Calamiteitenplan Onderdeel Handboek Crisisbeheersing
Colofon In opdracht van:
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Samensteller(s):
Cluster Crisisbeheersing HHSK
Vaststelling:
Vastgesteld door Dijkgraaf en Hoogheemraden op 17 april 2012
Status:
Definitief
Versie:
1.4
Datum:
November 2015
Handboek Crisisbeheersing
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Inhoud
1
Inleiding ......................................................................................................... 3
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
Leeswijzer ........................................................................................................ 3 Definities van incident, calamiteit, ramp en crisis .................................................. 4 Doel van het Plan .............................................................................................. 5 Afbakening van het plan ..................................................................................... 6 Relatie met andere plannen ................................................................................ 6
2
Missie en Visie van HHSK................................................................................ 7
2.1 2.2
Missie .............................................................................................................. 7 Visie ................................................................................................................ 7
3
Taken HHSK algemeen ................................................................................... 8
3.1 3.2
Gebiedsbeschrijving ........................................................................................... 8 Zorg voor beheer watersysteem .......................................................................... 8
4
Wettelijk kader calamiteitenbestrijding en bevoegdheden ........................... 10
4.1 4.2 4.3
Wettelijk kader preparatiefase .......................................................................... 10 Wettelijk kader responsfase (bevoegdheden tijdens calamiteitenbestrijding) ........... 10 Afstemming over maatregelen en bevoegdheden ................................................. 12
5
Risicoprofiel ................................................................................................. 15
5.1 5.2 5.3 5.4
Organisatiebehoefte ......................................................................................... Begingebeurtenissen ........................................................................................ Calamiteitenbestrijdingsplannen en supplementen ............................................... Risicoanalyse (risico-diagram) ...........................................................................
6
Opschaling en alarmering ............................................................................. 17
6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6
Melding en alarmering...................................................................................... Interne opschaling ........................................................................................... Interne afschaling............................................................................................ Regionale opschaling algemene kolom ............................................................... Landelijke opschaling Waterkolom bij (dreigende) overstroming ............................ Landelijke opschaling bij droogte .......................................................................
7
Calamiteitenorganisatie ............................................................................... 25
7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6
Uitgangspunten ............................................................................................... Mensen .......................................................................................................... Middelen ........................................................................................................ Structuur ........................................................................................................ Mandaten ....................................................................................................... Continuïteit .....................................................................................................
8
Informatiemanagement................................................................................ 32
8.1 8.2
Ontwikkelingen in informatiemanagement .......................................................... 32 Netcentrisch werken ........................................................................................ 32
9
Risico en Crisiscommunicatie ....................................................................... 34
9.1
Risicocommunicatie ......................................................................................... 34
Calamiteitenplan
versie 1.4
1/47
15 15 15 16
17 17 19 19 21 22
25 26 27 28 30 31
Handboek Crisisbeheersing
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
9.2
Crisiscommunicatie .......................................................................................... 34
10
Nazorgfase ................................................................................................... 35
10.1 10.2 10.3 10.4 10.5 10.6
Herstel ........................................................................................................... Overdracht verantwoordelijkheden .................................................................... Zorg voor eigen personeel ................................................................................ Netwerkpartners ............................................................................................. Schadeafhandeling .......................................................................................... Evaluatie ........................................................................................................
11
Netwerkpartners .......................................................................................... 38
11.1 11.2 11.3 11.4
Relatie met andere draaiboeken en plannen ........................................................ Relevante netwerkpartners binnen de waterkolom ............................................... Relevante netwerkpartners binnen de algemene kolom ........................................ Overige relevante netwerkpartners ....................................................................
12
Borging kwaliteit calamiteitenorganisatie .................................................... 44
12.1 12.2 12.3 12.4
Kundige en goed opgeleide en geoefende medewerkers ....................................... Planvorming ................................................................................................... Goede samenwerking met de crisispartners ........................................................ Beheer en inrichting van de calamiteitenorganisatie .............................................
Calamiteitenplan
versie 1.4
2/47
35 36 36 36 36 37
38 39 40 43
44 45 46 47
Handboek Crisisbeheersing
1
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Inleiding
Voor u ligt het calamiteitenplan van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK). Dit plan beschrijft het optreden van HHSK bij incidenten en calamiteiten die zijn gerelateerd aan de taken van HHSK en die zich voordoen in het beheergebied. Op basis van de Waterwet, moeten waterschappen beschikken over een geoefende calamiteitenorganisatie, over calamiteiten(bestrijdings)plannen en moeten waterschappen samenwerken met de partners in de rampenbestrijding. In een calamiteiten(bestrijdings)plan staat onder meer welke maatregelen nodig zijn en welk materieel beschikbaar is als zich een calamiteit voordoet. Het denken in risico’s en scenario’s wordt steeds meer gemeengoed. Ook HHSK moet op een andere, nieuwe manier gaan kijken naar taken en mogelijk falen. De rampscenario’s die dit oplevert kunnen de besluitvorming in crisissituaties ondersteunen en de communicatie met de partners in de rampenbestrijding en met burgers verbeteren. De zorg van de overheid is gericht op de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu (artikel 21 van de Grondwet). Wezenlijk onderdeel van die zorg is de voorbereiding op en de bestrijding van calamiteiten. Alle activiteiten die worden ontplooid in het kader van een goede voorbereiding op en efficiënte bestrijding van calamiteiten worden bij HHSK samengebracht in een crisisbeheersingsysteem. De bundeling van de diverse activiteiten in één systeem zorgt ervoor dat de samenhang van de activiteiten wordt gewaarborgd en gecoördineerd. Het calamiteitenplan is het basisdocument van het crisisbeheersingsysteem van HHSK en biedt een kader voor het optreden bij calamiteiten en incidenten. Het calamiteitenplan is door het college van Dijkgraaf en Hoogheemraden vastgesteld ex artikel 5.29 Waterwet en artikel 5.3 van het Waterbesluit. 1.1
Leeswijzer
Het Calamiteitenplan is onderdeel van het Handboek Crisisbeheersing van HHSK (hierna: handboek).
Figuur 1. Mappenstructuur van het Handboek Crisisbeheersing
Calamiteitenplan
versie 1.4
3/47
Handboek Crisisbeheersing
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Het handboek biedt het kader voor het optreden van HHSK bij calamiteiten. Het handboek kent 4 abstractieniveaus: 1. Beleidsmatige uitgangspunten van de calamiteitenorganisatie, bedoeld om kaders te scheppen rond de manier waarop HHSK met calamiteiten omgaat; 2. Organisatorisch/ generiek deel met een beschrijving van de organisatorische structuur en alle generieke processen, die bij alle soorten calamiteiten vergelijkbaar zijn. Het calamiteitenplan kent een aantal supplementen zoals het juridisch kader, een werkwijzenbeschrijving calamiteitenorganisatie, een personeelslijst, een crisiscommunicatieplan en een basishulpverleningsplan. De doelgroep van het calamiteitenplan is alle leden van de calamiteitenorganisatie; 3. Calamiteitenbestrijdingsplannen: representatieve gebeurtenissen integraal bekeken. De calamiteitenbestrijdingsplannen zijn meer operationeel van aard en richten zich op de specifieke voorbereiding van HHSK op een aantal voorzienbare risico’s. De calamiteitenbestrijdingsplannen gaan op hoofdlijnen in op de (integrale) effecten, knelpunten en mogelijke maatregelen. Het is gericht op het geven van een goed integraal totaalbeeld en laat belangrijke dwarsverbanden zien. De doelgroep is vooral het Waterschaps Operationeel Team (WOT), maar dit hoofdonderdeel bevat ook belangrijke informatie voor de Waterschaps Actie Teams (WAT)en het Waterschaps BeleidsTeam (WBT). Het bestrijdingsplan is opgesteld op basis van een aantal representatieve scenario’s; 4. Operationele bijlagen: Elk bestrijdingsplan bevat bijlagen met inzetprocedures, bereikbaarheidslijsten en -indien relevant- uitwerkingen op objectniveau. Deze bijlagen zijn bedoeld voor handzaam gebruik tijdens calamiteiten. De beleidsmatige uitgangspunten en het organisatorisch/generieke deel worden beschreven in het voorliggende Calamiteitenplan. Beleidsmatig deel In het beleidsmatige deel worden de kaders gegeven waarbinnen HHSK incidenten en calamiteiten bestrijdt. Hoofdstuk 2: Missie, visie en doelstellingen van HHSK op het gebied van de calamiteitenbestrijding. Hoofdstuk 3: Een korte introductie voor welke taken HHSK staat en hoe het gebied er waterstaatkundig uitziet. Hoofdstuk 4: Weergave van de wettelijke kaders waarbinnen HHSK moet opereren. Hoofdstuk 5: Op basis van een aantal mogelijke scenario’s is uitgewerkt welke waterstaatkundige risico’s er zijn. Organisatorische deel In het organisatorische deel wordt beschreven op welke wijze HHSK de calamiteitenbestrijding heeft georganiseerd, welke faseringen worden toegepast en dergelijke: Hoofdstuk 6: interne-, de regionale en de landelijke opschalingscriteria; Hoofdstuk 7: de calamiteitenorganisatie: de indeling van die organisatie, de taken en verantwoordelijkheden; Hoofdstuk 8: de ontwikkelingen in informatiemanagement; Hoofdstuk 9: strategische uitgangspunten met betrekking tot de risico- en crisiscommunicatie; Hoofdstuk 10: activiteiten die na afloop van een calamiteit (mogelijk) moeten worden uitgevoerd; Hoofdstuk 11: het netwerk waarbinnen HHSK tijdens calamiteiten opereert; Hoofdstuk 12: beheer en evaluatie van het Handboek Crisisbeheersing, waaruit blijkt op welke wijze HHSK de kwaliteit van de calamiteitenorganisatie waarborgt; Bijlagen: Hierin zijn een afkortingenlijst en een verzendlijst opgenomen. 1.2
Definities van incident, calamiteit, ramp en crisis
De definities bepalen de verantwoordelijkheid van verschillende overheidsorganen. Aan de hand van de vraag of sprake is van een ramp of crisis, danwel uitsluitend sprake is van gevaar voor een waterstaatswerk, kan worden bepaald of de afhandeling van een (dreigende) calamiteit door HHSK, dan wel onder verantwoordelijkheid van de burgemeester of de voorzitter van de veiligheidsregio moet plaatsvinden. Wat is een incident? Er is geen officiële definitie van een incident. Toch wordt het woord regelmatig gebruikt. Van Dale noemt een incident 'een storend voorval'. Een incident is te omschrijven als een klein voorval of melding dat de kerntaken van HHSK raakt of dat de openbare orde in enige mate stoort. Een incident is redelijk eenvoudig en met beperkte inzet van middelen te herstellen. Een incident is minder ernstig dan een calamiteit en valt onder de dagelijkse werkzaamheden, routine of coördinatiefase 1 (coördinatiefase hierna te noemen ‘fase’). Een incident kan wel uitgroeien tot een calamiteit of crises en daarmee naar fase 2, 3 of 4. In geval van gevaar HHSK is in geval van gevaar en zolang de daardoor ontstane situatie het noodzakelijk maakt, bevoegd de maatregelen te treffen die hij nodig acht, zo nodig in afwijking van wettelijke voorschriften, met dien verstande dat hij geen maatregelen treft die in strijd zijn met de Grondwet of met internationaalrechtelijke verplichtingen (art. 5.30 Waterwet). Artikel 5.28 van de Waterwet geeft de volgende omschrijving van gevaar: ‘omstandigheden waaronder de goede staat van één of meer waterstaatswerken onmiddellijk en ernstig in het ongerede is of dreigt te geraken.’ Waterstaatswerken omvatten (art. 1.1 Waterwet): ‘oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk.’
Calamiteitenplan
versie 1.4
4/47
Handboek Crisisbeheersing
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Een calamiteit wordt binnen HHSK gedefinieerd als: 'Een gebeurtenis, al dan niet plotseling optredend, met zodanig (kans op) ernstige gevolgen voor waterkering, wegen, waterbeheersing en/of waterkwaliteit dat het noodzakelijk kan zijn af te wijken van het bestuurlijk vastgestelde beleid en/of gangbare procedures, of beslissingen te nemen waarin het vastgestelde beleid niet voorziet'. Ook situaties waarbij het imago van HHSK in het geding kan komen wordt als calamiteit behandelt. De gebeurtenissen kunnen de volgende kenmerken hebben: (mogelijke) grote maatschappelijk consequenties kunnen op het spel staan; (mogelijke)doorgaans grote belangstelling van de media; (goede) samenwerking met andere overheden en instellingen is veelal een voorwaarde voor een effectieve voorbereiding en uitvoering van maatregelen; vaak (hoge) kosten waarin de begroting niet of in slechts beperkte mate voorziet; vaak (grote) economische gevolgen. Het begrip calamiteit wordt dus breder opgevat dan het begrip ‘gevaar’, dat wettelijk omschreven is. Afwijken van beleid in geval van calamiteiten is geen probleem. Afwijken van wettelijke procedures kan alleen indien noodzakelijk in geval van ‘gevaar’ in de wettelijke betekenis. Een ramp wordt in de Wet veiligheidsregio’s omschreven als: ‘een zwaar ongeval of een andere gebeurtenis waarbij het leven en de gezondheid van veel personen, het milieu of grote materiële belangen in ernstige mate zijn geschaad of worden bedreigd en waarbij een gecoördineerde inzet van diensten of organisaties van verschillende disciplines is vereist om de dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken.’ Onder een crisis wordt verstaan: ‘een situatie waarin een vitaal belang van de samenleving is aangetast of dreigt te worden aangetast.’ Bij een crisis gaat het meestal om een serie gebeurtenissen of rampen. Zij treft vaak een groot gebied en vraagt om een zware bestuurlijke coördinatie om maatregelen omtrent de crisis te beheersen en de voorlichting te coördineren. Een crisis tast de economie of de openbare orde ernstig aan. Of leidt, zoals het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming (NHC) vermeldt, tot 'een ernstige verstoring van de basisstructuren, dan wel aantasting van de fundamentele waarden en normen van het maatschappelijk systeem'. Het NHC is hét handboek van het Rijk voor de coördinatie van crisisbeheersing op rijksniveau. Het bevat afspraken om de besluitvorming bij crises af te stemmen.
Figuur 2. Ontwikkeling van incident tot crisis Een incident kan zich ontwikkelen tot een calamiteit of ramp. Incidenten doen zich bijna dagelijks voor, maar worden meestal binnen het reguliere werk afgehandeld. Calamiteiten zijn al bijzonder en een ramp of crisis gebeurt zelden. In het handboek gebruiken we de term calamiteit, maar daar wordt ook onder verstaan een (mogelijke) ramp of crisis. 1.3
Doel van het Plan
Het belangrijkste doel van dit plan is structuur bieden aan de eigen calamiteitenorganisatie, zowel tijdens de voorbereiding op calamiteiten (preparatie), tijdens de bestrijding van calamiteiten (repressie) als na de bestrijding van calamiteiten (nafase). Het calamiteitenplan is het basisdocument dat invulling geeft aan het crisisbeheersingsysteem. Het is daarmee van belang voor alle medewerkers die betrokken kunnen raken bij de voorbereiding op en de daadwerkelijke bestrijding van calamiteiten. Elke calamiteit is per definitie anders. Het calamiteitenplan en de bijbehorende bestrijdingsplannen en operationele bijlagen moeten dan ook niet worden gezien als uitputtende regelingen, waarin alle mogelijke situaties en risico’s zijn afgedekt. Uiteindelijk is de feitelijke bestrijding van calamiteiten gebaseerd op gezond verstand van de betrokken medewerkers, hun kennis en expertise en een effectieve samenwerking met andere organisatie. Het calamiteitenplan beschrijft de wijze waarop de voorbereiding en uitvoering van crisisbeheersing en rampenbestrijding binnen HHSK is vormgegeven en de wijze waarop de benodigde kwaliteit wordt geborgd. Het calamiteitenplan vormt daarmee het beleids- en operationele kader voor de voorbereiding op en de bestrijding van incidenten en calamiteiten.
Calamiteitenplan
versie 1.4
5/47
Handboek Crisisbeheersing
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Het calamiteitenplan geeft onder andere weer: De taken waarvoor HHSK staat; De beleidsdoelstellingen (missie, visie en ambitie) die door HHSK zijn geformuleerd; Een risico-inventarisatie van mogelijk voorkomende calamiteiten; Een beschrijving van de calamiteitenorganisatie; Een beschrijving van de faseringen en bijbehorende procedures. Het calamiteitenplan is niet alleen voor intern gebruik bedoeld. Het calamiteitenplan heeft ook nadrukkelijk tot doel op heldere wijze aan derden uit te leggen voor welke taken HHSK staat en op welke wijze HHSK incidenten en calamiteiten bestrijdt. 1.4
Afbakening van het plan
Het beleid rond waterveiligheid komt tot uitdrukking in de verschillende schakels van de veiligheidsketen (pro-actie, preventie, preparatie, respons en nazorg). Van oudsher is HHSK bezig met voorkomen van risico’s en calamiteiten (pro-actie en preventie), door bijvoorbeeld het aanleggen van dijken en het verlenen van vergunningen. Het calamiteitenplan heeft alleen betrekking op de laatste drie schakels (preparatie, respons en nazorg).
Veiligheidsketen Preparatie
Pro-actie
Preventie
Het voorkomen van risicovolle situaties
Het voorkomen van calamiteiten
In de vroegste fase van de planning worden maatregelen genomen om gevaren te voorkomen of te vermijden
1. door bestaande risico’s niet tot een werkelijk ramp te laten groeien.
Voorbeeld: Beleidslijn Grote Rivieren Deze stelt regels voor uiterwaarden, zodat bij overstromingen het aantal slachtoffers en de schade zo klein mogelijk zijn
2. door de gevolgen, wanneer zich onverhoopt een ramp voordoet, te beperken Voorbeeld: Waterkeringenbeheer, dijkversterkingen of verhogingen, aanleg compartimenteringswerk
Respons
Nazorg
De voorbereiding op de bestrijding van een ramp
Het beperken en bestrijden van ongevallen en calamiteiten
Alles wat nodig is om zo snel mogelijk naar de normale situatie terug te keren
Voorbeeld: Opstellen van calamiteitenplannen, risicokaarten, aanschaf bestrijdingsmaterieel, het opleiden en oefenen van mensen etc.
Voorbeeld: Bij een overstroming o.a. het redden van slachtoffers, het leegpompen van een gebied.
Voorbeeld: Fysiek herstel, verantwoording, evaluatie, psychosociale zorg.
Risicobeheersing
Crisisbeheersing
Tabel 1. Schakels in de veiligheidsketen
calamiteitenplan
1.5
Relatie met andere plannen
Voor een adequate bestrijding van calamiteiten is samenwerking met de zogenaamde netwerkpartners – gemeenten, provincies, veiligheidsregio’s en collega waterbeheerders – een vereiste. Hiervoor is het noodzakelijk dat plannen, procedures en dergelijke op elkaar zijn afgestemd. Voorliggend calamiteitenplan is dan ook in nauw overleg met de netwerkpartners opgesteld. Dit calamiteitenplan staat niet op zich zelf, maar maakt onderdeel uit van een landelijke en regionale planstructuur: Op Landelijk niveau is er het Landelijk Draaiboek Hoogwater en overstromingen (LDHO); Voor de dijkringen waar HHSK in valt is het Coördinatieplan Dijkringen 14, 15 en 44 vastgesteld; Op regionaal niveau is dit door de veiligheidsregio’s verder uitgewerkt in het Coördinatieplan Overstromingen Haaglanden, Coördinatieplan Overstromingen Hollands Midden en het Coördinatieplan Overstromingen Rotterdam-Rijnmond; Tot slot zijn er de calamiteitenplannen van de waterbeheerders, waarbij met het voorliggende calamiteitenplan, in het kader van harmonisatie, zoveel als mogelijk is aangesloten op calamiteitenplannen van de hoogheemraadschappen van Rijnland en Delfland en Hollandse Delta; Nationaal crisisplan Hoogwater en Overstromingen (2008). Figuur 3. Relatie met andere plannen Calamiteitenplan
versie 1.4
6/47
Handboek Crisisbeheersing
2 2.1
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Missie en Visie van HHSK Missie
In het laagst gelegen deel van Nederland zorgt HHSK op een doelmatige en efficiënte wijze voor de bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en het zuiveren van afvalwater. De organisatie is klantgericht, transparant en voortdurend in ontwikkeling. HHSK heeft daarbij de ambitie om prominent en eigentijds te zijn. De missie van HHSK luidt kortweg: ‘Droge voeten en schoon water’. Deze missie heeft betrekking op de veiligheid (waterkeringen en peilbeheer) en de waterkwaliteit. Er zullen keuzes gemaakt moeten worden om tot een evenwichtige ontwikkeling van de lasten voor de heffingsplichtige inwoners en bedrijven te komen. De missie ‘Droge voeten en schoon water’ is uitgewerkt in een missiestatement: veiligheid voor inwoners en bedrijven, voldoen aan de complexe wateropgave in stedelijk en landelijk gebied, efficiënt en doelmatig werken, oog voor het waterschap als functionele overheid en voor de wijze waarop de organisatie naar buiten treedt (klantgericht en transparant). 2.2
Visie
HHSK streeft naar een uitmuntende crisisbeheersing. Het uitstekende niveau waaraan afgelopen jaren hard is gewerkt wordt behouden en op onderdelen verder uitgebouwd. Crisisbeheersing bij HHSK kenmerkt zich door het continu verbeteren van alle crisismanagementprocessen en vergaande samenwerking met crisispartners. Zelflerendheid en -sturendheid van individuele medewerkers is de sleutel voor doorontwikkeling. In het netwerk wordt het waterschap gezien als autoriteit op het gebied van crisisbeheersing en vervuld een voorbeeldfunctie. In 2016 heeft HHSK op het gebied van crisisbeheersing het volgende bereikt: Het calamiteitenplan en de bestrijdingsplannen zijn gedigitaliseerd en worden structureel actueel gehouden; HHSK vervuld een trekkende rol bij coördinatie van (boven)regionale watergerelateerde calamiteiten en oefeningen; Risico- en crisiscommunicatie aan burgers en media is verbeterd en verder geprofessionaliseerd; HHSK past adequaat informatiemanagement toe binnen de calamiteitenorganisatie en de netcentrische manier van werken is geïmplementeerd.
