vk w Metena mei 2007
cahier
nr 2 - mei 2007
Douglas B. Fuller & Eric Thun, Minxin Pei, Jonathan Holslag, Serge Huyghe, Pranab Bardhan
China Reus op lemen voeten
vk w Metena mei 2007
China Reus op lemen voeten
• China’s weg naar het globalisme
Douglas B. Fuller & Eric Thun
• Sociale onrust in China: symptomen, oorzaken en implicaties Minxin Pei • China’s nieuw mercantilisme in Centraal-Afrika • Chinese reisimpressies • Ineengedoken tijger, voortsjokkende olifant?
Jonathan Holslag Serge Huyghe Pranab Bardhan
Auteurs Douglas B. Fuller was een postdoctoraalassistent van het Stanford Project on Regions of Innovation and Entrepreneurship (SPRIE) aan de Stanford University; sinds september 2006 is hij professor aan de School of International Service van de American University in Washington DC. Eric Thun is de Peter Moores University Lecturer in Chinese bedrijfsstudies aan de Saïd Business School van de universiteit van Oxford. Zijn boek, Changing Lanes in China: foreign direct investment, local governments and auto sector development, werd uitgegeven door Cambridge University Press. Minxin Pei is senior associate en directeur van het China-programma bij de Carnegie Endowment for International Peace. Jonathan Holslag is een onderzoeker verbonden aan het European Strategic Intelligence and Security Center (ESISC). Recent publiceerde hij over de Chinese invloed op de internationale energiemarkt en de Chinese nabuurpolitiek ten opzichte van Myanmar. Serge Huyghe is projectmanager VKW. Pranab Bardhan is professor Economie aan de universiteit van California, Berkeley, en medevoorzitter van het MacArthur Foundation-funded Network on the Effects of Inequality on Economic Performance. Een deel van zijn werk bestrijkt het interdisciplinair gebied van de economie, de politieke wetenschappen en de sociale antropologie. Hij was van 1985 tot 2003 hoofdredacteur van het Journal of Development Economics. issn nummer 1782-883X China. Reus op lemen voeten Cahier nr. 2 / Mei 2007 Wettelijk depot d/2007/10.346/4
vk w Metena mei 2007
Inhoudstafel Auteurs Woord vooraf
4 7
China’s weg naar het globalisme - Douglas B. Fuller & Eric Thun Synopsis 1 Inleiding 2 Het bamboenetwerk 3 Globalisering van de innovatie 4 Kiemen uitzetten 5 Besluit
10 11 13 17 19 20
Sociale onrust in China: symptomen, oorzaken en implicaties - Minxin Pei Synopsis 1 Inleiding 2 Specifieke oorzaken van sociale onrust in China 2.1 Belastinggrieven op het platteland 2.2 Herstructurering van overheidsbedrijven 2.3 Inbeslagnemingen 3 De sociale en politieke context van de sociale onrust 4 Institutionele tekortkomingen 5 De reactie van de overheid 6 Besluit
24 25 27 27 28 30 32 35 37 38
China’s nieuw mercantilisme in Centraal-Afrika - Jonathan Holslag Synopsis 1 Inleiding 2 China’s handelsbeleid ten opzichte van de Centraal-Afrikaanse regio 3 De instrumenten van China’s nieuw mercantilisme 4 Resultaten 5 Ontwikkeling 6 Besluit
42 43 45 51 61 69 73
Chinese reisimpressies - Serge Huyghe Synopsis 1 Inleiding 2 Maandag - Hangzhou 3 Dinsdag - Ningbo 4 Woensdag - Onderwijsdag 5 Donderdag - Shanghai 6 Vrijdag - Suzhou 7 Besluit
78 79 82 85 88 91 95 97
Ineengedoken tijger, voortsjokkende olifant? - Pranab Bardhan Synopsis 1 Inleiding 2 Miljarden nieuwe kapitalisten? 3 Infrastructuur, hard en zacht 4 Groeipatronen 5 De politiek neemt het heft in handen? 6 Blik op de toekomst Referenties
100 101 103 105 107 110 115 118
vk w Metena mei 2007
Woord vooraf
Het is zo goed als onmogelijk om dezer dagen tien woorden omtrent de wereldwijde economische stand van zaken te zeggen zonder dat minstens één keer “China” over de lippen rolt. Dagelijks verschijnen in de populaire pers, in gespecialiseerde bladen, in conjunctuuranalyses en in academische tijdschriften artikelen over het fenomeen China. VKW Metena wil met deze Cahier over de nieuwe economische mastodont van deze aardbol niet het zoveelste wiel aan deze Chinese wagen leveren. Wat we probeerden te doen, is het samenbrengen van een aantal bijdragen die volgens ons een interessant licht werpen op een minder bekend of slechts sporadisch ernstig geanalyseerd facet van de Chinese ontwikkeling. Wie een algemene lofrede verwacht ten gunste van de Chinese economische sneltrein of een lineaire afwijzing van het Chinese ontwikkelingsmodel zal andere literatuur ter hand moeten nemen. VKW Metena brengt u in deze Cahier vijf specifieke verhalen omtrent China. In het eerste daarvan, “China’s weg naar het globalisme”, komen een aantal minder bekende aspecten aan bod van de manier waarop China haar aansluiting bij de top van de wereldeconomie tracht waar te maken. Meer bepaald de rol van de Chinese repatrianten (het “bamboenetwerk”) en van de multinationale ondernemingen komt sterk op de voorgrond. In het tweede verhaal, “Sociale onrust in China”, gaan de schijnwerpers op misschien wel dé Achilleshiel van het Chinese ontwikkelingsmodel. Alhoewel het zelden de media haalt bij ons is de sociale onrust in China méér dan oppervlakkig gemor. Het gebrek aan politieke democratie maakt dat er onvoldoende uitlaatkleppen bestaan voor de sociale ongelijkheden die niet alleen zeer groot zijn maar ook nog dagelijks verder toenemen. De grote sociale opstand is nog niet voor morgen of overmorgen maar zonder ernstige ingrepen hoeft niemand zich illusies te maken dat die revolte er wel degelijk zal komen.
De derde bijdrage aan dit Cahier draagt de zelfverklarende titel “China’s nieuw mercantilisme in Centraal-Afrika”. Pas recent kreeg de acute Chinese interesse voor het noodlijdende Afrikaanse continent in het Westen stilaan wat aandacht. Zoals nu eenmaal eigen is aan economische grootmachten tracht ook China haar economische invloedsfeer uit te bouwen. Dat daarbij Afrika redelijk hoog op de Chinese agenda kwam te staan, heeft niet zozeer te maken met de economische, sociale en humanitaire behoeften van dit noodlijdende continent dan wel met de mogelijkheden voor China om in Afrika indirect de hand te leggen op de benodigde grondstoffen en energiebronnen. Het is echter zeer vraag of de Chinese aanpak terzake veel zoden aan de dijk zal zetten voor Jan Modaal in Afrika. Het vierde onderdeel van deze vijfling is een eenvoudig, recht voor de raaps reisverhaal. China zoals vrank en vrijmoedig bekeken door iemand die zich volkomen openstelt voor de Chinese maatschappij en de razendsnelle ontwikkeling waarin zij de voorbije twintig jaar is terechtgekomen. Inkomensongelijkheid en andere schrille tegenstellingen binnen China nemen ook in dit reisverhaal een centrale plaats in. De afsluiter van deze Cahier bevat een vergelijking tussen China en India, de twee mastodontische landen die samen ruim twee vijfde van de wereldbevolking uitmaken. Alle prognoses terzake wijzen in dezelfde richting: deze twee landen zullen de VS en de Europese Unie als economische grootmacht inhalen en allicht voorbijsteken. China en India volgen elk een eigen ontwikkelingsmethodiek die op sommige punten behoorlijk ver uit elkaar ligt. De structurele sterktes en zwaktes van beide landen liggen vaak ook op heel andere terreinen. De genuanceerde visie ontwikkeld in deze bijdrage toont vooral aan dat simpele, lineaire prognoses rond deze twee nieuwe supermachten beter in de schuif kunnen gelaten worden. Johan Van Overtveldt Algemeen Directeur VKW
vk w Metena mei 2007
China’s weg naar het globalisme Douglas B. Fuller & Eric Thun
10
Synopsis
In vele opzichten weerspiegelt China, volgens Douglas B. Fuller en Eric Thun, globalisering in de zuiverste vorm. Volgens hen komt de concurrentiële uitdaging niet van de grote staatsbedrijven, maar eerder van de kleinere bedrijven, die zwaar putten uit de capaciteiten van Chinezen overzee. Dit zogenaamde bamboenetwerk bestaat uit Taiwanese en Chinese repatrianten uit de wereldcentra van innovatie. Zij spelen een vooraanstaande rol bij de technologische ontwikkeling van China. Nergens is de impact van dergelijke netwerken belangrijker dan in de IT-sector. Hier vormen repatrianten de motor achter de explosieve groei van de micro-elektronicasector. Een andere belangrijke motor van het nieuwe ontwikkelingspad van China is de algemene tendens tot globalisering van R&D. Multinationals beginnen namelijk stilaan hun designcentra te vestigen op basis van plaatselijke competenties in plaats van lokale regelgeving. Hoewel inheemse Chinese bedrijven er een laag investeringsniveau in R&D op na houden, is in historisch perspectief, de prestatie van China helemaal niet zo slecht. Ten derde stellen de auteurs dat multinationale ondernemingen, die op die manier investeren in China, niet enkel capaciteiten scheppen die hun eigen activiteiten kunnen ondersteunen, maar ook mogelijkheden scheppen die kunnen benut worden door inheemse bedrijven. Ook hier zien we dus, net zoals bij de eerste twee motoren, een belangrijke verbondenheid met buitenlandse directe investeringen. Deze bedrijven vormen een oefenterrein voor plaatselijke ingenieurs en managers wiens vaardigheden dan overvloeien naar de lokale economie. Buitenlandse ondernemingen moeten die kleine naar het buitenland gekeerde bedrijven niet zien als tegenstrevers, maar als partners.
