden van nertsen. De vergelijking met het houden van legkippen in een mestbandbatterijsysteem, die uitgangspunt is voor het door [appellant] geleverde rapport, heeft de Afdeling in bovenvermelde uitspraak aanvaardbaar geacht. Uit de stukken blijkt dat het college voor de motivering van zijn conclusie inzake de bijdrage van de inrichting aan zwevende deeltjes gebruik heeft gemaakt van een tweetal door het RMB uitgevoerde indicatieve berekeningen met behulp van de Indicatieve Immissietoets fijn stof van de RMB, versie 3.0 augustus 2007. Uit de eerste berekening zou volgen dat voor de concentratie van zwevende deeltjes op de inrichtingsgrens een jaargemiddelde van 29,1 µg/m3 geldt en dat het aantal overschrijdingen van de grenswaarde van de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie van 50 µg/m3 33 keer per jaar zou bedragen. Hierbij is opgemerkt dat een uitgebreide berekening nodig is om de uitkomst te verifiëren. Uit een aanvullende indicatieve berekening, waarbij de belasting van één shed met 500 nertsen op 5 meter afstand van de inrichtingsgrens is beoordeeld, zou een aantal van 63 overschrijdingen van de grenswaarde van de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie van 50 µg/m3 volgen. In aanmerking genomen het gestelde in het deskundigenbericht, zijn de door het college aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde berekeningen niet uitgevoerd overeenkomstig een rekenmethode die is goedgekeurd ingevolge de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en verschillen de uitkomsten van de indicatieve berekeningen dusdanig, dat niet inzichtelijk is of voldaan kan worden aan de ten tijde van het nemen van het bestreden besluit voor de inrichting geldende normen voor luchtkwaliteit. Het besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht niet deugdelijk gemotiveerd.
Jurisprudentie
InfoMil | 52
RvS-nummer:
200801019/1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
14 januari 2009
ABRvS 200903668/1/R3, 1 december 2010 (Bestemmingsplan De Zwaaikom, Oosterhout) Essentie: •
•
Overgangsrecht luchtkwaliteit: op het goedkeuringsbesluit dat ná 15 november 2007 is genomen is het Besluit luchtkwaliteit 2005 van toepassing, indien het onderliggende bestemmingsplan ten tijde van het Besluit luchtkwaliteit 2005 is vastgesteld. Bij het goedkeuringsbesluit moet de provincie actuele relevante feiten en omstandigheden meenemen; daarom mocht zij zich baseren op rekenresultaten die verkregen waren met een actuelere versie van het CAR-II-model dan ten tijde van de vaststelling van het bestemmingplan beschikbaar was.
Toetsingskader: Besluit luchtkwaliteit 2005 Betreft: Goedkeuringsbesluit van provincie Noord-Brabant over het bestemmingsplan ‘De Zwaaikom' van de gemeente Oosterhout Relevante overwegingen: 2.15.1. Ingevolge artikel V, voor zover thans van belang, van de Wijzigingswet zijn titel 5.2 van de Wet milieubeheer, bijlage 2 van die wet en de op titel 5.2 berustende bepalingen niet van toepassing op een vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet met toepassing van artikel 7 van het Blk 2005 vastgesteld besluit. Ingevolge artikel VI is met ingang van 15 november 2007 het Blk 2005 ingetrokken, met dien verstande dat de artikelen van het Blk 2005 zoals deze ten tijde van de intrekking golden van toepassing blijven op een voor de datum van intrekking van het Blk 2005 met toepassing van artikel 7 van het Blk 2005 vastgesteld besluit. Het bestemmingsplan is op 20 september 2005 vastgesteld, zodat het Blk 2005 hierop van toepassing is en in het geluid- en luchtrapport terecht aan het Blk 2005 is getoetst. 2.15.2. Het feit dat voor de regelgeving als peildatum september 2005 geldt, brengt echter niet mee dat voor de berekening van de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit versie 4.0 van het CAR-II-model gebruikt had moeten worden. Het CAR-II-model is geen regelgeving waarvoor overgangsrechtelijke bepalingen gelden, maar een rekenmodel. De versiewijziging betreft geen wijziging van dit model, maar een aanpassing van de in het rekenmodel gehanteerde emissieparameters en achtergrondconcentraties aan de nieuwste metingen, inzichten en prognoses. Omdat het college de relevante feiten en omstandigheden die zich voordoen tot het moment van het nemen van het besluit bij de besluitvorming dient te betrekken, faalt het betoog dat het besluit niet mocht worden gebaseerd op het geluid- en luchtrapport op de grond dat daarin gebruik is gemaakt van versie 7.0 van het CAR-II-model.
RvS-nummer:
Jurisprudentie
200903668/1/R3
InfoMil | 53
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
1 december 2010
ABRvS 200808182/1/M1, 16 september 2009 (Schietterrein Maasbree) Essentie: Vanwege de ruime marges tussen deze heersende achtergrondconcentraties en de grenswaarden voor luchtkwaliteit is het in deze situatie niet aannemelijk dat deze grenswaarden zullen worden overschreden. Toetsingskader: Wet milieubeheer (artikel 5.16) Betreft: Besluit van gemeente Maasbree (B&W) tot verlening van een milieuvergunning voor het oprichten en in werking hebben van een schietterrein Relevante overwegingen: 2.4.3. Volgens het deskundigenbericht is de jaargemiddelde achtergrondconcentratie in de omgeving van de inrichting voor stikstofdioxide 22,3 microgram per m³ en voor zwevende deeltjes(PM10) 27,8 microgram per m³. Gelet op de ruime marges tussen deze heersende achtergrondconcentraties en de in bijlage 2 voor zwevende deeltjes (PM10) en stikstofdioxide opgenomen grenswaarden is volgens het deskundigenbericht niet aannemelijk dat deze grenswaarden zullen worden overschreden. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het hieromtrent in het deskundigenbericht gestelde niet juist is. Gelet op het voorgaande is er geen grond voor het oordeel dat het college ten onrechte heeft geconcludeerd dat de emissie van zwevende deeltjes (PM10) en stikstofdioxide ten gevolge van het verkeer van en naar de inrichting niet aan vergunningverlening in de weg staat.
RvS-nummer:
200808182/1/M1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
16 september 2009
ABRvS 200703634/1, 29 april 2008 (Uitbreiding kantoorgebouw, Zeist) Essentie: • • •
Indien een specifieke versie van een rekenmethode (‘rekenhart') is goedgekeurd, mag ook een daarop gebaseerd rekenprogramma worden gebruikt voor luchtkwaliteitsberekeningen. Overgangsrecht luchtkwaliteit: op een besluit op bezwaar dat ná 15 november 2007 wordt genomen, is onmiddellijk de Wet milieubeheer van toepassing. Overgangsrecht luchtkwaliteit: de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit worden in stand gehouden, omdat de grenswaarden onder het Besluit luchtkwaliteit 2005 en onder de Wet milieubeheer gelijk zijn.
Toetsingskader: Wet milieubeheer (titel 5.2) Betreft: Besluit van gemeente Zeist (B&W) tot verlening van vrijstelling en bouwvergunning eerste fase
Jurisprudentie
InfoMil | 54
voor het uitbreiden van het bestaande kantoorgebouw, inclusief bedrijfsrestaurant en parkeerkelder Relevante overwegingen: 2.9.2. Zoals uit de stukken is gebleken en door het college ter zitting is toegelicht, is het programma Geostacks, dat is ontwikkeld door DGMR, gebaseerd op de rekenmethode Stacks+. Op 21 februari 2007 is door de minister de rekenmethode Stacks+ versie 2006.4 van KEMA goedgekeurd. In het Meet- en rekenvoorschrift is geen afzonderlijk goedkeuringsvereiste voor rekenprogramma's opgenomen. Het programma Geostacks, waarin de goedgekeurde rekenmethode Stacks+ versie 2006.4 van KEMA is opgenomen, kan dan ook worden geacht te voldoen aan het bepaalde in het Meet- en rekenvoorschrift. 2.9.3. Gebleken is evenwel dat bij het onderzoek dat heeft geleid tot het rapport van de Milieudienst van februari en april 2007 gebruik is gemaakt van het programma Geostacks met een versie van de rekenmethode Stacks+ die niet door de minister was goedgekeurd. Het college had zijn oordeel dat wordt voldaan aan de normen voor luchtkwaliteit als bedoeld in het Blk 2005 in het besluit van 24 mei 2007 dan ook niet op deze rapporten mogen baseren. In het rapport van juli 2007, dat is gebaseerd op een onderzoek waarin gebruik is gemaakt van het programma Geostacks met een goedgekeurde versie van de rekenmethode Stacks+, wordt evenwel tot dezelfde conclusies gekomen als in het rapport van februari 2007. Om die reden zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 24 mei 2007 gegrond verklaren en dit besluit vernietigen, doch wordt aanleiding gezien om de rechtsgevolgen daarvan in stand laten. Daartoe neemt de Afdeling in aanmerking dat gelet op het vorenstaande geen grond bestaat voor het oordeel dat het bouwplan niet voldoet aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en zwevende deeltjes (PM10) zoals neergelegd in het Blk 2005. Op 15 november 2007 is in werking getreden de wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) (Stb. 2007, 434), die het Blk 2005 vervangt. De Afdeling stelt vast dat deze wet onmiddellijke werking heeft. Nu in deze wet dezelfde grenswaarden voor stikstofdioxide en zwevende deeltjes (PM10) als in het Blk 2005 worden gesteld, kan het bouwplan gelet op het vorenstaande evenmin in strijd met de thans van toepassing zijnde luchtkwaliteitseisen in de Wet milieubeheer worden geacht. Verwante rechtsoverwegingen staat bijvoorbeeld in: ABRvS 200708244/1, 28 januari 2009 (Bestemmingsplan Schelluinen-West) 2.29.1. In haar luchtkwaliteitsonderzoek van 9 augustus 2006 heeft KEMA gebruik gemaakt van versie 2006.3 van de rekenmethode STACKS+. Deze versie is niet overeenkomstig het Meet- en rekenvoorschrift door de minister van VROM goedgekeurd. Nu is gerekend met een niet goedgekeurde versie van de rekenmethode STACKS+ heeft het college zijn in het bestreden besluit neergelegde standpunt dat wordt voldaan aan de normen voor luchtkwaliteit als bedoeld in het Blk 2005, reeds om die reden niet op dit rapport mogen baseren. Dat versie 2006.3 volgens de raad slechts in zeer beperkte mate van de ten tijde van het bestreden besluit wel goedgekeurde versie 2006.4 verschilt, neemt niet weg dat aan het onderzoek een niet goedgekeurde rekenmethode ten grondslag lag en dat dit onderzoek in zoverre niet in overeenstemming kan worden geacht met het Meet- en rekenvoorschrift.
RvS-nummer:
200703634/1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
29 april 2008
ABRvS 200702511/1, 5 december 2007 (Revisievergunning Utrecht)
Jurisprudentie
InfoMil | 55
Essentie: De gevolgen voor het milieu van het verkeer van en naar de inrichting worden niet aan de inrichting toegerekend, indien dit verkeer is opgenomen in het heersende verkeersbeeld. Dit is het geval indien dit verkeer zich door zijn snelheid en rij- en stopgedrag niet onderscheidt van het overige verkeer dat zich op de betrokken weg kan bevinden. Toetsingskader: Besluit luchtkwaliteit 2005 Betreft: Besluit van gemeente Utrecht (B&W) tot verlening van een revisievergunning voor een sport- en recreatiecomplex met kantoor- en vergaderfaciliteiten Relevante overwegingen: 2.11 [...] Tevens is het onderzoeksrapport naar de luchtkwaliteit op onjuiste uitgangspunten gebaseerd en onvolledig, aldus appellante. Hiertoe voert zij onder meer aan dat het uitgevoerde luchtonderzoek ten onrechte beperkt is tot de muziekevenementen en tot de Fransiscusdreef als onderzoeksgebied en dat ten onrechte geen maatregelen zijn getroffen in het kader van de projectgebonden saldering. [...] 2.11.3 Wat het onderzoeksgebied betreft het volgende. De gevolgen voor het milieu van het verkeer van en naar de inrichting worden niet aan de inrichting toegerekend, indien dit verkeer kan worden geacht te zijn opgenomen in het heersende verkeersbeeld. Dit is het geval indien dit verkeer zich door zijn snelheid en rij- en stopgedrag niet onderscheidt van het overige verkeer dat zich op de betrokken weg kan bevinden. Niet aannemelijk is geworden dat verkeer van en naar de inrichting op andere wegen, voor zover aan de orde, dan de Fransiscusdreef door hun rij- en stopgedrag te onderscheiden is van het overige verkeer dat op deze wegen aanwezig kan zijn, zodat het moet worden geacht te zijn opgenomen in het heersende verkeersbeeld. De gevolgen voor het milieu van het verkeer op deze andere wegen worden dan ook niet aan het in werking zijn van de inrichting toegerekend. Deze wegen zijn daarom terecht niet in het onderzoek betrokken. [...]
RvS-nummer:
200702511/1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
5 december 2007
ABRvS 200802437/1/M2, 8 april 2009 (Revisie nertsenhouderij GemertBakel) Essentie: De zeezoutaftrek is niet in strijd met de Europese regelgeving voor luchtkwaliteit. Toetsingskader: Wet milieubeheer (artikel 5.19) Betreft: Besluit van gemeente Gemert-Bakel (B&W) tot verlening van een revisievergunning aan een nertsenhouderij. Relevante overwegingen: 2.5.2. In artikel 4 van de Richtlijn van de Raad van de Europese Unie van 27 september 1996 inzake de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit (Richtlijn 96/62/EG, hierna: de kaderrichtlijn) is bepaald dat ten aanzien van de in bijlage I genoemde verontreinigende stoffen - waaronder zwevende deeltjes grenswaarden worden vastgesteld. Zowel in artikel 2, onder 2, van de kaderrichtlijn als in artikel 2, onder
Jurisprudentie
InfoMil | 56
2, van de eerste dochterrichtlijn wordt een verontreinigende stof omschreven als een stof die direct of indirect door de mens in de lucht wordt gebracht en die schadelijke gevolgen kan hebben voor de gezondheid van de mens of het milieu in zijn geheel. Zeezout is een stof die zich van nature in de lucht bevindt, althans niet (mede) door de mens in de lucht wordt gebracht. In artikel 5, vierde lid, van de eerste dochterrichtlijn is daarnaast een voorziening getroffen ter zake van overschrijdingen van de grenswaarden doordat er concentraties van zwevende deeltjes (PM10) in de lucht aanwezig zijn ingevolge natuurverschijnselen, als omschreven in die richtlijn, waardoor er concentraties voorkomen die significante overschrijdingen van de normale achtergrondniveaus van natuurlijke oorsprong inhouden. In de inmiddels vastgestelde Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (Richtlijn 2008/50/EG), die op 11 juni 2008 in werking is getreden (maar op deze zaak nog niet van toepassing is), en die de bestaande richtlijnen vervangt, is expliciet een alomvattende voorziening getroffen voor het buiten beschouwing laten van de bijdrage van natuurlijke verontreinigingsbronnen. De Commissie van de Europese Gemeenschappen heeft bij de indiening van het voorstel van 21 september 2005 voor die richtlijn (COM (2005) 447) op pagina 9 gesteld: "Bovendien bevestigt de Commissie dat het de bedoeling van de bestaande wetgeving is dat bij het beoordelen van de naleving de bijdrage van natuurlijke verontreinigingsbronnen buiten beschouwing wordt gelaten." 2.5.3. Tegen deze achtergrond is het naar het oordeel van de Afdeling niet in strijd met de kaderrichtlijn en de eerste dochterrichtlijn dat het college, met toepassing van artikel 5.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 35, zesde lid, van de Regeling en de procedure zoals beschreven in de bij deze regeling behorende bijlage 4, bij de bepaling van de concentratie van zwevende deeltjes zeezout buiten beschouwing heeft gelaten. Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof) van 18 december 1997 in zaak C-129/96 (Inter-Environnement Wallonie), overweegt de Afdeling voorts dat met deze uitleg de verwezenlijking van de met Richtlijn 2008/50/EG nagestreefde doelstelling door het buiten beschouwing laten van zeezout niet ernstig in gevaar wordt gebracht. In het licht van het vorenstaande ziet de Afdeling geen beslissende betekenis toekomen aan de stelling van [appellanten sub 1] en de Stichting BVD dat uit artikel 5, vierde lid, en de definitie in artikel 2, onder 15, van de eerste dochterrichtlijn moet worden afgeleid dat de zeezoutaftrek niet toelaatbaar is. De beroepsgrond faalt.