Calamiteitenplan
versie 1.4
7/47
Handboek Crisisbeheersing
3 3.1
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Taken HHSK algemeen Gebiedsbeschrijving
HHSK is een middelgroot waterschap met een relatief compact beheersgebied: Schieland is een sterk verstedelijkt domein met Rotterdam als internationale havenstad en grote woon- en werkgebieden, waaronder een modern glastuinbouwgebied. De Krimpenerwaard is een weids, groen, typisch Hollands veenweidelandschap met veel melkveebedrijven. Dit unieke beheersgebied van HHSK wordt gekenmerkt en begrensd door rivieren zoals de Nieuwe Maas, de Schie, de Lek, de Hollandsche IJssel, de Rotte en de Vlist. Er zijn diverse plassen, waaronder de Kralingse Plas, de Bergse Plassen, de Rottemeren en de Zevenhuizerplas. Verder zijn er de boezems en singels in het stedelijk gebied en talloze watergangen en sloten in het buitengebied. Door intensieve bebouwing in de Randstad ontstaan steeds meer verharde oppervlakken, waardoor de bodem het regenwater minder gemakkelijk opneemt. Bij hevige regenbuien krijgen de oppervlaktewateren en afvalwaterzuiveringsinstallaties daardoor te maken met hoge pieken in de aanvoer. Daarnaast kunnen we te maken krijgen met verzilting door indringend zeewater. De veenbodem in het gebied daalt, terwijl als gevolg van de klimaatverandering het waterpeil zal stijgen. Het beheersgebied van HHSK vormt het laagst gelegen deel van Europa. Het diepste punt ligt circa 6,70 meter beneden de zeespiegel. Het beheersgebied van HHSK is circa 33.700 ha groot. Er wonen ca. 750.000 mensen en er zijn ruim 18.000 bedrijven gevestigd. Negen gemeenten liggen geheel of gedeeltelijk binnen het gebied, te weten: Capelle aan den IJssel, Gouda, Krimpen aan den IJssel, Krimpenerwaard, Lansingerland, Rotterdam, Waddinxveen, Zuidplas en Zoetermeer. HHSK ligt in de provincie Zuid-Holland en heeft door zijn ligging te maken met drie veiligheidsregio’s: RotterdamRijmond, Hollands Midden en Haaglanden.
Figuur 4, Kaart HHSK met inliggende veiligheidsregio’s 3.2
Zorg voor beheer watersysteem
HHSK is verantwoordelijk voor de waterstaatkundige zorg in zijn beheergebied en heeft vijf taken: a. de zorg voor de waterkering; b. de zorg voor de waterhuishouding te onderscheiden in: het kwantiteitsbeheer van oppervlaktewateren en van het grondwater; het kwaliteitsbeheer van oppervlaktewateren; c. de zorg voor de zuivering van het afvalwater; d. de zorg voor openbare wegen buiten de bebouwde kom, met uitzondering van rijks- en provinciale wegen in de Krimpenerwaard; e. de zorg voor de door de provincie aangewezen vaarwegen.
Calamiteitenplan
versie 1.4
8/47
Handboek Crisisbeheersing
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Behalve HHSK zijn er andere overheden die aan de hierboven genoemde taakvelden gelieerde bevoegdheden hebben. Het betreft hier bevoegdheden met betrekking tot de inzameling van afvalwater, het grondwaterbeheer, het (nautisch) beheer van havens en vaarwegen en het wegenbeheer. Het Rijk in de persoon van de Minister van Infrastructuur en Milieu is politiek eindverantwoordelijk voor de landelijke waterstaatszorg. Rijkswaterstaat is beheerder van o.a. de Hollandse IJssel, de stormvloedkering in de Hollandse IJssel en de Nieuwe Maas. Rijkswaterstaat is tevens beheerder van de rijkswegen. De provincie Zuid-Holland is verantwoordelijke voor de waterstaatkundige organisatie op regionaal niveau en het voeren van grondwaterbeheer in de diepere ondergrond. Tevens is de provincie beheerder van provinciale wegen en vaarwegen. Andere overheden zijn de milieudiensten en overige waterschappen. Gemeenten beheren gemeentelijke wegen en havens en verzorgen de inzameling en (deels) het transport van afvalwater naar afvalwaterzuiveringsinstallaties (AWZI’s). Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het grondwaterbeheer binnen de bebouwde kom. Het vaarwegbeheer in het Rotterdamse Havengebied is door Rijkswaterstaat gedelegeerd aan het Havenbedrijf van de gemeente Rotterdam. Naast de overheden kent het waterschap ook vitale netbeheerder als netwerkpartners. Hierbij moet gedacht worden aan drinkwaterbedrijven, telecom, energie- en gasleveranciers. Voor een totaaloverzicht van netwerkpartners en bereikbaarheidsgegevens, zie supplement netwerkoverzicht.
Calamiteitenplan
versie 1.4
9/47
Handboek Crisisbeheersing
4
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Wettelijk kader calamiteitenbestrijding en bevoegdheden
In dit hoofdstuk worden de (wettelijke) taken en bevoegdheden van het hoogheemraadschap ten aanzien van de calamiteitenbestrijding weergegeven. 4.1
Wettelijk kader preparatiefase
In de preparatiefase zijn twee hoofdtaken te onderscheiden: Informeren en prepareren. De wettelijke grondslagen van de preparatiefase zijn in artikel 5.29 van de Waterwet en artikel 5.3 van het Waterbesluit vastgelegd. In bijlage 4 zijn betreffende artikelen opgenomen. Informeren Verzorging van informatievoorziening aan overheden, instanties en particulieren, die daarvoor in aanmerking komen, komt tot stand door: Overleg over het ontwerp van het calamiteitenplan met de provincies, veiligheidsregio’s en gemeenten; Het informeren van betrokken overheden, instanties en particulieren over de waterstaatkundige risico’s; Deelnemen aan gemeentelijke en regionale veiligheidsstaven. Prepareren Onder preparatie worden alle voorbereidende activiteiten verstaan die noodzakelijk zijn om in geval van een calamiteit doeltreffend te kunnen optreden, zoals: Het vaststellen van een calamiteitenplan. De herzieningstermijn bedraagt 6 jaar; Het onderhoud van noodvoorzieningen, het aanhouden van strategische voorraden en aanschaf van specifiek materieel; Opleiden, trainen en oefenen; Afstemming met partners in de crisisbeheersing; Verzamelen en verspreiden van kennis over relevante risico’s. Naast kwaliteitszorg voor de eigen organisatie is ook bekendheid met en afstemming op de operationele (basis)plannen van derden van belang. Eisen calamiteitenplan Aan het calamiteitenplan worden de volgende eisen gesteld: a. Een overzicht van de soorten calamiteiten die zich in het watersysteem of onderdelen daarvan kunnen voordoen, waaronder een inventarisatie van de daarmee gepaard gaande risico’s; b. Een overzicht van te nemen maatregelen, inclusief de maatregelen die voortkomen uit de voor de betreffende watersystemen geldende overstromingsrisicobeheerplannen en het beschikbare materieel benodigd om de onderscheiden calamiteiten het hoofd te bieden; c. Een overzicht van diensten, instanties en organisaties, die bij gevaar kunnen worden ingeschakeld; d. Een beschrijving van het moment en de wijze van het door de beheerder informeren van burgemeesters en wethouders van de gemeenten waarbinnen de watersystemen of onderdelen daarvan zijn gelegen; e. Een schema met betrekking tot de calamiteitenorganisatie van de beheerder; f. Een meld- en alarmeringsprocedure; g. Een overzicht waaruit blijkt op welke wijze de beheerder de kwaliteit van de calamiteitenorganisatie waarborgt. 4.2
Wettelijk kader responsfase (bevoegdheden tijdens calamiteitenbestrijding)
In deze paragraaf worden de bevoegdheden van het hoogheemraadschap – in relatie met de algemeen bestuurlijke kolom - tijdens de responsfase weergegeven. De wettelijke grondslagen van de responsfase zijn in artikel 5.30 van de Waterwet en artikel 96 van de Waterschapswet vastgelegd. In bijlage 4 zijn betreffende artikelen opgenomen. De algemeen bestuurlijke kolom omvat de hulpdiensten (brandweer, politie, geneeskundige hulp) en de coördinerende instanties hiervoor van de gemeenten, de veiligheidsregio’s, de Commissarissen van de Koning (CdK) en het ministerie van Binnenlandse Zaken en koninkrijksrelaties. De functionele kolom (ook wel waterkolom genoemd) is verantwoordelijk voor het aanpakken van de dreiging. De functionele kolom wordt gevormd door de waterschappen, Rijkswaterstaat en andere onderdelen van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) die bij de bestrijding van een waterstaatkundige dreiging betrokken zijn. Een belangrijke voorwaarde voor de effectiviteit van de rampenbestrijding bij overstromingen is een efficiënte en effectieve samenwerking tussen de algemeen bestuurlijke kolom en de functionele waterkolom. Het onderstaande schema geeft de bevoegdheden cq. rollen van de diverse actoren weer. Het schema wordt in de volgende paragrafen nader toegelicht.
Calamiteitenplan
versie 1.4
10/47
Handboek Crisisbeheersing
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Figuur 5. bevoegdheden en rollen van diverse actoren 4.2.1
Bevoegdheden waterschappen
Noodbevoegdheden Wanneer tegen waterstaatkundige calamiteiten opgetreden moet worden, heeft HHSK bij monde van de dijkgraaf verregaande (nood)bevoegdheden om die maatregelen te treffen die hij noodzakelijk vindt. Onder gevaar voor waterstaatswerken (incidenten en calamiteiten) wordt conform artikel 5.28 in de Waterwet verstaan: Omstandigheden waardoor de goede staat van één of meer waterstaatswerken onmiddellijk en ernstig in het ongerede is of dreigt te geraken. Aandachtspunten zijn: De maatregelen mogen in strijd zijn met wettelijke voorschriften, maar ze mogen niet in strijd zijn met de grondwet of internationale verplichtingen; De noodbevoegdheden zijn alleen van toepassing op de waterstaatswerken en taken waarvoor het waterschap verantwoordelijk is; Het bestuur en gedeputeerde staten dienen zo snel als mogelijk op de hoogte te worden gesteld; De noodbevoegdheden zijn vastgelegd in de Waterwet (artikel 30) en de Waterschapswet (artikel 96) welke in de bijlage zijn opgenomen; Daarnaast zijn de onteigeningswet (artikel 73) en de wrakkenwet (artikel 3) van belang. De onteigeningswet regelt dat onroerende zaken in bezit mogen worden genomen voor het winnen van bodemmaterialen voor de aanleg, het herstel en de versterking van waterkeringen. De wrakkenwet regelt dat alle gezonken of gestrande vaartuigen en andere voorwerpen direct mogen worden verwijderd door het hoogheemraadschap; In de Waterwet zijn onder andere de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren (WVO) en een deel van de Wet bodembescherming (voor wat betreft de waterbodem) opgegaan. De bevoegdheden met betrekking tot het optreden ingeval van ‘kwalitatieve’ calamiteiten zijn ook verwoord in artikel 5.30 van de Waterwet. 4.2.2
Aanwijzing door provincie of minister
De burgemeester/ voorzitter veiligheidsregio kan, in geval van een ramp, eventueel specifieke maatregelen (of juist het nalaten daarvan) opleggen aan HHSK. De provincie – gedeputeerde staten (GS) – oefent het toezicht uit op het optreden bij gevaar door waterschappen. Indien GS, en bij spoed de CdK, vindt dat het waterschap niet adequaat optreed bij calamiteiten, dan kunnen zij het waterschap een aanwijzing ten aanzien van het te voeren beleid geven. De minister van I&M oefent daarop het oppertoezicht uit. De minister van I&M kan rechtstreeks bevelen geven aan decentrale waterbeheerders. Ook kan deze minister de regie volledig naar zich toetrekken, in het bijzonder bij grootschalige overstromingen.
Calamiteitenplan
versie 1.4
11/47
Handboek Crisisbeheersing
4.2.3
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Bevoegdheden algemeen bestuurlijke kolom
De burgemeester - of in geval van een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis, de voorzitter van de veiligheidsregio - is belast met het opperbevel in geval van een ramp of ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. Dit opperbevel strekt zich ook uit over niet-gemeentelijke diensten en bestuursorganen (waaronder de waterschappen). Definitie ramp/ zwaar ongeval volgens de Wet op de Veiligheidsregio’s: een zwaar ongeval of een andere gebeurtenis waarbij het leven en de gezondheid van veel personen, het milieu of grote materiële belangen in ernstige mate zijn geschaad of worden bedreigd en waarbij een gecoördineerde inzet van diensten of organisaties van verschillende disciplines is vereist om de dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken. 4.2.4
Samenloop bevoegdheden burgemeester - dijkgraaf
Er kan sprake zijn van samenloop van bevoegdheden van de burgemeester (openbare orde en veiligheid) – of ingeval van een ramp of crisis met meer dan plaatselijke betekenis, de voorzitter van de veiligheidsregio - en van de beheerder van het waterstaatswerk. Voor wat betreft mogelijke overstromingen in dijkring 14, 15 of 44 zijn er in het coördinatieplan dijkringen 14, 15 en 44 nadere afspraken gemaakt over afstemming en coördinatie. Bij een ramp: Degenen die aan de bestrijding van de ramp deelnemen (dus ook niet-gemeentelijke diensten en bestuursorganen, waaronder HHSK) staan dan onder bevel van de burgemeester, dit betekent dat: De burgemeester het beleid bepaalt van de rampenbestrijding in overleg met de betrokken diensten en overheden; Hij daarbij rekening houdt met de wettelijke bevoegdheden en verantwoordelijkheden van anderen; Hij in het uiterste geval echter bindende aanwijzingen kan geven. De dijkgraaf moet de inzet van eigen bevoegdheden in zo’n geval dus afstemmen met de burgemeester; Als de burgemeester een aanwijzing geeft, HHSK verplicht is de eigen bevoegdheden conform die aanwijzing te hanteren; De burgemeester niet in de plaats kan treden van het bestuur van HHSK. De functionele keten staat op zo’n moment ten dienste van de algemene keten. Voor HHSK blijven waterstaatkundige aspecten dan nog steeds primair aandacht vragen, maar voor gemeenten en hulpdiensten telt met name het bestrijden en verlichten van de gevolgen van de waterramp. Bij een calamiteit, niet zijnde een ramp: Daarnaast is het denkbaar dat er sprake zal zijn van een situatie van gevaar in de zin van de Waterwet, die (nog) niet is te kwalificeren als een ramp (of ernstige vrees daarvoor) in de zin van de Wet Veiligheidsregio’s. HHSK beschikt over de eigenstandige bevoegdheden en zijn de bevoegdheden van de instanties in de algemene keten, in het bijzonder die bevoegdheid van de burgemeester, (nog) niet aan de orde. Geschillen De burgemeester kan eventueel specifieke maatregelen (of juist het nalaten daarvan) opleggen aan het hoogheemraadschap. Een geschil dient te worden voorgelegd aan de CdK. 4.3
Afstemming over maatregelen en bevoegdheden
4.3.1
Operationele invulling - liaisons
De operationele afstemming tussen de functionele waterstaatskolom en de algemeen bestuurlijke kolom kan het beste plaatsvinden door samen te werken in de onderscheiden coördinerende niveaus. In de praktijk betekent dat het volgende: Operationeel niveau: Overleg tussen het Commando Plaats Incident (CoPI) en de liaisons Handhaving (van HHSK) in het veld; Tactisch niveau: Het Regionaal Operationeel Team (ROT) en een afgevaardigde van het Waterschaps Operationeel Team (WOT) van HHSK; Strategisch niveau: Voor het (Regionaal) Beleidsteam (RBT) zal een bestuurlijke vertegenwoordiger van HHSK worden afgevaardigd. 4.3.2
Bestuurlijke afstemming
Wanneer een maatregel meerdere regio’s overstijgt of wanneer om andere (bijvoorbeeld financiële) redenen een beheerder niet alleen over een maatregel kan beslissen, dan is hierover afstemming nodig. Afstemming tussen waterschappen en Rijkswaterstaat (RWS) vindt plaats tussen dijkgraaf en hoofdingenieur-directeur (HID). De HID stemt indien nodig verder af met de Directeur-Generaal van RWS (DG-RWS). Een dijkgraaf kan worden uitgenodigd voor de coördinatiegroep van I&M, waarin de DG’s van I&M zitting hebben. Voorzitter van deze coördinatiegroep is de meest betrokken DG. Hierbij is van belang dat: een vertegenwoordigende dijkgraaf deelneemt. Deze vertegenwoordigt tevens andere bedreigde waterschappen; deelname op locatie (meestal Den Haag) veelal niet mogelijk is. Hulpmiddelen als telefonie of videoconferencing zijn nodig.
Calamiteitenplan
versie 1.4
12/47
Handboek Crisisbeheersing
4.3.3
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Regionale samenwerking dijkringen 14, 15 en 44
In 2014 hebben 7 veiligheidsregio's, 5 waterschappen, 3 provincies en 3 regionale diensten van RWS een nieuw ‘Coördinatieplan Dijkringen 14, 15 en 44’ vastgesteld en is met een convenant in 2015 bekrachtigd. Sinds 1 januari 2015 is het plan operationeel. Het plan beschrijft op welke manier er bij een (dreigende) overstroming binnen dijkring 14, 15 of 44 zo effectief mogelijk kan worden samengewerkt. Er zijn onder andere afspraken gemaakt over de interregionale afstemming. Dit is terug te voeren op twee dreigingsscenario’s en een combinatie, het RijnMaasscenario: 1. Kust Tussen veiligheidsregio’s: Voor het kustscenario van dijkring 14 neemt Veiligheidsregio Hollands Midden (VRHM) het initiatief tot de bovenregionale afstemming door het initiëren tot het opstellen van een gezamenlijk waterbeeld en van het organiseren van een overleg tussen de voorzitters/ vertegenwoordigers van de RBT’s. Tevens neemt de VRHM het initiatief tot afstemming tussen de operationeel leiders van de ROT’s. Tussen waterbeheerders: Voor de dreiging kust van dijkring 14 neemt het Hoogheemraadschap van Rijnland (HHR) het initiatief voor de bovenregionale afstemming door het initiëren van een overleg tussen de dijkgraven van de betrokken waterschappen en de HID van RWS. Tevens neemt HHR het initiatief tot een overleg tussen de Operationeel Leiders (OL’s) van de operationele teams van de waterschappen en RWS. Andere waterbeheerders kunnen HHR ook verzoeken dit overleg op te starten. 2. Rivieren Tussen veiligheidsregio’s: De Veiligheidsregio Utrecht (VRU) is in geval van een (dreigende) overstroming aangewezen als coördinerend. Zowel het ROT en het Regionaal Coördinerend Beleidsteam (RCBT) van de VRU, alsmede de CdK van Utrecht zijn aangewezen als coördinerend. Tussen waterbeheerders: Voor de dreiging rivieren van dijkring 14 neemt het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) het initiatief voor de bovenregionale afstemming door het initiëren van het opstellen van een gezamenlijk waterbeeld en het organiseren van een overleg tussen de dijkgraven van de betrokken waterschappen en de HID van RWS. Tevens neemt HDSR het initiatief tot een overleg tussen de OL’s van de operationele teams van de waterschappen en RWS. Andere waterbeheerders kunnen HDSR ook verzoeken dit overleg op te starten. 3. Rijn-Maasmonding Tussen veiligheidsregio’s: Voor de Rijn-Maasmonding dreiging van dijkring 14 neemt Veiligheidsregio RotterdamRijnmond (VRR) het initiatief tot de bovenregionale afstemming door het initiëren van een overleg tussen de voorzitters/vertegenwoordigers van de RBT’s. Tevens neemt de VRR het initiatief tot afstemming tussen de OL’s van de ROT’s. Andere regio’s kunnen de VRR ook verzoeken dit overleg op te starten. Tussen waterbeheerders: Voor de Rijn-Maasmonding dreiging van dijkring 14 neemt HHSK het initiatief voor de bovenregionale afstemming door het initiëren van het opstellen van een gezamenlijk waterbeeld en het organiseren van een overleg tussen de dijkgraven van de betrokken waterschappen en de HID van RWS. Tevens neemt HHSK het initiatief tot een overleg tussen de OL’s van de operationele teams van de waterschappen en RWS. Andere waterbeheerders kunnen HHSK ook verzoeken dit overleg op te starten. Toelichting: Er is per dreiging een coördinerende veiligheidsregio en een coördinerende waterbeheerder aangewezen, die in de dreigingsfase al aan de slag gaan. De coördinerende organisaties kunnen een zwaarwegend advies uitbrengen aan de betrokken regio's en waterbeheerders, waar zij slechts geargumenteerd van kunnen afwijken. Vanwege de ligging in het beheersgebied van de VRR zal bij de combinatiedreiging ook waterschap Hollands Delta (WSHD) aansluiten. De vaststelling van het plan betekent dat de bovenliggende convenanten ook aangepast zijn of worden. De nieuwe afspraken over processen en werkwijzen vragen om aanpassing van de plannen van zowel betrokken veiligheidsregio’s, waterbeheerders als RWS-diensten. Het implementeren van het coördinatieplan en het oefenen moet er vooral toe leiden dat de gemaakte afspraken op gelijksoortige wijze binnen elke afzonderlijke betrokken partij zijn vertaald en geconcretiseerd. De bij het plan betrokken organisaties hebben in 2014 (zo is afgesproken in de Stuurgroep dijkringen 14, 15 en 44 van 15 mei 2014), het plan geïmplementeerd als vast beleid. De crisisstructuur sluit aan bij de gebruikelijke structuur, er zijn geen aanvullende crisisoverleggen. Er is sprake van directe betrokkenheid van het Rijk. Uit de wateroefening 2012 bleek dat een effectieve samenwerking en communicatie over en weer tussen water- en de algemene kolom sterk afhankelijk is van de mate waarin men elkaar verstaat en over en weer begrijpt. Er is geïnvesteerd in verbetering van kennis, begrippen, taalgebruik en inzicht in consequenties bij een (dreigende ) overstroming. Dat algemene en waterkolom elkaar niet altijd verstaan en begrijpen kan niet worden opgelost door een helder format Waterbeeld. De conclusie is dat een liaison van de waterbeheerder nodig is om extra een toelichting te geven op het Waterbeeld aan functionarissen van ROT en RBT van de algemene kolom. Een wijze van gecoördineerd optreden, met verantwoordelijken hiervoor, is in het Coördinatieplan uitgewerkt. In het plan is beschreven welke taken onder die coördinatierol vallen. In de dreigingssituatie gaat het er vooral om dat de coördinator (één voor Algemene Kolom en één voor Waterkolom) informatie verzameld en anderen daarover informeert. Tevens vormt de coördinator zich een beeld van wat er dreigt te gebeuren en wat dat betekent. Voor nadere detaillering van de afspraken wordt verwezen naar het vernieuwde Coördinatieplan Dijkring 14, 15 en 44.