vk w Metena mei 2007
1. Inleiding
Zijn Chinese bedrijven papieren tijgers? Er zijn een aantal sceptici (in vele gevallen China-specialisten) die erop wijzen dat China weliswaar de fabriek van de wereld is, maar dat de eigenaars van die fabriek buitenlanders zijn en dat de kernactiviteiten die een meerwaarde opleveren in het buitenland liggen. Sommige van die pessimisten gaan zelfs zover om te voorspellen dat het einde nabij is. Ze hebben het dan over scenario’s die gaan van een eenvoudig einde aan de snelle groei tot een complete instorting van de staat en de economie. De zwartkijkers kijken naar China’s afhankelijkheid van buitenlandse directe investeringen (BDI) en zien niets dan zwakheden. China mag dan wel de ‘fabriek van de wereld’ zijn, maar het zijn vooral de fabrieken in buitenlandse handen die gedijen in China, terwijl de binnenlandse bedrijven verlamd worden door wanbeheer (in het geval van staatsbedrijven) of systematisch gediscrimineerd worden (in het geval van privé-firma’s). Wie echter de populaire zakenpers leest, krijgt een zeer optimistisch beeld voorgeschoteld. De optimisten kijken naar de naakte cijfers van de Chinese groei en komen tot het besluit dat het land snel op weg is om een economische supermacht te worden, met ondernemingen van wereldklasse die spitstechnologie combineren met goedkope arbeid. Ze kijken naar Chinese ondernemingen als Lenovo en Shanghai Auto en zien daarin de volgende Samsungs en Toyota’s van deze wereld, maar dan op een tot nog toe ongeziene schaal, Japan Inc. maal tien als het ware. Beide standpunten hebben een referentiepunt gemeen: succesvolle ontwikkelaars cultiveren inheemse ondernemingen met zelfstandige technologische capaciteiten in de traditie van een staat in ontwikkeling. China is zich echter aan het ontwikkelen in een nieuw tijdperk met nieuwe mogelijkheden en beperkingen. Het raderwerk van de wereldwijde economie is veranderd. Verbeteringen van de transport- en communicatietechnologie hebben het voor multinationals mogelijk gemaakt om productieketens op te delen en activiteiten te vestigen op basis van comparatieve voordelen eerder dan van geografisch gemak. China hangt weliswaar meer dan zijn buren af van buitenlandse directe investeringen, maar dat is deels het gevolg van gewijzigde omstandigheden en deels toe te schrijven aan zijn specifieke binnenlandse institutionele structuur.
11
12
En toch zitten de voorspellingen over een snelle opkomst van wereldwijd concurrerende Chinese reuzen er eveneens naast. De ontluiking van China viel samen met de globalisering van de productie. Ze plaatst de leidinggevende firma’s in de wereld voor enorme uitdagingen, maar die zijn dan weer grondig verschillend van diegene die golden tijdens de opkomst van Japan, precies wegens de wereldwijde verweving van China. De intensiteit van die mondiale verstrengeling kan de opkomst van inheemse nationale kampioenen misschien verhinderen, maar in de nieuwe wereldeconomie hoeft een nadrukkelijke afhankelijkheid van buitenlandse directe investeringen geen bron van zwakheid te zijn. De drie belangrijkste motoren van het nieuwe ontwikkelingspad van China zijn allemaal (BDI) -gebonden (Buitenlandse Directe Investeringen): het ‘bamboenetwerk’, de globalisering van onderzoek en ontwikkeling (R&D) en de multi- nationale kiemen van de binnenlandse vernieuwing. Het mondiale netwerk van etnisch-Chinese ingenieurs en technologen, ook wel eens het bamboenetwerk genoemd, nam een vooraanstaande plaats in bij investeringen in Chinese technologiebedrijven. Daarbij werden links gelegd met wereldwijde technologiefirma’s en werd een pool van hooggeschoolde werkkrachten aangelegd. Ten tweede tonen multinationals zich meer bereid om R&D-activiteiten onder te brengen in ontwikkelende economieën, zoals China, en die investeringsprojecten groeien uit tot trainingscentra voor plaatselijke ingenieurs. Die kiemen van innovatie spreiden zich ten slotte ook uit naar de wijdere economie omdat Chinese ingenieurs en technologen op zoek gaan naar nieuwe kansen in de snel groeiende binnenlandse economie. Kortom, China blijft uit het ontwikkelingsslop dankzij de buitenlandse investeringen precies omdat die de binnenlandse moeilijkheden kunnen overwinnen.
vk w Metena mei 2007
2. Het bamboenetwerk
Taiwanese en Chinese repatrianten uit wereldcentra van innovatie, zoals Silicon Valley, spelen een vooraanstaande rol bij de technologische ontwikkeling van China. Bamboenetwerken berusten niet gewoon op het onderhouden van goede betrekkingen (guanxi), maar ook op de technische vaardigheden van de deelnemers. Nergens is de impact van dergelijke netwerken belangrijker dan in de IT-sector. Zoals in alle hoogpresterende Oost-Aziatische economieën, heeft IT een reuzenbijdrage geleverd tot de economische ontwikkeling; op dit ogenblik draagt het bijna een vijfde van het Chinese bbp aan. In de micro-elektronica – die zowel de zogenaamde ‘fabs’ (die geïntegreerde schakelingen fabriceren), als de ‘fabless’ designfirma’s (die chips ontwerpen, maar de eigenlijke productie uitbesteden) omvat – is het aantal chipdesigners in de jongste jaren pijlsnel gestegen van amper 1.800 in 1998 naar meer dan 7.000 in 2003. Hoewel het huidige aantal nog altijd verbleekt bij de 40.000-50.000 Amerikaanse, ligt het toch al vrij dicht in de buurt van de 11.000 chipdesigners in ’s werelds tweede grootste centrum voor fabless ontwerpfirma’s, met name Taiwan. Byron Wu van iSupply, een firma die marktonderzoek doet naar halfgeleiders, voorspelt dat, gezien de groei van fabless design in China, Groot-China (het vasteland plus Taiwan) Noord-Amerika zal voorbijsteken tegen 2008.
13
Rang 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Bedrijf Hon Hai (Foxconn) Vimicro SMIC Winbond VIA Huawei Inventec E28 Verisilicon BYD
Oorsprong Taiwanees Opgestart door repatrianten Opgestart met Taiwanees geld Taiwanees Taiwanees Lokaal Chinees Taiwanees Opgestart door repatrianten Opgestart door repatrianten Lokaal Chinees
Tabel 1: Top 10 van de meest innovatieve IT-bedrijven in China (multinationals uit Japan, de EU en Noord-Amerika niet inbegrepen) .