RvS-nummer:
200802437/1/M2
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
8 april 2009
ABRvS 200601180/1, 13 december 2006 (Varkenshouderij, NoordBrabant) Essentie: In luchtkwaliteitsonderzoek mag worden uitgegaan van de laatst bekende gevalideerde gegevens over de achtergrondconcentratie. Er is geen middeling nodig over voorafgaande jaren. Toetsingskader: Besluit luchtkwaliteit 2005 Betreft: Besluit van provincie Noord-Brabant (GS) tot verlening van een revisievergunning voor een varkenshouderij en de opslag en verwerking van bijproducten
Jurisprudentie
InfoMil | 57
Relevante overwegingen: 2.8.2. [...] Appellanten stellen echter dat verweerder de na de uitbreiding van de inrichting te verwachten jaargemiddelde concentratie te laag heeft vastgesteld. Volgens hen had verweerder bij die vaststelling niet enkel moeten uitgaan van de achtergrondconcentratie van zwevende deeltjes in 2004, maar had hij daarnaast acht moeten slaan op gegevens over de achtergrondconcentratie in eerdere jaren. Nu hiervoor bij of krachtens het Besluit luchtkwaliteit 2005 geen meet- of rekenregels zijn gesteld, acht de Afdeling het niet in strijd met het recht dat bij het verlenen van een milieuvergunning wordt uitgegaan van de - op het moment van het nemen van het besluit - laatst bekende gevalideerde gegevens van een voorafgaand jaar. Gebleken is dat ten tijde van het bestreden besluit het jaar 2004 het meest recente jaar was waarover gegevens met betrekking tot de achtergrondconcentratie in de omgeving van de inrichting bekend waren. De door verweerder ten aanzien van de achtergrondconcentratie in dat jaar gehanteerde waarde is door appellanten niet betwist. Het betoog van appellanten dat verweerder bij het berekenen van de concentratie van zwevende deeltjes is uitgegaan van een te lage achtergrondconcentratie, kan, gelet op het vorenstaande, niet slagen. Verwante rechtsoverwegingen staan bijvoorbeeld in de volgende uitspraken: ABRvS 200907231/1/M1, 19 mei 2010 (Aannemersbedrijf Bernheze) 2.5.3 [...] Voor zover [appellant] betoogt dat de gehanteerde achtergrondconcentratie in 2008, waar in het laatste onderzoek van wordt uitgegaan, gezien de achtergrondconcentratie in 2007, niet juist kan zijn, overweegt de Afdeling dat de achtergrondconcentratie per jaar kan verschillen. Het is niet in strijd met het recht dat wordt uitgegaan van de laatst bekende gevalideerde gegevens, zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 13 december 2006, in zaak nr. 200601180/1. [...] ABRvS 200608547/1, 14 november 2007 (Biocentrale Rotterdam) 2.13.2. Verweerder is bij de toetsing aan het Besluit uitgegaan van de laatst bekende gevalideerde gegevens over de achtergrondconcentratie, in dit ge val uit 2006. Zoals volgt uit de uitspraak van 13 december 2006 in zaak no. 200601180/1 is dit niet in strijd met het recht. Verweerder was gelet hierop niet verplicht om mogelijk in eerdere jaren voorgekomen hogere achtergrondconcentraties dan wel de mogelijkheid van een toekomstige verslechtering bij zijn toetsing te betrekken. Ten aanzien van het betoog van appellante omtrent de onzekerheidsmarge overweegt de Afdeling dat modellen uit de aard van de zaak altijd een abstractie van de werkelijkheid zijn. De validiteit van een model wordt eerst aangetast wanneer de berekeningen op basis van een model te zeer afwijken van de werkelijkheid. Appellante heeft niet voldoende aannemelijk gemaakt dat die situatie zich in dit geval voordoet.
RvS-nummer:
200601180/1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
13 december 2006
200909429 Essentie: Bestaande bronnen zijn verdisconteerd in de grootschalige concentratiegegevens, deze hoeven niet als afzonderlijke bronnen betrokken te worden in het luchtkwaliteitsonderzoek. Toetsingskader: Wet milieubeheer (artikel 5.16), Regeling beoordeling luchtkwaliteit
Jurisprudentie
InfoMil | 58
Betreft: Besluit van provincie Noord-Brabant (GS) tot verlening van een milieuvergunning voor een motorcrossterrein Relevante overwegingen: 2.15.3. In het luchtkwaliteitsrapport van Peutz van 14 november 2006, nr. F 17424-4, waarin wordt geconcludeerd dat de grenswaarden voor zwevende deeltjes niet worden overschreden, en in de beoordeling van het college op basis hiervan, is bij het bepalen van de achtergrondconcentratie gebruik gemaakt van de grootschalige concentratiegegevens als bedoeld in artikel 66 van de Regeling. De bijdrage van de rijksweg A73, spoorlijn, vuilnisbelt, waterzuivering en composteerinrichting moet, nu het om bestaande bronnen gaat, als zodanig worden geacht te zijn verdisconteerd in deze grootschalige concentratiegegevens. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat het college in zoverre niet heeft mogen uitgaan van het luchtkwaliteitsrapport van Peutz, ten aanzien waarvan - in het licht van artikel 67 van de Regeling - niet kan worden ingezien dat bij het bepalen van de achtergrondconcentratie van zwevende deeltjes de door de Milieuvereniging en anderen genoemde activiteiten als afzonderlijke bron moesten worden betrokken. Verwante rechtsoverwegingen staan bijvoorbeeld in de volgende uitspraken: ABRvS 201003564/1/T1/M2 , 16 februari 2011 (Tussenuitspraak varkenshouderij Roggel) 2.10. [appellante sub 1] en [appellante sub 2] voeren aan dat bij de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende berekeningen van de concentratie van zwevende deeltjes (PM10) van een aantal onjuiste gegevens is uitgegaan. Volgens hen is gerekend met onjuiste coördinaten voor de ligging van stal 8, een onjuiste diameter van het emissiepunt in stal 8 en ook een onjuiste gebouworiëntatie van deze stal. Verder is volgens hen de emissie van zwevende deeltjes van omliggende bedrijven ten onrechte niet meegenomen. 2.10.1. Bij de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende berekeningen is wat betreft de achtergrondconcentratie van zwevende deeltjes (PM10) gebruik gemaakt van de grootschalige concentratiegegevens als bedoeld in artikel 66 van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. De bijdrage van andere bestaande bedrijven moet worden geacht te zijn verdisconteerd in deze grootschalige concentratiegegevens. ABRvS 200902096/1, 17 februari 2010 (Varkenshouderij II, Sevenum) 2.2.4. In het luchtkwaliteitsonderzoek van Exlan, waarin wordt geconcludeerd dat de grenswaarden voor zwevende deeltjes niet worden overschreden, is bij het bepalen van de achtergrondconcentratie gebruik gemaakt van de grootschalige concentratiegegevens als bedoeld in artikel 66 van de Regeling. De bijdrage van de kalkoenhouderij van [appellante] moet, nu het om een bestaande bron gaat, als zodanig worden geacht te zijn verdisconteerd in deze grootschalige concentratiegegevens. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat het college in zoverre niet heeft mogen uitgaan van het luchtkwaliteitsonderzoek van Exlan ten aanzien waarvan - in het licht van artikel 67 van de Regeling - niet kan worden ingezien dat bij het bepalen van de achtergrondconcentratie van zwevende deeltjes de kalkoenhouderij als afzonderlijke bron moest worden betrokken. ABRvS 201000770/1/M2, 29 december 2010 (Varkenshouderij Nederweert) 2.8.3. Blijkens het bij de aanvraag gevoegde luchtkwaliteitsonderzoek wordt voor de aangevraagde activiteiten voldaan aan de ingevolge voorschrift 4.1 van bijlage 2 bij de Wet milieubeheer geldende grenswaarden voor de uitstoot van zwevende deeltjes. In het luchtkwaliteitsonderzoek van Kema N.V. is bij het bepalen van de achtergrondconcentratie gebruik gemaakt van de grootschalige concentratiegegevens als bedoeld in artikel 66 van de Regeling. Nu de snelweg A2 als een bestaande bron
Jurisprudentie
InfoMil | 59
kan worden aangemerkt, moet de bijdrage aan de uitstoot van zwevende deeltjes daarvan als zodanig worden geacht te zijn verdisconteerd in deze grootschalige concentratiegegevens. In zoverre bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat het college niet heeft mogen uitgaan van het bij de aanvraag gevoegde luchtkwaliteitsonderzoek. ABRvS 201000448/1/M2, 10 november 2010 ( Pluimvee- en geitenhouderij Leudal ) 2.8.2.1. In de berekening bij de aanvraag waaruit blijkt dat de grenswaarden voor zwevende deeltjes niet worden overschreden, en in de beoordeling van het college op basis hiervan, is bij het bepalen van de achtergrondconcentratie gebruik gemaakt van de grootschalige concentratiegegevens als bedoeld in artikel 66 van de Regeling. De bijdrage van in de nabijheid gelegen inrichtingen moet, nu het om bestaande bronnen gaat, worden geacht te zijn verdisconteerd in deze grootschalige concentratiegegevens. 2.8.2.2. In hetgeen [appellanten sub 1] naar voren brengen is geen aanleiding gelegen voor het oordeel dat het college in zoverre niet heeft mogen uitgaan van de bij de aanvraag gevoegde berekening van de luchtkwaliteit ten aanzien waarvan - in het licht van artikel 67 van de Regeling - niet kan worden ingezien dat bij het bepalen van de achtergrondconcentratie van zwevende deeltjes de door de [appellanten sub 1] genoemde activiteiten als afzonderlijke bron moesten worden betrokken. 2.8.2.3. Het betoog van [appellanten sub 1] dat wat betreft de zwevende deeltjes niet reeds een cumulatieve berekening heeft plaatsgevonden, mist derhalve feitelijke grondslag. De beroepsgrond faalt in zoverre. ABRvS 201000715/1/M2, 15 september 2010 (P luimveehouderij en akkerbouwbedrijf Landerd) 2.11.2. Voor de bepaling van de achtergrondconcentratie zwevende deeltjes (PM10) heeft het college blijkens het bestreden besluit gebruik gemaakt van de grootschalige concentratiegegevens als bedoeld in artikel 66 van de Regeling. Hetgeen de stichting en [appellant sub c] hebben aangevoerd geeft gelet op het bepaalde in artikel 67 van de Regeling geen grond voor het oordeel dat het college bij het vaststellen van de achtergrondconcentratie ten onrechte alleen is uitgaan van de grootschalige concentratiegegevens zonder de emissie van zwevende deeltjes (PM10) van lokale bronnen te bepalen. ABRvS 200903773/1, 14 juli 2010 (Bestemmingsplan Vierhavensstraat, Rotterdam) 2.9.2.4. Verder overweegt de Afdeling dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de bijdrage van het scheepvaartverkeer en de industriële bronnen op het aangrenzende industrieterrein aan de luchtkwaliteit, in het rapport van het Ingenieursbureau apart hadden moeten worden meegenomen. In dit kader is van belang dat voor de achtergrondconcentratie in het rapport van het Ingenieursbureau gebruik is gemaakt van de GCN-kaarten en dat in de op deze kaarten vermelde achtergrondconcentraties de scheepvaartemissies en de industriële bronnen zijn verwerkt. Voorts is in dit verband van belang dat in de notitie van DCMR Milieudienst Rijnmond is vermeld dat de kortste afstand van de onderzochte wegen tot de Nieuwe Maas - het hart van de vaarweg - 425 meter bedraagt en dat deze afstand te groot is om het scheepvaartverkeer desondanks apart mee te nemen in de berekeningen.
RvS-nummer:
200909429
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
18 augustus 2010
ABRvS 200906680/1/M1, 16 juni 2010 (Veranderingsvergunning
Jurisprudentie
InfoMil | 60
Limburg) Essentie: • •
Bij de vaststelling van de grootschalige concentratiegegevens is rekening gehouden met emissiebronnen uit binnen- en buitenland. Er hoeft geen beoordeling van de luchtkwaliteit plaats te vinden op een voor het publiek afgesloten industrieterrein.
Toetsingskader: Wet milieubeheer (artikel 5.16) en Regeling beoordeling luchtkwaliteit Betreft: Besluit van provincie Limburg (GS) tot verlening van een vergunning voor het veranderen van een inrichting voor de productie en ontwikkeling van silicaathoudende verbindingen en zeolieten Relevante overwegingen: 2.4.3. In het bestreden besluit is bij het bepalen van de achtergrondconcentratie van stikstofdioxide en zwevende deeltjes (PM10) gebruik gemaakt van de grootschalige concentratiegegevens als bedoeld in artikel 66 van de Regeling. Blijkens het deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (hierna: het deskundigenbericht) komen de grootschalige concentratiegegevens tot stand door een combinatie van metingen en berekeningen, waarbij rekening wordt gehouden met emissiebronnen uit binnen- en buitenland. Hetgeen het college van burgemeester en wethouders en [appellant sub 2] stellen, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten niet heeft mogen uitgaan van de gegevens zoals gehanteerd in het bestreden besluit, ten aanzien waarvan - in het licht van artikel 67 van de Regeling - niet kan worden ingezien dat bij het bepalen van de achtergrondconcentratie door het college van gedeputeerde staten immissiemetingen hadden moeten worden verricht. 2.4.5. Het terrein waarop de inrichting zich bevindt, is gelegen op een voor het publiek afgesloten industrieterrein. Uit artikel 2, derde lid, aanhef en onder a en b, van de Regeling volgt dat geen beoordeling van de luchtkwaliteit behoeft plaats te vinden op locaties die zich bevinden op een dergelijk terrein, zodat een beoordeling van de luchtkwaliteit in zoverre achterwege mocht blijven. [...]
RvS-nummer:
200906680/1/M1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
16 juni 2010
ABRvS 200909506/1/T1/R1, 22 juni 2011 (Tussenuitspraak Sportpark Kleine Vink) Essentie: • •
De verkeersintensiteiten kunnen voor luchtkwaliteit anders zijn dan voor geluid, vanwege de verschillen in beoordelingssystematiek. Nu geen sprake is van (dreigende) grenswaardenoverschrijding, hoeft het bevoegd gezag niet nader te motiveren waarom vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening een naschoolse opvang op die plek aanvaardbaar is. Toetsingskader: Wet milieubeheer (titel 5.2)
Jurisprudentie
InfoMil | 61
Betreft: Besluit van gemeente Zuidplas (raad) tot vaststelling van het bestemmingsplan ‘Sportpark Kleine Vink 2009' Relevante overwegingen: 2.7.4. De Afdeling overweegt dat in het luchtkwaliteitonderzoek dat ten grondslag ligt aan het plan staat wat de verkeersaantrekkende werking van het plan is. Voor zover [appellante sub 2] en anderen betogen dat de verkeersinput voor het onderzoek naar de luchtkwaliteit ten onrechte niet gelijk is aan de verkeersinput voor de akoestische onderzoeken, overweegt de Afdeling dat de reden voor dit verschil is gelegen in de beoordelingssystematiek. Voor de geluidbelasting is de drukste dag maatgevend en voor de luchtkwaliteit wordt uitgegaan van een jaargemiddelde per dag. [...] Nu uit het luchtkwaliteitonderzoek, met uitzondering van hetgeen in overweging 2.8.6 is vermeld, volgt dat binnen het plangebied de wettelijke grenswaarden niet worden overschreden en evenmin sprake is van een dreigende overschrijding van deze waarden, heeft de raad naar oordeel van de Afdeling geen aanleiding behoeven te zien om nader te motiveren waarom hij het vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar acht dat ter plaatse een naschoolse opvang voorzien is.
RvS-nummer:
200909506/1/T1/R1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
22 juni 2011
Jurisprudentie luchtkwaliteit: belangenafweging/Goede RO Op deze pagina staat relevante jurisprudentie over luchtkwaliteit, deelonderwerp belangenafweging/goede ruimtelijke ordening.
Rechtbank Roermond, 3 augustus 2011, LJN BR4244 (Vrijstelling bestemmingsplan, Beesel) Essentie: Hoewel geen expliciete wettelijke verplichting bepaalt dat in deze situatie rekening gehouden moet worden met de luchtkwaliteit, moet het bevoegd gezag in het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing wel aandacht besteden aan de luchtkwaliteit, temeer nu eiser nadrukkelijk op dit punt heeft gewezen. Als aannemelijk is dat op de nieuwe, voorheen uitgezonderde objecten de grenswaarden (mogelijk) worden overschreden, dan kan dit een reden zijn de vrijstelling te weigeren of enkel te verlenen onder bepaalde voorwaarden. Toetsingskader: Wet milieubeheer, Wet op de Ruimtelijke Ordening Betreft: Vrijstellingsbesluit van gemeente Beesel voor realisatie van toeristisch-recreatieve voorzieningen Relevante overwegingen: 15. [...] In zoverre is er dan ook geen expliciete, wettelijke verplichting waaruit volgt dat verweerder rekening dient te houden met de luchtkwaliteit. 16. Dit betekent echter niet dat verweerder bij het onderhavige project de luchtkwaliteit buiten beschouwing kan laten. Verweerder dient in het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing
Jurisprudentie
InfoMil | 62
aandacht te besteden aan de luchtkwaliteit op het perceel van initiatiefnemer, temeer nu eiser nadrukkelijk op dit punt heeft gewezen. Dit is nodig, zodat verweerder zich ervan kan verzekeren dat op het perceel van initiatiefnemer een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Door het bestreden besluit neemt het aantal objecten waarmee in het kader van de luchtkwaliteit rekening moet worden gehouden toe op het perceel van initiatiefnemer. De rechtbank zoekt hier aansluiting bij artikel 5.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer, waarin is bepaald dat op voor het publiek toegankelijke plekken de luchtkwaliteit moet worden beoordeeld. Als aannemelijk is dat op de nieuwe, voorheen uitgezonderde objecten de grenswaarden (mogelijk) worden overschreden, dan kan dit een reden zijn de vrijstelling te weigeren of enkel te verlenen onder bepaalde voorwaarden. 17. Het is aan verweerder om ook op dit punt zorg te dragen voor een goede ruimtelijke onderbouwing. Over de wijze waarop verweerder hieraan invulling geeft of de relevante aspecten onderzoekt, beschikt verweerder over een grote vrijheid. 18. De rechtbank constateert echter dat in de ruimtelijke onderbouwing geen aandacht is besteed aan dit punt. Verweerder is evenmin hierop ingegaan in het bestreden besluit of bij de bespreking van de zienswijzen. De rechtbank is van oordeel dat reeds hierom geen sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO. Verweerder was derhalve niet bevoegd om vrijstelling te verlenen.