Calamiteitenplan
versie 1.4
13/47
Handboek Crisisbeheersing
4.3.4
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Regionale samenwerking bij droogte
De toevoer van zoetwater naar West-Midden Nederland wordt grotendeels bepaald door de aanvoer van water via Rijn en Maas. In perioden van watertekort en verzilting is zoetwaterverdeling een regionaal en landelijk probleem, dat vraagt om een nauwe samenwerking en onderlinge afstemming tussen RWS en de regionale waterbeheerders. De Regionale Droogte Overleggen (RDO) vervullen hierin een belangrijke rol. RDO West-Midden is één van zes RDO’s in Nederland. Het doel van het RDO is het gezamenlijk aanpakken van knelpunten in de zoetwateraanvoer bij droogte, lage rivierafvoeren en waterkwaliteitsproblemen gerelateerd aan watertekort in de regio. In het RDO vindt afstemming plaats over de regionale droogtesituatie en de maatregelen. Het RDO zorgt tevens voor de juiste regionale informatie t.b.v. besluitvorming en informeert de Landelijke Commissie Waterverdeling (LCW) die adviezen opstelt over de landelijke waterverdeling.
Calamiteitenplan
versie 1.4
14/47
Handboek Crisisbeheersing
5 5.1
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Risicoprofiel Organisatiebehoefte
De nadruk van de werkzaamheden van het hoogheemraadschap ligt op het veilig houden van het beheergebied (preventie). Dit komt tot uitdrukking in bijvoorbeeld de normen voor primaire waterkeringen, regionale waterkeringen en voor regionale wateroverlast, inundatie, beheer en onderhoudsstrategie, en prioritering bij handhavingstaken. Het voorkomen van calamiteiten en de gevolgen is niet altijd mogelijk. De combinatie van de kans van voorkomen van calamiteiten en de gevolgen vormt samen het (rest)risico. Bij een risico-inventarisatie is het daarom noodzakelijk om inzicht te krijgen in zowel de kans van voorkomen als de gevolgen bij optreden. Een derde aspect is de risicoperceptie. HHSK en netwerkpartners kunnen de risicoperceptie actief beïnvloeden door risicocommunicatie. Voor het bepalen van nut en noodzaak voor preparatieve maatregelen is de risicoperceptie buiten beschouwing gelaten. Ten aanzien van de taken van het hoogheemraadschap is in het voorjaar van 2006 een risico inventarisatie uitgevoerd. Op de gevonden risico’s zijn drie reacties mogelijk: het risico is onaanvaardbaar groot en moet worden weggenomen (pro-actie) of worden verkleind (preventie); het risico is aanvaardbaar, maar actieve voorbereiding op voorkomen door planvorming en oefenen is noodzakelijk (preparatie); het risico is een aanvaardbaar restrisico waarvoor geen aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Naast voorzienbare risico’s bestaan onvoorzienbare risico’s waarvan we het bestaan niet weten of de kans zodanig klein is dat deze niet waarschijnlijk wordt geacht. Bij het voordoen van onvoorzienbare risico’s wordt teruggevallen op de basisprincipes van de calamiteitenorganisatie: gecoördineerde improvisatie door kundige en goed opgeleide mensen, op basis van de uitgangspunten van het calamiteitenplan. 5.2
Begingebeurtenissen
Risico’s worden werkelijkheid nadat een bepaalde begingebeurtenis is opgetreden. Van een aantal begingebeurtenissen is de kans van voorkomen uiterst klein en/ of zijn de gevolgen minimaal. HHSK beschouwt het bijbehorende risico daarom als toelaatbaar restrisico waarvoor geen specifieke voorbereiding noodzakelijk is. De begingebeurtenissen waarvan de kans van voorkomen en/ of de gevolgen substantieel zijn, zijn in bestrijdingsplannen uitgewerkt als de scenario’s die kunnen optreden als gevolg van deze begingebeurtenissen. In de bestrijdingsplannen zijn de noodzakelijk te nemen maatregelen beschreven. 5.3
Calamiteitenbestrijdingsplannen en supplementen
Voor een aantal begingebeurtenissen en risico’s ten aanzien van de taken is het noodzakelijk calamiteitenbestrijdingsplannen (CBP’s) uit te werken. De CBP’s zijn grotendeels ingericht langs de lijnen van de taken en bevatten meerdere scenario’s. Daar waar logischerwijs de scenario’s over verschillende taken gelijk oplopen is dit samengebracht. Dit geldt vooral voor het bestrijdingsplan watersystemen waarin de risico’s ten aanzien van regionale keringen zijn meegenomen. De volgende CBP’s en scenario’s zijn uitgewerkt:
Primaire, secundaire en voorliggen keringen: (Dreigend) falen primaire waterkering; Combinatie hoogwater en storm; (Dreigend) falen kunstwerk. Regionale watersystemen: Technisch falen gemalen; (Dreigend) falen regionale keringen; (Extreme) neerslag; (Extreme) droogte; Storm en/ of hoog buitenwater; Uitval meet- en regelsystemen. Waterkwaliteit: Extreme neerslag: Lozing van gevaarlijke stoffen; Massale vissterfte en/of waterdieren; Blauwalgen. Afvalwatersystemen: Uitval elektriciteit op zuivering; Verstoring bacteriologische zuivering (toxische lozing); Falen functionaliteit van leiding; Storing rioolgemaal; Uitval van slibgisting; Uitval slibontwatering AWZI Kralingseveer.
Calamiteitenplan
versie 1.4
15/47
Handboek Crisisbeheersing
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Wegen: Stremming wegen; Gladheid. Bedrijfscontinuïteit: Uitval personeel; Uitval nutsvoorzieningen; Uitval kantoorvoorzieningen; Uitval telewerken; Uitval kantoorautomatisering; Uitval internetverbinding; Uitval telefoonnetwerk; Schade aan of verlies van archief.
Voor vaarwegen is een protocol ten behoeve van stremming van de vaarweg opgesteld. Dit is als zevende bestrijdingsplan opgenomen in het handboek. Naast de CBP’s kent het handboek een aantal bijlagen en supplementen, met daarin praktische en operationele informatie: Werkwijze calamiteitenorganisatie; Personeelsoverzicht; Crisiscommunicatieplan; Netwerkoverzicht; Bedrijfshulpverleningsplan; Afkortingen en verklarende woordenlijst; Wet- en regelgeving; Kaartmateriaal; Afspraken veiligheidsregio's (convenanten); Richtlijn evalueren. 5.4
Risicoanalyse (risico-diagram)
In het onderstaande diagram zijn een aantal belangrijke scenario’s grafisch uiteengezet. Het duiden van een bepaald scenario is afhankelijk van vele factoren, met elk weer hun eigen kansen. Het doel van het risico-diagram is om inzichtelijk te maken waar de grootste risico’s liggen en het onderling vergelijken van diverse scenario’s.
Catastrofaal
Zeer ernstig
Ernstig
Aanzienlijk
Beperkt
Zeer onwaarschijnlijk
Onwaarschijnlijk
Mogelijk
Waarschijnlijk
Zeer waarschijnlijk
Legenda: R: Realistisch scenario W: Worstcase scenario
Figuur 6. Risico-diagram HHSK
Calamiteitenplan
versie 1.4
16/47
Handboek Crisisbeheersing
6
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Opschaling en alarmering
Calamiteiten en (ernstige) incidenten die onder verantwoordelijkheid van HHSK vallen verschillen in aard en omvang. De invulling van de calamiteitenorganisatie past HHSK daarop aan, zowel qua omvang als qua deskundigheid. Het opstarten van de bestrijding van incident of calamiteit begint met een melding. De bestrijding kan in veel gevallen binnen de reguliere organisatie worden afgehandeld, maar inzet van de calamiteitenorganisatie kan noodzakelijk blijken. Dit moet in korte tijd gebeuren en heet opschalen. Het doel van opschalen is om snel aan alle betrokken inzichtelijk te maken welk wijze en niveau de aansturing en coördinatie plaatsvindt. Daarom is het noodzakelijk dat altijd expliciet over de fasering wordt besloten (bij voorkeur schriftelijk). Het opschalen verloopt in stappen: coördinatiefasen. Bij HHSK onderscheiden we naast de normale bedrijfsvoering vier fasen die hierna worden beschreven. Als de extra coördinatie en bevoegdheden niet meer nodig zijn schaalt de calamiteitenorganisatie af (of schaalt terug) en keert uiteindelijk terug naar normale bedrijfsvoering. De calamiteitenorganisatie heeft dus geen vaste vorm of vaste bezetting maar wordt wisselend ingevuld naar gelang de omstandigheden. Daarbij zijn de fasen geen vaste indeling, maar meer markeerpunten in de opschaling. De criteria voor opschalen en afschalen zijn nader uitgewerkt in de CBP’s. Daarbij is zo veel mogelijk gestreefd naar kwantitatieve, objectieve en meetbare gegevens. In dit hoofdstuk zijn de criteria voor het toepassen van een fase in meer algemene termen en kenmerken verwoord. 6.1
Melding en alarmering
Voor een goede bestrijding van (ernstige) incidenten en calamiteiten moet HHSK meldingen goed en snel verwerken. Medewerkers van de betreffende wachtdienst controleren eerst de meldingen zodat snel de aard en omvang van het incident duidelijk is. Als de ernst van de melding op ander wijze duidelijk is, bijvoorbeeld omdat deze binnenkomt via een hulpverleningsdienst of gemeente, wacht HHSK niet op verificatie, maar neemt de wachtdienst direct maatregelen en brengt de juiste mensen op de hoogte. Op deze wijze wordt onnodig alarmeren en opschalen van de calamiteitenorganisatie voorkomen. Bij informeren is sprake van informatief opschalen van de calamiteitenorganisatie. Onderdelen van de calamiteitenorganisatie en externe partijen kunnen hun alertheid/ paraatheid vergroten voor als de dreiging waarheid wordt of het incident escaleert. Medewerkers, teams en instanties treden niet handelend op bij informatief opschalen, behoudens verzoeken om aanvullende informatie. Indien handelend optreden gewenst is moet actief worden opgeschaald. 6.2
Interne opschaling
Opschaling bij HHSK verloopt in vier verschillende stappen, dit noemen we coördinatiefasen (afgekort tot ‘fase’). Deze worden in de volgende paragraaf nader geduid. De aard en omvang van het incident of de calamiteit en de omvang en impact van de gevolgen bepalen de omvang van de benodigde calamiteitenorganisatie. De complexiteit van de situatie en de bestrijding, de intensiteit van de informatiestromen, de tijdsdruk enz. zijn redenen voor het inschakelen van meer personeel om de taken goed te kunnen uitvoeren. De coördinatiefasen moeten niet alleen toepasbaar zijn voor incidenten die hebben plaatsgevonden (acute crisis) maar juist ook voor mogelijke dreigende situaties zoals voorspelde hoge waterstanden met mogelijke kans op overstromingen (sluimerende crisis). De mate van coördinatie is zelf weer afhankelijk van diverse factoren. Het dreigingsniveau en de (mogelijke) impact spelen hierbij een belangrijke rol, maar ook andere factoren kunnen aanleiding geven tot opschaling zoals de mate van bestuurlijke betrokkenheid, financiële gevolgen of media-aandacht. Met andere woorden: Een incident kan voor zoveel onrust of media-aandacht zorgen (impact samenleving, maatschappelijke betrokkenheid) dat bestuurlijke coördinatie nodig is (fase 3-4), terwijl er op basis van het dreigingsniveau niet veel aan de hand hoeft te zijn. Het uitwerken van de opschalingscriteria voor de diverse ramptypen is een verantwoordelijkheid van de betreffende individuele overheden of overheden in gezamenlijk overleg en vindt zijn weerslag in de algemene calamiteitenplannen en calamiteitenbestrijdingsplannen, onderlinge afstemming is hierbij wel een in de wet vastgelegde vereiste. Opschalen kan in kleine stapjes gebeuren, waarbij alles wat al in werking is gezet gewoon doorgaat. Er komt alleen een laag bij. Reden voor een toegevoegde laag is enerzijds de behoefte aan coördinatie en/of, anderzijds, de behoefte aan hogere bevoegdheden. De toe te voegen laag gaat iets doen wat nog niet wordt gedaan of niet meer door de laag eronder kan of mag worden gedaan. Hieronder wordt de opschalingsystematiek van de vier fasen in hoofdlijnen beschreven. Een nadere uitwerking is te vinden in het supplement ‘Werkwijze calamiteitenorganisatie’.
Calamiteitenplan
versie 1.4
17/47
Handboek Crisisbeheersing
6.2.1
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Dagelijkse werkzaamheden (routine)
Verantwoordelijk: Uitvoering:
Afdelingshoofd Teamleider
Binnen de dagelijkse werkzaamheden kunnen kleine afwijkingen optreden van het normale beheer. Dergelijke beperkte incidenten kunnen enige extra tijdsbesteding vragen, maar kunnen eenvoudig binnen de dagelijkse routine worden afgehandeld. In sommige gevallen binnen het reguliere werk is het verstandig om binnen en buiten de organisatie mensen en afdelingen hierover te informeren. Dit is bijvoorbeeld als er externe partners betrokken zijn, zoals hulpverleningsdiensten en/of gemeenten en bij alle incidenten die aandacht van media kunnen trekken. In deze gevallen wordt altijd de calamiteitencoördinator geïnformeerd. De afdeling is primair verantwoordelijk om de lijn (afdelingshoofd – directeur - portefeuillehouder) te infomeren. Ook is de afdeling verantwoordelijk om team communicatieadvies te informeren. Dit kan (en hoeft) echter niet altijd direct te gebeuren. Ook kan de afdeling buiten kantoortijden tegen beperkingen aanlopen, doordat de reguliere organisatie niet altijd bereikbaar is, met uitzondering van de wachtdiensten. 6.2.2
Coördinatiefase 1 (incident)
Verantwoordelijk: Uitvoering:
Afdelinghoofd Actieteamleider
Een incident in fase 1 is beperkt van omvang, beheersbaar en af te handelen door de betreffende afdeling. De beheersactiviteiten en informatiebehoefte nemen echter toe. Er zijn mensen en/of hulpmiddelen voor nodig om het incident te volgen. Het is noodzakelijk iemand of meerdere mensen vrij te maken van hun dagelijkse werk en te belasten met de aanpak van het incident. Deze situatie wordt aangeduid als (coördinatie)fase 1. Er wordt ook opgeschaald naar fase 1 als er kans bestaat op (neven)effecten, of als uitbreiding van het effectgebied mogelijk is. Naast primaire afdelingen, kunnen ook andere afdelingen gebruik maken van een fase 1 en een actieteam inrichten. Het afdelingshoofd beslist tot opschalen naar fase 1. Het geeft aan dat er behalve de actieteamleider en/of het instellen van een actieteam, geen bijzondere coördinatiestructuren nodig zijn voor de bestrijding van het incident. Benodigde mensen, middelen en deskundigheid voor de bestrijding van het incident kunnen eenvoudig beschikbaar worden gemaakt. Het incident is binnen de afdeling te bestrijden. Behalve enkele operationele contacten (met bijvoorbeeld team communicatieadvies) zijn er geen andere afdelingen bij betrokken. Alle werkzaamheden worden verricht onder verantwoordelijkheid van de reguliere organisatie (het afdelingshoofd). Het afdelingshoofd wijst de actieteamleiders aan. De actieteamleider die wachtdienst loopt op het moment van het incident is (tenzij anders afgestemd) de (eerste) actieteamleider. Werkzaamheden worden vanuit één punt gecoördineerd en uitgevoerd door de actieteamleider. Zodra een fase 1 wordt overwogen, wordt de calamiteitencoördinator in kennis gesteld en gehouden. De calamiteitencoördinator kan gevraagd (en ongevraagd) advies geven. 6.2.3
Coördinatiefase 2 (calamiteit)
Ambtelijke eindverantwoordelijkheid: Verantwoordelijk voor vakgebied: Uitvoering per vakgebied:
Operationeel Leider Sectiehoofd Actieteamleider
Fase 2 gaat in bij een (dreigende) calamiteit die in omvang het niveau en de bevoegdheden van het actieteam ontstijgt, of waarbij een meer dan geringe inzet is benodigd van meerdere vakgebieden. In deze gevallen is een gecoördineerde aanpak wenselijk of zijn hogere bevoegdheden benodigd om effectief op te kunnen (blijven) treden. De OL besluit tot het opschalen naar fase 2 op advies van de calamiteitencoördinator en het afdelingshoofd. De OL neemt de eindverantwoordelijkheid voor de organisatie op zich. Voor de verschillende vakgebieden vervult het afdelingshoofd de rol van sectiehoofd. 6.2.4
Coördinatiefase 3 (calamiteit met bestuurlijke implicaties)
Bestuurlijke verantwoordelijkheid: Ambtelijke eindverantwoordelijkheid: Verantwoordelijk voor vakgebied: Uitvoering per vakgebied:
Voorzitter beleidsteam Operationeel Leider Sectiehoofd (per vakgebied) Actieteamleider (per vakgebied)
Er is sprake van een ernstige situatie die als een (dreigende) calamiteit kan worden aangemerkt en waarbij de media (mogelijk) belangstelling (gaan) tonen, beleidsbeslissingen moeten worden genomen en/of bestuurlijk overleg noodzakelijk is.
Calamiteitenplan
versie 1.4
18/47
Handboek Crisisbeheersing
6.2.5
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Coördinatiefase 4 (beheergebied overschrijdende calamiteit)
(NB: er is geen centrale bovenregionale bestuurlijke aansturing) Bestuurlijke verantwoordelijkheid: Voorzitter beleidsteam Ambtelijke eindverantwoordelijkheid: Operationeel Leider Verantwoordelijk voor vakgebied: Sectiehoofd Uitvoering per vakgebied: Actieteamleider Bij een calamiteit die het beheergebied overschrijdt kan een fase 4 worden afgekondigd. Dit is een calamiteit waarbij intensieve bestuurlijke afstemming benodigd is tussen meerdere waterschappen en/of waterbeheerders en/of veiligheidsregio’s. De voorzitter van het beleidsteam beslist tot het opschalen naar fase 4, op advies van de calamiteitencoördinator en de operationeel leider. Een coördinatiefase 4 betekent geen verandering in bevoegdheden van HHSK of andere waterschappen. Er is geen centrale bestuurlijke aansturing of coördinatie (vanwege de unieke decentrale bevoegdheden per waterbeheerder). Op regionaal niveau zijn voor het ramptype ‘overstromingen’ tussen waterbeheerders afspraken gemaakt over regionale coördinatie en eventuele vertegenwoordiging in de veiligheidsregio’s. Zie hiervoor het convenant en het coördinatieplan dijkringen 14, 15 en 44. 6.3
Interne afschaling
Indien de situatie het toelaat kan worden beslist om de calamiteitenorganisatie af te schalen. Afschalen is het afkondigen van een lagere coördinatiefase, of het terugkeren naar het reguliere werk (dagelijkse routine). Van toepassing zijn de bepalingen zoals uitgewerkt in het hoofdstuk 10 Nafase. Er wordt pas afgeschaald als de resterende taken en verantwoordelijkheden zijn overgedragen aan de reguliere organisatie. Besluitvorming geschiedt door de dijkgraaf (van fase 4 naar 3 en van fase 3 naar 2), op advies van de calamiteitencoördinator en de OL. De OL beslist over het afschalen van fase 2 naar 1, op advies van de calamiteitencoördinator en het afdelingshoofd. Het betreffende afdelingshoofd beslist over het afschalen van fase 1 naar dagelijkse werkzaamheden, op advies van de calamiteitencoördinator en actieteamleider. 6.4
Regionale opschaling algemene kolom
Bij de bestrijding van grote calamiteiten is naast de waterkolom vaak ook de algemeen bestuurlijk kolom aangesloten. Adequate bestrijding van incidenten en rampen valt of staat met een goede communicatie en samenwerking tussen alle betrokken diensten. Essentieel hierbij is dat elkaars ‘taal’ wordt gesproken. Dit kan alleen worden bereikt door het gezamenlijk toepassen van een eenduidige systematiek van opschaling en fasering. In eerste instantie binnen de eigen kolom, waar mogelijk tussen de verschillende kolommen onderling. De organisatiestructuur van de algemeen bestuurlijke kolom is tijdens rampen leidend. Om goed met de algemeen bestuurlijke kolom te kunnen communiceren tijdens een ramp is het dan ook noodzakelijk dat structuren en begrippen zoveel mogelijk herkenbaar zijn voor iedereen. Te veel verschillen in (functie)benamingen, faseringen, nummeringen e.d. kan tijdens calamiteiten al snel leiden tot misverstanden. Gecoördineerde Regionale Incidentenbestrijdings Procedure (GRIP) De algemeen bestuurlijke kolom maakt gebruik van de GRIP-systematiek als een incident of crisis een gecoördineerd optreden van de hulpdiensten vereist. GRIP staat voor: Gecoördineerde Regionale Incidentenbestrijdings Procedure. De GRIP-systematiek werkt volgens het principe van de organisatorische opschaling. Indien een incident of calamiteit een hoger niveau van bevelvoering cq. verantwoordelijkheden vereist of de behoefte bestaat voor multidisciplinaire samenwerking wordt er opgeschaald van uitvoerend naar tactisch en uiteindelijk strategisch niveau. De GRIP maakt gebruik van zes opschalingsniveaus (1, 2, 3, 4, 5 en RIJK). Conform de coördinatiefasen werkt de GRIP-systematiek volgens het principe van de ‘bottum-up’ organisatorische opschaling. Indien een incident of calamiteit multidisciplinaire samenwerking behoeft en een hoger niveau van bevelvoering cq. verantwoordelijkheden vereist, wordt opgeschaald van uitvoerend naar tactisch en uiteindelijk strategisch niveau. De 4 opschalingsniveaus van GRIP kunnen als volgt worden omschreven: GRIP 1, bronbestrijding Wanneer bij de bestrijding van een incident in het brongebied meerdere disciplines betrokken zijn en structurele coördinatie tussen de disciplines noodzakelijk is, wordt opgeschaald naar GRIP 1. Er wordt op de plaats van het incident een team ingericht, het CoPI. Dit team wordt geleid door een leider CoPI. GRIP 2, ondersteuning CoPI noodzakelijk Wanneer ook structurele coördinatie buiten het brongebied, dat wil zeggen in het effectgebied, noodzakelijk is, wordt opgeschaald naar GRIP 2. Naast het CoPI wordt een ROT ingericht. Dit team wordt geleid door een leider ROT,ook wel (regionaal) OL genoemd.