Repatrianten uit Silicon Valley en Taiwanese bedrijven vormden de motor achter de explosieve groei van de micro-elektronicasector (tabel 1). In de voorbije paar jaar werkten zowat twee derde van de ontwerpers die opgeleid waren in vaardigheden andere dan reverse engineering voor firma’s die geleid werden door Taiwanezen of mensen die teruggekeerd waren uit het buitenland. Tot de recente investeringen van Samsung en Infineon waren er weinig buitenlandse bedrijven die chipdesign lieten uitvoeren in China. De echt lokale firma’s maakten desnoods nog minder indruk: de overgrote meerderheid deed enkel aan reverse engineering, grotendeels in het raam van aankopen van de staat voor gsm- en identiteitskaartenmarkten.
14
Op dit ogenblik bestaat er een kritische massa van ervaren repatrianten (ingenieurs met meer dan 10 jaar ervaring) en dat heeft gezorgd voor een sneeuwbaleffect. Die hoogst ervaren repatrianten starten in China eigen technologiebedrijven op, trainen plaatselijke ingenieurs en brengen netwerkverenigingen over (zoals de Chinese American Semiconductor Professionals Association), die bepalend zijn geweest voor de bevordering van het ondernemerschap bij de Chinezen in de Amerikaanse innovatiecentra. Hetzelfde patroon vinden we terug bij de micro-elektronicafabricage, een sector die grote aantallen geschoolde ingenieurs nodig heeft. Een bezoek aan Wuxi, een van de traditionele basissen van de overheidsgeleide chipsector in China, bracht in 1998 aan het licht dat er heel wat fout gelopen was bij de massale technologieoverdracht van Lucent en andere bedrijven naar het leidinggevende inheemse staatsbedrijf Huajing. Huajing bleek niet in staat om de technologie efficiënt aan te wenden omdat het te lijden had onder het typische wanbeheer in de overheidssector. Bij een nieuw bezoek in 2001 bleek dat een en ander opmerkelijk veranderd was. Een door Taiwan gefinancierde firma had de fabriek afgehuurd en onder Taiwanees management werd de fabriek omgevormd tot de leefbare commerciële onderneming CSMC. CSMC is typisch voor de ‘buitenlandse’ bedrijven die geschapen worden door de bamboenetwerken: de investeringen komen weliswaar uit het buitenland, maar alle kernactiviteiten
zijn gevestigd in China en het bedrijf is sterk afhankelijk van de hoogkwalitatieve Chinese werkkrachten. Zoals het voorbeeld van de Semiconductor Manufacturing International Corporation (SMIC) (zie verder) aantoont is de invloed van de Taiwanezen desnoods nog ingrijpender geweest in Sjanghai. In de bredere IT-sector volgen de Taiwanese firma’s een strategie waarbij ze het Chinese vasteland gebruiken als de basis van hun kernvaardigheden en waarbij ze hun R&D-capaciteit in China opvoeren. Sommige grote technologiebedrijven hebben intussen al de intentie bekendgemaakt dat ze ‘Groot-Chinese’ ondernemingen willen worden in plaats van simpele Taiwanese firma’s. Inventec, een producent van laptops, noemt dat een ‘tweeassige’ strategie en dat zijn niet enkel woorden: de softwareopleiding bij de firma vindt volledig in China plaats (verschillende duizenden ingenieurs). In 2001 liepen bij Inventec meer Amerikaanse gebruikpatenten – de goudstandaard van de octrooien – dan bij al zijn Taiwanese tegenstanders samen, op Compal na. 40% daarvan vonden hun oorsprong in China. Hon Hai Precision Industry, een van de grootste Taiwanese houders van US-patenten, investeerde al in een nieuw groot R&D-centrum in China, nog voor het besloot om, verlokt door de Taiwanese regering, een tweede site op te trekken in Taiwan. Iets minder dan 14% van Hon Hai’s pa-
vk w Metena mei 2007
15
tenten zijn van Chinese origine. Alles bij elkaar droegen op het vasteland opererende Taiwanese bedrijven tussen 1997 en 2001 42% aan van alle bedrijfsoctrooien onder Amerikaans gebruikspatent. Terzelfder tijd zijn ook de start-ups die opgericht werden door repatrianten uit andere regio’s actiever geworden. Tussen 1997 en 2004 produceerden bedrijven die ontsproten zijn uit etnisch-Chinese economieën (ECE’s), samen met de firma’s die opgericht werden door repatrianten, 503 van de 616 IT-bedrijfsoctrooien onder US-patent die in China werden aangevraagd. Daar tegenover staat dat de binnenlandse ondernemingen slechts 11 octrooien aanvroegen en dat de belangrijkste Chinese kampioenbedrijven, die zoveel aandacht krijgen in de westerse pers, er naar hun aantal patenten gemeten slechts een beperkte R&D-activiteit op nahouden. Huawei heeft er slechts zes, Lenovo geen enkel. Zie ook tabel 2.
Land China India
Tabel 2: China versus India.
Gemiddelde jaarlijkse groei van het bbp 1980-2003 9,4% 5,8%
Afgestudeerden wetenschap en technologie, 2000 220.000 82.000
Geruime tijd werd aangenomen dat de Chinese autoindustrie gedoemd is om gedomineerd te worden door joint ventures met buitenlandse firma’s. Die beschikken immers over de meest recente technologie, hebben aan kapitaal geen gebrek en genieten de stevige steun van de Chinese regering. Hoewel dergelijke joint ventures de markt blijven domineren, moeten ze nu toch de concurrentie aangaan met plaatselijke ondernemingen die marktaandelen inpikken met voertuigen die een veel lagere kwaliteit hebben, maar tegen slechts een fractie van de prijs verkocht worden. Het in Anhui gevestigde Chery, het meest succesvolle onder die bedrijven, begon auto’s te produceren in 1999. Amper vier jaar later verkocht het al 80.000 wagens per jaar. Eerder dit jaar haalde het nog de krantenkoppen met de mededeling dat het in 2007 gaat beginnen met de export van auto’s naar de Verenigde Staten. Het is erg ge-
Aantal US-gebruiks- patenten, 2005
BDI in % van het bbp, 2002
685 498
4,1 0,8
16
makkelijk om dat soort prestaties af te doen als het resultaat van overtredingen van de intellectuele eigendomsrechten, maar dan verliest men een bredere tendens uit het oog: de resultaten van het aanvankelijke succes wor-
den nu omgebogen naar investeringen in onderzoek en ontwikkeling en die inspanningen draaien grotendeels rond repatrianten met een aanzienlijke buitenlandse ervaring in de automobielsector.
Semiconductor manufacturing International corporation
In 2000 besloot Richard Chang, een oude getrouwe van Texas
gementteam van SMIC bestaat uit Taiwanezen en ingenieurs die
Instruments en de Taiwanese halfgeleidersector, dat China klaar was
teruggekomen zijn uit Taiwan, Singapore en de VS en die tientallen
voor zijn eigen productie-eenheid. Semiconductor Manufacturing
jaren ervaring hebben. Die ingenieurs hebben op hun beurt duizen-
International Corporation (SMIC), de onderneming die hij oprichtte
den geschoolde, zij het onervaren lokale ingenieurs opgeleid. SMIC’s
in Sjanghai, leidde de snelle opgang van China naar zo goed als de
geavanceerde fabricage-activiteiten in Sjanghai hebben ook de twee
technische grens van de procestechnologie. Bovendien staat SMIC
grootste chipfabrikanten in de wereld, de Taiwanese TSMC en UMC,
op dit ogenblik in concurrentie met het Singaporese Charter als der-
verplicht om fabrieken op te zetten in China. SMIC beschikt reeds
de grootste pureplay foundry (bedrijven die chips maken volgens de
over een fabriek van de 300mm-generatie (de meest gevorderde ge-
specificaties van de klanten). De kern van het engineeringsmana-
neratie) in Beijing en bouwt er nu een tweede in Sjanghai.