Vindplaats:
Rechtbank Roermond, LJN BR4244 (www.rechtspraak.nl)
Datum uitspraak:
3 augustus 2011
ABRvS 200909506/1/T1/R1, 22 juni 2011 (Tussenuitspraak Sportpark Kleine Vink) Essentie: • •
De verkeersintensiteiten kunnen voor luchtkwaliteit anders zijn dan voor geluid, vanwege de verschillen in beoordelingssystematiek. Nu geen sprake is van (dreigende) grenswaardenoverschrijding, hoeft het bevoegd gezag niet nader te motiveren waarom vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening een naschoolse opvang op die plek aanvaardbaar is.
Toetsingskader: Wet milieubeheer (titel 5.2) Betreft: Besluit van gemeente Zuidplas (raad) tot vaststelling van het bestemmingsplan ‘Sportpark Kleine Vink 2009' Relevante overwegingen: 2.7.4. De Afdeling overweegt dat in het luchtkwaliteitonderzoek dat ten grondslag ligt aan het plan staat wat de verkeersaantrekkende werking van het plan is. Voor zover [appellante sub 2] en anderen betogen dat de verkeersinput voor het onderzoek naar de luchtkwaliteit ten onrechte niet gelijk is aan de verkeersinput voor de akoestische onderzoeken, overweegt de Afdeling dat de reden voor dit verschil is gelegen in de beoordelingssystematiek. Voor de geluidbelasting is de drukste dag maatgevend en voor de luchtkwaliteit wordt uitgegaan van een jaargemiddelde per dag. [...]
Jurisprudentie
InfoMil | 63
Nu uit het luchtkwaliteitonderzoek, met uitzondering van hetgeen in overweging 2.8.6 is vermeld, volgt dat binnen het plangebied de wettelijke grenswaarden niet worden overschreden en evenmin sprake is van een dreigende overschrijding van deze waarden, heeft de raad naar oordeel van de Afdeling geen aanleiding behoeven te zien om nader te motiveren waarom hij het vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar acht dat ter plaatse een naschoolse opvang voorzien is.
RvS-nummer:
200909506/1/T1/R1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
22 juni 2011
ABRvS 200904585/1/R1, 9 maart 2011 (Bestemmingsplan Haarlem Zuid) Essentie: Bij (ruime) onderschrijding van de grenswaarden hoeft het bevoegd gezag niet nader te motiveren waarom het uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is dat ter plaatse kinderen verblijven. Toetsingskader: Wet milieubeheer (titel 5.2) Betreft: Besluit van gemeente Haarlem (raad) tot vaststelling van het bestemmingsplan ‘Haarlem Zuid' Relevante overwegingen: 2.29. [appellant sub 9] betoogt dat de raad ten onrechte niet heeft bezien of gelet op de luchtkwaliteit op die locatie de aanwezigheid van een kinderopvang aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening voldoet. Volgens [appellant sub 9] had de raad aandacht moeten besteden aan de blootstelling van kinderen aan luchtverontreiniging en de gevolgen van de verkeersstroom op de uitstoot van benzeen. Tevens had de raad volgens [appellant sub 9] inzichtelijk moeten maken in hoeverre sprake is van de gestelde onderschrijding van de grenswaarden. 2.29.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in de ruimtelijke onderbouwing voldoende is gemotiveerd dat het plan voldoet aan de in de Wet milieubeheer gestelde eisen met betrekking tot luchtkwaliteit. 2.29.2. In de toelichting staat dat langs de Hildebrandlaan noch langs de daarop aansluitende Kleine Houtweg en Oosterhoutlaan sprake is van een kritische situatie met betrekking tot de luchtkwaliteit, hetgeen voortkomt uit de lage verkeersintensiteit op die wegen die geen deel uitmaken van de hoofdstructuur. De concentraties relevante stoffen, met name NO2 en PM10, lagen in 2005 ver beneden de grenswaarden. Voorts staat in de toelichting dat de situatie de komende jaren niet zal verslechteren en door landelijk te nemen maatregelen zal verbeteren. In hetgeen [appellant sub 9] heeft aangevoerd bestaat geen grond voor de conclusie dat de toelichting op dit punt onjuist is. De Afdeling overweegt dat in de situatie dat sprake is van een onderschrijding van de grenswaarden voor NO2 en PM10 de raad geen aanleiding heeft behoeven te zien om nader te motiveren waarom het uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is dat ter plaatse kinderen verblijven.
RvS-nummer:
Jurisprudentie
200904585/1/R1
InfoMil | 64
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
9 maart 2011
ABRvS 200906655/1/R3, 2 maart 2011 (Tinbergen College, Roosendaal) Essentie: • •
Het bevoegd gezag hoefde in het luchtkwaliteitsonderzoek geen rekening te houden met ontwikkelingen, die ten tijde van het besluit onvoldoende concreet waren. Als voldaan wordt aan de wettelijke grenswaarden voor luchtkwaliteit is een belangenafweging door de gemeente in zoverre niet noodzakelijk.
Toetsingskader: Wet milieubeheer (art 5.16) en Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) Betreft: Besluit van gemeente Roosendaal (raad) tot vaststelling van het bestemmingsplan ‘Zuidoostkwartier'. Relevante overwegingen: 2.4.1. De raad stelt dat in de onderzoeken naar de luchtkwaliteit, geluidhinder en de verkeerssituatie vanwege de ontwikkelingen waarin het plan voorziet, rekening is gehouden met de effecten van de andere bouwplannen in de wijk Kortendijk waarover besluitvorming heeft plaatsgevonden en een redelijke mate van zekerheid bestaat dat deze plannen daadwerkelijk worden gerealiseerd. Het betreft de uitbreiding van het verzorgingstehuis Bloemschevaert, de bouw van een moskee aan de Kortendijksestraat en de uitbreiding van de Commandokazerne. Naar het oordeel van de Afdeling behoefde de raad bij de beoordeling van de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit, geluidhinder en verkeersveiligheid geen rekening te houden met de overige door de Vereniging genoemde ontwikkelingen, aangezien deze ontwikkelingen, naar de raad ter zitting heeft aangegeven, ten tijde van het bestreden besluit onvoldoende concreet waren. 2.5.6. Voorts betogen [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 5] dat de luchtkwaliteit in het plangebied als gevolg van de in het plan voorziene ontwikkelingen onvoldoende is omdat alleen aan de geldende normen voor de luchtkwaliteit kan worden voldaan door het treffen van maatregelen. Daarrnaast voeren de Vereniging, [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] aan dat ook indien wordt voldaan aan de wettelijke normen een belangenafweging moet plaatsvinden. Uit reacties van diverse instanties blijkt dat de realisatie van een school op korte afstand van een snelweg onverantwoord is. 2.5.6.1. Anders dan [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 5] stellen, volgt uit de luchtkwaliteitsonderzoeken dat ook zonder het treffen van maatregelen er geen overschrijding of een dreigende overschrijding van de geldende grenswaarden voor de luchtkwaliteit zal zijn. Het betoog mist in zoverre feitelijke grondslag. De maatregelen waarop zij doelen, zijn maatregelen die de raad wil treffen om een extra bijdrage te kunnen leveren aan het verbeteren van de luchtkwaliteit binnen het plangebied. 2.5.6.2. Nu uit de luchtkwaliteitsonderzoeken volgt dat aan de grenswaarden voor de luchtkwaliteit wordt voldaan, bestond er in zoverre geen aanleiding voor een belangenafweging door de raad.
Jurisprudentie
InfoMil | 65
RvS-nummer:
200906655/1/R3
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
2 maart 2011
ABRvS 200909101/1/R1, 29 september 2010 (Uitwerkingsplan schoolkavel, Ouder-Amstel) Essentie: • •
Geen strijd met een goede ruimtelijke ordening; het bevoegd gezag had zich in redelijkheid op zijn standpunten kunnen stellen. Overgangsrecht luchtkwaliteit: omdat het moederplan ten tijde van het Besluit luchtkwaliteit 2005 is vastgesteld, is op het uitwerkingsplan en de goedkeuring daarvan het Besluit luchtkwaliteit 2005 van toepassing.
Toetsingskader: Besluit luchtkwaliteit 2005 Betreft: Goedkeuringsbesluit van provincie Noord-Holland (GS) over het uitwerkingsplan ‘Bestemmingsplan Ouderkerk Zuid 2006, Uitwerking schoolkavel' van de gemeente Ouder-Amstel Relevante overwegingen: 2.6. Niet in geding is dat het voorliggende uitwerkingsplan in overeenstemming is met de uitwerkingsregels opgenomen in het bestemmingsplan "Ouderkerk Zuid 2006". Het feit dat aan de voornoemde regels is voldaan, laat de plicht van het college van gedeputeerde staten onverlet om in de besluitvorming omtrent de goedkeuring van het uitwerkingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, de voorliggende uitwerking gerechtvaardigd is. 2.7. Op 15 november 2007 is de wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteiteisen) in werking getreden. Bij deze wet is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: het Blk 2005) ingetrokken. Ingevolge artikel V, voor zover thans van belang, zijn titel 5.2 van de Wet milieubeheer, bijlage 2 van die wet en de op titel 5.2 berustende bepalingen niet van toepassing op een voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet met toepassing van artikel 7 van het Blk 2005 vastgesteld besluit, noch op ter uitvoering daarvan strekkende besluiten. Het uitwerkingsplan moet worden beschouwd als een gedeeltelijke herziening van een eerder uitwerkingsplan, dat strekt ter uitvoering van een met toepassing van artikel 7 van het Blk 2005 vastgesteld besluit, nu het bestemmingsplan is vastgesteld bij besluit van 15 juni 2006 en goedgekeurd bij besluit van 18 februari 2007. Derhalve brengt het voormelde overgangsrecht met zich dat het Blk 2005 in dit geval van toepassing is. [...] 2.7.6. Ten aanzien van de door stichting BONS overlegde stukken over mogelijke gezondheidsschade bij kinderen overweegt de Afdeling dat deze stukken, wat daar ook van zij, vooralsnog niet hebben geleid tot aanpassing van de wettelijke normen. Verder overweegt de Afdeling dat het college van burgemeester en wethouders onweersproken heeft gesteld dat een schoolgebouw wenselijk is omdat de Jan Hekmanschool, waarvoor het schoolgebouw is bedoeld, al zeven jaar verspreid is over drie verschillende locaties die ver van elkaar zijn afgelegen. Een deel van de school is gehuisvest in noodgebouwen die bouwkundig in zeer slechte staat verkeren. Voorts heeft het college van burgemeester en wethouders ter zitting onweersproken verklaard dat ook de hiervoor genoemde locaties in de nabijheid van rijkswegen zijn gelegen. Gelet op het voorgaande heeft het college van gedeputeerde staten in het onderhavige geval in
Jurisprudentie
InfoMil | 66
redelijkheid een doorslaggevend gewicht kunnen toekennen aan het belang van een schoolgebouw op de in geding zijnde gronden. Ten aanzien van het betoog dat ten onrechte geen grondig onderzoek is verricht naar alternatieve locaties overweegt de Afdeling dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het uitwerkingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Het college van gedeputeerde staten heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
RvS-nummer:
200909101/1/R1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
29 september 2010
ABRvS 200701992/1, 21 mei 2008 (Bestemmingsplan De Schammer, Leusden) Essentie: Hoewel het Besluit luchtkwaliteit 2005 niet aan de planrealisering in de weg staat, moet het bevoegd gezag motiveren dat het plan in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is. Toetsingskader: Besluit luchtkwaliteit 2005 Betreft: Goedkeuringsbesluit van provincie Utrecht (GS) over het bestemmingsplan ‘De Schammer 2006' van de gemeente Leusden Relevante overweging: 2.9.2. Ter zitting heeft de raad verklaard dat het Blk 2005 niet aan de realisering van ligweiden in de weg staat. Dit ontslaat de raad en het college evenwel niet van de verplichting om te motiveren waarom het toelaten van ligweiden in de directe nabijheid van de A28 in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is. De raad noch het college heeft een zodanige motivering naar voren gebracht. [...]
RvS-nummer:
200701992/1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
21 mei 2008
Jurisprudentie luchtkwaliteit: gevoelige bestemmingen Op deze pagina staat relevante jurisprudentie over luchtkwaliteit, deelonderwerp gevoelige bestemmingen.
Jurisprudentie
InfoMil | 67
ABRvS 200904399/1/R2, 6 oktober 2010 (Rondweg Hummelo) Essentie: •
•
Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit: er is geen sprake van een dreigende overschrijding van de grenswaarde, aangezien de (verwachte) concentraties aanzienlijk beneden de grenswaarden liggen. PM2.5: Pas vanaf 1 januari 2015 hoeft te worden getoetst aan de grenswaarde voor PM2.5. Daarom is er geen aanleiding om te twijfelen aan de uitvoerbaarheid van het nog vast te stellen bestemmingsplan.
Toetsingskader: Wet milieubeheer (titel 5.2), Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) Betreft: Besluit van de provincie Gelderland (GS) tot vaststelling van de partiële streekplanherziening betreffende het nieuwe tracé van de N314 (Rondweg Hummelo). Relevante overwegingen: 2.15.3. Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder b, in samenhang met artikel 3, eerste lid, onder a, van het Besluit gevoelige bestemmingen is dit besluit van toepassing indien een basisschool op een afstand van minder dan 50 meter van de rand van een provinciale weg is of zal zijn gelegen en sprake is van een overschrijding of dreigende overschrijding van de grenswaarden van de concentraties van stoffen als bedoeld in bijlage 2 behorende bij de Wet milieubeheer. Ter zitting is vast komen te staan dat de bij de basisschool behorende terreinen als bedoeld in artikel 1 van het Besluit gevoelige bestemmingen binnen een afstand van 50 meter van de rand van de rondweg komen te liggen, namelijk op een afstand van ongeveer 40 meter. Uit het luchtkwaliteitsrapport van Arcadis blijkt echter dat de grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM10) niet worden overschreden. Voorts is pas sprake van een dreigende overschrijding indien de feitelijke concentratie zwevende deeltjes (PM10) niet veel lager is dan de geldende of in de toekomst geldende grenswaarde en het in de lijn der verwachting ligt dat als gevolg van bepaalde ontwikkelingen of autonome groei alsnog een overschrijding kan ontstaan (nota van toelichting, blz. 6; Stb. 2009, 14). Uit het luchtkwaliteitsrapport van Arcadis blijkt dat de concentratie zwevende deeltjes (PM10) in de situatie ten tijde van het onderzoek (2005) maximaal 25,5 microgram per m3 lucht bedraagt en uitgaande van de situatie van een rondweg langs het tracé West 1, de concentratie zwevende deeltjes (PM10) in 2020 zal zijn gedaald tot minimaal 20,8 microgram per m3 lucht. [appellant sub 3] en de Stichting hebben niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een dreigende overschrijding van de grenswaarde van 40 microgram per m3 lucht, aangezien de genoemde concentraties - met inbegrip van de voorziene rondweg - aanzienlijk beneden de geldende grenswaarden liggen. 2.15.4. Ten aanzien van het betoog dat in het luchtkwaliteitsonderzoek ten onrechte de concentratie van zwevende deeltjes (PM2,5) niet is getoetst, overweegt de Afdeling dat op 1 augustus 2009 (Stb. 2009, 291) de Wet van 12 maart 2009 tot wijziging van de Wet milieubeheer (implementatie en derogatie luchtkwaliteitseisen) in werking is getreden. Pas vanaf deze datum zijn grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM2,5) in bijlage 2 behorende bij de Wet milieubeheer opgenomen. Deze wetswijziging dateert van na het nemen van het bestreden besluit. Nu de grenswaarde voor de concentratie zwevende deeltjes (PM2,5) ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen onderdeel vormde van het wettelijke toetsingskader, faalt dit betoog reeds hierom. Voor zover [appellant sub 3] beoogt aan te voeren dat de ter plaatse aanwezige concentratie zwevende deeltjes (PM2,5) mogelijk een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het nog vast te stellen
Jurisprudentie
InfoMil | 68
bestemmingsplan, overweegt de Afdeling dat in voorschrift 4.4, tweede lid, van bijlage 2 bij de Wet milieubeheer - zoals deze sinds 1 augustus 2009 luidt - is bepaald dat tot 1 januari 2015 voor zwevende deeltjes (PM2,5) niet wordt getoetst aan de grenswaarde van 25 microgram per m3 lucht als jaargemiddelde concentratie en dat deze bepaling geldt ongeacht of een ruimtelijk plan gevolgen heeft of kan hebben voor de luchtkwaliteit na 1 januari 2015. In zoverre bestaat evenmin aanleiding om aan de uitvoerbaarheid van de aanleg van de rondweg te twijfelen. Overigens heeft [appellant sub 3] - mede gelet op de relatief lage concentraties stoffen die zijn berekend in het luchtkwaliteitsonderzoek - niet aannemelijk gemaakt dat door de aanleg van de rondweg sprake zal zijn van een verhoogd gezondheidsrisico als gevolg van de concentratie zwevende deeltjes (PM2,5) ter plaatse en dat provinciale staten hierom niet in redelijkheid tot vaststelling van de cbb hebben kunnen besluiten.