Calamiteitenplan
versie 1.4
19/47
Handboek Crisisbeheersing
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
GRIP 3, bedreiging van het welzijn van de bevolking Wanneer er sprake is van een bedreiging van het welzijn van (grote groepen van) de bevolking en bestuurlijke coördinatie of besluitvorming noodzakelijk is, wordt opgeschaald naar GRIP 3. Naast het CoPI en het ROT wordt een gemeentelijk beleidsteam (GBT) gevormd, onder voorzitterschap van de betrokken burgemeester. GRIP 4, gemeentegrensoverschrijdend Wanneer er sprake is van een gemeentegrensoverschrijdend incident, de hulpdiensten in meerdere gemeenten moeten optreden en bestuurlijke coördinatie van betrokken gemeenten aan de orde is, wordt opgeschaald naar GRIP 4. Het GBT komt te vervallen en er wordt een RBT gevormd, onder leiding van de voorzitter veiligheidsregio. GRIP 5, behoefte aan bestuurlijke coördinatie Sinds 25 april 2013 is GRIP 5 opnieuw ingevoerd. GRIP 5 komt inhoudelijk zeer overeen met GRIP 4, echter is er nu sprake van meerdere betrokken regio's. Omdat de Wet Veiligheidsregio's geen voorziening treft voor het overgaan van het gezag dienen de betrokken voorzitters hiertoe gezamenlijk te besluiten. Uitgangspunt hierbij is dat de bronregio leidend is. De voorzitter van de bronregio neemt de bevoegdheden van de overige betrokken voorzitters veiligheidsregio’s niet over. Zij nemen juist de besluiten van de bronregio over. Wanneer de bron onduidelijk is of de betrokken voorzitters hier gezamenlijk toe besluiten kan van bovenstaand uitgangspunt worden afgeweken. Het ROT in de regio waarvan de voorzitter coördineert zal ook als coördinerend ROT optreden. GRIP Rijk, behoefte aan sturing door het Rijk Tegelijk met GRIP 5 is op 25 april 2013 een nieuwe fase beschikbaar gekomen. GRIP Rijk wordt gebruikt als er behoefte is aan sturing door het Rijk in situaties waarin de nationale veiligheid in het geding is of kan zijn. Inhoudelijk is er veel hetzelfde als GRIP 5, echter ligt het bevoegd gezag nu bij de ministers en het Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCb) De coördinatie op de meldkamer wordt overgenomen door het Nationaal Crisiscentrum (NCC).
Figuur 7. Opschalingstructuur van de algemene kolom en de waterkolom.
Calamiteitenplan
versie 1.4
20/47
Handboek Crisisbeheersing
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Landelijke opschaling Waterkolom bij (dreigende) overstroming
6.5
Door het Rijk zijn in het Landelijk Draaiboek Hoogwater en Overstromingen afspraken gemaakt over de landelijke coördinatie en afstemming bij een bedreiging van de primaire waterkeringen. Het gaat daarbij vooral om de landelijke coördinatie van de informatievoorziening door de daartoe speciaal opgerichte Landelijke Coördinatiecommissie Overstromingen (LCO) en de afstemming van maatregelen. De gebruikelijke bevelstructuur blijft gewoon intact. Alleen de coördinatie en informatievoorziening wordt verder gekanaliseerd. Deze landelijk niveaus zijn niet in de bestaande GRIP of waterkolomfasering gevlochten, beide zijn immers organisatorische opschalingen terwijl de landelijke niveaus alleen gaat over de wijze van afstemming en informatievoorziening bij een bepaald dreigingsniveau. 6.5.1
Landelijk Draaiboek Hoogwater en Overstromingen
Dit Landelijk Draaiboek Hoogwater en Overstromingen (LDHO) beschrijft de landelijke opschaling binnen de waterkolom (waterschappen, Rijkswaterstaat, ministerie van Infrastructuur en Milieu en provincies) bij een (dreigende) overstroming met bovenregionale effecten. Dit draaiboek beschrijft de taken en verantwoordelijkheden van de betrokken partijen in de waterkolom ten aanzien van deze bovenregionale effecten. Het gaat daarbij vooral om de landelijke coördinatie van de informatievoorziening gericht op een eenduidig landelijk beeld van de waterstaatkundige toestand en de afstemming van eventuele maatregelen met bovenregionale effecten. De landelijke coördinatie van de informatievoorziening dient voor een goede samenwerking tussen de betrokken actoren en voor de ondersteuning van de besluitvorming door bestuurders ten aanzien van eventuele maatregelen. Het draaiboek is afgestemd op het Nationaal Crisisplan Hoogwater en Overstromingen van het ministerie van Veiligheid & Justitie (V&J). Deze beschrijft de landelijke opschaling voor de algemene kolom. De primaire doelgroep van het landelijk draaiboek zijn de verschillende dienstonderdelen van het ministerie van Infrastructuur & Milieu (waaronder Rijkswaterstaat), de waterschappen en de provincie. Zij kunnen in het draaiboek lezen wat van hen wordt verwacht als een bovenregionale overstroming dreigt of plaatsvindt. De secundaire doelgroep van het landelijk draaiboek zijn de actoren binnen de algemene kolom. Zij kunnen in het draaiboek lezen wat zij van de actoren in de waterkolom mogen verwachten aan ondersteuning als een bovenregionale overstroming dreigt of plaatsvindt. Afhankelijk van de ernst van de dreiging beschrijft het draaiboek de invulling van de landelijke coördinatie op drie niveaus:
‘Regionale alarmering’ (niveau 1, kleurcode geel): Er worden wel zeer hoge waterstanden verwacht, maar de dreiging voor grootschalige overstromingen is nihil. Regionaal zijn de waterbeheerders actief (dijkbewaking). Landelijk wordt de informatievoorziening wel opgestart om een eenduidig landelijk beeld beschikbaar te hebben, o.a. ten behoeve van communicatie. Deze situatie komt eens per 1 à 2 jaar voor.
‘Landelijke alarmering’ (niveau 2, kleurcode oranje): De waterveiligheid is nog gewaarborgd maar de is kans aanwezig dat in de komende dagen tot het hoogste niveau moet worden opgeschaald. Grote alertheid is nodig. Er vindt landelijke coördinatie plaats binnen de functionele (water-)kolom. De verwachte waterstanden zijn extreem hoog en komen slechts enkele keren per eeuw voor.
‘Kritiek’ (niveau 3, kleurcode rood): Het hoogste niveau van dreiging is aan de orde wanneer een mogelijke overstroming niet is uit te sluiten. Dit gebeurt bijvoorbeeld wanneer de wettelijke beschermingsniveaus van de waterkeringen overschreden dreigen te worden.. Dit komt minder dan eens in de honderd jaar voor.
Het LDHO beschrijft op hoofdlijnen de rol van de LCO. De LCO is ingericht om een centrale uitvoerende rol te vervullen in de landelijke informatievoorziening over de waterstaatkundige situatie bij een dreigende grootschalige overstroming. De LCO heeft, naast de rol om de vroegtijdige waarschuwing te realiseren, ook de taak om het landelijk beeld van de waterstaatkundige situatie te maken en te verspreiden. Binnen de LCO werken KNMI, waterschappen en Rijkswaterstaat daartoe nauw samen, gericht op het opstellen van het landelijk waterbeeld en een overzicht van mogelijke waterstaatkundige maatregelen met bovenregionale effecten (aanvullend op regionale maatregelen). Bij opschaling naar niveau 1 wordt de LCO actief, maar blijft op de achtergrond. De regionale partijen hebben dan de regie. Er worden geen landelijke beelden verspreid buiten de waterkolom. Vanaf niveau 2 is de LCO volledig actief. Bij niveau 2 bewaakt het Departementaal Coördinatiecentrum Crisisbeheersing van het ministerie van I&M (DCC-I&M) het proces van de crisisbeheersing en verzorgt de informatievoorziening binnen het eigen ministerie, naar het Nationaal Crisiscentrum (NCC) en naar overige netwerkpartners. Bij opschaling naar het niveau 3 gaat er landelijke coördinatie, en zo nodig aansturing, plaats vinden vanuit de nationale crisisbeheersing onder coördinatie van de minister van V&J of de minister-president.
Calamiteitenplan
versie 1.4
21/47
Handboek Crisisbeheersing
6.5.2
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Landelijke fasering
Om de landelijke coördinatie van de informatievoorziening, de afstemming van bovenregionale maatregelen en de landelijke regie van de crisisbeheersing op het juiste moment in te schakelen, worden drie niveaus van landelijke opschaling gedefinieerd. Niveau 1
2
3
Reikwijdte incident Alarmering: In een eerste stap wordt de LCO actief. Dit niveau wordt aangeduid als alarmeringspeil. De LCO wordt actief een aantal (zo mogelijk 4-7) dagen voorafgaand aan het moment waarop de extreme waterstanden op de Noordzee of rivieren worden verwacht. In deze situatie is de LCO voor de buitenwereld nog nauwelijks zichtbaar, zij volgt de ontwikkelingen en verzamelt informatie. Verantwoordelijk voor opschaling = Voorzitter LCO Landelijke alarmering: Dit gebeurt als waterstanden worden verwacht die vergelijkbaar zijn met 1953 voor de kust en die van 1993 en 1995 voor de grote rivieren (N.B. de keringen zijn nu wel veel sterker). De LCO is volop actief, stemt af met waterbeheerders en andere betrokkenen en verspreidt het landelijke waterbeeld. Dit beeld bevat de dreigingssituatie en een beschrijving van mogelijke overkoepelende maatregelen. Dit niveau betekent: Landelijke informatievoorziening met een centrale rol voor de LCO, en de afstemming van besluiten binnen de waterkolom over (eventuele) maatregelen met een bovenregionale uitwerking. De waterbeheerders achten de situatie nog veilig, maar door de extreme omstandigheden is extra waakzaamheid nodig. Verantwoordelijk voor opschaling = DCC-I&M, namens de minister van I&M Kritiek: Deze fase treedt op wanneer de waterbeheerders niet meer voor de veiligheid kunnen instaan. Het is noodzakelijk om dit in een zo vroeg mogelijk stadium voorafgaand aan de daadwerkelijke crisis te signaleren naar de algemeen bestuurlijke kolom. Deze kan dan de aanvullende besluiten nemen die moeten worden uitgevoerd waaronder eventueel evacuaties. Verantwoordelijk voor opschaling = Hoofd NCC
Tabel 2. Landelijke fasering Bottum up Opschaling bij rampenbestrijding en crisisbeheersing gaat er in principe vanuit dat nieuwe informatie of ontwikkelingen laten zien dat de situatie ernstiger (geworden) is of wordt. Dat betekent dat opschaling plaatsvindt van een laag naar een hoog niveau van rampenbestrijding en crisisbeheersing (bottum-up). Top down Het kan voorkomen dat meteen moet worden opgeschaald naar een hoogste fase. Dit zijn directe calamiteiten met grote gevolgen. Denk hierbij aan een doorbraak van een primaire kering. Als gevolg van bijvoorbeeld voorspelde hoge waterstanden kan het noodzakelijk zijn eerst met bestuurlijke coördinatie te starten (kan zowel binnen de waterkolom als de bestuurlijke kolom), voordat er sprake is van maatregelen (TOP-DOWN opschaling). 6.6
Landelijke opschaling bij droogte
Door het Rijk zijn in het Handboek Landelijke Commissie Waterverdeling (LCW) afspraken gemaakt over landelijke coördinatie en afstemming bij een (dreigende) droogtesituatie. Het gaat daarbij vooral om de coördinatie van de informatievoorziening door de daartoe speciaal opgerichte LCW en de afstemming van maatregelen. De gebruikelijke bevelstructuur blijft gewoon intact. Alleen de coördinatie en informatievoorziening wordt verder gekanaliseerd. Deze landelijke niveaus zijn niet in de bestaande GRIP of waterkolomfasering gevlochten, beide zijn immers organisatorische opschalingen terwijl de landelijke niveaus alleen gaat over de wijze van afstemming en informatievoorziening bij een bepaald dreigingsniveau. 6.6.1
Landelijke crisisorganisatie bij droogte
De opbouw van de landelijke crisisorganisatie bij droogte is aangegeven in figuur 8. - Wanneer een (dreigende) droogtecrisis departement-overstijgend is, zijn het Adviesteam (AT), de Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCb) en de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCb) de overlegvormen waar op interdepartementaal niveau de crisissituatie wordt besproken en de maatregelen worden vastgesteld. In het AT zit een vertegenwoordiger van DCC I&M. In het ICCb neemt de DG-RWS en in het MCCb de Minister van I&M plaats. Contact met deze overlegvormen verloopt via het DCC I&M. - Het Managementteam Watertekorten (MTW) is het adviesorgaan op departementaal niveau bij een feitelijk watertekort of een dreigende (energie)crisis. Het MTW adviseert de DG-RWS ten aanzien van te nemen besluiten bij watertekorten en/of te warm water. Om te komen tot een goede beleidsafweging en een brede afweging van de belangen kunnen in het MTW ook andere relevante partijen worden uitgenodigd. Vaste partijen in het MTW zijn de Unie van Waterschappen en het Inter Provinciaal Overleg (IPO). De DG-RWS besluit over maatregelen in Calamiteitenplan
versie 1.4
22/47
Handboek Crisisbeheersing
-
-
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
het hoofdwatersysteem en informeert de Minister van I&M. Indien nodig worden door de DG-RWS besluiten aan de Minister van I&M voorgelegd. De Landelijke Commissie Waterverdeling (LCW) komt bijeen bij een indicatie van watertekort(en) en/of te warm water. De opschaling van de LCW is vastgelegd in het Handboek voor de LCW, onderdeel van de Handreiking Watertekorten en Warmte. De LCW is verantwoordelijk voor het opstellen van het landelijk waterbeeld op basis waarvan het MTW geïnformeerd en geadviseerd wordt over mogelijke maatregelen. Nadat hierover binnen het MTW beslissingen zijn genomen, coördineert de LCW de uitvoering van de maatregelen op landelijk niveau en informeert onder meer de Regionaal Droogte Overleggen (RDO’s). Het Regionaal Droogte Overleg (RDO) maakt onderdeel uit van de landelijke (crisis)organisatie watertekort en watertemperatuur en is onderdeel van de advieskolom. De zes RDO’s zijn elk in de LCW vertegenwoordigd.
Figuur 8. Landelijke netwerkkaart droogteoverleg 6.6.2
Regionaal Droogte Overleg West-Midden
Het Regionaal Droogte Overleg (RDO) West-Midden is één van de zes regionale overleggen waarin de (meest) betrokken waterbeheerders bijeenkomen om de ontwikkelingen te bespreken en te komen tot voor de regio samenhangende informatie en een advies over de bestaande of verwachte knelpunten. Tevens worden in het RDO op uitvoeringsniveau de maatregelen onderling afgestemd. Het RDO informeert en adviseert de crisisorganisatie van de deelnemende partijen in de regio alsmede het LCW. Aan het RDO West-Midden nemen ambtelijke vertegenwoordigingen van de volgende organisaties deel: Rijkswaterstaat West Nederland Zuid Midden Nederland West Nederland Noord
Provincies Utrecht Zuid-Holland Noord-Holland (agendalid)
Waterschappen HH Delfland HH Schieland en de Krimpenerwaard HH Stichtse Rijnlanden HH Rijnland Amstel Gooi en Vecht/Waternet Hollandse Delta Rivierenland (agendalid)
Het “droogteseizoen” speelt zich gewoonlijk af in de periode van 1 april tot 1 oktober. Buiten deze periode kunnen incidenteel ook droge situaties voorkomen maar die hebben over het algemeen veel minder gevolgen omdat deze buiten het groeiseizoen vallen. Het RDO komt in ieder geval eenmaal bijeen vóór de aanvang van het seizoen op 1 april om de crisisorganisatie op orde te hebben voor het komend seizoen en na het seizoen om te evalueren. Bij droogte kan initiatief tot starten uit de regio danwel van de crisisorganisatie van de betrokken (rijks)diensten komen. Calamiteitenplan
versie 1.4
23/47
Handboek Crisisbeheersing
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Dit is gebaseerd op afspraken die in Waterakkoorden of draaiboeken opgenomen zijn. De startcriteria en de vergaderfrequentie van het RDO sluiten aan met die van het LCW (zie Handboek LCW, 2011). Bijeenkomsten van de RDO zullen in de regel voor de LCW bijeenkomsten plaatsvinden. Na afloop van een droogtesituatie wordt het seizoen geëvalueerd.
Figuur 9. Samenhang RDO met de crisisorganisatie
Calamiteitenplan
versie 1.4
24/47
Handboek Crisisbeheersing
7
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Calamiteitenorganisatie
In dit hoofdstuk staat beschreven op welke wijze HHSK is georganiseerd om calamiteiten te bestrijden. In het supplement ‘Werkwijze’ is de interne werkwijze in detail uitgewerkt. 7.1
Uitgangspunten
Een slagvaardige en flexibele organisatie kan elke crisis het hoofd bieden. Het hoogheemraadschap bereikt dit door zowel tijdens de voorbereiding als tijdens de daadwerkelijke bestrijding van calamiteiten te werken met een aantal uitgangpunten. Deze uitgangspunten zijn onder andere gebaseerd op ervaringen met calamiteiten in het verleden. Deze uitgangspunten zijn: voortbouwen op de dagelijkse praktijk; toepassen van drie-eenheid voor besluitvormende teams; scheiden van beleid en uitvoering; toepassen van vijf crisismanagementprocessen. 7.1.1
Voortbouwen op de dagelijkse praktijk
Crisismanagement is een logisch vervolg op de normale werkzaamheden binnen het hoogheemraadschap. Tijdens een calamiteit moet het optreden zoveel mogelijk uitgaan van de normale, dagelijkse werkwijze. Dit betekent dat de taken/ rollen van de leden van calamiteitenorganisatie zo veel mogelijk liggen in het verlengde van hun dagelijkse werkzaamheden of competenties. De extra druk op de werkzaamheden als gevolg van een calamiteit wordt opgevangen door efficiënt met de aanwezige kennis, vaardigheden en contacten om te gaan. 7.1.2
Toepassen van drie-eenheid voor besluitvormende teams
Om in een besluitvormend team tot een goed resultaat te komen zijn drie componenten van wezenlijk belang. Een goed resultaat is een besluit dat technisch/ inhoudelijk voldoet, aanvaardbaar is voor de “buitenwereld” en binnen de korte beschikbare tijd tot stand komt. De drie componenten zijn in de onderstaande figuur weergegeven.