vk w Metena mei 2007
17
3. Globalisering van de innovatie
Er is een algemene tendens tot globalisering van de R&D omdat multinationals hun designcentra beginnen te vestigen op basis van plaatselijke competenties in plaats van lokale regelgeving. China heeft in dat verband sterke troeven in handen, deels omdat de regering de lokale markt kan gebruiken als lokaas om multinationals ertoe te dwingen technologie over te dragen en designcentra te vestigen in het land. Het deed dat trouwens herhaaldelijk tijdens de jaren zeventig. Multinationals zijn er evenwel erg bedreven in de Chinese regering op te zadelen met R&D-centra die niet meer zijn dan lege doppen. Wat op lange termijn waarschijnlijk belangrijker zal zijn, zijn de interne stimuli voor multinationals om hun onderzoeksen ontwikkelingsactiviteiten in China te vestigen. Fabricage tegen lage kosten en een enorme potentiële markt vormen samen een krachtige combinatie. Ondernemingen zijn zich steeds meer bewust geworden van wat China te bieden heeft in termen van goedkoop en opleidbaar wetenschaps- en ingenieurstalent. De cijfers alleen al zijn indrukwekkend: in 2000 waren er in China 220.000 gediplomeerde ingenieurs, 21% van het wereldtotaal. Ter vergelijking: de VS en de EU samen hadden toen bij elkaar minder dan 240.000 gediplomeerde ingenieurs (minder dan 60.000 daarvan in de VS). India, dat vaak afgeschilderd wordt als China’s belangrijkste rivaal, beschikte over slechts 82.000 dergelijke gediplomeerden.
In de IT-sector hadden 33 buitenlandse bedrijven met R&D-activiteiten in China, waaronder acht uit ECE’s, tegen 2004 meer dan 20.000 Chinese ingenieurs opgeleid. Dat was beduidend meer dan de 3.000 ingenieurs die zich in inheemse bedrijven met R&D bezighouden. Bovendien waren heel wat van die R&D-ingenieurs verschoven van het einddesign (ontwerp voor de productie) naar het technologisch heel wat meer gesofisticeerde toegepaste onderzoek. Op dezelfde wijze maken ook in de automobielsector mondiale firma’s gebruik van de ontwerpcapaciteiten. In 2004 waren er in China alles bij elkaar 55 door het buitenland gefinancierde technische automobielcentra, waarvan de helft in Sjanghai. Op één uitzondering na werden die allemaal opgericht na 1997. Visteon heeft ongeveer 20 miljoen dollar geïnvesteerd in het designcentrum van zijn joint venture in Sjanghai; Bosch stak bijna 20 miljoen dollar in een onderzoekscentrum voor motormanagement; en Delphi investeerde 50 miljoen dollar in een ontwikkelingscentrum in Sjanghai. De Pan Asia Technical Automotive Centre (PATAC), een joint venture van General Motors en de Shanghai Auto Industry Corporation, is het meest geavanceerde designcentrum voor auto’s in het land. Het vertegenwoordigt een aanvankelijke investering van 50 miljoen dollar (onlangs werd bovendien de verbintenis aange-
18
gaan om nog eens 250 miljoen dollar te investeren in de komende vier jaar) en was voor een groot deel verantwoordelijk voor het succes van Shanghai General Motors (SGM) in China. Het zou verkeerd zijn om aan te nemen dat al die technische centra zich bezighouden met baanbrekend designwerk – er wordt soms naar verwezen als PR&D-cen-
tra, wegens de pr-voordelen die ze aanbrengen – maar hun mogelijke integratie in het globale designnetwerk mag evenmin genegeerd worden. Delphi, bijvoorbeeld, maakt van zijn 34 technische centra in heel de wereld gebruik om een ‘24/7-engineering’ te implementeren. De technologie van dieselmotoren is een specialiteit van het Europese centrum en het werkt samen met designcentra in de Verenigde Staten en Azië die over een aanvullende expertise beschikken.
VIMICRO Vimicro, een in Beijing gevestigde onderneming die in 1999 werd
Terwijl het durfkapitaal van Silicon Valley aan het eind van de jaren
opgericht door John Deng, is een klassiek voorbeeld van de wijze
negentig naar het internet vloeide, was de Chinese regering er voor-
waarop repatrianten een impact kunnen hebben op de Chinese high-
al op uit om de ontwikkeling van onafhankelijke technische capaci-
techsector. Deng, die in Beijing geboren werd, studeerde aan de UC
teiten te promoten. Dat enthousiasme, gekoppeld aan in het buiten-
Berkeley, werkte voor IBM in het TJ Watson Research Center en was
land gevormde expertise, bleek een krachtige drijfveer te zijn. Op
vervolgens medestichter van Pixim, een firma in Silicon Valley die
dit ogenblik heeft Vimicro meer dan 500 octrooien in portefeuille
zich bezighoudt met de technologie van de digitale beeldvorming.
en telt het onder zijn klanten onder meer Microsoft (Vimicro is een
Maar Deng wou zijn bijdrage maken in China en hij begon te zoe-
van de slechts vijf bedrijven die van Microsoft de toelating kregen
ken naar startkapitaal voor een firma die multimediaprocessors
om Windows XP te gebruiken voor digitale beeldvormingchips),
zou ontwikkelen voor computers, digitale camera’s en gsm’s. Het
Samsung, Fujitsu, Logitech, Siemens en Lenovo. In november 2005
startgeld voor Vimicro (1,25 miljoen dollar) kwam uit een onwaar-
bracht de firma 87 miljoen dollar bijeen op de Nasdaq.
schijnlijke hoek, het Chinees ministerie van Informatie.
vk w Metena mei 2007
19
4. Kiemen uitzetten
Er zijn aanwijzingen dat multinationals gebruik maken van de designvaardigheden die ze putten uit hun Chinese activiteiten. Tussen 2002 en 2004 puurden buitenlandse IT-bedrijven in China vier keer meer gebruikspatenten uit onderzoek en ontwikkeling in China dan tijdens de hele voorgaande twee decennia: 21 octrooien vóór 2002, 81 tussen 2002 en 2004. Hoewel dat slechts een klein percentage is van alle octrooien die aangehouden worden door buitenlandse firma’s, vormt het niettemin een indicatie van de wijze waarop ze op weg zijn naar waarachtige capaciteiten. Hoewel sceptici hebben aangevoerd dat de inheemse Chinese bedrijven er gezamenlijk een relatief laag investeringsniveau in R&D op nahouden, vooral vergeleken met India en het Westen, is in historisch perspectief de prestatie van China helemaal niet zo slecht. Het heeft nu ongeveer eenzelfde niveau van gebruikspatenten in de VS dan Taiwan had toen het een vergelijkbaar ontwikkelingspeil had. In 2000 investeerde China 1% van het bbp in onderzoek en ontwikkeling, en dat was een heel stuk beneden het peil van de geavanceerde industriële wereld, waar gemiddeld 2 tot 2,5% besteed werd. Maar het lag wel in één lijn met de snel groeiende landen in de ontluikende wereld en met de Amerikaanse uitgaven voor R&D aan het begin van de jaren vijftig.
Multinationale ondernemingen die investeren in China scheppen niet alleen capaciteiten die hun eigen activiteiten kunnen ondersteunen, maar ze scheppen ook mogelijkheden die kunnen benut worden door inheemse Chinese bedrijven. De firma’s met buitenlandse investeringen kunnen een oefenterrein bieden voor plaatselijke ingenieurs en managers, wier vaardigheden vervolgens overvloeien naar de lokale economie naarmate medewerkers overstappen naar andere bedrijven. Die tendens blijkt het duidelijkst uit de bewegingen inzake menselijk kapitaal. In de autosector, bijvoorbeeld, beschikken relatief weinig bedrijven over de mogelijkheid om grote aantallen uitwijkelingen weer naar huis te lokken, maar alle grote zelfstandige firma’s krijgen wel de kans om personeel weg te lokken van joint ventureprojecten. Geely, een van de meest succesrijke privé autobedrijven in China, is op elk niveau van de onderneming bemand met personeel afkomstig van joint ventures. Op het hoogste niveau worden de functies ingenomen door vroegere general managers van zowel Shanghai Volkswagen als FAW-Volkswagen. Bij Great Wall Auto, een privé-firma uit de provincie Hebei, zit het designcentrum vol met vroegere medewerkers van joint ventures, en omdat het management
20
5. Besluit
graag het productiesysteem van Toyota wil invoeren, is het merendeel van de supervisors aan de productielijn afkomstig van de joint venture FAW-Toyota. Naast repatrianten vormen mensen met ervaring in buitenlandse bedrijven in China de op een na beste oplossing. Zelfs op korte termijn is de aanwezigheid van firma’s die gefinancierd worden door buitenlandse investeringen waardevol, omdat ze onmiddellijk oplossingen aandragen als leveranciers van belangrijke componenten. In plaats van hun capaciteit over heel de lijn op te voeren, kunnen die nieuwe inlandse firma’s kiezen op welke capaciteiten ze zich willen concentreren en de rest uitbesteden aan buitenlandse bedrijven met sterke technische capaciteiten. Die aanpak stelt de inheemse bedrijven in staat om snel hun productievolume uit te breiden, merkbewustheid te creëren en (als de verkoop voldoende sterk staat) te herinvesteren in hun eigen interne ontwerpcapaciteiten. Dat is trouwens de strategie van een groot deel van de grootste inlandse autobedrijven, zoals Chery en Geely.