RvS-nummer:
200904399/1/R2
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
6 oktober 2010
Fijn stof landbouw Jurisprudentie over fijn stof in de landbouw (veehouderijen) vindt u op het landbouwdeel van de InfoMil website.
Jurisprudentie PM2.5 Op deze pagina staat relevante jurisprudentie over luchtkwaliteit, deelonderwerp PM2.5.
ABRvS 200904399/1/R2, 6 oktober 2010 (Rondweg Hummelo) Essentie: •
•
Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit: er is geen sprake van een dreigende overschrijding van de grenswaarde, aangezien de (verwachte) concentraties aanzienlijk beneden de grenswaarden liggen. PM2.5: Pas vanaf 1 januari 2015 hoeft te worden getoetst aan de grenswaarde voor PM2.5. Daarom is er geen aanleiding om te twijfelen aan de uitvoerbaarheid van het nog vast te stellen bestemmingsplan.
Toetsingskader: Wet milieubeheer (titel 5.2), Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) Betreft: Besluit van de provincie Gelderland (GS) tot vaststelling van de partiële streekplanherziening betreffende het nieuwe tracé van de N314 (Rondweg Hummelo). Relevante overwegingen: 2.15.3. Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder b, in samenhang met artikel 3, eerste lid, onder a, van het Besluit gevoelige bestemmingen is dit besluit van toepassing indien een basisschool op een afstand van minder dan 50 meter van de rand van een provinciale weg is of zal zijn gelegen en sprake is van een overschrijding of dreigende overschrijding van de grenswaarden van de concentraties van stoffen als
Jurisprudentie
InfoMil | 69
bedoeld in bijlage 2 behorende bij de Wet milieubeheer. Ter zitting is vast komen te staan dat de bij de basisschool behorende terreinen als bedoeld in artikel 1 van het Besluit gevoelige bestemmingen binnen een afstand van 50 meter van de rand van de rondweg komen te liggen, namelijk op een afstand van ongeveer 40 meter. Uit het luchtkwaliteitsrapport van Arcadis blijkt echter dat de grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM10) niet worden overschreden. Voorts is pas sprake van een dreigende overschrijding indien de feitelijke concentratie zwevende deeltjes (PM10) niet veel lager is dan de geldende of in de toekomst geldende grenswaarde en het in de lijn der verwachting ligt dat als gevolg van bepaalde ontwikkelingen of autonome groei alsnog een overschrijding kan ontstaan (nota van toelichting, blz. 6; Stb. 2009, 14). Uit het luchtkwaliteitsrapport van Arcadis blijkt dat de concentratie zwevende deeltjes (PM10) in de situatie ten tijde van het onderzoek (2005) maximaal 25,5 microgram per m3 lucht bedraagt en uitgaande van de situatie van een rondweg langs het tracé West 1, de concentratie zwevende deeltjes (PM10) in 2020 zal zijn gedaald tot minimaal 20,8 microgram per m3 lucht. [appellant sub 3] en de Stichting hebben niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een dreigende overschrijding van de grenswaarde van 40 microgram per m3 lucht, aangezien de genoemde concentraties - met inbegrip van de voorziene rondweg - aanzienlijk beneden de geldende grenswaarden liggen. 2.15.4. Ten aanzien van het betoog dat in het luchtkwaliteitsonderzoek ten onrechte de concentratie van zwevende deeltjes (PM2,5) niet is getoetst, overweegt de Afdeling dat op 1 augustus 2009 (Stb. 2009, 291) de Wet van 12 maart 2009 tot wijziging van de Wet milieubeheer (implementatie en derogatie luchtkwaliteitseisen) in werking is getreden. Pas vanaf deze datum zijn grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM2,5) in bijlage 2 behorende bij de Wet milieubeheer opgenomen. Deze wetswijziging dateert van na het nemen van het bestreden besluit. Nu de grenswaarde voor de concentratie zwevende deeltjes (PM2,5) ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen onderdeel vormde van het wettelijke toetsingskader, faalt dit betoog reeds hierom. Voor zover [appellant sub 3] beoogt aan te voeren dat de ter plaatse aanwezige concentratie zwevende deeltjes (PM2,5) mogelijk een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het nog vast te stellen bestemmingsplan, overweegt de Afdeling dat in voorschrift 4.4, tweede lid, van bijlage 2 bij de Wet milieubeheer - zoals deze sinds 1 augustus 2009 luidt - is bepaald dat tot 1 januari 2015 voor zwevende deeltjes (PM2,5) niet wordt getoetst aan de grenswaarde van 25 microgram per m3 lucht als jaargemiddelde concentratie en dat deze bepaling geldt ongeacht of een ruimtelijk plan gevolgen heeft of kan hebben voor de luchtkwaliteit na 1 januari 2015. In zoverre bestaat evenmin aanleiding om aan de uitvoerbaarheid van de aanleg van de rondweg te twijfelen. Overigens heeft [appellant sub 3] - mede gelet op de relatief lage concentraties stoffen die zijn berekend in het luchtkwaliteitsonderzoek - niet aannemelijk gemaakt dat door de aanleg van de rondweg sprake zal zijn van een verhoogd gezondheidsrisico als gevolg van de concentratie zwevende deeltjes (PM2,5) ter plaatse en dat provinciale staten hierom niet in redelijkheid tot vaststelling van de cbb hebben kunnen besluiten.
RvS-nummer:
200904399/1/R2
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
6 oktober 2010
ABRvS 201008134/1/M2, 27 april 2011 (Tracébesluit Rijksweg 74) Essentie:
Jurisprudentie
InfoMil | 70
•
•
• • •
Het systeem van de uitgestelde grenswaarden is niet in strijd met de EU-richtlijn voor luchtkwaliteit. Vóór 11 juni 2011 en 1 januari 2015 hoeft nog niet aan de grenswaarden voor PM0 respectievelijk NO2 te worden voldaan. NSL: Het enkele feit dat de uitgangspunten van het NSL tijdens de looptijd mogelijk moeten worden bijgesteld, maakt het NSL niet in strijd met artikel 5.12 Wm. Zo lang uitvoering wordt gegeven aan de bepalingen uit de Wet milieubeheer met betrekking tot monitoring en rapportage, is er geen strijd met artikel 5.12 Wm. Een beoordeling van de toekomstige situatie aan de hand van prognoses en berekeningen brengt uit de aard der zaak mee dat onzekerheidsmarges optreden. NSL: Aangezien zich geen luchtkwaliteitsknelpunten voordoen ter plaatse van dit project, is het niet nodig extra maatregelen in het NSL op te nemen. PM2.5: Aangezien het NSL gericht is op het per 11 juni 2011 bereiken van de daggemiddelde grenswaarde voor PM10, kan gesteld worden dat er nu geen dreigende overschrijding voor PM2.5 is, en het daarom niet nodig is om aanvullende maatregelen voor PM2.5 in het NSL op te nemen.
Toetsingskader: Wet milieubeheer (titel 5.2) Betreft: Besluit van de Minister van VenW tot vaststelling van het tracébesluit ‘Rijksweg 74' Relevante overwegingen: 2.9.6. Uit de hiervoor weergegeven bepalingen van de Wet milieubeheer volgt dat bij het nemen van het tracébesluit geen toetsing aan de in bijlage 2 bij die wet gestelde, aan de richtlijn ontleende, grenswaarden voor zwevende deeltjes en stikstofdioxide behoefde plaats te vinden. Dat is niet in strijd met de richtlijn omdat - zoals is geconcludeerd onder 2.9.4 - de betrokken grenswaarden ingevolge de richtlijn en gezien de toepassing van artikel 22 van die richtlijn vanaf 11 juni 2011 respectievelijk 1 januari 2015 gelden. Als voorwaarde voor uitstel van de gelding van de grenswaarden vereist artikel 22 van de richtlijn dat, met het oog op de toekomstige gelding van die grenswaarden, door middel van een luchtkwaliteitsplan wordt aangetoond hoe na de periode van uitstel aan de grenswaarden kan worden voldaan. De richtlijn specificeert niet of en op welke wijze het luchtkwaliteitsplan in nationaal recht moet worden verankerd. In de Wet milieubeheer is in artikel 5.12 bepaald dat, kort weergegeven, het programma (lees: het luchtkwaliteitsplan) moet zijn gericht op het bereiken van de grenswaarden, en dat in het programma geen besluiten mogen worden opgenomen die een overschrijding of verdere overschrijding van de grenswaarden op het moment dat zij gaan gelden tot gevolg hebben. Verder voorziet artikel 5.14 in jaarlijkse rapportages over de voortgang en uitvoering van het programma, en is in artikel 5.12, tiende lid, een bevoegdheid van de minister om het programma aan te passen indien deze rapportages daartoe aanleiding geven en in het twaalfde lid een bevoegdheid van bestuursorganen om het programma aan te passen opgenomen. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat deze wettelijke bepalingen in strijd zijn met artikel 22 van de richtlijn. 2.9.7. De Afdeling is gezien het voorgaande van oordeel dat de toepassing van het wettelijk systeem in de thans aan de orde zijnde situatie, waarin bij het nemen van het tracébesluit de grenswaarden voor zwevende deeltjes en stikstofdioxide nog niet gelden, niet in strijd is met de richtlijn. Of, zoals GTS stelt, de in artikel 5.16, derde lid, van de Wet milieubeheer geregelde uitsluiting van een toetsing aan deze grenswaarden in strijd met de richtlijn komt op het moment dat de grenswaarden gaan gelden, is hier niet aan de orde. 2.10.1. In haar uitspraak van 31 maart 2010, in zaak nr. 200900883/1/H1, heeft de Afdeling overwogen dat een exceptieve toetsing van het NSL-besluit aan artikel 5.12 van de Wet milieubeheer mogelijk is.
Jurisprudentie
InfoMil | 71
Concreet betekent dit, dat moet worden beoordeeld of het NSL overeenkomstig het eerste lid van dit artikel is gericht op het bereiken van grenswaarden die worden of dreigen te worden overschreden en of er overeenkomstig het vijfde lid van dit artikel geen besluiten in zijn opgenomen waarvan aannemelijk is dat deze na afloop van de uitsteltermijn leiden tot een overschrijding of verdere overschrijding van de grenswaarden waarvoor met toepassing van artikel 22 van de richtlijn uitstel is verkregen. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 12 januari 2011 in zaak nr. 200901660/1/M3, brengt het enkele feit dat de uitgangspunten die bij het opstellen van het NSL zijn gebruikt, gedurende de looptijd van het programma mogelijkerwijs bijstelling behoeven, niet met zich dat het programma in strijd is met artikel 5.12 van de Wet milieubeheer. Zo lang uitvoering wordt gegeven aan de onder 2.9.6 genoemde bepalingen van de Wet milieubeheer, kan niet worden geoordeeld dat het plan in strijd is met artikel 5.12. 2.10.2. Dat blijkens het RIVM rapport "Nulmeting van het NSL monitoringsprogramma" de uitkomsten van de monitoringstool onzekerheden kennen, leidt de Afdeling niet tot het oordeel dat gehandeld is in strijd met de wettelijke bepalingen over het NSL. Dat, zoals GTS heeft opgemerkt, de berekening van onder meer luchtkwaliteit een onzekerheidsmarge kent, geeft evenmin aanleiding voor dat oordeel. Een beoordeling van de toekomstige situatie aan de hand van prognoses en berekeningen brengt uit de aard der zaak mee dat onzekerheidsmarges optreden. 2.10.3. Voor zover GTS erop wijst dat blijkens de monitoringsrapportage 2010 hogere concentraties stikstofdioxide optreden dan bij het opstellen van het NSL was geprognotiseerd, overweegt de Afdeling dat de minister naar aanleiding van die bevindingen op 6 december 2010 een melding als bedoeld in artikel 5.12, twaalfde lid, heeft gedaan waarin onder meer extra stikstofdioxide-reducerende maatregelen (schermen) aan het NSL zijn toegevoegd om de door deze hogere prognoses ontstane knelpunten op te lossen. Bij het tracé van RW74 doen zich echter geen knelpunten voor en zijn dus geen extra maatregelen in het NSL opgenomen. Reeds daarom is er in zoverre geen grond voor het oordeel dat wat de omgeving van het tracé betreft geen juiste uitvoering aan de wettelijke bepalingen over het NSL is gegeven. 2.10.5. Wat betreft de per 1 januari 2015 geldende grenswaarde voor zwevende deeltjes (PM2.5) heeft de minister ter zitting gewezen op het door het Planbureau voor de Leefomgeving uitgegeven rapport "PM2.5 in the Netherlands" uit 2007, waarin is vermeld dat wanneer aan de daggemiddelde grenswaarde voor zwevende deeltjes (PM10) van 50 microgram per kubieke meter (niet vaker dan 35 keer per kalenderjaar te overschrijden) wordt voldaan, eveneens wordt voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde voor zwevende deeltjes (PM2.5) van 25 microgram per kubieke meter. Hetgeen naar voren is gebracht geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze constatering. Nu het NSL is gericht op het per 11 juni 2011 bereiken van de daggemiddelde grenswaarde voor zwevende deeltjes (PM10), is er geen aanleiding voor het oordeel dat de minister zich niet op goede gronden op het standpunt stelt dat er thans geen dreigende overschrijding van de jaargemiddelde grenswaarde voor zwevende deeltjes (PM2.5) in 2015 is, zodat het evenmin noodzakelijk is om in dit opzicht in het NSL te voorzien in aanvullende maatregelen. 2.10.6. [...] Het project RW74 waarvoor het thans bestreden tracébesluit is vastgesteld, is opgenomen in het NSL. Nu een exceptieve toetsing van het NSL aan artikel 5.12 van de Wet milieubeheer niet tot de conclusie leidt dat het NSL onrechtmatig is, volgt uit artikel 5.16 van die wet dat geen afzonderlijke toetsing aan de in bijlage 2 bij de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden voor zwevende deeltjes en stikstofdioxide hoeft plaats te vinden. Deze grenswaarden vormen dus geen beletsel om het tracébesluit vast te stellen.
Jurisprudentie
InfoMil | 72
RvS-nummer:
201008134/1/M2
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
27 april 2011
ABRvS 201003583/1/M2, 15 juni 2011 (Tracébesluit A50 Ewijk-Valburg) Essentie: • •
PM2.5: Bij een tracébesluit hoeft niet getoetst te worden aan de richtwaarde voor PM2.5. NSL: Aangezien de gemeente niet aannemelijk heeft gemaakt dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit niet tijdig gehaald kunnen worden, is er geen reden om te oordelen dat het NSL in strijd is met artikel 5.12 van de Wet milieubeheer.
Toetsingskader: Wet milieubeheer (artikel 5.12 en 5.16) Betreft: Besluit van de Minister van VenW tot vaststelling van het tracébesluit A50 Ewijk-Valburg Relevante overwegingen: 2.17. [appellante sub 5] betoogt dat ten onrechte niet is getoetst aan de richtwaarde voor zwevende deeltjes (PM2,5). De richtwaarde voor zwevende deeltjes (PM2,5) is geen toetsingsmaatstaf voor het nemen van besluiten zoals het tracébesluit. De richtwaarde dient ingevolge artikel 5.17, eerste lid, van de Wet milieubeheer samen met het Besluit maatregelen richtwaarden (luchtkwaliteiteisen), als maatstaf voor een door de minister vast te stellen plan of programma dat gericht moet zijn op het voor zover mogelijk bereiken van de richtwaarde. De beroepsgrond faalt. 2.19.2. B&W van Beuningen heeft niet aannemelijk gemaakt dat niet aan de grenswaarden voor zwevende deeltjes en stikstofdioxide kan worden voldaan op het moment dat zij gaan gelden. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het NSL in strijd is met artikel 5.12 van de Wet milieubeheer. Nu het project is opgenomen in het NSL is op grond van artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet milieubeheer, gelezen in samenhang met het tweede lid, onder d, en het derde lid, geen afzonderlijke beoordeling van de luchtkwaliteit noodzakelijk. De grenswaarden voor zwevende deeltjes en stikstofdioxide vormen dus geen beletsel om het tracébesluit vast te stellen. Voorts brengt de systematiek van de Wet milieubeheer - anders dan appellanten veronderstellen - mee dat nader onderzoek niet nodig is. Hetgeen daarover is aangevoerd, kan derhalve onbesproken blijven.