Vakinhoudelijke kennis
Voorlichting
Procesbewaking
Figuur 10. Drie-eenheid in besluitvormende teams Vakinhoudelijke kennis De basis voor de bestrijding van elke calamiteit is de eigen kennis en vaardigheden van de leden van de (calamiteiten)organisatie. Bij de basis van de organisatie hebben kennis en vaardigheden vooral betrekking op operationele en uitvoeringstechnische aspecten. In de top van de organisatie zijn kennis en vaardigheden meer gericht op beleidsmatige aspecten. Deze kennis is nodig om tijdens een crisis een technisch goede oplossing te kunnen vinden. Voorlichting en communicatie Naast de daadwerkelijke inhoudelijke bestrijding is de communicatie met andere organisatieonderdelen van belang en het beeld dat de buitenwereld heeft van het optreden van de organisatie. De bestrijding kan nog zo effectief en efficiënt zijn, wanneer organisatieonderdelen niet over voldoende informatie beschikken kunnen zij niet handelen of hun handelen niet voldoende afstemmen. Als ‘buiten’ een ander beeld bestaat, loopt het imago van de organisatie schade op. Goede communicatie en voorlichting zijn essentieel. Daarmee is voorlichting in alle lagen van de organisatie een punt van aandacht. Procesbewaking en ondersteuning Zowel de organisatiestructuur als de werkprocessen bieden houvast bij het bestrijden van een calamiteit. Door de grote druk bij calamiteiten kan het overzicht over de structuur en de werkwijze verloren gaan. Het houden van Calamiteitenplan
versie 1.4
25/47
Handboek Crisisbeheersing
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
overzicht is niet gericht op specifieke maatregelen, maar op het algemeen functioneren van de organisatie. Dit is extra van belang op plekken in de organisatie waar coördinatie tussen verschillende onderdelen van de organisatie en/ of met externe partijen plaatsvindt. Hoewel deze procesbewaking voor iedereen een punt van aandacht moet zijn is het, zeker bij grotere teams, noodzakelijk een aparte procesbewaker aan te wijzen. Deze persoon neemt afstand van de inhoudelijke discussie, volgt het verloop van het proces en geeft zo nodig sturing aan het proces. Besluitvorming moet binnen de beschikbare tijd plaatsvinden. Het forceren van een besluit valt onder procesbewaking. Overige rollen Naast de genoemde drie-eenheid is er binnen elke team behoefte aan aanvullende administratieve en facilitaire ondersteuning. Bij grotere teams wijst HHSK hier apart medewerkers voor aan. 7.1.3
Scheiden van beleid en uitvoering
Elk onderdeel van de calamiteitenorganisatie heeft een eigen taak. Wanneer een onderdeel zich niet met de eigen taak bezig houdt zullen bepaalde activiteiten niet en andere wellicht dubbel worden uitgevoerd, met coördinatieproblemen als gevolg. Een scheiding tussen activiteiten is daarom noodzakelijk. In aansluiting op de crisisorganisatie bij diverse netwerkpartners is een driedeling op basis van de soorten activiteiten gepast. Het beleidsteam houdt zich bezig met de strategie, waarbij beleidsvorming, bestuurlijke afstemming, lange termijn gevolgen en dergelijke aan de orde komen. Het operationeel team houdt zicht bezig met tactiek. De operationele coördinatie, de aanpak op hoofdlijnen, de afstemming met coördinatiecentra van andere instanties en dergelijke behoren tot de taken van het operationeel team. Tenslotte zijn de diverse actieteams actief met het daadwerkelijk bestrijden van de calamiteit. De afbakening tussen deze onderdelen van de calamiteitenorganisatie is essentieel. Vooral voor het beleidsteam en operationeel team, gezien de vaak technische achtergrond van de leden, is het lastig om zich niet te bemoeien met de uitvoerende aspecten. 7.1.4
Toepassen van crisismanagementprocessen
Voor het bestrijden van een crisis staan de volgende processen centraal: Informatiemanagement; Tijdens calamiteitenbestrijding en crisisbeheersing wordt relevante informatie zo snel mogelijk ontsloten, geverifieerd en continu met betrokken partijen gedeeld. Netwerkmanagement; Tijdens calamiteitenbestrijding en crisisbeheersing wordt samengewerkt met andere organisatie en diensten en wordt voortgebouwd op de dagelijkse contacten met deze organisaties. Het waterschap houdt nadrukkelijk rekening met de gevraagde adviserende en ondersteunende rol bij opschaling van de algemene bestuurlijke kolom en voorziet in liaisons en vertegenwoordigers in multidisciplinaire crisisteams van veiligheidsregio’s. Procesbewaking; De omvang van de daadwerkelijke opschaling van de calamiteitenorganisatie wordt gestuurd door de actuele behoefte aan benodigde mensen (expertise) en middelen en kan ook extern worden bepaald, als waterprocessen worden geraakt bij opschaling van de algemeen bestuurlijke kolom (veiligheidsregio’s en gemeenten). Groepsdynamiek; Crisisbesluitvorming; Communicatie en mediamanagement. Tijdens calamiteitenbestrijding en crisisbeheersing communiceert het waterschap open en eerlijk over de risico’s en over de eigen mogelijkheden en onmogelijkheden. Deze processen zijn onafhankelijk van de crisis. De processen zijn nader uitgewerkt in dit calamiteitenplan en de verschillende supplementen. 7.2
Mensen
De Senior Beleidsadviseur Crisisbeheersing is verantwoordelijk voor de totstandkoming en actualiseren van de personele invulling van de calamiteitenorganisatie. Hij doet dit in samenspraak met de directeur. 7.2.1
Uitgangspunten
Bij een calamiteit wordt zo veel mogelijk uitgegaan van de normale, dagelijkse werkwijze. Medewerkers hebben zo veel mogelijk een rol die in het verlengde ligt van hun dagelijkse werkzaamheden. Door de vele werkzaamheden en langdurige inzet zijn concessies hierop noodzakelijk. Competenties geven daar zo veel mogelijk richting aan. Voor de rollen in de calamiteitenorganisatie zijn in het supplement werkwijze competentieprofielen opgenomen. Deze competentieprofielen gebruikt het cluster Crisisbeheersing tevens voor het opleiden, trainen en oefenen van de calamiteitenorganisatie.
Calamiteitenplan
versie 1.4
26/47
Handboek Crisisbeheersing
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Vanwege specifieke kennis en vaardigheden hebben sommige medewerkers meer dan één rol. Het maximum is twee rollen zodat specifiek opleiden en trainen voor de toegewezen rollen mogelijk blijft. Voor de personele invulling van de calamiteitenorganisatie zet HHSK de medewerkers zoveel mogelijk in waar ze van hun specifieke expertise gebruik kunnen maken. Indien dit op meerdere plaatsen tegelijk is, wordt een keuze gemaakt op basis van de beschikbaarheid van de expertise bij andere medewerkers en de prioriteit. Voor elke rol in de calamiteitenorganisatie wijst HHSK minimaal twee medewerkers aan, maar bij voorkeur meer, zodat bij ziekte of andere redenen van (langdurige) afwezigheid HHSK kan beschikken over minimaal twee ‘shifts’. 7.2.2
Beschikbaarheid en bereikbaarheid van medewerkers
In het personeelsoverzicht van de calamiteitenorganisatie staat welke medewerkers bij de bestrijding van calamiteiten inzetbaar zijn voor elke rol. De Senior Beleidsadviseur Crisisbeheersing zorgt minimaal drie keer per jaar (januari, mei, september) voor actualisatie van de in- en uitstroom en de bereikbaarheidsgegevens (adres en telefoonnummers). In principe is iedere medewerker van HHSK inzetbaar binnen de calamiteitenorganisatie. Op basis van de Sectorale Arbeidsvoorwaardenreling Waterschapspersoneel (SAW) kan HHSK in bijzondere omstandigheden de medewerkers aanwijzen voor bijzondere (afwijkende) taken, eventueel op afwijkende werktijden (SAW, art. 6.2.9). In het personeelsoverzicht is tevens een overzicht van geconsigneerde medewerkers beschikbaar. Geconsigneerde medewerkers zijn volgens een rooster beschikbaar en telefonisch bereikbaar. Voor de opkomst gelden maximale opkomsttijden die zijn vermeld in het supplement werkwijze. De criteria voor consignatie zijn in dit supplement opgenomen. Ook voor niet geconsigneerde medewerkers zijn verwachtingen ten aanzien bereikbaarheid en beschikbaarheid met betrekking tot hun rol in de calamiteitenorganisatie opgenomen in het supplement werkwijze. 7.2.3
Personeelsinvulling bij een daadwerkelijke calamiteit
In samenspraak tussen de actieteamleiders, sectieleiders, de calamiteitencoördinator en zo nodig de operationeel leider vindt bij een daadwerkelijke calamiteit de personele invulling plaats van de diverse onderdelen van de calamiteitenorganisatie. Uitgangspunt hierbij is dat alleen die mensen worden opgeroepen die strikt noodzakelijk zijn voor de aanpak van de calamiteit. Daar waar knelpunten optreden in de beschikbaarheid van personeel is het de verantwoordelijkheid van de betrokken leidinggevenden om samen tot een oplossing te komen. Zij zorgen ook voor aflossing bij (naar verwachting) langdurige calamiteiten. Bij grote knelpunten beslist de operationeel leider in samenspraak met de calamiteitencoördinator. De wijze van aflossen is nader uitgewerkt in het supplement werkwijze. Ter ondersteuning van de calamiteitenorganisatie kan ook gebruik worden gemaakt van personeel dat nog geen rol is toegewezen. 7.3
Middelen
7.3.1
Crisiscentrum
De calamiteitenorganisatie beschikt over een crisiscentrum dat deels permanent operationeel is en deels vrijgemaakt moet worden. De calamiteitenkamer voor het WOT en de ondersteunende secties is permanent beschikbaar. De collegekamer voor het WBT, vergaderruimte 2.19 locatie Maasboulevard, loods de Kooi, AWZI Kralingseveer, AWZI Kortenoord en steunpunt Zuidbroek voor het WAT en kamer 2.22 voor communicatie en algemene doeleinden zijn semi-permanent beschikbaar. De calamiteitenorganisatie kan het crisiscentrum zo nodig uitbreiden met de overige kamers en werkplekken. In het supplement werkwijze zijn de faciliteiten nader uitgewerkt en is beschreven hoe vaak, op welke wijze en door wie de beschikbaarheid van de faciliteiten wordt beproefd. Cluster Crisisbeheersing is eindverantwoordelijk voor alle ruimten, middelen en inrichting van de als zodanig aangewezen calamiteitenruimten. Cluster Crisisbeheersing draagt zorg voor (waar nodig) de aanschaf van nieuwe middelen, wijzigingen en doorontwikkeling van de ruimtes en middelen. 7.3.2
Communicatiemiddelen
In het supplement werkwijze is uitgewerkt welke communicatiemiddelen gebruikt kunnen worden voor welke doelen. Bovendien is opgenomen hoe vaak en door wie het gebruik van deze communicatiemiddelen wordt beproefd. In het supplement werkwijze is beschreven welke rollen in de calamiteitenorganisatie moeten beschikken over een mobiele telefoon. De criteria voor deze toewijzing zijn ook opgenomen. In het supplement crisiscommunicatieplan is uitgewerkt op welke wijze HHSK netwerkpartners, bestuurders, media en burgers informeert.
Calamiteitenplan
versie 1.4
27/47
Handboek Crisisbeheersing
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
In de bestrijdingsplannen zijn specifieke communicatie/ informatiemiddelen t.b.v. de bestrijding van calamiteiten opgenomen. 7.3.3
Materiaal en materieel
In de calamiteitenbestrijdingsplannen zijn het benodigde en beschikbare materiaal en materieel met de opslagplaatsen opgenomen. Relevante aannemers, loonwerkers en (technisch) adviseurs zijn ook opgenomen. Bovendien is opgenomen op welke wijze en hoe vaak de beheerder de beschikbaarheid van materiaal, materieel en leveranciers beproeven. De afspraken die zijn gemaakt met bovenstaande partijen zijn vastgelegd in waakvlamovereenkomsten. 7.4
Structuur
In de onderstaande figuur is hoofdstructuur van de calamiteitenorganisatie weergegeven. Waterschap Beleid Team (WBT)
Strategie
Waterschap Operationeel Team (WOT)
Tactiek
Liaisons naar RBT of CdK
Ondersteunende Secties WOT
Waterschap Actie Team (WAT)
Liaisons naar ROT of GVS
Waterschap Actie Team (WAT)
Facilitaire ondersteuning
Meldkamer
Uitvoering
Figuur 11. Structuur van de calamiteitenorganisatie 7.4.1
Waterschap Beleidsteam
Het Waterschap Beleidsteam (WBT) houdt zich bezig met de bestuurlijke en beleidsmatige aspecten van de calamiteit en is eindverantwoordelijk voor het optreden van het waterschap. Dat betekent dat het WBT de strategie voor het optreden bepaalt. De taken zijn als volgt samen te vatten: bewaken van het imago; crisiscommunicatie en voorlichting aan publiek en pers; nemen van beslissingen voor gevallen waarin afgeweken wordt van vastgesteld beleid, waarin beleid niet voorziet of die in het calamiteitenbestrijdingsplan (CBP) zijn voorbehouden aan het WBT; besluiten tot gebruik bijzondere bevoegdheden; netwerkmanagement op bestuurlijk niveau. De voorzitter bepaalt welke andere personen deel uitmaken van het beleidsteam. Hij bepaalt in ieder geval welke portefeuillehouder(s) lid moet(en) zijn. 7.4.2
Waterschap Operationeel Team en secties
Het Waterschap Operationeel Team (WOT) is de spil van de calamiteitenorganisatie. Het WOT bepaalt de tactiek van de bestrijding. De taken zijn al volgt samen te vatten: - analyseren van het probleem; - coördinatie en operationele leiding van de calamiteitenorganisatie: - vertalen van de strategie van het WBT naar een tactiek voor de actieteams; - nemen van beslissingen voor gevallen binnen het vastgestelde beleid, over operationele dilemma’s, die in het CBP zijn toegewezen aan het WOT of die worden voorgelegd door de WAT’s; - netwerkmanagement op operationeel/ tactisch niveau. De Operationeel Leider (OL) bepaalt in overleg met de calamiteitencoördinator (CC) welke sectieleiders moeten deelnemen en in hoeverre andere personen (tijdelijk) zitting hebben in het WOT.
Calamiteitenplan
versie 1.4
28/47
Handboek Crisisbeheersing
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Secties Secties voor Operationeel Leiding (OL), Communicatie (Comm), Watersystemen (WS), Waterkeringen en Wegen (WW), Afvalwaterketen (AWK) en Bedrijfscontinuïteit (BC) zijn altijd mogelijk. Instellen van secties voor andere taken, belangen of ondersteuningsgroepen is, wanneer de ruimte dat toelaat, mogelijk. De calamiteitenorganisatie kan ingezet worden voor crisis op andere vlakken dan de kerntaken. 7.4.3
Waterschap Actie Team (WAT)
Een actieteam bestaat uit een actieteamleider, adviseurs en ondersteuning. Bij voorkeur sluit een communicatieadviseur hier ook bij aan. Alleen in fase 1 kan sprake zijn van beperkte bezetting. Bij fase 2, 3 en 4 zal de informatievraag aan het actieteam zo groot zijn dat volledige ondersteuning noodzakelijk is. Bij fase 2, 3 en 4 kunnen meerdere actieteams naast elkaar actief zijn. Ook kan het voorkomen dat meerdere actieteams met op zichzelfstaande incidenten bezig zijn (fase 1). De actieteamleider bepaalt in overleg met het afdelingshoofd/ sectieleider WOT de nadere invulling van het actieteam WAT (inclusief veldmedewerkers). Naar gelang de te bestrijden calamiteit stelt het afdelingshoofd, in samenspraak met de OL en de CC, WAT’s in naar taak of naar gebied. De volgende WAT’s kunnen in ieder geval actief zijn: - watersystemen (WS); - waterkeringen en wegen (WW); - afvalwaterketen (AWK); - Bedrijfscontinuïteit (BC). Er zijn vijf locaties waarvan gegarandeerd is dat deze voldoen aan de eisen voor een WAT-locatie zoals vastgelegd in het supplement werkwijze: - Hoofdkantoor; - Loods de Kooi (naast gemaal de Kooi); - AWZI Kralingseveer; - AWZI Kortenoord; - Steunpunt Zuidbroek. De actieteamleider kiest de locatie voor het WAT. Dat kan een andere locatie zijn dan hierboven genoemd. Voor een goede verantwoording achteraf, zowel juridisch als bestuurlijk, mede gezien de bijzondere bevoegdheden is het noodzakelijk dat de actieteamleider zorg draagt voor: - bijhouden van een logboek; - regelmatig aanleveren van Sitraps; - zo snel mogelijk informeren van afdelingshoofd/ sectieleider van gebruik bijzondere bevoegdheden. 7.4.4
Liaisons
Op alle drie de niveaus van de calamiteitenorganisatie kan HHSK liaisons afvaardigen naar - en ontvangen van netwerkpartners. Liaisons zorgen voor informatie-uitwisseling tussen betrokken partijen en afstemming van de te nemen maatregelen (strategie, tactiek, uitvoering). De dijkgraaf en OL besluiten in overleg met de CC welke liaisons zij afvaardigen en wie de rol daadwerkelijk vervult. 7.4.5
Meldkamer
De meldkamer is in eerste instantie schakel tussen melders en de WAT’s. Daarnaast kan de meldkamer informatievragen van burgers afhandelen. De meldkamercoördinator bepaalt in overleg met de sectieleider Communicatie en de CC de daadwerkelijke bezetting van de meldkamer. 7.4.6
Facilitaire ondersteuning
Voor een goed functioneren van de calamiteitenorganisatie is facilitaire ondersteuning noodzakelijk. Het gaat om de bezetting van de receptie, gebouwbeheer, catering en de beschikbaarheid van automatisering, communicatiemiddelen en gegevensbronnen. Voor de noodzakelijke dienstverlening door afdelingen Bedrijfsvoering (BV) en Bestuur, informatie en juridisch advies (BIJ) sluit de Senior Beleidsadviseur Crisisbeheersing met beide afdelingen een Service Niveau Overeenkomst (SNO) af. De specifieke bezetting van de ondersteuning is sterk afhankelijk van de mate van opschaling en de omstandigheden. De CC/ sectie operationele leiding zorgt voor de aansturing van de ondersteuning. De rollen en taakverdeling zijn uitgewerkt in het supplement werkwijze.
Calamiteitenplan
versie 1.4
29/47
Handboek Crisisbeheersing
7.5
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Mandaten
De functionele structuur van de calamiteitenorganisatie is niet dezelfde als die van de reguliere organisatie. Voor de uitoefening van juridische bevoegdheden (het gebruik maken van mandaten en volmachten) in beide organisaties betekent dit het volgende: - De reguliere organisatie heeft juridische bevoegdheden conform de Uitvoeringsregeling juridische bevoegdheden bij het Mandaatbesluit. Hetzelfde geldt voor de financiële bevoegdheden van de Uitvoeringsregeling financiële bevoegdheden. - Zodra de calamiteitenorganisatie geactiveerd wordt en totdat afgeschaald wordt naar de dagelijkse werkzaamheden, geldt dat de reguliere juridische en financiële bevoegdheden als volgt van toepassing zijn op de calamiteitenorganisatie: Bevoegdheden voorzitter WBT De voorzitter van het beleidsteam heeft alle bevoegdheden zoals die in de wet aan de het dagelijks bestuur en/ of de dijkgraaf zijn toegewezen. Hij moet zich tevens aan de bijbehorende verplichtingen van informeren en evaluatie houden. Bevoegdheden OL en sectieleiders De operationeel leider kan beschikken over alle bevoegdheden van de secretarisdirecteur. Hij kan daarmee in ieder geval beschikken over alle middelen van het hoogheemraadschap (inclusief al het personeel). Daarnaast kan de OL alle bijstandsverzoeken (laten) doen aan hulpverleningsdiensten, gemeenten, (buur)waterschappen, Rijkswaterstaat en andere netwerkpartners voor zo ver deze niet expliciet door het bestuur gedaan moeten worden. Zo lang niet afgeweken wordt van vastgesteld beleid kan de OL alle maatregelen nemen die hij/zij noodzakelijk acht. Voor de effectieve bestrijding van een calamiteit kunnen de OL en de sectieleiders (leden WOT) na opschalen tot fase 2 of hoger beschikken over extra bevoegdheden. Indien de OL of een sectieleider gebruik maakt van deze bevoegdheden moet hij zorg dragen voor voldoende verantwoording achteraf. De OL/ sectieleider moet kunnen aantonen dat het organiseren van maatregelen, materieel en middelen via de normale bevoegdheden en procedures niet mogelijk was. Een sectieleider moet het gebruik van de bevoegdheden zo veel mogelijk afstemmen met de OL. Indien mogelijk stemt de OL het gebruik van de bevoegdheden zo veel mogelijk af met de dijkgraaf. Gezien de zeer ruime mogelijkheden dienen de leden van het WOT zeer voorzichtig met deze bevoegdheden om te gaan en zich zo veel mogelijk te beperken in het gebruik. Indien noodzakelijk heeft de sectieleider de bevoegdheid: - om af te wijken van het inkoop en aanbestedingsreglement, dat wil zeggen opdracht te verstrekken zonder aanbesteding of offerteaanvraag; - om af te wijken van het budgetreglement, dat wil zeggen uitgaven te doen zonder dat bekend is of een toereikend budget beschikbaar is; - om opdracht te verstrekken tot het bedrag van teken- en beschikkingsbevoegdheid van het niveau van directeur1; - om medewerkers van HHSK (wanneer deze in de normale organisatie niet hiërarchisch onder de sectieleider vallen) te verplichten werkzaamheden te verrichten ter bestrijding van het incident of de calamiteit, ook buiten de normale werktijden2; - om gebouwen van HHSK open te (laten) stellen buiten de normale openingstijden; - om uitgebreide assistentie in te roepen van hulpdiensten, (buur)waterschappen, Rijkswaterstaat of andere netwerkpartners. Het WOT kan bovendien alle maatregelen nemen die in de bestrijdingsplannen expliciet bij het WOT zijn neergelegd. Bevoegdheden WAT-leider Voor de effectieve bestrijding van een (ernstig) incident of calamiteit kan de actieteamleider (na opschalen tot fase 1 of hoger) beschikken over extra bevoegdheden. Indien een actieteamleider gebruik maakt van deze bevoegdheden moet hij zorg dragen voor voldoende verantwoording achteraf. Een actieteamleider moet kunnen aantonen dat het organiseren van maatregelen, materieel en middelen via de normale bevoegdheden en procedures niet mogelijk was. Indien enigszins mogelijk moet een actieteamleider het gebruik van de bevoegdheden zo veel mogelijk afstemmen met afdelingshoofd/ sectieleider en/ of directeur/ operationeel leider. Gezien de zeer ruime mogelijkheden dienen actieteamleiders zeer voorzichtig met deze bevoegdheden om te gaan en zich zo veel mogelijk te beperken in het gebruik. Indien noodzakelijk heeft een actieteamleider de bevoegdheid: - om af te wijken van het inkoop en aanbestedingsreglement, dat wil zeggen opdracht te verstrekken zonder aanbesteding of offerteaanvraag; - om af te wijken van het budgetreglement, dat wil zeggen uitgaven te doen zonder dat bekend is of een toereikend budget beschikbaar is; - om opdracht te verstrekken tot het bedrag van teken- en beschikkingsbevoegdheid van het niveau van afdelingshoofd3; - om medewerkers van HHSK (wanneer deze in de normale organisatie niet hiërarchisch onder de actieteamleider vallen) te verplichten werkzaamheden te verrichten ter bestrijding van het incident of de calamiteit, ook buiten de normale werktijden4; 1
Zie tabel teken- en beschikkingsbevoegdheid voor nieuwe opdracht in het budgetreglement. In de meeste gevallen zullen de betrokken medewerkers in het veld hiërarchisch onder het lid WOT vallen daar dit bij voorkeur het betrokken afdelingshoofd is. Het kan zijn dat een ander afdelingshoofd deze rol vervult of dat de expertise van een andere afdeling noodzakelijk is. 3 Zie tabel teken- en beschikkingsbevoegdheid voor nieuwe opdracht in het budgetreglement. 2
Calamiteitenplan
versie 1.4
30/47
Handboek Crisisbeheersing
-
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
om gebouwen van HHSK open te (laten) stellen buiten de normale openingstijden; om beperkte assistentie in te roepen van hulpdiensten, (buur)waterschappen, Rijkswaterstaat of andere netwerkpartners.