Het is van fundamenteel belang dat ’s werelds multinationals de implicaties van China’s nieuwe, globale pad naar ontwikkeling inzien. De eerste stap bestaat erin de aard van de concurrentiedreiging die uit het land te voorschijn treedt, te begrijpen. Daarenboven is het voor ondernemingen onontbeerlijk om de bronnen van concurrentie en innovatie in China te lokaliseren. Inheemse Chinese bedrijven staan nog niet op het punt om de planeet over te nemen, noch zijn ze zover dat ze sectoren kunnen herschikken, zoals de Japanse bedrijven van wereldklasse deden in de jaren zeventig en tachtig. De concurrentiële uitdaging zal in China meer dan waarschijnlijk niet komen van de grote staatsbedrijven, die vaak gesteund worden door de centrale overheid. Die vertonen namelijk de neiging om zich af te wenden van de snel groeiende markten in China, ofwel omdat de intense concurrentie winst tot een zeldzaamheid maakt, ofwel omdat de gulle steun van staatswege hen verkeerdelijk ertoe brengt om twijfelachtige investeringen te doen in het buitenland. Huishoudelijke verbruiksgoederen niet te na gesproken, kleven dergelijke firma’s in de
vk w Metena mei 2007
meeste gevallen gewoon een label op producten met een lage marge die afhankelijk zijn van buitenlandse technologieën. De meestbelovende firma’s zijn waarschijnlijk de kleinere bedrijven die zwaar putten uit de capaciteiten van de overzeese Chinezen. Die firma’s zijn sneller en flexibeler en hebben heel wat baat gevonden bij de aanwezigheid in de economie van ondernemingen met buitenlandse investeringen. Dat soort firma’s zal zwaar bemand zijn met technologen die opgeleid werden in het buitenland (of in multinationals) en nu hun carrière uitbouwen in China. Het goede nieuws voor de buitenlandse ondernemingen is dat die kleine, naar het buitenland gekeerde bedrijven eerder partners dan tegenstrevers zijn van de huidige wereldwijde ondernemingen. Het is voor multinationals van belang om zorgvuldig na te denken over de technologie die ze in China willen invoeren en hoe ze die kunnen beschermen. De aanwezigheid van ontwerpcapaciteiten laat een firma toe om beter in te pikken op de Chinese binnenlandse markt. Door ter plekke te ontwerpen wordt het ook mogelijk om de kosten te drukken: er bestaat een duidelijk potentieel
21
om te besparen op de lonen van ingenieurs, maar mogelijk nog belangrijker kunnen de besparingen zijn die kunnen gerealiseerd worden door aan te kopen bij plaatselijke leveranciers. In vele opzichten weerspiegelt China globalisering in haar zuiverste vorm. De productie- en technologische netwerken zijn voor een groot deel het resultaat van massale hoeveelheden buitenlandse investeringen en ze bundelen bijgevolg de middelen van een heleboel landen. De uitdaging voor zowel de buitenlandse als de inheemse firma’s bestaat erin om de voordelen van die industriële smeltkroes in te palmen.
22
vk w Metena mei 2007
Sociale onrust in China: symptomen, oorzaken en implicaties Minxin Pei Carnegie Endowment for International Peace
Minxin Pei (2006). China’s Trapped Transition: The Limits of Developmental Autocracy, Harvard University Press.
23
24
Synopsis
Sinds het midden van de jaren negentig kent China een snelle toename van het aantal incidenten van collectief protest. Omdat dit protest niet georganiseerd en geografisch geïsoleerd voorkwam, vormde het geen bedreiging voor de algemene politieke stabiliteit. Volgens Minxin Pei is de waarschijnlijkheid klein dat dit verspreid sociaal protest kan samensmelten tot een krachtige en samenhangende landelijke beweging tegen de regering. Toch mag de ondermijnende invloed van sociale onrust op de toekomstige stabiliteit van China niet onderschat worden. De meeste incidenten van sociale onrust worden uitgelokt door specifieke regeringsmaatregelen of door acties van lokale besturen. Meestal gaat het om belastingsgrieven op het platteland, herstructurering van staatsbedrijven of inbeslagnemingen. Ook de bredere sociale en politieke omstandigheden spelen een belangrijke rol bij deze sociale onrust. De belangrijkste elementen om de onderliggende oorzaken van de toenemende sociale frustraties te begrijpen zijn de stijgende sociaal-economische ongelijkheid en de toenemende corruptie. Daarnaast moet deze onrust ook gekoppeld worden aan de instorting van de politieke en juridische instellingen die net conflicten zouden moeten oplossen. De Communistische partij heeft een drieledige strategie uitgewerkt om de sociale onrust binnen de perken te houden: versterking van de oproerpolitie, bestraffing van lokale ambtenaren en veranderingen van het openbaar beleid ten voordele van minder bevoorrechte groepen. Deze toenemende sociale onrust zal geen systeemomvattende politieke omwenteling met zich meebrengen, maar wel bijdragen tot de toenemende onbestuurbaarheid op het lokale niveau, de Chinese bevolking radicaliseren, de autoriteit van de regerende Communistische partij aantasten en het vertrouwen van de investeerders ondermijnen.
vk w Metena mei 2007
1. Inleiding
De snelle economische groei van China heeft het land een ongeziene voorspoed gebracht en internationale invloed opgeleverd, maar dit ging ook gepaard met toenemende spanningen tussen staat en samenleving. Recent waren er heel wat aanwijzingen dat die spanningen aan het oplopen zijn. Het aantal incidenten van collectief protest is in snel tempo gestegen (tabel 1). Ook de omvang van dit collectief protest is toegenomen. In de voorbije jaren was het niet ongebruikelijk om 10.000 tot 20.000 betogers te zien deelnemen aan dergelijke incidenten . Die collectieve manifestaties, die ongeacht het niveau van economische ontwikkeling in alle regio’s van China voorkwamen, zijn ook alsmaar gewelddadiger geworden. In vele gevallen hebben confrontaties tussen betogers en politie geleid tot doden en gewonden (officiële statistieken tonen aan dat tussen 1985 en 2005 6.000 politiemensen gedood en 100.000 gewond werden tijdens ordehandhavingsacties, inbegrepen de onderdrukking van relletjes en protesten die tegen de regering gericht waren) . Boze demonstranten vielen meermaals overheidsgebouwen aan en blokkeerden belangrijke wegen en spoorwegen. In 2000 deden zich 2.700 incidenten voor waarbij een regeringsgebouw door een menigte werd aangevallen. In 2003 steeg dat aantal naar 3.700. Daarbij kwamen nog eens 3.100 gevallen van blokkering van een verkeersas of spoorweg door demonstranten in 2003 . Ondanks die snelle toename van het aantal incidenten van collectief protest, sinds het midden van de jaren negentig, vormden die ontwikkelingen geen bedreiging voor de algemene politieke stabiliteit in China. Want dat protest was niet georganiseerd en was geografisch geïsoleerd. In bijna alle gevallen wordt die sociale onrust aangevuurd door specifieke grieven tegen lokale besturen en niet door een allesomvattende ideologische doelstelling. De waarschijnlijkheid dat die verspreide sociale protesten kunnen samensmelten tot een krachtige en samenhangende landelijke beweging tegen de regering is weliswaar klein, maar toch zou het fout zijn om de ondermijnende invloed van soci Het grootste collectief protest, waarbij meer dan 30.000 petroleumarbeiders betrokken waren, vond in 2002 plaats in de olievelden van Daqing in de provincie Heilongjiang. Cai Yongshun (2005). Managing Social Unrest in China, Hong Kong University of Science and Technology. www.chinanews.com, 11 januari 2006. Social Blue Book of China (2005). Beijing: Social Sciences Academic Press, 235.