RvS-nummer:
201003583/1/M2
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
15 juni 2011
ABRvS 201009980/1/M2, 6 juli 2011 (Tracébesluit A4 Delft-Schiedam) Essentie: •
NSL: Wanneer de juistheid van de uitgangspunten van het NSL wordt bestreden, kan het NSL alleen als onrechtmatig worden beoordeeld, als wordt aangetoond dat het redelijkerwijs niet
Jurisprudentie
InfoMil | 73
• •
mogelijk is - ook niet met een verdere bijstelling van het programma - de gestelde grenswaarden op de betrokken datums te halen. PM2.5: Bij een tracébesluit hoeft niet getoetst te worden aan de richtwaarde voor PM2.5. PM2.5: Aangezien het NSL gericht is op het per 11 juni 2011 bereiken van de daggemiddelde grenswaarde voor PM10, kan gesteld worden dat er nu geen dreigende overschrijding voor PM2.5 is.
Toetsingskader: Wet milieubeheer (titel 5.2) Betreft: Besluit van de Minister van VenW tot vaststelling van het tracébesluit A4 Delft-Schiedam Relevante overwegingen: 2.40. Ten aanzien van het betoog van Stichting Milieufederatie en anderen over de in bijlage 2 bij de Wet milieubeheer opgenomen richtwaarde voor zwevende deeltjes (PM2.5), overweegt de Afdeling dat deze richtwaarde geen toetsingsmaatstaf is voor het nemen van besluiten zoals het tracébesluit. De richtwaarde dient ingevolge artikel 5.17, eerste lid, van de Wet milieubeheer samen met het Besluit maatregelen richtwaarden (luchtkwaliteitseisen), als maatstaf voor een door de minister vast te stellen plan of programma dat gericht moet zijn op het voor zover mogelijk bereiken van de richtwaarde. Het beroep van Stichting Milieufederatie en anderen slaagt in zoverre niet. 2.42.2. In de uitspraak van 31 maart 2010 in zaak nr. 200900883/1/H1 heeft de Afdeling overwogen dat een exceptieve toetsing van het NSL-besluit aan artikel 5.12 van de Wet milieubeheer mogelijk is. In het verlengde daarvan moet worden geoordeeld dat eveneens een exceptieve toetsing van de op 13 juli 2010 gemelde wijzigingen van het NSL met toepassing van artikel 5.12, twaalfde lid, mogelijk is. Gelet op de aangevoerde beroepsgronden komt de exceptieve toetsing er in dit geval, gezien de eisen die in artikel 5.12, eerste en vijfde lid, aan het NSL zijn gesteld en de eisen die in het twaalfde lid aan een wijziging zijn gesteld, op neer dat moet worden beoordeeld of het NSL na opname van A4 zoals omschreven in de melding van 13 juli 2010, gericht is op het bereiken van de grenswaarden en of aannemelijk kon worden geacht dat deze opname geen overschrijding of verdere overschrijding grenswaarde voor stikstofdioxide en zwevende deeltjes (PM10) veroorzaakt. In dit kader overweegt de Afdeling dat de Wet milieubeheer voorziet in een systeem om ervoor te zorgen dat het programma gericht blijft op het bereiken van deze grenswaarden. Dit gebeurt via de in artikel 5.14 van deze wet geregelde jaarlijkse rapporten over de voortgang en uitvoering van het programma alsmede de in artikel 5.12, tiende en twaalfde lid, van deze wet opgenomen bevoegdheid om het programma aan te passen. Deze systematiek biedt veel ruimte om te komen tot het beoogde eindresultaat. Wanneer, zoals in dit geval, de juistheid van bij het (wijzigen van het) NSL gehanteerde uitgangspunten wordt bestreden, bestaat voor het oordeel dat het NSL onrechtmatig is alleen grond indien wordt aangetoond dat het redelijkerwijs niet mogelijk is - ook niet met een verdere bijstelling van het programma - de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer gestelde grenswaarden op de betrokken datums te halen. 2.42.5. Appellanten hebben niet aangetoond dat het redelijkerwijs niet mogelijk is - ook niet met bijstelling van het NSL - bij de A4 de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer gestelde grenswaarden op de betrokken datums te halen. In dit verband overweegt de Afdeling het volgende. De omstandigheid dat in het kader van de monitoring van het NSL verkeersprognoses van het landelijk dekkend model LMS zijn gehanteerd terwijl bij de bepaling van de verkeersprognoses van de A4 het regionale model NRM is gebruikt en de resultaten van deze modellen divergeren, is daarvoor ontoereikend. Dit wil immers niet zeggen dat het behalen van de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden in gevaar komt. Ook het beroep op het rapport van het RIVM en dat van
Jurisprudentie
InfoMil | 74
Cauberg-Huygen B.V. is daarvoor ontoereikend. Hetzelfde geldt voor de overige kanttekeningen die appellanten hebben geplaatst bij de berekeningen die aan het NSL ten grondslag liggen, zoals de berekeningen over de compensatie van de maatregel Anders Betalen voor Mobiliteit en de maatregel Stimulering Euro IV. [...] Zoals de Afdeling tot slot heeft overwogen in de uitspraak van 27 april 2011 in zaak nr. 201008134/1 geldt voor de grenswaarde voor zwevende deeltjes (PM2.5) dat, dat wanneer aan de daggemiddelde grenswaarde voor zwevende deeltjes (PM10) wordt voldaan, eveneens wordt voldaan aan de grenswaarde voor zwevende deeltjes (PM2.5). Niet is gebleken dat rond het tracé van de A4 in 2015 niet aan de daggemiddelde grenswaarde voor zwevende deeltjes (PM10) zal worden voldaan.
RvS-nummer:
201009980/1/M2
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
6 juli 2011
Jurisprudentie (project)saldering luchtkwaliteit Op deze pagina staat relevante jurisprudentie over luchtkwaliteit, deelonderwerp (project)saldering.
ABRvS 200703709/1, 28 april 2008 (Sint Anthonis) Essentie: Bij saldering op grond van artikel 7, derde lid, onder a, van het Besluit luchtkwaliteit 2005 (nu Wm art. 5.16 lid 1 onder b sub 1) komt geen betekenis toe aan een zeer geringe toename van de jaargemiddelde concentratie zwevende deeltjes (0,086 microgram per m3). Toetsingskader: Besluit luchtkwaliteit 2005 (artikel 7 lid 3) Betreft: Besluit van gemeente Sint Anthonis (B&W) tot verlening van vrijstelling en bouwvergunning aan twee co-vergistingsinstallaties Relevante overwegingen: 2.11.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 april 2006 in zaak nr. 200506157/1), bevat de tekst noch de toelichting van het Blk 2005 enig aanknopingspunt voor het standpunt dat wordt voldaan aan artikel 7, derde lid, onder a, wanneer het aantal dagen dat de vierentwintig-uurgemiddelde grenswaarde wordt overschreden, gelijk blijft. Bepalend is of de concentratie zwevende deeltjes in de buitenlucht ten minste gelijk zal blijven. Uit het rapport blijkt dat de bijdrage van de installaties aan de jaargemiddelde concentratie zwevende deeltjes maximaal 0,086 microgram per m3 zal bedragen. Bij de toepassing van artikel 7, derde lid, onder a, van het Blk 2005 komt geen betekenis toe aan een zeer geringe toename van de jaargemiddelde concentratie, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 januari 2006 in zaak nr. 200507534/1). Gelet op de uitspraak van 18 januari 2006, gelezen in samenhang met bovengenoemde uitspraak van 5 april 2006, is de bijdrage van de installaties aan de jaargemiddelde concentratie zwevende deeltjes zodanig gering dat er bij de toetsing aan artikel 7 van het Blk 2005 geen betekenis aan behoeft te worden toegekend.
Jurisprudentie
InfoMil | 75
RvS-nummer:
200703709/1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
28 april 2008
ABRvS 200506157/1, 5 april 2006 (FOC Roosendaal) Essentie: Bij saldering op grond van artikel 7, derde lid, onder a, van het Besluit luchtkwaliteit 2005 (nu Wm art. 5.16 lid 1 onder b sub 1) komt wel betekenis toe aan een toename van de jaargemiddelde concentratie zwevende deeltjes met tenminste circa 0,1 microgram per m3. Toetsingskader: Besluit luchtkwaliteit 2005 (artikel 7 lid 3) Betreft: Besluit vangemeente Roosendaal (B&W) tot verlening van vrijstelling en bouwvergunning aan een Factory Outlet Center Relevante overwegingen: 2.42.1. De tekst van het Blk 2005, noch de Nota van toelichting hierop, bevat enig aanknopingspunt voor het standpunt van het college dat wordt voldaan aan artikel 7, derde lid, onder a, van het Blk 2005 wanneer het aantal dagen dat de vierentwintig-uurgemiddelde grenswaarde wordt overschreden, gelijk blijft. Bepalend is of de concentratie zwevende deeltjes in de buitenlucht ten minste gelijk blijft. Dat is hier niet het geval. Op de dagen waarop het FOC in bedrijf is, zal de concentratie zwevende deeltjes toenemen als gevolg van de bijdragen van het daaraan verbonden verkeer. Uit de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde rapporten blijkt dat deze bijdragen in 2007 jaargemiddeld op één meetpunt leiden tot een verhoging van de concentratie met ten minste circa 0,1 microgram per m³, ongeacht of bij de berekening de zogenoemde zeezoutaftrek wordt toegepast. Deze toename is niet zodanig gering dat zou kunnen worden geoordeeld dat - zoals aan de orde was in de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2006, zaak no. 200507534/1 - er bij de toetsing aan artikel 7 van het Blk 2005 geen betekenis aan behoeft te worden toegekend. Het college is er ten onrechte van uitgegaan dat wordt voldaan aan artikel 7, derde lid, onder a, van het Blk 2005.
RvS-nummer:
200506157/1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
5 april 2006
ABRvS 200608414/1, 19 maart 2008 (Bestemmingsplan Nieuw Crooswijk, Rotterdam) Essentie: • •
Saldering: er is geen sprake van het gelijk blijven van de luchtkwaliteit als er een verslechtering optreedt van het 24-uursgemiddelde fijn stof (PM10) met 1 dag. De Afdeling is er niet van overtuigd dat het bevoegd gezag in zijn luchtkwaliteitsonderzoek de juiste uitgangspunten heeft gehanteerd (bewoners hadden zelf een tegenonderzoek laten uitvoeren).
Jurisprudentie
InfoMil | 76
Toetsingskader: Besluit luchtkwaliteit 2005 (artikel 7 lid 1 en 3) Betreft: Goedkeuringsbesluit van provincie Zuid-Holland (GS) over het bestemmingsplan ‘Nieuw Crooswijk' van de gemeente Rotterdam Relevante overwegingen: 2.37. Uit het luchtkwaliteitsrapport volgt dat in 2015 op vier rekenplaatsen voor zover het de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie zwevende deeltjes (PM10) betreft, sprake is van een verslechtering in een overschrijdingssituatie met in alle vier gevallen één dag ten opzichte van de autonome ontwikkeling. Gelet hierop heeft verweerder zijn standpunt dat deze concentratie in de buitenlucht per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, als bedoeld in artikel 7, derde lid, aanhef en onder a, van het Blk 2005, niet op het luchtkwaliteitsrapport kunnen baseren. Hierbij komt dat de Afdeling er, op grondslag van de beschikbare stukken, onvoldoende van is overtuigd dat in de berekeningen inzake de extra verkeersintensiteiten door de planontwikkeling is uitgegaan van reële, op die ontwikkeling afgestemde percentages. Verweerder noch de gemeenteraad heeft voorts overtuigend kunnen verklaren waarom voor de Boezemlaan en de Nieuwe Boezemstraat, in tegenstelling tot de andere beoordeelde wegvakken, geen verhoging van de verkeersintensiteit door de planontwikkeling ten opzichte van de autonome situatie is berekend. De Afdeling is er voorts niet van overtuigd dat de verkeersintensiteiten voor het jaar 2014 op goede gronden ook konden worden gebruikt voor het bepalen van de luchtkwaliteitssituatie in 2015. Zij ziet in dat verband niet in waarom de verkeersintensiteiten niet voor 2015 konden worden doorberekend, ook al zouden daarbij slechts kleine verschillen optreden. Wat betreft de in de berekeningen gehanteerde snelheidstyperingen overweegt de Afdeling dat onvoldoende is verklaard waarom, uitgaande van de van de in de notitie van Gemeentewerken Rotterdam, Verkeer en Vervoer, van 7 maart 2007, vermelde gemiddelde snelheid voor de Boezemlaan van 19 km/uur, is uitgegaan van de typering doorstromend verkeer in plaats van normaal stadsverkeer.
RvS-nummer:
200608414/1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
19 maart 2008
ABRvS 200805209/1/M2, 29 juli 2009 (Vleeskuikenhouderij Weert) Essentie: • •
Saldering voor luchtkwaliteit is mogelijk indien sprake is van slechts een beperkte toename. Toepasbaarheidsbeginsel: Dat geen woning van derden aanwezig is, wil nog niet zeggen dat sprake is van een locatie in een gebied waartoe leden van het publiek geen toegang hebben en waar geen vaste bewoning is en de luchtkwaliteit buiten beschouwing kan worden gelaten.
Toetsingskader: Wet milieubeheer (artikel 5.16), Regeling beoordeling luchtkwaliteit Betreft: Besluit van gemeente Weert (B&W) tot verlening van een revisievergunning aan een vleeskuikenhouderij
Jurisprudentie
InfoMil | 77
Relevante overwegingen: 2.5.1. Een met artikel 7, derde lid, aanhef en onder b, van het Besluit luchtkwaliteit 2005 vergelijkbare bepaling is thans vervat in artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder b, aanhef en onder 2°, van de Wet milieubeheer. Op grond hiervan is, indien niet wordt voldaan aan de voor zwevende deeltjes in bijlage 2 van de Wet milieubeheer gestelde grenswaarden, verlening van een milieuvergunning desondanks mogelijk in gevallen waarin, met inachtneming van het vijfde lid van artikel 5.16 en de krachtens dat lid gestelde regels, aannemelijk is gemaakt dat bij een beperkte toename van de concentratie van zwevende deeltjes als gevolg van de vergunningverlening door een met die verlening samenhangende maatregel de luchtkwaliteit per saldo verbetert. 2.5.2. Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat verlening van de gevraagde vergunning slechts tot een beperkte toename van de concentratie van zwevende deeltjes leidt, hetgeen een voorwaarde is voor toepassing van artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder b, aanhef en onder 2°, van de Wet milieubeheer. In het door het college bij de beoordeling gehanteerde luchtkwaliteitsrapport van Bergs Advies van 5 april 2008 is vermeld dat de maximale waarde voor de jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes op een punt buiten de inrichting bij verlening van de gevraagde vergunning toeneemt van 66 naar 186 microgram per m3 en dat het maximale aantal overschrijdingsdagen van de grenswaarde voor de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie van zwevende deeltjes op een punt buiten de inrichting toeneemt van 210 naar 271 dagen. Dergelijke toenames kunnen niet worden aangemerkt als beperkte toenames. Voor zover het college meent dat deze toenames buiten beschouwing kunnen worden gelaten, omdat zij niet plaatsvinden bij een woning van derden, kan het hierin niet worden gevolgd. Gelet op het bepaalde in artikel 2, derde lid, aanhef en onder a, van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 kunnen deze toenames, bij de beoordeling of verlening van de gevraagde vergunning in overeenstemming is met titel 5.2 van de Wet milieubeheer, slechts buiten beschouwing worden gelaten als ze plaatsvinden op een locatie in een gebied waartoe leden van het publiek geen toegang hebben en waar geen vaste bewoning is. Het niet aanwezig zijn van een woning van derden is derhalve niet voldoende. Niet gebleken is dat de in artikel 2, derde lid, aanhef en onder a, genoemde situatie zich hier voordoet.