De actieteamleider kan bovendien alle maatregelen nemen die in de bestrijdingsplannen expliciet bij het actieteam zijn neergelegd. Het gebruik van deze bevoegdheden binnen de calamiteitenorganisatie is beperkt tot handelingen die in verband staan met het bestrijden van de betreffende calamiteit. Indien in de calamiteitenorganisatie door Sectiehoofden en Actieteamleiders gebruik is gemaakt van juridische en financiële bevoegdheden, wordt hiervan in de nafase gerapporteerd aan de dijkgraaf (als een volmacht is gebruikt) en het college (als een mandaat is gebruikt). Bevoegdheden van liaison bij multidisciplinaire crisisteams Een liaison is een afgevaardigde van het waterschap en is bevoegd om als adviseur en deskundige van het waterschap op te treden in een multidisciplinair crisisteams: CoPI, ROT, GBT, RBT. Hij is daarin een gelijkwaardiger partner. De liaison draagt bij aan het gezamenlijk doel om de calamiteit of crisis te bestrijden, treedt op namens het waterschap, sluit aan op vigerende wet- en regelgeving zoals uitgewerkt in de bestuurlijke netwerkkaarten en treedt niet in de bevoegdheden van andere disciplines. 7.6
Continuïteit
De standaard regel is dat een medewerker die 8 uur heeft gewerkt, wordt afgelost. Dit kan in overleg met de OL worden verlengd tot maximaal 12 uur. De leden van het WBT en het WOT regelen hun aflossing zelf en zijn eindverantwoordelijk voor aflossing van hun medewerkers in de calamiteitenorganisatie (met gebruikmaking van het personeelsoverzicht). Knelpunten met betrekking tot de continuïteit worden gemeld bij de calamiteitencoördinator en zo nodig onder verantwoordelijkheid van het WOT opgelost. De voorzitter van het beleidsteam, de OL, de CC en de assistenten van alle secties ondersteuning WOT regelen hun aflossing zelf en die van de andere medewerkers van de ondersteuning WOT. De meldkamercoördinator regelt de eigen aflossing zelf en die van de andere medewerkers van de meldkamer. De actieteamleider(s) regelt (regelen) de eigen aflossing zelf en die van de andere medewerkers van het actieteam(s). Aflossingen worden altijd gemeld bij de CC of diens assistent. Voor aflossing wordt gebruik gemaakt van het personeelsoverzicht.
4
In de meeste gevallen zullen de betrokken medewerkers in de normale organisatie hiërarchisch onder de actieteamleider vallen daar dit bij voorkeur een teamleider is. Het kan zijn dat een andere teamleider of een projectleider het actieteam leidt of dat de expertise van een ander team of afdeling noodzakelijk is. Wanneer een actieteamleider veel menskracht (zeker bij meer dan vijf personen) van buiten het eerst aangewezen team nodig heeft voor de bestrijding is dat op zich een reden voor opschaling naar fase 2 om de toedeling van middelen goed te organiseren.
Calamiteitenplan
versie 1.4
31/47
Handboek Crisisbeheersing
8 8.1
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Informatiemanagement Ontwikkelingen in informatiemanagement
Uit verschillende evaluaties is gebleken dat de informatiemanagement tijdens calamiteiten en crises verbeterd moet worden (zie o.a. de evaluatie SMO: resultaat onderzoek informatiestromen hoogwater, Flood Control 2015 en wet op de veiligheidsregio’s). Uit de verschillende manieren van informatiemanagement is in het landelijk rapport ‘informatievoorzieningen van waterschappen bij crisisbeheersing’ de voorkeur gegeven aan netcentrisch werken. Dit alles heeft er toe geleid, dat Rijkswaterstaat, de Unie van Waterschappen en het Veiligheidsberaad een modelconvenant hebben vastgesteld met de intentie de eigen informatievoorziening maar ook die voor elkaar te verbeteren. Hierin is bijvoorbeeld in artikel 15 aangegeven dat gewerkt zal gaan worden volgens de netcentrische manier van informatievoorziening. “Alle partijen beschikken op dezelfde tijd over relevante en eenduidige informatie en er worden afspraken gemaakt over de toegang tot het LCMS” (een netcentrische applicatie van de veiligheidsregio's'). Daarnaast is in de landelijke visie op crisisbeheersing opgenomen dat alle waterschappen zich hebben geconformeerd om in 2020 informatie delen volgens de netcentrische werkwijze. 8.2
Netcentrisch werken
Bij netcentrisch werken gaat het er om informatie over de crisissituatie snel te delen met alle betrokken spelers. Daarmee ontstaat er een Gedeeld Waterbeeld (GWB) van de crisis. Door de relevante informatie direct te delen, gaat dit sneller waardoor het beeld van de crisis actueler is en een betere beoordeling en besluitvorming mogelijk wordt. Dit in tegenstelling tot de traditionele manier van werken, het hiërarchische werken. Daarbij wordt de informatie van beneden naar boven steeds bewerkt, gefilterd en doorgegeven. Daarmee gaat veel kostbare tijd verloren en komen besluiten vaak tot stand op basis van achterhaalde informatie.
Figuur 12. Implementatie van Netcentrisch Werken Het invullen van een ondersteunend systeem is niet netcentrisch werken. Om de informatie aan onze partners te kunnen leveren zullen we binnen HHSK ook netcentrisch moeten gaan werken. De essentie van netcentrisch werken is dat verschillende partijen samenwerken op basis van een actueel gedeeld totaalbeeld. Dit totaalbeeld zorgt voor een versnelling van het proces van crisisbesluitvorming. Deze versnelling wordt vooral veroorzaakt doordat beeldvorming minder tijd kost tijdens het calamiteitenoverleg. Hierin kan een ondersteunend systeem een uitkomst in bieden. Ook levert netcentrisch werken een rijker beeld van de situatie en van het bestrijdingsproces. Door informatie-elementen afkomstig uit verschillende delen van de organisatie (en daarbuiten) pro-actief te delen, komen onjuistheden in zowel de situatie als de bestrijding sneller aan het licht. Uiteindelijk leidt dit door de hele organisatie tot beter onderbouwde en beter op elkaar afgestemde besluiten. Voor een goede netcentrische samenwerking moet aan twee basisvoorwaarden worden voldaan: In de eerste plaats moeten de rollen, taken en verantwoordelijkheden van de samenwerkende partijen helder zijn. Het is immers van belang dat de verantwoordelijkheden van de verschillende spelers over en weer gerespecteerd worden; expertise moet blijven liggen waar hij thuishoort. Gegevens moeten geduidt worden en worden uitgewisseld in een taal die door beide partijen worden begrepen.
Calamiteitenplan
versie 1.4
32/47
Handboek Crisisbeheersing
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
In de tweede plaats moeten de informatiemanagementprocessen van de samenwerkende partijen goed op elkaar aansluiten. Het moet duidelijk zijn hoe de regie over het totaalbeeld en over de verschillende deelbeelden is belegd en wie aanspreekbaar is op de kwaliteit en de actualiteit van informatie.
Om aan deze basisvoorwaarden te kunnen voldoen zal er in 2015 een traject gestart worden om de overstap te maken naar de netcentrische werkwijze. Dit traject vindt niet alleen plaats bij HHSK, maar ook omliggende waterschappen lopen samen op naar deze nieuwe manier van informatiedeling. HHSK deelt waar mogelijk op een netcentrische wijze informatie over calamiteiten met veiligheidsregio’s. Deze werkwijze wordt ondersteund door het LCMS (landelijk crisismanagement systeem). In dit systeem levert HHSK bij een (dreiging van een mogelijke) calamiteit relevante gegevens aan. Het betreft gegevens zoals waterstanden, voorspellingen en korte omschrijving van het probleem en de gevolgen. Hierdoor ontvangen de veiligheidsregio’s de laatste actuele gegevens en omschrijving van de calamiteit en kunnen ontwikkelingen worden gevolgd.
Calamiteitenplan
versie 1.4
33/47
Handboek Crisisbeheersing
9 9.1
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Risico en Crisiscommunicatie Risicocommunicatie
Risicocommunicatie is communiceren over de kans op het plaats vinden van een ramp en de gevolgen ervan. De doelstelling hiervan is: Hoofddoel: beperken van het aantal slachtoffers en materiële schade Subdoelen: verbeteren kennis en bewustwording van risico’s; realiseren draagvlak en passende verwachting t.a.v. risico’s; aanzetten tot verstandig gedrag in geval van een ramp/calamiteit. Crisiscommunicatie volgt op risicocommunicatie en vindt plaats vlak voor, tijdens en vlak na een ramp en richt zich vooral op het beperken van de gevolgen en respons. Risicocommunicatie richt zich vooral op de preparatie. Op HHSK rust geen verplichting tot risicocommunicatie en kiest daarom voor een sobere uitvoering van deze taak. Concreet betekent dit dat HHSK noodzakelijke informatie verstrekt binnen de wettelijke kaders en zich laat informeren door de regionale overleggen met betrekking tot risicocommunicatie. Risicocommunicatie valt dus onder dagelijkse werkzaamheden en niet in een fase 1 of hoger. De diverse wetten geven het volgende aan ten aanzien van risicocommunicatie: Wet op de Veiligheidsregio’s: waterbeheerder moet informatie aanleveren aan gemeenten, provincie, veiligheidsregio over waterstaatkundige risico’s en de gevolgen t.b.v. vaststellen regionale risicoprofielen, risicokaarten, beleidsplannen etc.; leveringsverplichting (technische) informatie; primaat van communicatie over de risico’s ligt bij de algemene kolom (gemeenten/veiligheidsregio’s/provincie/rijk). Waterwet/Waterbesluit: geen expliciete verplichting tot risicocommunicatie; loopt via algemene kolom; verplichting voor waterbeheerder tot vaststellen calamiteitenplan, met daarin een overzicht van mogelijke calamiteiten en risico’s en de te nemen maatregelen; verplichte afstemming met (regionale) rampenplannen. EU Kaderrichtlijn Water en Richtlijn Overstromingsrisico’s (2007): heeft alleen betrekking op overstromingen; lidstaten moeten overstromingsrisicobeoordeling opstellen per stroomgebieddistrict; o gevarenkaarten (fysieke kenmerken, bijv. waterdiepten) o risicokaarten (gevolgen, bijv. aantal getroffenen) leveringsverplichting (technische) informatie; landelijke werkgroep vanaf 2009 actief; waterschappen vertegenwoordigd door Unie van Waterschappen; insteek: sobere uitvoering - eerst verzamelen wat er al is - inspanning waterschap beperkt; periode: t/m 2015. 9.2
Crisiscommunicatie
Crisiscommunicatie is een belangrijke pijler onder crisismanagement. Om een effectieve en gezaghebbende communicatie te realiseren is het van belang alle interne en externe doelgroepen snel, regelmatig, eenduidig, consistent en geloofwaardig te informeren over de (dreigende) calamiteit en de wijze waarop Schieland en de Krimpenerwaard de bestrijding ter hand gaat nemen of heeft genomen. Het gaat daarbij uitsluitend om waterschapgerelateerde aspecten. Communicatie haalt de buitenwereld naar binnen om een communicatieaanpak te ontwikkelen. Hierdoor kan de beeldvorming van de buitenwereld worden meegenomen in het besluitvormingsproces (mede door omgevingsanalyses). Daarnaast brengt communicatie de binnenwereld naar buiten om gericht te voorzien in informatiebehoeften. In de crisiscommunicatie staan drie basisdoelstellingen centraal: informatieverstrekking: feitelijke informatie gericht op wat de doelgroep wil/moet weten; schadebeperking: door snelle handelingsadviezen en instructies; Vertrouwen: communicatie op basis wat de crisis betekent voor de getroffenen en de samenleving door de informatie in een breder perspectief te plaatsen. Goede communicatie draagt bij aan: voorkomen van onrust bij burgers, bedrijven en overheidsinstanties; het verkrijgen van medewerking van alle betrokkenen; tonen van verantwoordelijkheid; verkrijgen van vertrouwen in de genomen maatregelen; een positief imago van HHSK. De verdere uitwerking van crisiscommunicatie en de uitgangspunten is te vinden in het supplement crisiscommunicatieplan.
Calamiteitenplan
versie 1.4
34/47
Handboek Crisisbeheersing
10
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Nazorgfase
In dit hoofdstuk staat de fase na een incident of calamiteit centraal. Dit is de fase waarin wordt geprobeerd om zoveel als mogelijk van de hectiek van de calamiteit of ramp naar het ‘normale’ te gaan. Iedere calamiteit, en in het verlengde hiervan dus ook de bijhorende nafase, is uniek. Sommige calamiteiten blijven qua gevolgen beperkt. Grote rampen zoals een overstroming vanuit zee hebben haast onvoorstelbare gevolgen. De omvang en complexiteit van de nafase van dergelijke rampen zijn al even onvoorstelbaar als de ramp zelf. Zolang een ramp niet is afgeschaald blijft de (coördinerend)burgemeester ook verantwoordelijk voor de uitvoering van de nafase. Tijdens 10.1
de nazorgfase moet door HHSK aandacht worden besteed aan: Herstel; Overdracht verantwoordelijkheden; Zorg voor eigen personeel; Netwerkpartners; Schade afhandeling; Evaluatie.
Herstel
Deze paragraaf beschrijft de wat er onder herstel van een gebied of waterstaatswerk wordt verstaan, nadat zich een calamiteit heeft voorgedaan. De aard en de omvang van deze activiteiten verschillen per calamiteit. In de calamiteitenbestrijdingsplannen is per scenario een korte beschrijving weergegeven van de aandachtspunten in de nafase die door HHSK mogelijk zouden moeten worden uitgevoerd. Dit varieert van het met een aantal noodpompen binnen een aantal dagen weer op normaal waterpeil malen van een polder tot en met langdurige wederopbouw activiteiten bij grootschalige overstromingen zoals in 1953. Bij een calamiteit als overstromingen zijn binnen nafase twee parallelle processen te onderscheiden: 1. de zorg voor getroffenen, ook wel nazorg genoemd; De zorg voor getroffenen (nazorg) is de verzameling samenhangende al dan niet door de overheid in samenhang aangestuurde processen en activiteiten in de nafase, uitgevoerd met als doel gevolgen van een ramp, crisis of zwaar ongeval zodanig aan te pakken dat getroffenen weer kunnen functioneren, zo mogelijk op vergelijkbaar niveau. 2. herstel, wederopbouw en revaluatie; herstel vitale infrastructuur (zoals keringen en zuiveringsinstallaties) herstel en wederopbouw op locatie revitalisering van de samenleving, o.m. economie en werkgelegenheid, onderwijs, sociale verbanden, sport, etc. (met name een verantwoordelijkheid voor de algemene keten). Herstel en wederopbouw zijn binnen de nafase de samenhangende al dan niet door de overheid in samenhang aangestuurde processen en activiteiten, uitgevoerd met als doel gevolgen van een ramp, crisis of zwaar ongeval zodanig aan te pakken dat getroffenen, getroffen objecten en gebieden weer duurzaam kunnen functioneren op vergelijkbaar of hoger niveau. Bovenstaande definitie van de Taskforce Management Overstromingen (TMO) met betrekking tot herstel en wederopbouw vraagt aandacht voor het weer duurzaam kunnen functioneren op vergelijkbaar of hoger niveau. Dat reflecteert de ambitie wederopbouw niet te positioneren als een louter defensieve restaurerende activiteit (herstel), maar te positioneren als een meer offensieve, creërende fase, leidend tot het revitaliseren van de getroffen samenleving. 10.1.1
Projectteam Herstel
Nadat de calamiteit is afgelopen, dienen de resterende taken en verantwoordelijkheden over te worden gedragen aan de ‘normale’ dagelijkse organisatie. Vanaf fase 2 kan het – afhankelijk van de schade die is opgetreden - noodzakelijk zijn een speciaal projectteam herstel te activeren. Deze herstelorganisatie heeft dan tot doel alle werkzaamheden te coördineren die noodzakelijk zijn om weer terug te keren naar de ‘oude’ situatie. Dit betreft niet alleen bouwkundige activiteiten, maar bijvoorbeeld ook de coördinatie van de schadeafhandeling en de communicatie. De herstelorganisatie kan gezien worden als een ad-hoc ingestelde projectorganisatie. Al naar gelang de aard van de calamiteit kan de herstelorganisatie ook met andere teams en disciplines, zoals handhaving, worden aangevuld.
Calamiteitenplan
versie 1.4
35/47
Handboek Crisisbeheersing
10.1.2
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Aandachtspunten
De werkzaamheden die door het projectteam herstel moeten worden verricht, zijn zeer divers. Onderstaand is een – niet uitputtend - overzicht met aandachtspunten weergegeven: Bepaal de omvang van de calamiteit. Denk hierbij aan de omvang van de materiële schade, de politieke lading en de kans op een vervolgdreiging; Maak een herstelplan (conform standaard opzet ‘plan van aanpak’); Zorg voor voldoende tijdelijke voorzieningen, zoals noodpompen. Het kan langere tijd duren voordat het definitieve herstel is uitgevoerd. In de tussentijd zijn voldoende tijdelijke voorzieningen noodzakelijk; Uiteindelijk moeten (art. 5.30 lid 3 Waterwet) waterstaatswerken waarvoor noodmaatregelen zijn genomen moeten zoveel mogelijk weer in overeenstemming met de legger worden gebracht; Ga na of er wel moet worden hersteld, en zo ja, of er een wens bestaat tot verbetering. In bepaalde gevallen kan het voordeliger zijn een gebied niet meer op de oude manier in te richten, maar aanpassingen uit te voeren; Breng zo snel mogelijk de verantwoordelijkheden in beeld; Werk met heldere doelstellingen in het Plan van Aanpak Nafase. Deze doelstellingen moeten zoveel als mogelijk bestuurlijk worden goedgekeurd. Hierbij horen ook een duidelijk mandaat voor de projectleiding en een vastgesteld werkbudget; Werk met een duidelijke projectstructuur voor de nafase. In deze projectstructuur moeten de meest dominante thema's van de specifieke calamiteit herkenbaar terug komen (mede gelet op de verantwoordelijkheden die hierbij horen); Definieer de rollen en verantwoordelijkheden van de bestuurders in de nafase; Maak gebruik van scenario's. Denk vooruit: eerst in dagen, later in maanden en uiteindelijk zelfs in jaren. Deze scenario's kunnen de betrokken partners helpen om de mogelijk noodzakelijke capaciteit en middelen in beeld te brengen. Bij voorkeur dienen deze scenario's vooraf in de planfase te worden ontwikkeld; Werk samen met de andere partners zoals gemeenten en veiligheidsregio’s, maar ook collega-waterschappen om eventuele schaarse capaciteit en expertise te bundelen, zodat deze voor langere tijd kan worden ingezet. 10.2
Overdracht verantwoordelijkheden
Er mag pas afgeschaald worden naar fase 0 nadat de resterende taken en verantwoordelijkheden over worden gedragen aan de ‘normale’ organisatie of aan een ad-hoc projectteam dat met het herstel cq. afhandeling wordt belast. 10.3
Zorg voor eigen personeel
Een crisissituatie met één of meerdere (zwaar)gewonde(n) en/of dodelijke slachtoffers kan een schokkende ervaring zijn geweest. Het is dan ook belangrijk dat direct na de afhandeling van een dergelijke crisis, de medewerkers ondersteuning krijgen bij de verwerking van mogelijke traumatische ervaringen. Hierbij geldt: Het aanbieden van nazorg is een verantwoordelijkheid voor de werkgever; Het gebruik maken hiervan is een keuze van de medewerker; Het eerste opvanggesprek is een verantwoordelijkheid voor de direct leidinggevende (lijn organisatie), daarna kan gekozen worden voor een traject met een vertrouwenspersoon of bedrijfsmaatschappelijk werker. 10.4
Netwerkpartners
Net als in de bestrijdingsfase is het van groot belang dat met betrokken overheden en instanties wordt afgestemd over de (waterstaatkundige)activiteiten die HHSK onderneemt, om zo snel als mogelijk terug te keren naar de ‘normale’ situatie. Dit om te voorkomen dat er conflicterende situaties optreden. 10.5
Schadeafhandeling
Binnen de nafase is de afhandeling van schade een belangrijk onderdeel. Onduidelijkheid over schadeafhandeling kan voor veel onrust en onzekerheid zorgen onder de getroffenen. Vaak bestaat er grote druk om snel tot afhandeling over te gaan om zowel getroffenen als verzekeraars uit deze onzekerheid te halen. Voor een goede schadeafhandeling is taxatie noodzakelijk. Echter, te snelle taxatie kan betekenen dat nog niet alle schade bekend is. Met andere woorden: Een goede schadeafhandeling dient zorgvuldig te gebeuren en kost daarmee tijd. Van belang is dat al tijdens de bestrijding van de calamiteit informatie wordt verzameld en een logboek wordt bijgehouden, zodat achteraf kan worden gereconstrueerd wat er zich precies heeft afgespeeld. Op nationaal niveau bestaat de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen, op basis waarvan in voorkomende gevallen gedupeerden een tegemoetkoming kunnen krijgen in de schade en kosten.
Calamiteitenplan
versie 1.4
36/47
Handboek Crisisbeheersing
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Let op! In geval van een ramp niet te snel afschalen, omdat alleen aanspraak kan worden gemaakt op de Wet tegemoetkoming zware rampen en ongevallen indien er sprake is van een ramp. Zodra is afgeschaald vervalt deze route. Voor wat betreft schade afhandeling kan HHSK te maken krijgen met twee situaties: Derden stellen HHSK aansprakelijk; HHSK verhaalt kosten op derden. Voor beide situaties geldt dat de afdeling BIJ verantwoordelijk is voor de schadeafhandeling. Derden stellen HHSK aansprakelijk Als gevolg van waterstaatkundige calamiteiten kunnen derden schade ondervinden. In die gevallen kan HHSK – al dan niet terecht – geconfronteerd worden met schade als gevolg van bijvoorbeeld ernstige wateroverlast. HHSK wordt dan aansprakelijk gesteld voor de schade op grond van onrechtmatig handelen. Voor die gevallen heeft HHSK een WA-verzekering afgesloten. HHSK verhaalt kosten op derden Handelend optreden tijdens calamiteiten of incidenten brengt kosten met zich mee. Het gaat hier bijvoorbeeld om kosten die verband houden met arbeidsloon van eigen en ingehuurd personeel, reinigingskosten, bergingskosten, herstelkosten en kosten van gebruikt materieel en materiaal. In principe zijn alle gemaakte kosten voor de bestrijding en de nazorg verhaalbaar op de veroorzaker. 10.6
Evaluatie
Het analyseren en evalueren van incidenten en calamiteiten is naast een wettelijk plicht ook een leermoment van de bij de bestrijding betrokken overheden en instanties. Tevens vormt het de (publieke) verantwoording over de ondernomen acties. Evaluaties kunnen niet alleen aanleiding geven om de calamiteitenorganisatie en/of procedures bij te stellen, maar ook een eerste aanzet geven voor het bijstellen of opstellen van nieuw beleid. Na afloop van een crisis beschrijft de Senior Beleidsadviseur Crisisbeheersing voor de coördinatiefase 2, 3 en 4 in een advies of er geëvalueerd wordt en hoe dit in zijn werk gaat. De notitie beschrijft de volgende zaken: welke informatie door de verschillende partijen ter beschikking moet worden gesteld; wie bij deze evaluatie aanwezig zijn of andere betrokkenheid krijgen; welke informatie door de verschillende partijen ter beschikking moet worden gesteld; wanneer de evaluatie wordt gehouden; wie bestuurlijk/ambtelijk verantwoordelijk is voor opstellen evaluatie en verslaglegging van bijeenkomsten; verspreiding van het verslag: verslagen van evaluaties In zijn algemeenheid is het volgende voorstel richtinggevend: Bij opschaling tot:
Coördinatiefase 1
Coördinatiefase 2
Coördinatiefase 3 / 4
Niveau incident: Informatie: Betrokken:
Operationeel Afdeling(en) Afdeling(en)
Strategisch WAT/WOT/WBT/Externen Onderzoekbureau
Verantwoordelijke voor rapport:
Betrokken afdelingshoofd(en)*1
Tactisch WAT/WOT Cluster crisisbeheersing (met hulp afdelingen) Cluster crisisbeheersing
Opdrachtgever:
Operationeel leider
Directie(lid)
Operationeel leider/cluster crisisbeheersing Dijkgraaf
*1) wanneer meerdere eenheden/afdelingen betrokken zijn dan wijzen de afdelingshoofden een opsteller en verantwoordelijke uit hun midden aan.