25
26
ale onrust op de toekomstige stabiliteit van China te onderschatten. Want, hoe dan ook, is toenemende sociale onrust een teken van zowel het politiek falen als van de institutionele instorting in China. Tenzij ze aangepakt wordt, zal die sociale onrust bijdragen tot de toenemende onbestuurbaarheid van het Chinees politiek systeem op het lokale niveau, zal ze de Chinese bevolking radicaliseren, de autoriteit van de regerende Communistische Partij aantasten en het vertrouwen van de investeerders ondermijnen.
Op de volgende pagina’s zal ik een analyse maken van de specifieke oorzaken, de institutionele omgeving en de sociale context die hebben bijgedragen tot de toenemende sociale onrust in China tijdens de voorbije jaren. Daarna zal ik een beschrijving en een evaluatie geven van de reactie van de Chinese regering op die stijgende sociale onrust. En, ten slotte, zal ik nagaan wat de gevolgen en implicaties zijn van de toenemende sociale onrust.
Jaar
Aantal incidenten
Aantal deelnemers
1993 1995 1997 1999 2002 2004
8.700 11.500 15.000 32.500 50.400 74.000
730.000 n.a. n.a. n.a. n.a. 3.760.000
Tabel 1: Toenemend aantal incidenten van sociale onrust in China (in een aantal uitgekozen jaren). Bronnen: Murray Scot Tanner (zomer 2004), China Re-thinks Social Unrest. The Washington Quarterly : 138; Takungpao, 6 juli 2005.
vk w Metena mei 2007
27
2. Specifieke oorzaken van sociale onrust
De meeste incidenten van sociale onrust werden uitgelokt door specifieke regeringsmaatregelen of door acties van lokale besturen, die door het publiek als schadelijk en onrechtvaardig werden ervaren. De openbare woede tegen dergelijke maatregelen en acties werd in vele gevallen nog aangewakkerd door de arrogante en grove wijze waarop ze door de plaatselijke ambtenaren ten uitvoer gebracht werden. In grote lijnen komen de meest genoemde oorzaken van sociale onrust neer op de hoge belastingen in landelijke gebieden, het verlies van pensioenrechten of arbeidsplaatsen ten gevolge van de herstructurering van de overheidsbedrijven (SOE’s state-owned enterprises), en gedwongen inbeslagnemingen van gronden of overplaatsing naar andere steden zonder toereikende compensatie.
2.1. Belastinggrieven op het platteland In de loop van de jaren negentig waren de hoge belastingen die door de lokale besturen werden opgelegd de voornaamste bron van sociale spanningen op het platteland (maar nadat de centrale regering de belangrijkste landbouwtaksen in 2003 en 2006 had afgeschaft, vormden belastingen niet langer een van de belangrijkste oorzaken van sociale spanningen in rurale gebieden). Het dient eveneens opgemerkt dat de hoge belastingen die de Chinese plattelandsbevolking, tijdens de jaren negentig
werden opgelegd, samenvielen met een trage toename van het inkomen op het platteland. De aangroei van het inkomen per hoofd van de bevolking bedroeg aan het einde van de jaren negentig bijvoorbeeld 4,6% in 1997, 4,3% in 1998, 3,8% in 1999 en 2,1 procent in 2000. Wanneer bovendien geen rekening gehouden wordt met inkomen dat niet uit landbouw afkomstig was, daalde aan het einde van de jaren negentig het persoonlijk inkomen van de bevolking (in absolute termen) op het platteland. De afnemende groei van het inkomen op het platteland was waarschijnlijk geen voldoende aanleiding voor massaal misnoegen. De belangrijkste bron van spanningen tussen de boerenstand en de staat waren de drukkende belastingen en heffingen die China’s meest kansarme bevolkingsgroep verplicht was te betalen. Officieel zouden die belastingen en heffingen, die gemeenzaam bekend staan als ‘boerenlasten’ (‘peasant burdens’), niet meer mogen bedragen dan 5% van het netto inkomen van de landbouwers. Maar in werkelijkheid hieven de plaatselijke besturen een heleboel onwettelijke taksen die de limiet van 5%, die door Beijing werd opgelegd, ruimschoots overschreden. Volgens een studie door de Algemene Belastingdienst bedroegen in 1996 de belastingen en toegelaten heffingen zowat 10% van het ruraal BBP. Als daaraan de illegale kosten en heffingen zouden toegevoegd worden, dan zou de totale werkelijke belas-
28
tingvoet, in brede zin, wellicht 20% bedragen van het ruraal BBP in dat jaar (dat is zonder rekening te houden met het cashinkomen uit niet-landbouwactiviteiten). Onderzoek dat in 1996 werd uitgevoerd door het Ministerie van Landbouw heeft aan het licht gebracht dat de belastingen en heffingen die elke plattelandsbewoner diende te betalen drie keer hoger lag dan de officiële nationale limiet, namelijk 15% van hun netto inkomen. Nog erger was, dat de rurale belastingen en heffingen uiterst regressief waren, zowel wat de individuen als wat de regio’s betreft, omdat de armere plattelandsbewoners en de minder ontwikkelde regio’s een hoger deel van hun inkomen afdroegen aan belastingen en heffingen. Doorgaans gebruikten de plaatselijke ambtenaren tactloze en zelfs brutale methodes om belastingen te innen, wat de plattelandsbewoners, die bovendien bijzonder weinig sociale diensten in ruil kregen, nog meer ophitste. Dat leidde ertoe dat heel wat inwoners op het platteland zich tegen de autoriteiten keerden. In een opiniepeiling onder 2.000 plattelandsbewoners eind 2001 vermeldde 65% van de respondenten ‘buitensporige belastingdruk’ als de voornaamste reden voor de lokale politieke instabiliteit.
om ze efficiënter en concurrentiëler te maken. Bijgevolg moesten de overheidsbedrijven kunstmatig in leven gehouden worden met bankleningen, die op hun beurt zo omvangrijk werden dat ze de financiële stabiliteit bedreigden. Vanaf het einde van de jaren negentig was de regering gedwongen om een groot aantal zieltogende kleine en middelgrote overheidsbedrijven te sluiten om een financiële aderlating te vermijden. Dat leidde tot massale afdankingen van werknemers in overheidsbedrijven. Afgaand op schattingen zouden ruwweg 35 tot 40 miljoen werknemers uit overheidsbedrijven en collectieve ondernemingen afgedankt zijn aan het einde van de jaren negentig. Overheidsbedrijven die geherstructureerd werden, voerden doorgaans de helft van hun personeelsbestand af. Uiteraard leidde het louter verlies van tientallen miljoenen jobs, een gebeurtenis zonder voorgaande in de geschiedenis van de Chinese Volksrepubliek, naar een ongeziene sociale spanning in de stedelijke gebieden, vooral omdat de werknemers van deze bedrijven zichzelf plachten te beschouwen als leden van een relatief bevoorrechte groep en een onderdeel van de maatschappelijke basis van de Communistische Partij.