RvS-nummer:
200805209/1/M2
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
29 juli 2009
ABRvS 200900671/1, 4 november 2009 (Bestemmingsplan Tweede Maasvlakte) Essentie: Beperkte lokale verslechteringen van de luchtkwaliteit zijn toegestaan, mits daar zodanige verbeteringen tegenover staan dat de luchtkwaliteit in het salderingsgebied per saldo verbetert (zoals in deze situatie vastgelegd in de Overeenkomst Luchtkwaliteit). Toetsingskader: Wet milieubeheer (artikel 5.16 lid 1 onder b) Betreft: Goedkeuringsbesluit van provincie Zuid-Holland (GS) over het bestemmingsplan ‘Maasvlakte 2' van de gemeente Rotterdam
Jurisprudentie
InfoMil | 78
Relevante overwegingen: 2.10.3. [...] In dit onderzoek staat verder dat de conclusie van het uitgevoerde onderzoek is dat de Maasvlakte 2 in een aantal overschrijdingsgebieden langs verbindingen met het achterland (weg en water) tot een achteruitgang van de luchtkwaliteit leidt. Dit zijn de aan te pakken knelpunten. Om op deze knelpunten de luchtkwaliteit per saldo te compenseren zijn maatregelen uitgewerkt. Uit het onderzoek volgt een aantal maatregelen, zoals onder meer het verbod op schepen met vuile motoren in 2025, snelheidsbeperkingen voor de binnenvaart, de stimulering van schonere motoren (door middel van een subsidieregeling en differentiatie van havengelden) en het plaatsen van schermen bij tunnelmonden en bij wegen. 2.10.4. In de Overeenkomst Luchtkwaliteit van 22 mei 2008 zijn de minister van Verkeer en Waterstaat, de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Rotterdam, de Havenmeester van Rotterdam en de naamloze vennootschap Havenbedrijf Rotterdam N.V. overeengekomen een aantal maatregelen ten behoeve van de verbetering van de luchtkwaliteit te nemen. Zo is onder meer overeengekomen dat vanaf 2025 binnenvaartschepen die niet zijn voorzien van een emissiearme dieselmotor de haven binnen het toepassingsgebied van de Havenverordening niet meer mogen aandoen, dat een snelheidsbeperking voor de binnenvaart wordt ingevoerd en dat er schermen worden geplaatst. 2.10.6. Het betoog van de VVBV en de VTM en anderen dat het bestemmingsplan ten onrechte op een aantal locaties verslechteringen van de luchtkwaliteit met zich brengt en dat het college reeds hierom geen goedkeuring had mogen verlenen aan het bestemmingsplan faalt eveneens. Daartoe overweegt de Afdeling dat artikel 5.16 van de Wet milieubeheer zich niet verzet tegen beperkte lokale verslechteringen van de luchtkwaliteit, mits daar zodanige verbeteringen tegenover staan dat de luchtkwaliteit in het salderingsgebied per saldo verbetert. De door de VTM en anderen bedoelde verslechteringen van de luchtkwaliteit in verband met de concentraties stikstofdioxide langs onder meer delen van de A20 en de A15 worden gecompenseerd door het treffen van de in de Overeenkomst Luchtkwaliteit vervatte maatregelen. De VVBV en de VTM en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bestemmingsplan in combinatie met deze maatregelen per saldo zal leiden tot een verbetering van de luchtkwaliteit in het salderingsgebied.
RvS-nummer:
200900671/1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
4 november 2009
ABRvS 200709050/1, 12 november 2008 (Glastuinbouwbedrijf Houten) Essentie: Saldering is niet van toepassing, hoewel het gebruik van WKK-installaties wellicht elders tot minder emissie van stikstofoxiden in het kader van energieopwekking leidt. Toetsingskader: Besluit luchtkwaliteit 2005 (artikel 7 en 15) Betreft: Besluit van gemeente Houten tot weigering van een milieuvergunning voor een glastuinbouwbedrijf met drie op palmolie gestookte WKK-installaties Relevante overwegingen:
Jurisprudentie
InfoMil | 79
2.3. In het midden kan worden gelaten of het college terecht is uitgegaan van een emissieniveau van de WKK-installaties van de inrichting van 400 g/GJ NOx in plaats van 200 g/GJ NOx. In het deskundigenbericht is geconcludeerd dat aannemelijk is dat de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van stikstofdioxide langs de A27 in het jaar 2010 wordt overschreden en dat de inrichting, ook indien wordt uitgegaan van een emissieniveau van 200 g/GJ NOx, een aanzienlijke bijdrage zal leveren aan deze overschrijding. De Afdeling ziet geen reden om aan de juistheid van deze conclusie te twijfelen. Verlening van de gevraagde vergunning zou onder deze omstandigheden niet in overeenstemming zijn geweest met artikel 7, eerste lid, van het Besluit. Niet gebleken is dat vergunningverlening desondanks mogelijk was op grond van artikel 7, derde lid, onder b, van het Besluit. Dat het gebruik van de WKK-installaties van de inrichting wellicht elders tot minder emissie van stikstofoxiden in het kader van energieopwekking leidt, is daarvoor niet voldoende. Het college heeft dan ook terecht geoordeeld dat het Besluit in de weg stond aan verlening van de gevraagde vergunning.
RvS-nummer:
200709050/1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
12 november 2008
ABRvS 200703693/1, 3 december 2008 (Tracébesluiten Coentunnel) Essentie: De wijze van salderen is niet in strijd met artikel 5.16 Wm, want in dit geval zijn verslechteringen van situaties waarbij de grenswaarden bij de autonome ontwikkeling eveneens zouden worden overschreden gesaldeerd met verbeteringen van situaties waarbij bij de autonome ontwikkeling sprake zou zijn van overschrijding van grenswaarden en bij de aanleg van de voorziene infrastructuur juist niet of in mindere mate sprake zal zijn van dergelijke overschrijdingen. Toetsingskader: Wet milieubeheer (artikel 5.16) Betreft: Besluiten van de Minister van VenW tot vaststelling van de Tracébesluiten Capaciteitsuitbreiding Coentunnel 2007 en 2008, die voorzien in de aanleg van een tunnel ten oosten van de huidige Coentunnel en de daarbij horende aanpassingen aan de rijkswegen A8 en A10. Relevante overwegingen: 2.9.1. Milieudefensie en andere betogen dat de luchtkwaliteitsonderzoeken ondeugdelijk zijn en dat ten onrechte gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om te salderen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder b, sub 2, van de Wet milieubeheer. In dit verband voeren zij aan dat ten onrechte van een beperkte toename van de concentratie van stikstofdioxide is uitgegaan en dat er op een onjuiste wijze is gesaldeerd. [...] 2.9.10. [...] Voor zover wordt betoogd dat er sprake zou zijn van een ongeoorloofde wijze van salderen, overweegt de Afdeling, onder verwijzing naar haar uitspraak van 26 juli 2006, in zaaknr. 200507481/1, dat niet is gebleken van een wijze van salderen, waarbij verslechteringen van situaties waarin de grenswaarden reeds worden overschreden worden gesaldeerd met verbeteringen van situaties waarin al aan de grenswaarden wordt voldaan. In dit geval zijn immers verslechteringen van situaties waarbij de grenswaarden bij de autonome ontwikkeling eveneens zouden worden overschreden gesaldeerd met verbeteringen van situaties waarbij bij de autonome ontwikkeling sprake zou zijn van overschrijding van grenswaarden en bij de aanleg van de voorziene infrastructuur juist niet of in mindere mate sprake zal
Jurisprudentie
InfoMil | 80
zijn van dergelijke overschrijdingen. Deze wijze van salderen acht de Afdeling niet in strijd met artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder b, sub 2, van de Wet milieubeheer.
RvS-nummer:
200703693/1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
3 december 2008
ABRvS 200805078/1/R2, 30 december 2009 (Bedrijventerrein Deurne) Essentie: Het luchtkwaliteitsonderzoek was ontoereikend voor een salderingsbesluit. Toetsingskader: Besluit luchtkwaliteit 2005 (artikel 7) Betreft: Goedkeuringsbesluit van provincie Noord-Brabant (GS) over het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Helmondsingel' van de gemeente Deurne Relevante overwegingen: 2.13.6. Voor zover het college in navolging van de raad naar voren heeft gebracht dat tevens de luchtkwaliteit in de kern Deurne is berekend met het doel de verbetering van de luchtkwaliteit daar op grond van artikel 7, derde lid, van het Blk 2005 te kunnen salderen met een verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse van de Helmondsingel, overweegt de Afdeling het volgende. In de actualisatie zijn slechts nieuwe berekeningen opgenomen voor de Helmondsingel. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit in de kern Deurne moet derhalve gebruik worden gemaakt van het luchtkwaliteitonderzoek. Volgens het in zoverre onbetwiste deskundigenbericht zijn de verkeersintensiteiten die voor de berekening van de luchtkwaliteit in de kern Deurne zijn gebruikt, geschat en is niet duidelijk welke wegen in de kern zijn onderzocht. Voorts is volgens het deskundigenbericht de veronderstelde verkeersafname in de kern aanzienlijk en biedt het luchtkwaliteitonderzoek hiervoor geen onderbouwing. Met name is onduidelijk waarop de verkeersaantrekkende werking van de te verplaatsen bedrijfslocaties is gebaseerd, over welke wegen in en rondom Deurne het verkeer zich afwikkelt, of rekening is gehouden met de verkeersaantrekkende werking van de nieuwe functies op de vrijkomende bedrijfslocaties, en waar het aandeel vrachtwagenbewegingen in de verkeersintensiteit op is gebaseerd. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de saldering niet mocht worden gebaseerd op het luchtkwaliteitonderzoek. Nu de saldering geen stand houdt, is de conclusie dat het college zich bij het nemen van het bestreden besluit niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voldoet aan de eisen van het Blk 2005. 2.13.7. De conclusie is dat hetgeen [appellant] op dit punt heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Verwante rechtsoverwegingen staan bijvoorbeeld in: ABRvS 200708452/1, 15 oktober 2008 (Varkenshouderij Sevenum) 2.9. Volgens het college kan met toepassing van zogenoemde saldering vergunning worden verleend, door ten behoeve van de bij het bestreden besluit vergunde inrichting de vergunning in te trekken van
Jurisprudentie
InfoMil | 81
een viertal veehouderijen, die in eigendom zijn van vergunninghouder en die op ongeveer 7 kilometer van de inrichting zijn gelegen. [...] 2.9.2. De door het college in het verweerschrift gegeven motivering en de daarbij overlegde berekeningen bieden de Afdeling onvoldoende inzicht of wordt voldaan aan de, in artikel 5.16, vijfde lid, van de Wet milieubeheer en de artikelen 2 en 3 van de Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007, gestelde vereisten voor projectsaldering. Met de overgelegde berekeningen wordt geen inzicht verschaft in enerzijds de toename van de in aanmerking te nemen concentraties van zwevende deeltjes ten gevolge van de gevraagde inrichting en anderzijds de afname die daar tegenover wordt gesteld door intrekking van vergunningen voor de door het college genoemde inrichtingen. Voorts is ter zitting niet gebleken dat de door het college in aanmerking genomen intrekkingen van de vergunningen voldoende gewaarborgd zijn.
RvS-nummer:
200805078/1/R2
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
30 december 2009
ABRvS 200602678/1, 18 juli 2007 (Discountsupermarkt Leudal) Essentie: • •
Als het aantal overschrijdingsdagen gelijk blijft maar de concentratie zwevende deeltjes in de buitenlucht toeneemt, is geen sprake van het gelijk blijven van de luchtkwaliteit. Er kan niet gesaldeerd worden met een verbetering op termijn ten gevolge van autonome ontwikkelingen zoals schonere motoren en een lagere achtergrondconcentratie.
Toetsingskader: Besluit luchtkwaliteit 2005 Betreft: Besluit van gemeente Leudal (B&W) tot verlening van vrijstelling en een bouwvergunning voor het realiseren van een discountsupermarkt. Relevante overwegingen: 2.4.3. Vast staat dat de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes (PM10) in acht wordt genomen. Voorts is in het rapport van Peutz van 19 september 2005 (hierna: het rapport), dat hangende het beroep bij de rechtbank is uitgebracht en betrekking heeft op de gevolgen van de komst van de discountsupermarkt voor de luchtkwaliteit, ten aanzien van zwevende deeltjes geconcludeerd dat zonder de realisering van het bouwplan sprake is van een overschrijding van het aantal malen dat de 50 microgram per m³ als vierentwintig-uurgemiddelde concentratie per kalenderjaar mag worden overschreden en dat de realisering van het bouwplan niet zal leiden tot een toename van dat aantal malen; het aantal dagen dat deze waarde wordt overschreden blijft 60 bedragen. Deze grenswaarde wordt derhalve bij het verlenen van vrijstelling niet overeenkomstig artikel 7, eerste lid, van het Besluit luchtkwaliteit 2005 in acht genomen. Het betoog van appellante dat het college zijn bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling in afwijking van het eerste lid van voornoemd artikel 7 kon uitoefenen, omdat is voldaan aan artikel 7, derde lid,
Jurisprudentie
InfoMil | 82
aanhef en onder a, van het Besluit luchtkwaliteit 2005, faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 5 april 2006 in zaak no. 200506157/1 (AB 2006, 183), bevat de tekst van het Besluit luchtkwaliteit 2005, noch de Nota van toelichting hierop enig aanknopingspunt voor het standpunt van appellante dat wordt voldaan aan artikel 7, derde lid, aanhef en onder a, van het Besluit luchtkwaliteit 2005, wanneer het aantal dagen dat de vierentwintig-uurgemiddelde grenswaarde wordt overschreden, gelijk blijft. Bepalend is of de concentratie zwevende deeltjes in de buitenlucht ten minste gelijk blijft. Uit het rapport blijkt evenwel dat de jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes op locatie 2 (korte afstand Kerkveldweg) toeneemt. Dat de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes niet wordt overschreden, doet hieraan, gelet op de tekst van het bepaalde onder a, van artikel 7, derde lid, van genoemd besluit, niet af. [...] Het betoog van appellante dat sprake is van een verbetering van de luchtkwaliteit als bedoeld in artikel 7, derde lid, aanhef en onder b, van het Besluit luchtkwaliteit 2005, faalt evenzeer. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het rapport uitsluitend melding maakt van een verbetering van de luchtkwaliteit op termijn als gevolg van autonome ontwikkelingen, zoals schonere motoren en een lagere achtergrondconcentratie. Dergelijke ontwikkelingen kunnen, anders dan appellante betoogt, niet worden aangemerkt als effecten, als bedoeld in genoemd artikel 7, derde lid, aanhef en onder b.
RvS-nummer:
200602678/1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
18 juli 2007
ABRvS 200602152/1, 25 juli 2007 (Tracébesluit A4 Burgerveen-Leiden 2004) Essentie: •
•
Saldering: Wanneer een toename van de concentratie in het ene deel van het invloedsgebied wordt weggestreept tegen een afname van de concentratie elders binnen het invloedsgebied, is sprake van een saldering sub b (nu Wm art. 5.16 lid 1 onder b sub 2). Zichtjaren: Bij een luchtkwaliteitsonderzoek moet niet alleen gekeken worden naar het jaar van openstelling maar ook naar de jaren nadien.
Toetsingskader: Besluit luchtkwaliteit 2005 Betreft: Besluit van de Minister van VenW, in overeenstemming met de Minister van VROM, tot vaststelling van het tracébesluit ‘A4 Burgerveen-Leiden 2004' Relevante overwegingen: 2.27. Vast staat dat in dit geval na de wegverbreding, ook als wordt uitgegaan van een maximum snelheid van 80 km/uur, in ieder geval wat betreft NO2, in 2012 en 2020, nieuwe normoverschrijdingen zullen optreden op plaatsen waar dit in de autonome ontwikkeling niet het geval is. Gelet op de wijze van rapporteren van de gevolgen voor de concentratie van PM10, kan niet worden uitgesloten dat voor PM10 hetzelfde geldt. Gelet hierop heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat wordt voldaan aan artikel 7, derde lid, aanhef en onder a, van het Blk 2005. Om tot deze conclusie te komen heeft hij immers een
Jurisprudentie
InfoMil | 83
toename van de concentratie in het ene deel van het invloedsgebied weggestreept tegen een afname van de concentratie elders binnen het invloedsgebied. In de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2006, nr. 200507481/1 is echter al geoordeeld dat de opvatting, dat voor het bepalen of de concentratie van een stof verbetert of ten minste gelijk blijft een toename van deze concentratie in het ene deel van het invloedsgebied kan worden weggestreept tegen een afname van de concentratie elders binnen het invloedsgebied, onjuist is. Anders dan verweerder betoogt, maakt het feit dat de toe- en afname van de concentraties zich binnen het zelfde plangebied voordoen, dit niet anders. Ook indien een verslechtering op de ene locatie wordt gecompenseerd met een verbetering op een andere locatie binnen een zelfde plangebied is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 7, derde lid, onder a, van het Blk 2005, maar is artikel 7, derde lid, onder b van het Blk 2005 van toepassing. Nu verweerder zich in het bestreden besluit en ook nog ter zitting uitdrukkelijk op het standpunt heeft gesteld dat het bestreden besluit doorgang kan vinden omdat wordt voldaan aan artikel 7, derde lid, aanhef en onder a, van het Blk 2005, moet worden geconcludeerd dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. 2.28. Voorts is ten onrechte alleen een vergelijking gemaakt van de concentraties van luchtverontreinigende stoffen in het beoogde jaar van openstelling 2012 met de autonome ontwikkeling. De verplichtingen uit het Blk 2005 gelden echter ook nog daarna. Anders dan verweerder ter zitting heeft betoogd, kan derhalve niet worden volstaan met luchtkwaliteitsonderzoeken die alleen inzicht geven in de concentraties luchtverontreinigende stoffen in het beoogde realisatiejaar. Dit kan ook worden afgeleid uit de Handreiking Saldering luchtkwaliteit van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Daarbij komt dat uit artikel 18 van de Tracéwet volgt dat het tracébesluit in uitvoering kan worden genomen tot uiterlijk tien jaar na het tijdstip waarop het onherroepelijk is geworden. Ook hieruit volgt dat niet kan worden volstaan met onderzoeken die alleen inzicht geven in de luchtkwaliteit in het beoogde jaar van openstelling. De stelling van verweerder, dat de verkeersintensiteiten in de autonome ontwikkeling na 2012 niet veranderen, omdat in dat jaar de maximale capaciteit van de weg over de gehele dag al is bereikt, acht de Afdeling voorts niet aannemelijk. Blijkens de stukken gaat verweerder immers zelf bij drie rijstroken uit van een toename van de verkeersintensiteit van 31% in de periode 2003 en 2012 en van 64% in de periode 2003 en 2020. Ook indien de stelling van verweerder juist is, kan volgens het deskundigenbericht echter niet worden uitgesloten dat de luchtkwaliteit in 2020 na wegverbreding, als gevolg van de afnemende emissie van motorvoertuigen die zich ook voordoet in de autonome ontwikkeling, slechter zal zijn dan in de autonome ontwikkeling. Uit het vorenstaande volgt dat het luchtkwaliteitsonderzoek in zoverre onvolledig is, zodat het bestreden besluit in zoverre onzorgvuldig is voorbereid.