Tabel 3. Voorstel overzicht voor besluit tot evaluatie In het ‘protocol evalueren’ worden de uitgangspunten en randvoorwaarden van het proces ‘evaluatie’ uitvoerig beschreven.
Calamiteitenplan
versie 1.4
37/47
Handboek Crisisbeheersing
11
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Netwerkpartners
Voor een goede bestrijding van calamiteiten is een goede samenwerking met andere overheden en instanties noodzakelijk. De betrokken organisaties vormen samen een netwerk waarbinnen wordt gewerkt. In dit hoofdstuk is het netwerk beschreven waarbinnen de calamiteitenorganisatie van HHSK opereert. In de netwerkkaart (te vinden in het supplement netwerkoverzicht) is het crisisnetwerk van HHSK weergegeven. 11.1
Relatie met andere draaiboeken en plannen
Met een aantal netwerkpartners zijn afspraken gemaakt over de samenwerking bij (boven)regionale incidenten en calamiteiten. Deze afspraken zijn in de volgende documenten vastgelegd: Convenant veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond ‘Bestuurlijke en operationele afspraken Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond, Hoogheemraadschap van Delfland, Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard en Waterschap Hollandse Delta; Convenant ‘Bestuurlijke en operationele afspraken Veiligheidsregio Hollands Midden, Hoogheemraadschap van Rijnland, Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht en Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden; Calamiteitenplannen buurwaterschappen; Coördinatieplan dijkring 14, 15 en 44; Waterakkoorden; Kleinschalige Wateraanvoer voorzieningen (KWA); Landelijk Draaiboek Hoogwater en Overstromingen; Draaiboek Regionaal Droogte Overleg West-Midden Nederland (2013); Handboek LCW (2011). De afspraken die in bovenstaande documenten zijn vastgelegd, zijn verwerkt in het Handboek Crisisbeheersing en in het bijzonder in de betreffende calamiteitenbestrijdingsplannen. Convenanten Veiligheidsregio Met onze veiligheidsregio’s (Rotterdam Rijnmond, Haaglanden en Hollands Midden) zijn convenanten afgesloten, waarin de volgende afspraken zijn vastgelegd: Bestuurlijke en ambtelijke vertegenwoordiging binnen veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond: in de ‘koude fase’ wordt de bestuurlijke en ambtelijke vertegenwoordiging verzorgt door het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK); Bestuurlijke en ambtelijke vertegenwoordiging binnen veiligheidsregio Hollands-Midden: in de ‘koude fase’ wordt de bestuurlijke en ambtelijke vertegenwoordiging verzorgt door het Hoogheemraadschap van Rijnland (HHR); Bestuurlijke en ambtelijke vertegenwoordiging binnen veiligheidsregio Haaglanden: in de ‘koude fase’ wordt de bestuurlijke en ambtelijke vertegenwoordiging verzorgt door het Hoogheemraadschap van Delfland (HHD); Planvorming: onderling afstemmen van plannen; Oefenen: onderling afstemmen programma’s en minimaal eenmaal in de vier jaar een gezamenlijke oefening; Daadwerkelijke inzet in de repressiefase: afvaardiging van liaisons op alle niveaus. Coördinatieplan dijkringen 14, 15 en 44 en overstromingsplannen veiligheidsregio’s Voor dijkringen 14, 15 en 44 hebben veiligheidsregio’s, waterschappen en de regionale diensten van Rijkswaterstaat en provincies onderling afspraken gemaakt over bovenregionale aspecten van een (dreigende) overstroming. Dit coördinatieplan is een nadere uitwerking van het Landelijk Draaiboek Hoogwater en Overstromingen. De afspraken hebben betrekking op: efficiënte en adequate samenwerking om gevolgen van een overstroming te beperken; vaststelling en opstellen eenduidig waterbeeld; afstemming van waterbeheersmaatregelen; de (eventuele) evacuatie van mens en dier; crisiscommunicatie. Waterakkoorden Met alle omliggende waterbeheerders zijn waterakkoorden gesloten. In een waterakkoord zijn afspraken tussen waterbeheerders vastgelegd over: de aanvoer en afvoer van water; hoe te handelen in normale en in extreme situaties; de waterkwaliteit; de financiële afwikkeling; procedurele aspecten (naleving, evaluatie, wijziging van het waterakkoord). Kleinschalige Wateraanvoer voorzieningen (KWA) Er zijn bijzondere omstandigheden waarbij in de beheersgebieden van HHD, HHR en HHSK een tekort aan zoet water kan ontstaan. Deze omstandigheden worden gekenmerkt door lage Rijnafvoeren en een (dreigende) verzilting van de Hollandse IJssel en perioden van langdurige droogte. De afspraken en maatregelen die kunnen worden genomen zijn beschreven in dit waterakkoord.
Calamiteitenplan
versie 1.4
38/47
Handboek Crisisbeheersing
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Landelijk Draaiboek Hoogwater en Overstromingen In het Landelijk Draaiboek Hoogwater en Overstromingen wordt de landelijke opschaling binnen de waterkolom (waterschappen, provincies, ministerie van I&M) vastgelegd voor een (dreigende) overstroming met bovenregionale effecten, dat wil zeggen een overstroming waarvan de effecten zich uitstrekken over het (beheer)gebied van meerdere waterschappen, veiligheidsregio’s, provincies en/of regionale diensten van Rijkswaterstaat. Het draaiboek beschrijft de taken en verantwoordelijkheden van de betrokkenen in de waterkolom ten aanzien deze bovenregionale effecten. Het gaat daarbij vooral om de landelijke coördinatie van de informatievoorziening door de LCO en de afstemming van maatregelen. 11.2
Relevante netwerkpartners binnen de waterkolom
11.2.1
Buurwaterschappen en overige waterbeheerders in dijkring 14 en 15 waarmee een relatie wordt onderhouden
Hoogheemraadschap van Delfland: Buurwaterschap aan westgrens van HHSK. Op een aantal punten kan water van en naar Delfland worden aan/afgevoerd; Hoogheemraadschap van Rijnland: Buurwaterschap aan noordgrens van HHSK. Op een aantal punten kan water van en naar Rijnland worden aan/afgevoerd; Waterschap Hollandse Delta: Buurwaterschap aan de zuid-westgrens, welke ook grenst aan de gemeente Rotterdam; Waterschap Rivierenland: Buurwaterschap aan de zuid-oostgrens van HHSK; Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden: Buurwaterschap aan de noord-oostgrens van HHSK; Het Waterschap Amstel Gooi en Vecht; Rijkswaterstaat dienst West-Nederland-Zuid: Regionale dienst waar HHSK in valt; Rijkswaterstaat dienst West-Nederland-Noord; Rijkswaterstaat dienst Midden-Nederland.
Met de buurwaterschappen zijn in waterakkoorden afspraken gemaakt over onder andere het waterbeheer in bijzondere omstandigheden. Met de andere waterbeheerders binnen dijkringen 14, 15 en 44 zijn in het coördinatieplan dijkringen 14, 15 en 44 afspraken gemaakt over bijvoorbeeld welk waterschap initiërend is bij een kustdreiging, rivierdreiging of de combinatiedreiging. 11.2.2
Ministerie van Infrastructuur en Milieu
De minister van I&M is eindverantwoordelijk voor de afstemming van de waterstaatkundige maatregelen. Bij een landelijke crisis neemt zij deel aan de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCb), onder voorzitterschap van de minister van Veiligheid en Justitie, tenzij de minister-president beslist dat hij voorzitter is. Het ministerie van I&M heeft een aantal ‘beleids’ Directoraten-Generaal (DG’s). en één ‘uitvoerend’ DirectoraatGeneraal van Rijkswaterstaat (DG-RWS). De DG-RWS is binnen I&M de portefeuillehouder crisisbeheersing. De DGRWS neemt bij een landelijke watergerelateerde (dreigende) crisis deel aan de Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCb), onder voorzitterschap van de DG-Veiligheid (ministerie van V&J). De DG-RWS wordt bij een watergerelateerde (dreigende) crisis geadviseerd door de Landelijk Watermanager van de Waterdienst (onderdeel RWS). Departementaal Coördinatiecentrum Crisisbeheersing (DCC) Binnen het ministerie van I&M is het DCC de regisseur op het gebied van crisisbeheersing. De voornaamste taken van het DCC-I&M zijn: het opstellen van een algemeen beleidskader voor crisisbeheersing binnen het ministerie van I&M; het coördineren en faciliteren van het optreden tijdens crises; de algemene procesbewaking tijdens (de afhandeling van) crises en de operationele ondersteuning van de inhoudelijk verantwoordelijken van een sector; het verlenen van nazorg door het laten uitvoeren van evaluaties; het fungeren als kenniscentrum. 11.2.3
Regionale directies Rijkswaterstaat
Rijkswaterstaat is de uitvoeringsorganisatie van het ministerie van Infrastructuur en Milieu en werkt aan de bescherming tegen overstromingen en aan schoon en voldoende water voor alle gebruikers. Bovendien bevordert Rijkswaterstaat de vlotte en veilige doorstroming van het verkeer op de rijkswegen en rijkswateren. De taken van Rijkswaterstaat zijn onder meer: Beheren van de rijkswateren, zoals de Maas, het Noordzeekanaal en de Hollandse IJssel en de Noordzee; Met de relevante waterschappen en met aangrenzende regionale diensten van Rijkswaterstaat afstemmen over te nemen maatregelen; Adviseren en informeren de veiligheidsregio’s en gemeenten in hun gebied; De DG-RWS is verantwoordelijk voor de crisisbeheersing binnen Rijkswaterstaat. Hij stemt waar nodig - op eigen initiatief of op initiatief van de dijkgraven - maatregelen met een bovenregionaal effect af met de
Calamiteitenplan
versie 1.4
39/47
Handboek Crisisbeheersing
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
dijkgraven van de relevante waterschappen. Hierin is ook een rol weggelegd voor de landelijk watermanager van de Waterdienst; Coördineren van het RDO; Vertegenwoordigen van de RDO’s in de LCW.
11.2.4
Berichtendiensten Rijkswaterstaat
De landelijke berichtendiensten – welke vallen onder het Watermanagement Centrum Nederland (WMCN) in Lelystad - zijn verantwoordelijk voor de waterstandsvoorspellingen op de hoofdstations. De landelijke berichtendiensten zijn: De SVSD (Stormvloedwaarschuwingsdienst) voor de waterstandsverwachtingen langs de kust; De Hoogwatergroep Rivieren (HWG) voor de waterstandsverwachtingen langs de rivieren; De WDIJ (Waarschuwingsdienst IJsselmeergebied) voor de verwachtingen in het grote meren gebied. De berichtendienst: Vertaalt de weersverwachtingen van het KNMI en andere weerinstituten en de hydraulische omstandigheden in verwachte waterstanden, afvoeren en golfhoogten, voor de kustlocaties en voor de rivierlocaties op de grens met Duitsland (Lobith) en België (St.Pieter); Alarmeert en informeert de waterschappen, regionale diensten van Rijkswaterstaat en in bepaalde gevallen ook de veiligheidsregio’s over verwachte waterstanden. 11.2.5
Directie Communicatie (DCO)
De Directie Communicatie van het ministerie van I&M draagt bij aan de realisatie van de doelstellingen van het ministerie door de communicatie naar doelgroepen op langere en kortere termijn en het externe optreden van de politieke en ambtelijke leiding professioneel vorm en inhoud te geven. 11.2.6
Landelijke Coördinatiecommissie Overstromingsdreiging (LCO)
De Landelijke Coördinatiecommissie Overstromingsdreiging (LCO) speelt een sleutelrol bij de bovenregionale informatievoorziening. De LCO is opgericht om in geval van de komst van een extreme rivierafvoer of storm (kustdreiging) waarbij mogelijk overstromingen gaan optreden, vroegtijdig te informeren met behulp van een landelijk waterbeeld. Dit beeld bevat een dreigingsanalyse, een weerbeeld, een waterbeeld en een indicatie van mogelijke aanvullende waterhuishoudkundige maatregelen om schade en slachtoffers te beperken. De LCO bestaat uit deskundigen op het gebied van hoogwater, stormvloed en waterkeringen van Rijkswaterstaat en de waterschappen en is aanvullend op de regionale diensten en waterschappen. Het LCO: Ondersteunt het DCC-I&M door het leveren van een landelijk waterbeeld en biedt inhoudelijk ondersteuning aan de DG-RWS en de minister van I&M; Informeert de waterschappen en regionale diensten van RWS, de veiligheidsregio’s en de berichtendiensten van RWS over de aard en omvang van de overstromingsdreiging, inclusief de gevolgen van een eventueel falen van waterkeringen, door het opstellen van een landelijk waterbeeld; Informeert over nut en noodzaak en mogelijke gevolgen van waterstaatkundige ingrepen bij overstromingsdreiging; Adviseert de veiligheidsregio’s met betrekking tot de interpretatie van het landelijk waterbeeld voor bovenregionale effecten. 11.2.7
Landelijke Commissie Waterverdeling (LCW)
De Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) komt bijeen bij een indicatie van watertekort(en) en/of te warm water. De opschaling van de LCW is vastgelegd in het Handboek voor de LCW, onderdeel van de Handreiking Watertekorten en Warmte. De LCW is verantwoordelijk voor het opstellen van het landelijk waterbeeld dat is gebaseerd op de informatie uit de Regionale Droogte Overleggen, informatie uit modellen en meetsystemen en adviezen van specialisten. Op basis van dit totaalbeeld wordt geïnformeerd en geadviseerd over mogelijke maatregelen naar het Managementteam Watertekorten (MTW). Nadat hierover binnen het MTW beslissingen zijn genomen, coördineert de LCW de uitvoering van de maatregelen op landelijk niveau en informeert onder meer de regio’s. 11.3
Relevante netwerkpartners binnen de algemene kolom
11.3.1
Gemeenten
Negen gemeenten liggen geheel of gedeeltelijk binnen het beheersgebied van HHSK: Capelle aan den IJssel, Gouda, Krimpen aan den IJssel, Krimpenerwaard, Lansingerland, Rotterdam, Waddinxveen, Zuidplas en Zoetermeer. De basis van de rampenbestrijding ligt, zowel bestuurlijk als uitvoerend, bij de gemeenten. De burgemeester kan een gebeurtenis tot ramp verklaren. In dat geval staat het waterschap onder opperbevel van de burgemeester.
Calamiteitenplan
versie 1.4
40/47
Handboek Crisisbeheersing
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Een gemeente richt zich primair op de voorlichting aan bevolking en de media, het opvangen en verzorgen van evacues, het registreren van personen, voorzien in primaire levensbehoeften, uitvaartverzorging en afhandelen van schade. 11.3.2
Veiligheidsregio’s
Een veiligheidsregio is in Nederland een gebied waarin wordt samengewerkt door verscheidene besturen en diensten op het terrein van brandweerzorg, rampenbeheersing, crisisbeheersing, Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio (GHOR) en handhaving van de openbare orde en veiligheid. Nederland heeft 25 veiligheidsregio’s. De voorzitter van het bestuur van een veiligheidsregio is de burgemeester die aangewezen is als korpsbeheerder, meestal is dit de burgemeester van de grootste gemeente. De hoofdofficier van justitie en de dijkgraaf worden voor elke vergadering van het algemeen bestuur uitgenodigd, maar zij maken geen deel uit van het bestuur. HHSK ligt in 3 veiligheidsregio’s (zie paragraaf 3.1). Indirect heeft HHSK ook nog een relatie met veiligheidsregio Utrecht. Bij een daadwerkelijk regionale ramp of crisis: Eenhoofdig gezag: De voorzitter van het bestuur van de veiligheidsregio kan toepassing geven aan een aantal bevoegdheden; De voorzitter van het bestuur van de veiligheidsregio roep een Regionaal Beleidsteam (RBT) bijeen en wijst een Regionaal Operationeel Leider (ROT) aan; De dijkgraaf kan aan het RBT deelnemen vanuit zijn verantwoordelijkheid voor watergerelateerde rampen en crises; Een liaison van het waterschap kan aan het calamiteitenoverleg bij de veiligheidsregio deelnemen; Het doel van het RBT is om waar nodig tot afstemming en coördinatie te komen. De CdK kan in geval van een ramp of crisis van meer dan regionale betekenis een aanwijzing geven over zowel de samenwerking binnen het RBT als over het te voeren beleid; Verzoek tot bijstand aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij tekort aan regionale capaciteit. 11.3.3
Provincies - PCC
HHSK ligt in zijn geheel in de provincie Zuid Holland. Aangezien HHSK ook in de dijkringen 14 en 15 ligt en deze dijkringen deels ook in de provincies Utrecht en Noord Holland ligt, heeft HHSK indirect – alleen in de preparatiefase – soms ook te maken met de provincies Utrecht en Noord Holland. Het Provinciaal Crisiscentrum (PCC) is de locatie waar de CdK, bijgestaan door de Provinciale Staf, is gehuisvest. Met de inwerkingtreding van de Wet veiligheidsregio's hebben de commissarissen van de Koningin geen coördinerende rol meer bij rampen en crises, maar een toezichthoudende. Taken en bevoegdheden De provincies houden toezicht op de waterschappen; Gedeputeerde Staten (GS) kunnen - indien zij dat noodzakelijk achten - de waterschappen aanwijzingen geven omtrent de uitoefening van taken of bevoegdheden; Daarnaast kunnen de provincies in de informele rol, nuttige informatie verstrekken. Zo zijn de provincies bijvoorbeeld nauw betrokken bij de risicokaart en de overstromingsberekeningen; Bij gebruik van de bevoegdheid van artikel 5.30 lid 2 Waterwet meldt de beheerder dit onverwijld aan GS. 11.3.4
Nationaal CrisisCentrum (NCC)
Het permanent bezette Nationaal CrisisCentrum (NCC), ondergebracht bij het ministerie van V&J, vervult de functie van interdepartementaal facilitair communicatiecentrum en knooppunt van en voor de bestuurlijke informatievoorziening. Het NCC staat ten dienste van de (voorbereiding van de) interdepartementale crisisbesluitvorming, zowel op ambtelijk als politiek-bestuurlijk niveau. Interdepartementale besluitvorming door het ICCb en MCCb worden door het NCC gefaciliteerd. De minister van V&J is verantwoordelijk voor de afstemming van de orde- en veiligheidsmaatregelen op centraal niveau. Het NCC speelt bij de uitvoering van deze verantwoordelijkheid een centrale rol. Hierin is voor de interdepartementale coördinatie van de communicatie ook het Nationaal Voorlichtingscentrum opgenomen. Afspraken over interdepartementale coördinatie en besluitvormingsstructuren zijn vastgelegd in het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming. 11.3.5
Adviesteam en de Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCb)
In de aanloopfase van een (dreigende) crisis, waarbij mogelijk beleidsterreinen of belangen van andere ministeries zijn betrokken, komt op initiatief van het Hoofd Nationaal CrisisCentrum (HNCC) of op verzoek van de directeur Nationale Veiligheid (DNV) van het ministerie van V&J of op verzoek van een departementale crisiscoördinator het Adviesteam bijeen op het NCC. Taken van het Adviesteam zijn: informatie uitwisselen; Calamiteitenplan
versie 1.4
41/47
Handboek Crisisbeheersing
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
beeld- en oordeelsvorming van de situatie; afstemming met betrekking tot maatregelen in de eigen sector; bezien noodzaak activering Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCb) en/of Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCb); besluitvorming over de inrichting en werkwijze van de voorbereiding.
11.3.6
Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum (LOCC)
Het Landelijk Operationeel Coördinatie Centrum draagt zorg voor de landelijke coördinatie van de operationele (bovenregionale/landelijke) inzet tijdens rampen, calamiteiten en grootschalige evenementen. Uit rapportages en ervaringen is gebleken dat het inrichten van een centraal punt voor brandweer, politie, geneeskundige hulpverlening en defensie noodzakelijk is, om de operationele inzet op bovenregionaal/landelijk niveau adequaat te laten plaatsvinden. Sleutelwoorden hierbij: informatievoorziening en advisering. Op deze manier biedt het ministerie van Veiligheid en Justitie (V&J) de kans de bovenregionale inzet van mensen en middelen bij grootschalige evenementen en rampen efficiënt en effectief te laten verlopen. Het LOCC is namens het ministerie van V&J het landelijk aanspreekpunt hiervoor.