2.2. Herstructurering van overheidsbedrijven Gedurende de eerste 15 jaren van de economische hervormingen in China experimenteerde de regering met verschillende gedeeltelijke hervormingen om de overheidsbedrijven te stroomlijnen, maar in de praktijk slaagde geen van allen erin
Wat de industriële herstructurering in China echter vooral bezwaarde, was de combinatie van het ontbreken van een geschikt sociaal veiligheidsnet (pensioenen en ziekteverzekering) en de onheuse behandeling die mil-
vk w Metena mei 2007
joenen afgedankte arbeiders kregen van managers van de overheidsbedrijven en van lokale overheden. Rapporten uit het China van het einde van de jaren negentig geven aan dat afgedankte werknemers een werkloosheidsvergoeding kregen die niet hoger lag dan het bestaansminimum en over weinig ziekteverzekering konden beschikken. De meeste onder hen verloren zelfs hun pensioen. In vele steden slaagden de lokale besturen er zelfs niet in om de beloofde werkloosheidsvergoedingen uit te betalen. Het gevolg was dat afgedankte werknemers in een heleboel steden sit-ins en betogingen organiseerden om de uitbetaling van de pensioenen en werkloosheidsvergoedingen te eisen (de zwaarst getroffen gebieden bevonden zich in het noordoosten, waar de overheidsbedrijven voordien de belangrijkste werkgevers van de stedelijke arbeidskrachten waren). De frustratie van de afgedankte werknemers werd nog verder aangewakkerd door de corrupte praktijken die de managers van overheidsbedrijven en de lokale besturen aanwendden tijdens de industriële herstructurering. Ingevolge de door de regering formeel aangekondigde politiek om “de grote te houden en de kleintjes van de hand te doen”, zijn de meeste overheidsbedrijven in handen gebleven van de Staat en bleven ze gespaard van pijnlijke herstructureringen (met uitzondering van een aantal mega-staatsbedrijven die verplicht waren om overtollige arbeidskrachten af te danken om genoteerd
29
te geraken op overzeese aandelenbeurzen). De meeste kleine en middelgrote overheidsondernemingen werden evenwel geprivatiseerd, doorgaans volgens een ondoorzichtige procedure die insiders toeliet om op goedkope wijze beslag te leggen op de meest waardevolle activa van de ter ziele gegane overheidsbedrijven (zoals terreinen en machines) zonder de verplichting om de pensioenen en de gezondheidszorg van de afgedankte werknemers op zich te moeten nemen. Die werkwijze bracht weliswaar de insiders baat (voormalige managers verwierven de controle over 60% van de geprivatiseerde overheidsbedrijven), maar schaadde de belangen van de gewone arbeiders. In sommige spraakmakende gevallen van privatisering, ten gunste van insiders, kwamen boze arbeiders gewelddadig in aanraking met de ordehandhavers die uitgestuurd waren om hen van de fabriekterreinen te verwijderen. Hoewel de grootschalige afdankingen wegens industriële herstructurering blijkbaar een piek bereikten in 2001-2002, hield de onrust op de arbeidsmarkt niettemin aan. Tijdens de eerste helft van 2002 waren er volgens een welbepaalde schatting ongeveer 300 collectieve protestacties waarbij telkens meer dan 100 arbeiders betrokken waren (inclusief 39 incidenten waarin telkens meer dan 1.000 arbeiders verwikkeld waren). Het totaal aantal arbeiders die hebben deelgenomen aan collectieve protestacties in 2003 bedroeg bijna 1,5 miljoen, wat
30
doet veronderstellen dat industriearbeiders elk jaar zowat de helft vormden van alle deelnemers aan collectieve protesten in China .
2.3. Inbeslagnemingen Waar buitensporige belastingen de drijvende kracht waren achter het ruraal ongenoegen in de jaren negentig, heeft de jongste tijd de gedwongen inbeslagneming van gronden door de lokale autoriteiten zich ontpopt tot de belangrijkste bron van sociale onrust op het platteland. Inderdaad, alle recente high profile en gewelddadige schermutselingen tussen de boerenstand en de oproerpolitie (zoals het bloedig incident in de provincie Guangdong in december 2005, toen 20 tot 30 boeren doodgeschoten werden door de politie) vonden hun oorzaak in geschillen rond de confiscatie van landbouwgrond door de plaatselijke autoriteiten en ontwikkelaars. In de regel doorlopen die gewelddadige incidenten, die uitgelokt worden door inbeslagnemingen van gronden, verschillende fasen. Eerst verkopen lokale besturen het gebruiksrecht over de grond aan ontwikkelaars, doorgaans tegen een lage prijs en zonder dat een en ander openbaar gemaakt wordt. Ten tweede eisen landbouwers, wier land buiten hun medeweten en zonder hun
Social Bluebook (2005), 300.
toestemming verkocht werd, ofwel een hogere vergoeding ofwel weigeren ze hun land af te geven. Ten derde, als de plaatselijke autoriteiten weigeren in te gaan op de eisen van de landbouwers, wenden deze laatste zich tot een hogere autoriteit voor bijstand, doorgaans zonder succes. Ten vierde, de wanhopige boeren planten tenten neer op hun gronden om de bouwprojecten te blokkeren. In een vijfde fase, ten slotte, doen de autoriteiten een beroep op de oproerpolitie en maken ze gebruik van knokploegen om de landbouwers met geweld van de grond te verwijderen, wat leidt tot gewelddadige confrontaties. Onderzoek door Chinese academici heeft uitgewezen dat de inbeslagneming van gronden door lokale besturen intussen de meest polemische sociale kwestie geworden is. Een onderzoek naar de klachten die in de eerste helft van 2004 naar de media verstuurd werden, heeft bijvoorbeeld uitgewezen dat 70% van alle klachten over problemen op het platteland draaiden rond de inbeslagneming van gronden (ter vergelijking: slechts 5% van alle klachten had betrekking op de rurale belastingen). Interviews met 720 boeren die in juni en juli 2004 naar Beijing trokken om een petitie in te dienen bij de centrale overheid toonden eveneens aan dat 74% van
vk w Metena mei 2007
hen een onopgelost dispuut hadden met de lokale autoriteiten over gronden. Gezien de enorme winsten die er te maken vallen met de omvorming van landbouwgrond in waardevolle commerciële projecten, worden lokale besturen en ontwikkelaars met goede contacten er sterk toe aangezet om de landbouwers, een groep die politiek zwak staat, tekort te doen en hun eigen financiële winst te maximaliseren. In feite is de staat eigenaar van de grond, maar de landbouwers krijgen gebruiksrecht onder het zogenaamde ‘household responsibility’-systeem dat landbouwers toelaat om staatsgronden voor een lange periode te pachten. Maar lokale besturen, van gewestbesturen tot dorpsraden, verkopen de gebruiksrechten van het land op onwettige wijze aan ontwikkelaars zonder de toestemming van de landbouwer of zonder een passende compensatie te geven. Dat ondoorzichtig proces van grondverwerving laat lokale besturen toe om enorme inkomsten te genereren en de ontwikkelaars onverhoopte winsten te bezorgen. Alleen al in 2001 liepen de inkomsten uit de verkoop van gebruiksrechten op gronden in China volgens een schatting van een overheidsinstantie op tot meer dan 910 miljard yuan. Voor heel wat lokale besturen vertegen-
Yu Jianrong (2005). Land Dispute Has Become the Focus of Farmers’ Struggle To Defend Their Rights. Working paper, Chinese Academy of Social Sciences.
31
woordigen de opbrengsten uit de verkoop van gebruiksrechten van gronden de helft van de belastingontvangsten. Het gros van de winsten lijkt echter naar de ontwikkelaars met politieke connecties gegaan te zijn. Volgens een studie van het Development Research Center, een denktank die ressorteert onder de Staatsraad (het kabinet), ontvingen de boeren slechts 5-10% van de waarde die gecreëerd werd door de projectontwikkeling op hun land. 20-30% van de waarde ging naar plaatselijke besturen en 40-50% van de gecreëerde waarde kwam terecht in de zakken van de ontwikkelaars. Het spreekt voor zich dat die hoogst ongelijke verdeling van de economische baten uit de acquisitie van gronden voor commerciële projecten gemakkelijk het protest kan aanwakkeren onder de landbouwers wier middelen van bestaan werden bedreigd. Samen met de willekeurige en grove wijze waarop de boeren behandeld worden door de ambtenaren van de lokale besturen kunnen die economische grieven snel de sociale woede aanwakkeren. De vooruitzichten op lange termijn zien er niet rooskleurig uit voor China. De regering schat dat tot nog toe 40 miljoen plattelandsbewoners hun gronden verloren hebben aan commerciële ontwikkelings-
Social Bluebook (2005), 318; Zhao Xiao (2005) What Is a Reasonable Land System? Gaige Neican, nr. 3: 22.