RvS-nummer:
200602152/1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
25 juli 2007
ABRvS 200702844/1, 6 februari 2008 (Vrijstelling en bouwvergunning, Venray) Essentie: Bij projectsaldering dienen voldoende waarborgen getroffen te worden voor de uitvoering van de met het plan samenhangende maatregelen.
Jurisprudentie
InfoMil | 84
Toetsingskader: Besluit luchtkwaliteit 2005 Betreft: Besluit van gemeente Venray (B&W) tot verlening van vrijstelling en bouwvergunning voor het oprichten van vier gebouwen voor perifere detailhandelvestiging met bijbehorende infrastructuur Relevante overwegingen: 2.3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld (uitspraak van 28 juni 2006 in zaak nr. 200504616/1) volgt uit artikel 7, derde lid, onder b, van het Blk 2005 dat van toepassing van die bepaling slechts sprake kan zijn bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof. Om te kunnen vaststellen of aan die voorwaarde is voldaan moet inzicht bestaan in de concentraties van de stof ter plaatse en de verbetering die daar tegenover wordt gesteld. Vervolgens moet om te kunnen beoordelen of kan worden gesproken van een per saldo verbetering van de luchtkwaliteit, worden bezien welk gewicht aan de verslechtering en de verbetering toekomt. Daarbij dient naast de concentratie in elk geval ook inzicht te bestaan in het gebied waarvoor een overschrijding is vastgesteld, het gebied waarop de verbetering betrekking heeft en het aantal blootgestelden dat door de verslechtering en de verbetering wordt geraakt. Voorts dient duidelijkheid te bestaan over het tijdstip waarop, of de termijn waarbinnen, de samenhangende maatregel wordt uitgevoerd en dienen waarborgen te worden getroffen opdat die maatregel daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Daarmee is niet uitgesloten dat ook andere factoren van belang kunnen zijn bij de weging van de verslechtering en verbetering. 2.3.3 [...] Het besluit van 11 april 2006, noch de notitie luchtkwaliteit, bevatten een beschrijving van de toename en de vermindering van de concentratie in het salderingsgebied van de hier relevante stoffen stikstofoxide en zwevende deeltjes (PM10). Een beschrijving van de autonome situatie die daarbij als uitgangspunt is genomen, ontbreekt eveneens. Voorts blijkt uit de aan het besluit van 11 april 2006 mede ten grondslag gelegde notitie luchtkwaliteit niet dat de situatie ter plaatse van de doorsteek is onderzocht. Verder ontbreken overwegingen met betrekking tot de wijze waarop bij de vaststelling van de maatregel rekening is gehouden met het aantal mensen dat wordt blootgesteld aan een toename of vermindering van de concentratie van de relevante stoffen. Evenmin bevat het besluit een motivering met betrekking tot het tijdstip waarop of de termijn waarbinnen de maatregelen worden uitgevoerd en de waarborgen die getroffen worden, opdat die uitvoering verzekerd is. Gelet op deze tekortkomingen heeft de rechtbank op goede gronden overwogen dat onvoldoende is onderzocht of, uitgaande van de doorsteek als samenhangende maatregel, per saldo sprake is van een verbetering van de luchtkwaliteit als bedoeld in artikel 7, derde lid, onder b, van het Blk 2005.
RvS-nummer:
200702844/1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
6 februari 2008
Jurisprudentie overgangsrecht Blk2005 - Wm Op deze pagina staat relevante jurisprudentie over luchtkwaliteit, deelonderwerp overgangsrecht Blk2005 - Wet milieubeheer.
ABRvS 200805786/1/R1, 16 september 2009 (Bestemmingsplan Amstelveen Noord-West)
Jurisprudentie
InfoMil | 85
Essentie: Overgangsrecht luchtkwaliteit: voor een bestemmingsplan dat ná 15 november 2007 wordt vastgesteld, vormt de Wet milieubeheer het toetsingskader. Dit geldt ook voor het daarop volgende goedkeuringsbesluit van de provincie. Toetsingskader: Wet milieubeheer (titel 5.2) Betreft: Goedkeuringsbesluit van provincie Noord-Holland (GS) over het bestemmingsplan ‘Amstelveen Noord-West'van de gemeente Amstelveen Relevante overwegingen: 2.8.3. Op 15 november 2007 is de wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteiteisen) in werking getreden. Bij deze wet is het Blk 2005 ingetrokken. Ingevolge artikel V, voor zover thans aan de orde, van deze wet zijn titel 5.2 van de Wet milieubeheer en bijlage 2 van die wet en de op titel 5.2 berustende bepalingen niet van toepassing op een vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet met toepassing van artikel 7 van het Blk 2005 vastgesteld besluit. Het plan is vastgesteld na 15 november 2007 en derhalve is titel 5.2 en de daarbij behorende regelgeving van toepassing. 2.8.4. De Afdeling stelt vast dat het college bij het nemen van het besluit omtrent goedkeuring, op basis van het rapport van 10 mei 2007, ten onrechte is uitgegaan van de toepasselijkheid van het Blk 2005 in plaats van de Wet milieubeheer. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel V van de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen).
RvS-nummer:
200805786/1/R1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
16 september 2009
ABRvS 200808579/1/R1, 27 januari 2010 (Bestemmingsplan Overteylingen) Essentie: •
•
Het bevoegd gezag mocht zich bij de besluitvorming niet op het luchtkwaliteitsonderzoek baseren. Het bevoegd gezag kon de flinke verschillen in verkeersintensiteiten in twee luchtkwaliteitsrapporten niet verklaren, en daarom is het niet uitgesloten dat het onderzoek gebaseerd is op onjuiste uitgangspunten. Overgangsrecht luchtkwaliteit: op een ontwerpplan dat vóór 15 november 2007 ter inzage is gelegd is het Besluit luchtkwaliteit 2005 van toepassing, maar als dat plan vervolgens ná 15 november 2007 wordt vastgesteld, dan gelden daarop de bepalingen uit de Wet milieubeheer.
Toetsingskader: Wet milieubeheer (titel 5.2) Betreft: Goedkeuringsbesluit van provincie Zuid-Holland (GS) over het bestemmingsplan ‘Overteylingen' van de gemeente Teylingen
Jurisprudentie
InfoMil | 86
Relevante overwegingen: 2.16. BBNS en [appellant sub 2 A] stellen in beroep voorts wat betreft de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit onder meer dat er verschillen zijn in de verhoudingen licht verkeer, middelzwaar verkeer en zwaar verkeer die zijn gehanteerd in het luchtkwaliteitsonderzoek dat ten grondslag heeft gelegen aan het plan en in het Rapport Luchtkwaliteit 2006 gemeente Teylingen van de milieudienst WestHolland (hierna: het Rapport Luchtkwaliteit 2006). Voorts is in het Rapport Luchtkwaliteit 2006 uitgegaan van hogere verkeersintensiteiten op de Teijlingerlaan, aldus BBNS en [appellant sub 2 A]. 2.16.1. Onweersproken is dat voornoemde verschillen wat betreft de Teijlingerlaan/Hoofdstraat bestaan en dat in het luchtkwaliteitsonderzoek dat ten grondslag heeft gelegen aan het plan is uitgegaan van meer licht verkeer dan in het Rapport Luchtkwaliteit 2006. Voorts staat vast dat dit laatste rapport dateert van 27 september 2007, derhalve ook van voor de vaststelling van het plan, zodat zowel de raad als het college dit bij de besluitvorming behoorde te betrekken. In de stukken noch ter zitting heeft de raad of het college een verklaring gegeven voor deze verschillen. Gelet op het feit dat de emissies van vrachtverkeer veel groter zijn dan de emissies van personenauto's en het verschil in verkeersintensiteiten op de Teijlingerlaan meer dan een factor twee bedraagt, is de Afdeling van oordeel dat niet is uitgesloten dat het luchtkwaliteitsonderzoek in zoverre niet berust op juiste uitgangspunten. De enkele niet nader onderbouwde stelling van het college dat de verschillen zo klein zijn dat deze niet relevant zijn voor de uitkomsten van het onderzoek, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Hetzelfde geldt voor de stelling van het college dat het Rapport Luchtkwaliteit 2006, dat niet is meegenomen in het deskundigenbericht, in het kader van een eventueel vast te stellen saneringsplan is opgesteld. Gelet hierop heeft het college zich bij zijn aanname dat wordt voldaan aan de grenswaarden ten onrechte gebaseerd op het luchtkwaliteitsonderzoek dat ten grondslag heeft gelegen aan het plan. Daarbij komt dat op 15 november 2007 de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking is getreden. Bij deze wet is het Besluit luchtkwaliteit 2005 ingetrokken. Ingevolge artikel V, voor zover thans aan de orde, van deze wet zijn titel 5.2 van de Wet milieubeheer en bijlage 2 van die wet en de op titel 5.2 berustende bepalingen niet van toepassing op een vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet met toepassing van artikel 7 van het Besluit luchtkwaliteit 2005 vastgesteld besluit. Het plan is vastgesteld na 15 november 2007 en derhalve is titel 5.2 en de daarbij behorende regelgeving van toepassing. Anders dan het college betoogt, hebben de in artikel V opgenomen woorden "of ontwerpbesluit" uitsluitend betekenis in de fase tussen ontwerpbesluit en vaststelling van een besluit. Op een ontwerpplan dat voor de inwerkingtreding van de wet ter inzage is gelegd is het Besluit luchtkwaliteit 2005 van toepassing, terwijl op de vaststelling van een plan, als deze na de inwerkingtreding van de wet heeft plaatsgevonden, de bepalingen uit de Wet milieubeheer van toepassing zijn. Het college heeft dit niet onderkend, aangezien het is uitgegaan van de toepasselijkheid van het Besluit luchtkwaliteit 2005 op het plan.
RvS-nummer:
200808579/1/R1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
27 januari 2010
ABRvS 200903668/1/R3, 1 december 2010 (Bestemmingsplan De
Jurisprudentie
InfoMil | 87
Zwaaikom, Oosterhout) Essentie: •
•
Overgangsrecht luchtkwaliteit: op het goedkeuringsbesluit dat ná 15 november 2007 is genomen is het Besluit luchtkwaliteit 2005 van toepassing, indien het onderliggende bestemmingsplan ten tijde van het Besluit luchtkwaliteit 2005 is vastgesteld. Bij het goedkeuringsbesluit moet de provincie actuele relevante feiten en omstandigheden meenemen; daarom mocht zij zich baseren op rekenresultaten die verkregen waren met een actuelere versie van het CAR-II-model dan ten tijde van de vaststelling van het bestemmingplan beschikbaar was.
Toetsingskader: Besluit luchtkwaliteit 2005 Betreft: Goedkeuringsbesluit van provincie Noord-Brabant over het bestemmingsplan ‘De Zwaaikom' van de gemeente Oosterhout Relevante overwegingen: 2.15.1. Ingevolge artikel V, voor zover thans van belang, van de Wijzigingswet zijn titel 5.2 van de Wet milieubeheer, bijlage 2 van die wet en de op titel 5.2 berustende bepalingen niet van toepassing op een vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet met toepassing van artikel 7 van het Blk 2005 vastgesteld besluit. Ingevolge artikel VI is met ingang van 15 november 2007 het Blk 2005 ingetrokken, met dien verstande dat de artikelen van het Blk 2005 zoals deze ten tijde van de intrekking golden van toepassing blijven op een voor de datum van intrekking van het Blk 2005 met toepassing van artikel 7 van het Blk 2005 vastgesteld besluit. Het bestemmingsplan is op 20 september 2005 vastgesteld, zodat het Blk 2005 hierop van toepassing is en in het geluid- en luchtrapport terecht aan het Blk 2005 is getoetst. 2.15.2. Het feit dat voor de regelgeving als peildatum september 2005 geldt, brengt echter niet mee dat voor de berekening van de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit versie 4.0 van het CAR-II-model gebruikt had moeten worden. Het CAR-II-model is geen regelgeving waarvoor overgangsrechtelijke bepalingen gelden, maar een rekenmodel. De versiewijziging betreft geen wijziging van dit model, maar een aanpassing van de in het rekenmodel gehanteerde emissieparameters en achtergrondconcentraties aan de nieuwste metingen, inzichten en prognoses. Omdat het college de relevante feiten en omstandigheden die zich voordoen tot het moment van het nemen van het besluit bij de besluitvorming dient te betrekken, faalt het betoog dat het besluit niet mocht worden gebaseerd op het geluid- en luchtrapport op de grond dat daarin gebruik is gemaakt van versie 7.0 van het CAR-II-model. Verwante rechtsoverwegingen staan bijvoorbeeld in: ABRvS 200803060/1/R2, 24 juni 2009 (Bestemmingsplan De Nieuwe Bijlmer) 1. Bij besluit van 19 februari 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de stadsdeelraad van het stadsdeel AmsterdamZuidoost van de gemeente Amsterdam (hierna: de stadsdeelraad) bij besluit van 26 juni 2007 vastgestelde bestemmingsplan "De Nieuwe Bijlmer" (hierna: het plan). 2.7.2. Op 15 november 2007 is de wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. Bij deze wet is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: Blk 2005) ingetrokken. Ingevolge artikel V, van die wet, voor zover thans van belang, zijn titel 5.2 van de Wet milieubeheer,
Jurisprudentie
InfoMil | 88
bijlage 2 van die wet en de op titel 5.2 berustende bepalingen niet van toepassing op een voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet met toepassing van artikel 7 van het Blk 2005 vastgesteld besluit of ontwerpbesluit, noch op ter uitvoering daarvan strekkende besluiten, overige rechtshandelingen en feitelijke handelingen. Nu het onderhavige bestemmingsplan is vastgesteld op 26 juni 2007, derhalve vóór de inwerkingtreding van vorenbedoelde wet, is het Blk 2005 in dit geval van toepassing.
RvS-nummer:
200903668/1/R3
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
1 december 2010
ABRvS 200703634/1, 29 april 2008 (Uitbreiding kantoorgebouw, Zeist) Essentie: • • •
Indien een specifieke versie van een rekenmethode (‘rekenhart') is goedgekeurd, mag ook een daarop gebaseerd rekenprogramma worden gebruikt voor luchtkwaliteitsberekeningen. Overgangsrecht luchtkwaliteit: op een besluit op bezwaar dat ná 15 november 2007 wordt genomen, is onmiddellijk de Wet milieubeheer van toepassing. Overgangsrecht luchtkwaliteit: de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit worden in stand gehouden, omdat de grenswaarden onder het Besluit luchtkwaliteit 2005 en onder de Wet milieubeheer gelijk zijn.