Calamiteitenplan
versie 1.4
42/47
Handboek Crisisbeheersing
11.4
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Overige relevante netwerkpartners
11.4.1
KNMI
Het KNMI is het nationale instituut voor weer, klimaat en seismologie en voert onder andere de modelberekeningen uit voor de verwachte waterstanden langs de kust. Het KNMI is onderdeel van het ministerie van I&M. Het KNMI: verzorgt de informatievoorziening over weerverwachtingen naar de verschillende belanghebbenden; ondersteunt de berichtendiensten van RWS bij het opstellen van waterstandverwachtingen. 11.4.2
Meteo Consult
Meteo Consult maakt deel uit van de MeteoGroup, het grootste commerciële weerbedrijf in Europa met kantoren in een aantal landen en het hoofdbureau in Wageningen. HHSK, afdeling Waterkeringen en Wegen, heeft een contract met Meteo Consult. Meteo Consult biedt HHSK onder andere actuele waarnemingen, radar- en satellietbeelden en korte en lange termijn verwachtingen van het water, wegen en het weer. Meteo Consult: verzorgt de extra informatievoorziening over weerverwachtingen naar de verschillende afnemers; informeert team Wegen van HHSK dagelijks over de weersverwachtingen; waarschuwt voor extreme neerslag in het beheergebied van HHSK in de komende 24 uur. 11.4.3
Bijstand
De meldkamers van de brandweer en de politie en de centrale post ambulancevervoer zijn ondergebracht in de regionale alarmcentrales (RAC’s) van de veiligheidsregio’s. Een RAC regelt en coördineert de inzet van de hulpverleningsdiensten. Voor een verzoek om assistentie van brandweer, politie of geneeskundige dienst moet contact worden opgenomen met de RAC van de betreffende regio. De burgemeesters van de gemeenten waarin zich een ramp voordoet of dreigt voor te doen, zijn bevoegd tot het aanvragen van bijstand van brandweer, politie en of geneeskundige eenheden buiten de desbetreffende gemeente of regio. In al die gevallen gaat het steeds om verzoeken om bijstand. In bijzondere gevallen kan de burgemeester een beroep doen op militaire bijstand. In geval van bijstand door Regionaal Militair Commando-West of ander militair personeel voor de handhaving van de openbare orde dient hij daartoe een verzoek in bij de CdK/ voorzitter van de veiligheidsregio. In geval van steunverlening bij de bestrijding van een (dreigende) ramp geeft hij daartoe opdracht. Indien het Regionaal Operationeel team (ROT) actief is, worden de bijstandsaanvragen door tussenkomst van het ROT gedaan. De bestuurlijke afstemming vindt plaats tussen de diverse beleidsteams in het kader van het Regionaal beleidsteam (RBT). De indeling van de politieregio’s is gelijk aan die van de veiligheidsregio’s. De politie Rotterdam-Rijnmond beschikt over rivierpolitie. De afdeling Luchtvaart van het Korps Landelijke Politie Diensten (KLPD) beschikt over vliegtuigen en helikopters voor het uitvoeren van verkenningsvluchten. Het KLPD te Driebergen, Dienst Informatie- en Communicatie centrum (DIC) legt contact tussen bijstand verlenende instellingen en bedrijven en de overheid die bijstand vraagt. Ook de politie te water kan via het DIC worden bereikt. Het verzoek om assistentie van het KLPD loopt via de regionale politie. Militaire bijstand Ingeval van een ramp of een dreigende ramp kan door de burgemeester militaire bijstand worden aangevraagd bij de voorzitter van de veiligheidsregio / CdK. Deze wendt zich tot het NCC van de minister van het ministerie van V&J. In zeer spoedeisende gevallen kan men zich rechtstreeks richten tot de minister van V&J, die het verzoek kan indienen bij de minister van Defensie. De burgemeester is in spoedeisende gevallen bevoegd zich rechtstreeks te wenden tot de Regionaal Militair Commandant (met de verplichting de CdK te informeren). Aan de Commandant Maritieme Middelen Rijnmond kan in geval van een calamiteit (onder meer een watersnoodramp) hulp van de marine worden gevraagd. De hulp betreft onder meer bemande kleine vaartuigen, vletten, helikopters, vliegtuigen etc. Dit verzoek moet door de burgemeester via de CdK, worden gedaan. Indien de inzet van een helikopter nodig is, kan een aanvraag daartoe worden gericht tot het Kustwachtcentrum in IJmuiden. Voor melding en ruiming van explosieven kan men zich te allen tijde rechtstreeks wenden tot het Explosieven Opruimings Commando van de Koninklijke Landmacht.
Calamiteitenplan
versie 1.4
43/47
Handboek Crisisbeheersing
12
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Borging kwaliteit calamiteitenorganisatie
Een professionele en slagvaardige calamiteitenorganisatie dient de voorbereiding en de kwaliteit ervan in de organisatie te borgen. In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe het Handboek Crisisbeheersing wordt beheerd en hoe de kwaliteit ervan wordt geborgd. Belangrijk uitgangspunt hierbij is de definitie van crisisbeheersing als gecoördineerde improvisatie door kundige en goed opgeleide mensen, op basis van het calamiteitenplan. De
vier belangrijkste pijlers van de kwaliteit van de calamiteitenorganisatie zijn: kundige en goed opgeleide en geoefende medewerkers in de calamiteitenorganisatie (mensen); planvorming, in het bijzonder het Handboek Crisisbeheersing; goede samenwerking met de crisispartners (netwerk); beheer en inrichting van de calamiteitenorganisatie (middelen).
Deze kwaliteitsborging van de calamiteitenorganisatie, zowel in de preparatie als in de repressie of nafase, kan cyclisch worden weergegeven middens de Deming-circle. 1. Planvorming
Calamiteitenplan Calamiteitenbestrijdingsplan OTO beleid en jaarplan
4. Aanpassen
2. Uitvoering
Calamiteitenplan En/of bestrijdingsplannen OTO beleid en jaarplan
Incidenten en calamiteiten Opleiden, trainen en oefenen
3. Evaluatie
Incidenten en calamiteiten Opleiden, trainen en oefenen
Figuur 14. Kwaliteitsborging Deming-circle De kwaliteitsborging van de calamiteitenorganisatie betekent dat de plannen, mensen en middelen op elkaar zijn afgestemd en gebaseerd zijn op de risico’s in het beheergebied van HHSK. Essentieel is de periodieke evaluatie hiervan (doen we de goede dingen en doen we de dingen goed), mogelijk leidend tot aanpassing van beleid, planvorming en/of procedures. 12.1
Kundige en goed opgeleide en geoefende medewerkers
Beleid Opleiden, trainen en oefenen (OTO) Voor de goede preparatie op de bestrijding van calamiteiten moeten de medewerkers met een taak/rol in de calamiteitenorganisatie worden opgeleid, getraind en geoefend. De Waterwet verplicht de beheerder van waterstaatswerken, in artikel 5.29 lid 1, zorg te dragen voor ‘het houden van oefeningen in doeltreffend optreden bij gevaar’. Naast een meerjaren-OTO-plan waarin wordt vastgelegd hoe de organisatie zich zal gaan voorbereiden op (ernstige) incidenten en calamiteiten wordt jaarlijks een gedetailleerd OTO-jaarplan vastgesteld door de directeur. Daarnaast wordt er een OTO-meerjarenplan, inclusief de uitwerking van een meerjaren programma, in afstemming danwel samenwerking met Zuid-Hollandse waterschappen ontwikkelt. Het OTO-meerjaren-/jaarplan geeft een integraal overzicht van het beleid om een effectieve en efficiënte calamiteitenorganisatie op te bouwen. Het doel van het OTO-meerjarenplan is om een stramien te bieden voor het ritme van opleidingen, trainingen en oefeningen over vier jaren en het stellen van verantwoordelijkheden en prioriteiten hierbij, zonder voor jaren vast te leggen welke activiteiten precies op welk moment plaats moeten vinden. Op deze manier blijft ruimte bestaan om in het OTOjaarplan per jaar vast te stellen aan welke activiteiten behoefte is, gekeken naar de evaluaties van incidenten en voorgaande opleidingen, trainingen en oefeningen. De verantwoordelijkheid voor het opstellen van het supplement ‘OTO-meerjarenplan’ ligt bij de Senior Beleidsadviseur Crisisbeheersing. Het ‘OTO-meerjarenplan’ wordt vierjaarlijks door het college van D&H vastgesteld en kan tussentijds door de Directeur worden herzien. Evaluaties van oefeningen Alle oefeningen dienen te worden geëvalueerd. De verantwoordelijkheid voor het uitzetten en verzamelen van de evaluaties ligt primair bij het cluster Crisisbeheersing. Met betrekking tot het invullen van de evaluatieformulieren ligt de verantwoordelijkheid bij de deelnemers. Een evaluatie van een oefening kan tevens gedelegeerd zijn aan een extern bureau. De deelnemers van de oefening dienen hun medewerking te verlenen aan de evaluatie om tot een gedegen evaluatie te komen.
Calamiteitenplan
versie 1.4
44/47
Handboek Crisisbeheersing
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Eventuele acties en of verbeterpunten voortvloeiend uit de evaluaties van opleidingen, trainingen en oefeningen worden uitgezet door het cluster crisisbeheersing en worden opgepakt door de verantwoordelijke afdelingen/teams . Hierbij geldt dat cluster crisisbeheersing, in afstemming met de directeur, indien nodig, prioriteiten stelt aan de uit te zetten verbeterpunten en het nakomen van afspraken van de individuele actiehouders borgt. Het evaluatieverslag wordt door cluster Crisisbeheersing opgesteld. Inhoudelijk worden de opleidingen, trainingen en oefeningen mede bepaald door de evaluaties van de incidenten en oefeningen van het voorgaande jaar (conform Deming-circle). 12.2
Planvorming
12.2.1
Doel planvorming
Bij Planvorming wordt in het bijzonder gedacht aan het Handboek crisisbeheersing maar ook bijdragen aan planvorming van externen. Het Handboek Crisisbeheersing heeft twee hoofddoelen: Informeren en prepareren. Informeren Doel is van informeren is het bereiken van een efficiënte en effectieve informatievoorziening, waarbij alle betrokken partners de beschikking hebben over juiste, tijdige en volledige informatie omtrent de plannen van HHSK. Verzorging van informatievoorziening aan overheden, instanties en burgers, die daarvoor in aanmerking komen, komt tot stand door: Overleg over het ontwerp van het calamiteitenplan met de provincies, veiligheidsregio’s en gemeenten; Het informeren van betrokken overheden, instanties en burgers over de waterstaatkundige risico’s. Prepareren Onder preparatie worden alle voorbereidende activiteiten verstaan die noodzakelijk zijn om in geval van een calamiteit doeltreffend te kunnen optreden, zoals: Het vaststellen van een Handboek Crisisbeheersing; Het onderhoud van noodvoorzieningen, het aanhouden van strategische voorraden en aanschaf van specifiek materieel; Opleiden, trainen en oefenen; Overleg met partners in de crisisbeheersing; Verzamelen en verspreiden van kennis over relevante risico’s. Herzieningstermijn calamiteitenplan en handboek De wettelijke minimale herzieningstermijn van het calamiteitenplan is 6 jaar. Dit is een interpretatie van artikelen 4.8 waterwet en 5.29 Waterwet. Art. 4.8 Waterwet bepaalt dat de in hoofdstuk 4 van de Waterwet bedoelde plannen eenmaal in de zes jaren worden herzien. Tussentijdse herziening van de plannen is mogelijk. Het calamiteitenplan wordt echter in hoofdstuk 5 (artikel 5.29) genoemd, zodat artikel. 4.8. niet van toepassing is. Artikel 5.29 Waterwet schrijft voor dat het calamiteitenplan wordt afgestemd op de crisisplannen van de veiligheidsregio’s en op de voor het waterbeheer van belang zijnde rampbestrijdingsplannen. Volgens de toelichting op artikel 5.3 van het Waterbesluit moeten de maatregelen in het overstromingsrisicobeheerplan van invloed zijn op het calamiteitenplan. In het algemeen deel van de toelichting op het Waterbesluit kan worden gelezen dat de Richtlijn overstromingsrisico’s bepaalt dat het overstromingsrisicobeheerplan om de zes jaar moet worden getoetst en zonodig bijgesteld. Gelet op de inhoudelijke koppeling tussen dit plan en het calamiteitenplan leidt dit tot de conclusie dat ook het calamiteitenplan om de zes jaar opnieuw moet worden beoordeeld. Hoewel formeel dus niet geregeld, ligt het voor de hand om voor het calamiteitenplan en het handboek dezelfde minimale herzieningstermijn (zes jaar) aan te houden als voor de andere planvormen. Om het handboek beter aangesloten te houden op de actualiteit worden noodzakelijke aanpassingen en verbeteringen aan het plan verwerkt op het moment dat deze worden geconstateerd. Het cluster Crisisbeheersing vervuld hierbij de initiërende en coördinerende rol. Het handboek is gedigitaliseerd om actualisatie te verbeteren, versnellen en beheer van het handboek te vereenvoudigen. Jaarlijks worden de wijzigingen geïnventariseerd en door de directeur vastgesteld. Enkele bijlagen en supplementen worden door mandaat aan de Senior Beleidsadviseur Crisisbeheersing vastgesteld. Hierdoor is flexibiliteit en toch zekerheid gecreëerd. 12.2.2
Inhoud en kwaliteit
Voor alle plannen geldt dat het opstellen en de actualisatie een verantwoordelijkheid is van de planbeheerders (als opdrachtnemer) en onder coördinatie van cluster Crisisbeheersing vallen. Desalniettemin zijn de leidinggevenden in de lijn verantwoordelijk voor de te leveren kwaliteit van de planbeheerder. Het calamiteitenplan De planbeheerder is de Senior Beleidsadviseur Crisisbeheersing. Op basis van het cyclische proces is er binnen HHSK een klankbordgroep van schrijvers/beheerders van de plannen die regelmatig bij elkaar komen en bezien of er aanpassing van de plannen moet plaatsvinden. Dit geeft aan dat het calamiteitenplan en de bestrijdingsplannen (CBP’s) levende en dynamische documenten zijn. Om deze reden worden het calamiteitenplan en de CBP’s ook regelmatiger dan eens in de zes jaar geactualiseerd. In dit kader wordt jaarlijks gecontroleerd of er dusdanige wijzigingen zijn in de calamiteitenorganisatie en/of (landelijke) ontwikkelingen dat het noodzakelijk is het calamiteitenplan aan te passen. Indien aanpassingen wenselijk of noodzakelijk zijn, zal het plan worden aangepast door de planbeheerder en opnieuw worden vastgesteld. Het herziene calamiteitenplan wordt zesjaarlijks vastgesteld door het college van D&H; de tussentijdse herziening wordt door de directeur vastgesteld. Calamiteitenplan
versie 1.4
45/47
Handboek Crisisbeheersing
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Om te voldoen aan de wettelijke plicht en de eenduidigheid met plannen van partners te borgen, wordt het calamiteitenplan afgestemd met de Veiligheidsregio’s Rotterdam Rijnmond, Hollands-Midden en Haaglanden. Tevens wordt het concept calamiteitenplan afgestemd met de provincie ZH en voor input toegestuurd aan de gemeenten. De calamiteitenbestrijdingsplannen (CBP’s) De CBP’s zijn een extra voorbereiding op voorzienbare risico’s. De bestrijdingsplannen hebben elk een eigen planbeheerder. De planbeheerders toetsen jaarlijks de actualiteit van de plannen op basis waarvan de plannen mogelijk worden aangepast. Aanpassing kan eveneens noodzakelijk zijn door evaluaties van incidenten en/of landelijke ontwikkelingen. Na tussentijdse herziening dienen de CBP’s vastgesteld te worden door de directeur en in de zesjaarlijkse herziening door het college van D&H. Gezien het belang van eenduidige planvorming (borging van kwaliteit) zijn de volgende belangrijke gezichtspunten meegenomen in de calamiteitenbestrijdingsplannen: Voldoen aan wet- en regelgeving; Toepasbaarheid, efficiëntie en consistentie van het plan; Voldoende afstemming met netwerkpartners; Benoemen verantwoordelijkheden HHSK en partners; Benodigde middelen voor uitvoering. Supplementen Ook de supplementen/ bijlage hebben eigen planbeheerders. De supplementen en bijlagen zijn: 1. Werkwijze calamiteitenorganisatie 2. Personeelsoverzicht 3. Crisiscommunicatieplan 4. Netwerkoverzicht 5. Bedrijfshulpverleningsplan 6. Wet- en regelgeving 7. Kaarten 8. Afspraken met veiligheidsregio’s 9. Protocol evaluatie De plannen worden hetzelfde beheerd als de bestrijdingsplannen (jaarlijkse toetsing op actualiteit) m.u.v. het netwerkoverzicht en personeelsoverzicht. Deze worden gedurende het gehele jaar gewijzigd (minimaal drie maal) en hoeft niet door de directeur te worden vastgesteld, dit doet de Senior Beleidsadviseur Crisisbeheersing. Voor zowel de bestrijdingsplannen als de supplementen geldt dat het calamiteitenplan leidend is. De samenhang tussen de plannen en de supplementen wordt grafisch weergegeven in paragraaf 1.1. 12.2.3 Beschikbaarheid en versiebeheer Het handboek crisisbeheersing (bestaande uit calamiteitenplan, bestrijdingsplannen en supplementen), is voor alle medewerkers van HHSK beschikbaar op Intranet. Het cluster Crisisbeheersing is verantwoordelijk voor het plaatsen van de meest actuele (vastgestelde) plannen op Intranet. Alle medewerkers die een rol hebben in de calamiteitenorganisatie worden, door een medewerker van het cluster Crisisbeheersing, via e-mail geattendeerd op het verschijnen van nieuwe versies. De medewerkers zijn vervolgens zelf verantwoordelijk voor het actueel houden van hun persoonlijke calamiteitenmap. Tevens zijn een aantal versies van het handboek in hard-copy beschikbaar in de verschillende calamiteitenruimten. Digitaal zijn de plannen beschikbaar via de app Webdavnav+, Insite, website, crisisbeheersingsportal en de P:schijf/crisisbeheersing. Aan de relevante netwerkpartners wordt het handboek alleen digitaal toegezonden. Daarnaast wordt voor een ieder het calamiteitenplan op de internetsite van HHSK beschikbaar gesteld. 12.3
Goede samenwerking met de crisispartners
Samenwerking planvorming Met betrekking tot calamiteitenplan en de calamiteitenbestrijdingsplannen geldt dat de planbeheerders van HHSK primair belast zijn met de afstemming met de betrokken partners. HHSK neemt hierin een actieve rol. Wanneer het gaat om planvorming van partners, is het cluster Crisisbeheersing het eerste aanspreekpunt, zet het cluster Crisisbeheersing de vragen uit binnen HHSK en borgt de bijdrage van HHSK. De Senior Beleidsadviseur Crisisbeheersing is eindverantwoordelijk voor goede samenwerking op het gebied van planvorming. Voor het ontwerp calamiteitenplan geldt dat deze voor commentaar wordt toegezonden naar de buurwaterschappen en de overige waterschappen binnen Dijkring 14 en 15. Tevens wordt het voor commentaar verzonden naar de provincie en veiligheidsregio’s. Voor het calamiteitenplan geldt dat deze het afsprakenkader omtrent de samenwerking op strategisch niveau bevat. Op operationeel niveau zijn afspraken vastgelegd in de calamiteitenbestrijdingsplannen en/of de supplementen. Convenanten en overleg HHSK werkt met diverse partners samen, op zowel strategisch, tactisch als operationeel niveau. Het cluster Crisisbeheersing is mede verantwoordelijk voor de contacten met de diverse netwerkpartners op het gebied van crisisbeheersing. Ook de verschillende accountmanagers en de afzonderlijke afdelingen hebben een eigen verantwoordelijkheid voor de contacten met het netwerk. Het voorgaande geldt met uitzondering van de planvorming, waarbij de planbeheerders hierin de verantwoordelijkheid dragen. Calamiteitenplan
versie 1.4
46/47
Handboek Crisisbeheersing
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
De prioriteit voor de samenwerking met partners ligt voor HHSK bij de omliggende waterschappen, de veiligheidsregio’s Rotterdam-Rijnmond, Haaglanden, Hollands Midden en de inliggende gemeenten (contacten lopen bij voorkeur in eerste instantie via de veiligheidsregio), de provincie en RWS. Algemeen geldt dat het cluster Crisisbeheersing een belangrijke taak heeft op het gebied van het signaleren van ontwikkelingen, het adviseren bij de beslissingen op het gebied van samenwerking op bestuurlijk niveau en het maken van strategische keuzes. Het cluster Crisisbeheersing kent derhalve de sleutelfunctionarissen van de partners, in het bijzonder die van de veiligheidsregio’s, en heeft regelmatig overleg: Omliggende waterschappen/waterbeheerders: o Structureel overleg met de calamiteitencoördinatoren van de Zuid-Hollandse waterschappen; o Een beleidsadviseur van het cluster Crisisbeheersing neemt deel aan overleg in het kader van samenwerking met partners in dijkringen 14, 15 en 44. o Provincies en Rijkswaterstaat: regelmatige afstemming in samenwerking met de overige waterschappen. Landelijke afstemming vindt minimaal eenmaal per jaar plaats tussen de calamiteitencoördinatoren. Veiligheidsregio’s: o Middels convenanten gesloten met veiligheidsregio’s is de samenwerking vastgelegd; o HHSK vertegenwoordigt in de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond in de preparatiefase op ambtelijk en bestuurlijk niveau het hoogheemraadschap van Delfland en waterschap Hollandse Delta. 12.4
Beheer en inrichting van de calamiteitenorganisatie
De Senior Beleidsadviseur Crisisbeheersing is eindverantwoordelijk voor alle ruimten, middelen en inrichting van de als zodanig aangewezen calamiteitenruimten. Cluster Crisisbeheersing draagt zorg voor de aanschaf van nieuwe middelen, wijzigingen en doorontwikkeling van de ruimtes en middelen. Gemeenlandshuis De calamiteitencoördinator (Senior Beleidsadviseur Crisisbeheersing of zijn plaatsvervanger) geeft bij calamiteiten opdracht voor de inrichting en het opbouwen van de verschillende calamiteitenruimten binnen het Gemeenlandshuis. Bij oefeningen geeft cluster Crisisbeheersing de opdracht voor de inrichting en het opbouwen. De uitvoering van de inrichting is een taak van afdeling Bedrijfsvoering. Actiecentra De verantwoordelijkheid voor het opbouwen en gebruiken van de actiecentra in de repressie (acute) fase ligt bij de Actieteamleiders. Zij behoren te weten hoe alles werkt binnen het actiecentrum. De reguliere organisatie is verantwoordelijk voor het onderhoud en het testen van de middelen in de actiecentra.
Calamiteitenplan
versie 1.4
47/47