Toetsingskader: Wet milieubeheer (titel 5.2) Betreft: Besluit van gemeente Zeist (B&W) tot verlening van vrijstelling en bouwvergunning eerste fase voor het uitbreiden van het bestaande kantoorgebouw, inclusief bedrijfsrestaurant en parkeerkelder Relevante overwegingen: 2.9.2. Zoals uit de stukken is gebleken en door het college ter zitting is toegelicht, is het programma Geostacks, dat is ontwikkeld door DGMR, gebaseerd op de rekenmethode Stacks+. Op 21 februari 2007 is door de minister de rekenmethode Stacks+ versie 2006.4 van KEMA goedgekeurd. In het Meet- en rekenvoorschrift is geen afzonderlijk goedkeuringsvereiste voor rekenprogramma's opgenomen. Het programma Geostacks, waarin de goedgekeurde rekenmethode Stacks+ versie 2006.4 van KEMA is opgenomen, kan dan ook worden geacht te voldoen aan het bepaalde in het Meet- en rekenvoorschrift. 2.9.3. Gebleken is evenwel dat bij het onderzoek dat heeft geleid tot het rapport van de Milieudienst van februari en april 2007 gebruik is gemaakt van het programma Geostacks met een versie van de rekenmethode Stacks+ die niet door de minister was goedgekeurd. Het college had zijn oordeel dat wordt voldaan aan de normen voor luchtkwaliteit als bedoeld in het Blk 2005 in het besluit van 24 mei 2007 dan ook niet op deze rapporten mogen baseren. In het rapport van juli 2007, dat is gebaseerd op een onderzoek waarin gebruik is gemaakt van het programma Geostacks met een goedgekeurde versie van de rekenmethode Stacks+, wordt evenwel tot dezelfde conclusies gekomen als in het rapport van februari 2007. Om die reden zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 24 mei 2007 gegrond verklaren en dit besluit vernietigen, doch wordt aanleiding gezien om de rechtsgevolgen daarvan in stand laten. Daartoe neemt de Afdeling in aanmerking dat gelet op het vorenstaande geen grond bestaat
Jurisprudentie
InfoMil | 89
voor het oordeel dat het bouwplan niet voldoet aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en zwevende deeltjes (PM10) zoals neergelegd in het Blk 2005. Op 15 november 2007 is in werking getreden de wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) (Stb. 2007, 434), die het Blk 2005 vervangt. De Afdeling stelt vast dat deze wet onmiddellijke werking heeft. Nu in deze wet dezelfde grenswaarden voor stikstofdioxide en zwevende deeltjes (PM10) als in het Blk 2005 worden gesteld, kan het bouwplan gelet op het vorenstaande evenmin in strijd met de thans van toepassing zijnde luchtkwaliteitseisen in de Wet milieubeheer worden geacht. Verwante rechtsoverwegingen (overgangsrecht) staan bijvoorbeeld in: ABRvS 200706308/1, 2 juli 2008 (Vrijstelling Stadsdeel Zuidoost) 2.7.1. In het besluit op bezwaar van 11 maart 2008 heeft het dagelijks bestuur zich onder verwijzing naar het IBA-rapport van 20 april 2007 op het standpunt gesteld dat de vrijstelling in overeenstemming met het Blk 2005 is verleend. Nu ten tijde van het besluit op bezwaar van 11 maart 2008 de wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) reeds in werking was getreden en deze wet, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 april 2008 in zaak nr. 200703634/1), onmiddellijke werking heeft, heeft het dagelijks bestuur ten onrechte het project waarvoor vrijstelling is verleend beoordeeld aan de hand van de in het Blk 2005 opgenomen luchtkwaliteiteisen. Het beroep van de vereniging tegen het besluit van 11 maart 2008 dient vanwege het vorenstaande gegrond te worden verklaard en dit besluit dient te worden vernietigd. Nu in bijlage 2 van de Wet milieubeheer dezelfde grenswaarden voor stikstofdioxide en zwevende deeltjes (PM10) als in het Blk 2005 worden gesteld, is er echter reden om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te onderzoeken of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven. [...] 2.7.2.5. Uit het aan het besluit op bezwaar van 11 maart 2008 ten grondslag gelegde IBA-rapport van 20 april 2007 blijkt dat bij de voor het project van belang zijnde meetpunten, de wegnummers 7 en 23, in de referentiejaren aan de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden voor de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide en zwevende deeltjes alsmede aan de (vierentwintig-) uurgemiddelde concentratie stikstofdioxide en zwevende deeltjes (PM10) wordt voldaan. Uit het IBArapport van 7 maart 2008 volgt dat, ook indien de verkeersintensiteit op de ventwegen bij de berekening wordt betrokken, wordt voldaan aan de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden. In het IBA-rapport van 20 april 2007 is vermeld dat bij de berekeningen van de jaargemiddelde concentratie en de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie zwevende deeltjes (PM10) een correctie van zes dagen heeft plaatsgevonden voor de concentratie zeezout in de lucht. Ook in het IBA-rapport van 7 maart 2008 heeft de zogenoemde zeezoutcorrectie plaatsgevonden. Uit de in beide IBA-rapportages weergegeven berekeningsresultaten blijkt dat de berekende concentraties op de voor het project van belang zijnde meetpunten en in de referentiejaren ook zonder het betrekken van de zogenoemde zeezoutcorrectie in de berekeningen, niet tot een overschrijding van de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM10) zou leiden. Daarom behoeft het standpunt van de vereniging dat de correctie niet zou mogen worden toegepast wegens strijd met de Richtlijn, geen bespreking. In hetgeen de vereniging heeft aangevoerd bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de luchtkwaliteit aan het verlenen van vrijstelling voor het project in de weg staat. 2.7.2.6. Uit het voorgaande volgt dat de gevolgen van het project voor de luchtkwaliteit geen belemmering vormen om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. ABRvS 200801713/1, 19 november 2008 (Hout- en groenafvalversnippering Overijssel) 2.10.2. Op 15 november 2007 is de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer
Jurisprudentie
InfoMil | 90
(luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. Bij deze wet is het Besluit luchtkwaliteit 2005 ingetrokken en is titel 5.2 van de Wet milieubeheer over luchtkwaliteitseisen in werking getreden. Uit het overgangsrecht van de wet van 11 oktober 2007 volgt dat deze wet van toepassing is op het besluit omdat dit is genomen na inwerkingtreding van deze wet. 2.10.3. Aangezien in het bestreden besluit het Besluit luchtkwaliteit 2005 als toetsingskader is gehanteerd, is het besluit in strijd met titel 5.2 van de Wet milieubeheer. 2.12. De Afdeling ziet aanleiding te beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in stand kunnen worden gelaten. [...] 2.12.2. De Afdeling stelt vast dat deze in bijlage 2 bij de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden gelijk zijn aan de tot 15 november 2007 ingevolge het Besluit luchtkwaliteit 2005 geldende grenswaarden. 2.12.3. Naar het oordeel van de Afdeling is, gegeven het aantal vervoersbewegingen van en naar de inrichting, en de tijd per dag dat de shredder en de shovel in werking zijn, aannemelijk, dat de bijdrage van de inrichting aan de jaargemiddelde en de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie zwevende deeltjes, zodanig beperkt is dat dit niet tot overschrijding leidt van de met de normen uit het Besluit luchtkwaliteit 2005 overeenkomen normen uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Daarom heeft het college geen aanleiding hoeven zien nader onderzoek te verrichten. De Afdeling zal daarom bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. ABRvS 200906467/1/R2, 14 juli 2010 (Wijzigingsplan Dronten) 2.5. Met betrekking tot de luchtkwaliteit overweegt de Afdeling dat op 15 november 2007 de wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking is getreden. Bij deze wet is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: het Blk 2005) ingetrokken. Ingevolge artikel V, voor zover thans van belang, zijn titel 5.2 van de Wet milieubeheer, bijlage 2 van die wet en de op titel 5.2 berustende bepalingen niet van toepassing op een voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet met toepassing van artikel 7 van het Blk 2005 vastgesteld besluit noch op ter uitvoering daarvan strekkende besluiten. Het wijzigingsplan, vastgesteld op 31 maart 2009, strekt ter uitvoering van een met toepassing van artikel 7 van het Blk 2005 vastgesteld besluit, zodat het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: Blk 2005) van toepassing blijft. Blijkens de plantoelichting is het college niet uitgegaan van de toepasselijkheid van het Blk 2005. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel V van de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen). Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. 2.5.1. De Afdeling ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand te laten. Hiertoe overweegt zij dat uit de weergave van het luchtkwaliteitsonderzoek in de plantoelichting blijkt dat aan de grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM10) en stikstofdioxide, zoals deze gelden ingevolge het Blk 2005, wordt voldaan. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat aan het luchtkwaliteitsonderzoek gebreken kleven. De conclusie is dat wordt voldaan aan het Blk 2005.
Jurisprudentie
InfoMil | 91
RvS-nummer:
200703634/1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
29 april 2008
ABRvS 200900558/1/R1, 9 juni 2010 (Uitwerkingsplan ‘VeenwegzoneNoord’, Den Haag) Essentie: Overgangsrecht luchtkwaliteit: omdat het moederplan vóór het Besluit luchtkwaliteit 2005 is vastgesteld en goedgekeurd, is het Besluit luchtkwaliteit 2005 niet van toepassing op het uitwerkingsplan. Evenmin is artikel 5.16 van de Wm van toepassing, want de vaststelling van een uitwerkingsplan staat niet in de limitatieve opsomming van artikel 5.16 lid 2 Wm. Toetsingskader: Wet milieubeheer (artikel 5.16) Betreft: Goedkeuringsbesluit van provincie Zuid-Holland (GS) over het uitwerkingsplan 'VeenwegzoneNoord' van de gemeente Den Haag Relevante overwegingen: 2.3. Het plan voorziet in de bouw van zeventien woningen, waaronder negen dijkwoningen met bijbehorende groen-, water- en verkeersvoorzieningen. Het plan is een uitwerking van het bestemmingsplan ‘Leidschenveen', vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Leidschendam bij besluit van 25 november 1996 en goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten bij besluit van 24 juni 1997 (hierna: het bestemmingsplan). 2.8.2. Op 15 november 2007 is de wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteiteisen) in werking getreden. Bij deze wet is het Blk 2005 ingetrokken. Ingevolge artikel V, voor zover thans van belang, zijn titel 5.2 van de Wet milieubeheer, bijlage 2 van die wet en de op titel 5.2 berustende bepalingen niet van toepassing op een voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet met toepassing van artikel 7 van het Blk 2005 vastgesteld besluit noch op ter uitvoering daarvan strekkende besluiten. Het uitwerkingsplan strekt niet ter uitvoering van een met toepassing van artikel 7 van het Blk 2005 vastgesteld besluit, nu het bestemmingsplan is vastgesteld bij besluit van 25 november 1996 en goedgekeurd bij besluit van 24 juni 1997, derhalve voor de inwerkingtreding van het Blk 2005 per 4 mei 2005. Gelet hierop is titel 5.2 van de Wet milieubeheer en de daarbij behorende regelgeving van toepassing. Artikel 5.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer biedt een kader voor de beoordeling van de gevolgen voor de luchtkwaliteit voor de uitoefening of de toepassing van de in het tweede lid van dit artikel opgesomde bevoegdheden en wettelijke voorschriften. Vast staat dat in het tweede lid van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer geen bevoegdheden en wettelijke voorschriften zijn opgenomen die thans aan de orde zijn, namelijk de vaststelling van een uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 11 van de WRO. Derhalve is artikel 5.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer in dit geval niet van toepassing en staat het derhalve niet aan goedkeuring van het uitwerkingsplan in de weg.
RvS-nummer:
Jurisprudentie
200900558/1/R1
InfoMil | 92
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
9 juni 2010
ABRvS 200909101/1/R1, 29 september 2010 (Uitwerkingsplan schoolkavel, Ouder-Amstel) Essentie: • •
Geen strijd met een goede ruimtelijke ordening; het bevoegd gezag had zich in redelijkheid op zijn standpunten kunnen stellen. Overgangsrecht luchtkwaliteit: omdat het moederplan ten tijde van het Besluit luchtkwaliteit 2005 is vastgesteld, is op het uitwerkingsplan en de goedkeuring daarvan het Besluit luchtkwaliteit 2005 van toepassing.
Toetsingskader: Besluit luchtkwaliteit 2005 Betreft: Goedkeuringsbesluit van provincie Noord-Holland (GS) over het uitwerkingsplan ‘Bestemmingsplan Ouderkerk Zuid 2006, Uitwerking schoolkavel' van de gemeente Ouder-Amstel Relevante overwegingen: 2.6. Niet in geding is dat het voorliggende uitwerkingsplan in overeenstemming is met de uitwerkingsregels opgenomen in het bestemmingsplan "Ouderkerk Zuid 2006". Het feit dat aan de voornoemde regels is voldaan, laat de plicht van het college van gedeputeerde staten onverlet om in de besluitvorming omtrent de goedkeuring van het uitwerkingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, de voorliggende uitwerking gerechtvaardigd is. 2.7. Op 15 november 2007 is de wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteiteisen) in werking getreden. Bij deze wet is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: het Blk 2005) ingetrokken. Ingevolge artikel V, voor zover thans van belang, zijn titel 5.2 van de Wet milieubeheer, bijlage 2 van die wet en de op titel 5.2 berustende bepalingen niet van toepassing op een voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet met toepassing van artikel 7 van het Blk 2005 vastgesteld besluit, noch op ter uitvoering daarvan strekkende besluiten. Het uitwerkingsplan moet worden beschouwd als een gedeeltelijke herziening van een eerder uitwerkingsplan, dat strekt ter uitvoering van een met toepassing van artikel 7 van het Blk 2005 vastgesteld besluit, nu het bestemmingsplan is vastgesteld bij besluit van 15 juni 2006 en goedgekeurd bij besluit van 18 februari 2007. Derhalve brengt het voormelde overgangsrecht met zich dat het Blk 2005 in dit geval van toepassing is. [...] 2.7.6. Ten aanzien van de door stichting BONS overlegde stukken over mogelijke gezondheidsschade bij kinderen overweegt de Afdeling dat deze stukken, wat daar ook van zij, vooralsnog niet hebben geleid tot aanpassing van de wettelijke normen. Verder overweegt de Afdeling dat het college van burgemeester en wethouders onweersproken heeft gesteld dat een schoolgebouw wenselijk is omdat de Jan Hekmanschool, waarvoor het schoolgebouw is bedoeld, al zeven jaar verspreid is over drie verschillende locaties die ver van elkaar zijn afgelegen. Een deel van de school is gehuisvest in noodgebouwen die bouwkundig in zeer slechte staat verkeren. Voorts heeft het college van burgemeester en wethouders ter zitting onweersproken verklaard dat ook de hiervoor genoemde locaties in de nabijheid van rijkswegen zijn gelegen.
Jurisprudentie
InfoMil | 93
Gelet op het voorgaande heeft het college van gedeputeerde staten in het onderhavige geval in redelijkheid een doorslaggevend gewicht kunnen toekennen aan het belang van een schoolgebouw op de in geding zijnde gronden. Ten aanzien van het betoog dat ten onrechte geen grondig onderzoek is verricht naar alternatieve locaties overweegt de Afdeling dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het uitwerkingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Het college van gedeputeerde staten heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
RvS-nummer:
200909101/1/R1
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
29 september 2010
ABRvS 200908373/1/R2, 8 december 2010 (Wijzigingsplan Lunteren) Essentie: Overgangsrecht luchtkwaliteit: omdat het moederplan vóór het Besluit luchtkwaliteit 2005 is vastgesteld en goedgekeurd, is het Besluit luchtkwaliteit 2005 niet van toepassing op het wijzigingsplan. Evenmin is artikel 5.16 van de Wm van toepassing, want de vaststelling van een wijzigingsplan staat niet in de limitatieve opsomming van artikel 5.16 lid 2 Wm. Toetsingskader: Wet milieubeheer (artikel 5.16) Betreft: Goedkeuringsbesluit van provincie Gelderland (GS) over het wijzigingsplan ‘Agrarisch Buitengebied Omgeving Barneveldseweg 17 te Lunteren' van de gemeente Ede Relevante overwegingen: 2.8.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 juni 2010 in zaak nr. 200900558/1/R1) is op 15 november 2007 de wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteiteisen) in werking getreden. Bij deze wet is het Blk 2005 ingetrokken. Ingevolge artikel V van deze wet zijn, voor zover thans van belang, titel 5.2 van de Wet milieubeheer, bijlage 2 van die wet en de op titel 5.2 berustende bepalingen niet van toepassing op een voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet met toepassing van artikel 7 van het Blk 2005 vastgesteld besluit noch op ter uitvoering daarvan strekkende besluiten. Het wijzigingsplan strekt niet ter uitvoering van een met toepassing van artikel 7 van het Blk 2005 vastgesteld besluit, nu het bestemmingsplan is vastgesteld bij besluit van 19 december 2002 en goedgekeurd bij besluit van 14 september 2004, derhalve voor de inwerkingtreding van het Blk 2005 per 4 mei 2005. Gelet hierop is titel 5.2 van de Wet milieubeheer en de daarbij behorende regelgeving van toepassing. Artikel 5.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer biedt een kader voor de beoordeling van de gevolgen voor de luchtkwaliteit voor de uitoefening of de toepassing van de in het tweede lid van dit artikel opgesomde bevoegdheden en wettelijke voorschriften. Vast staat dat in het tweede lid van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer geen bevoegdheden en wettelijke voorschriften zijn opgenomen die thans aan de orde zijn, namelijk de vaststelling van een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 11 van de WRO.
Jurisprudentie
InfoMil | 94
Derhalve is artikel 5.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer in dit geval niet van toepassing. Deze bepaling staat dus evenmin aan goedkeuring van het plan in de weg.
RvS-nummer:
200908373/1/R2
Vindplaats:
www.raadvanstate.nl
Datum uitspraak:
8 december 2010
Jurisprudentie
InfoMil | 95
Colofon Bron: http://www.infomil.nl/onderwerpen/klimaatlucht/luchtkwaliteit/jurisprudentie-nieuw/ Datum: 18 oktober 2011 Dit is een publicatie van: InfoMil www.infomil.nl InfoMil is een opdracht van het ministerie van VROM en onderdeel van Agentschap NL Agentschap NL Juliana van Stolberglaan 3 Postbus 93114 | 2509 AC Den Haag T 088 - 6002 90 90 www.agentschapnl.nl Agentschap NL is een agentschap van het ministerie van Economische Zaken. Agentschap NL voert beleid uit voordiverse ministeries als het gaat om duurzaamheid, innovatie en internationaal. Agentschap NL is hèt aanspreekpunt voor bedrijven, kennisinstellingen en overheden. Voor informatie en advies, financiering, netwerken en wet- en regelgeving.