32
2. Sociale en politieke context van sociale onrust
projecten. Het feit dat tientallen miljoenen boeren zonder land, waarvan de meeste de nodige opleiding en bekwaamheid missen, de rangen van de werkzoekenden komen vervoegen, zal de druk op de arbeidsmarkt doen toenemen en een nieuwe bron van sociaal misnoegen vormen. De Chinese regering, die zich bewust is van de enorme politieke en sociale risico’s die geschapen worden door de problematische landacquisities, heeft onlangs gezworen dat ze geen ‘historische vergissing’ zal maken en de plaatselijke ambtenaren met aandrang gevraagd heeft om misplaatste ontwikkelingsprojecten te beteugelen. Dergelijke dringende verzoeken die van zo’n hoog niveau komen, zijn evenwel niet van die aard om de harten en de geesten van de lokale besturen te beïnvloeden omdat de centrale regering haar beleid niet effectief kan afdwingen op het lokale niveau en omdat de onverhoopte winsten die uit de inbeslagneming van gronden gehaald worden voor de lokale besturen gewoon te verleidelijk zijn om eraan te weerstaan. Geschillen over de inbeslagneming van gronden zullen daarom nog jarenlang de meest destabiliserende bron van sociale onrust in China vormen.
De toenemende sociale onrust is niet zomaar een respons op specifiek overheidsbeleid dat in ruime kringen als onrechtvaardig en corrupt ervaren wordt. Ze is een onvermijdelijk gevolg van de bredere sociale en politieke omstandigheden, die massale vervreemding, machteloosheid en maatschappelijke frustratie in de hand werken. In het geval van China zijn twee contextuele factoren – de stijgende sociaal-economische ongelijkheid en de toenemende corruptie – wellicht de belangrijkste elementen om de onderliggende oorzaken van de toenemende sociale frustraties te begrijpen. Samen met de afwezigheid van democratie, wakkeren de toenemende ongelijkheid en de endemische corruptie krachtige gevoelens tegen het regime aan en radicaliseren ze gewone burgers, die gekrenkt worden door corrupte lokale ambtenaren en het beleid dat ze ten uitvoer brengen. Zoals zovele overgangseconomieën of ontwikkelingslanden, die een snelle economische groei kennen, is China geëvolueerd van een hoogst egalitaire maatschappij naar een toenemend ongelijke samenleving en dat op zeer korte tijd. Bij het begin van de jaren tachtig, toen de economische hervormingen pas van start waren gegaan, bedroeg de Gini-coëfficient van het inkomen, de meest gebruikelijke maatstaf om ongelijkheid te meten, in China ongeveer 0,3. In 2003 was die Gini-coëfficient al opgelopen tot 0,46, wat China tot de meest ongelijke maatschappij in Azië maakt. Natuurlijk levert de kloof
vk w Metena mei 2007
tussen stad en platteland de belangrijkste bijdrage tot die inkomensongelijkheid. In 1978 bedroeg de ratio stadplatteland 2,57:1 (wat betekent dat een doorsnee stedeling 2,57 keer het gemiddeld inkomen van een plattelandsbewoner genoot). Nadat de landbouwhervormingen het ruraal inkomen spectaculair hadden doen stijgen aan het begin van de jaren tachtig, kromp de inkomensratio stad-platteland naar 1,8:1 in 1985. Maar kort daarna begon hij weer snel te stijgen naarmate de inkomensgroei op het platteland vertraagde en het stedelijk inkomen snel toenam. Tegen 2003 bereikte hij een recordhoogte van 3,23:1. Wanneer ook rekening gehouden wordt met de verschillende sociale voordelen voor stedelijke huishoudens (zoals gesubsidieerde gezondheidszorg en gratis onderwijs) kan de werkelijke inkomenskloof tussen de stad en het platteland oplopen tot 5:1. Wat echter de recente piek in inkomensongelijkheid nog onrustbarender maakt, is de snelle toename van de inkomensongelijkheid binnen de steden en de landelijke gebieden zelf.
33
6,29 keer meer dan de onderste. Soortgelijke tendensen deden zich voor op het platteland. De 20% hoogste inkomens van plattelandshuishoudens waren 5,76 keer hoger dan de 20% laagste in 1995 en in 2003 was die kloof al verbreed tot 7,33 keer. Er waren heel wat factoren verantwoordelijk voor de toenemende inkomensongelijkheid in China, onder meer de neerwaartse sociale mobiliteit van bepaalde maatschappelijke groepen (vooral de afgedankte werknemers van overheidsbedrijven), de stagnerende groei van het ruraal inkomen en de hogere vergoedingen die uitbetaald werden aan professionals. De inkomensongelijkheid in China werd echter ook in de hand gewerkt door het overheidsbeleid. China heeft bijvoorbeeld geen systeem van progressieve inkomstenbelasting en de regering heft geen taks op vermogensaanwas. Ook het Chinees sociaal beleid is nadelig voor de armen, die moeten betalen voor gezondheidszorg en onderwijs omdat de Staat de sociale bestedingen heeft teruggeschroefd.
Zo bedroeg in 1990 het inkomen van de bovenste 20% van de stedelijke huishoudens 2,84 keer dat van de onderste 20%. Tegen 2002 verdiende de bovenste 20% al
Die toenemende inkomensongelijkheid wordt psychologisch echt ondraaglijk als de nieuwe rijken ook nog beschouwd worden als mensen die hun rijkdom illegaal verworven hebben dankzij corruptie. In het geval van
Shi Feng (2005). Reducing Residents’ Income Gap: An Important Issue For China’s Peaceful Development. Economic Research and Reference, nr. 38: 2-3.
Yi Yanlin and Li Ruoyu (2005). A Study Of Income Distribution In China. Economic Research and Reference, nr. 29: 2-16.
34
China ging de stijgende ongelijkheid immers ook gepaard met ongebreidelde corruptie. Het aantal zogenaamde ‘grote-bedragen-gevallen’ (die gaan over steekpenningen van meer dan 6.000 dollar) die door de antifraudeinstanties vervolgd werden, verdubbelde tussen 1992 en 2002. Dat lijkt aan te geven dat meer rijkdom geplunderd wordt door corrupte ambtenaren. Het aantal ambtenaren op gewestniveau en daarboven dat elk jaar door de overheid vervolgd werd, steeg van 1.386 in 1992 naar 2.925 in 2002. Die cijfers tonen echter niet aan dat er harder zou opgetreden zijn. Integendeel, het risico dat corrupte ambtenaren lopen om zwaar bestraft te worden, is verwaarloosbaar klein. Gemiddeld waren in de jaren negentig jaarlijks 140.000 functionarissen en leden van de Communistische Partij verwikkeld in corruptieschandalen, maar slechts 5,6% werd strafrechtelijk vervolgd. In 2004 waren 170.850 partijfunctionarissen en -leden
Law Yearbooks of China, verschillende jaren.
betrokken bij corruptie, maar slechts 4.915 onder hen (2,9%) verschenen voor de strafrechter 10. Wijd verbreide corruptie onder ambtenaren wakkert de sociale onrust rechtstreeks en onrechtstreeks aan. Voor zover corruptie de economische en politieke ongelijkheid verhoogt (omdat ambtenaren rijkdom vergaren langs illegale weg en uitgroeien tot een nieuwe sociale aristocratie die heel wat privileges geniet), zullen gewone mensen waarschijnlijk verbolgen zijn over zo’n sociaal onrechtvaardige gevolgen. In vele gevallen vormen specifieke daden van corruptie, zoals de illegale inbeslagneming en verkoop van gronden, diefstal van openbare fondsen en aanvechtbare insiderzaakjes tijdens de privatisering van SOE’s, de onmiddellijke aanleiding voor sociale protesten.
10 Zhongguo jian jianchabao, 25 september 1997, 1-4; www.chinanews.com. cn, 21 januari 2005.
vk w Metena mei 2007
35
4. Institutionele tekortkomingen
Sociale frustratie wordt allicht nog versterkt als het politiek systeem tekortschiet. Vooral de ontregeling van de mechanismen die bedoeld zijn om conflicten tussen de Staat en de maatschappij op vreedzame wijze op te lossen, is vaak verantwoordelijk voor de radicalisering van benadeelde sociale groepen, die in hun zoektocht naar genoegdoening voor hun specifieke grieven de beperkte institutionele kanalen hebben uitgeput. In het geval van China kan de toenemende sociale onrust direct gekoppeld worden aan de instorting van de politieke en juridische instellingen die conflicten moeten oplossen. Binnen het Chinees politiek systeem beschikken individuen en groepen die onrecht werd aangedaan door acties van de overheid over drie wegen om genoegdoening te krijgen. De eerste weg is rechtstreeks te appelleren bij de plaatselijke ambtenaren. Die optie levert echter zelden resultaat op omdat in de meeste gevallen de ambtenaren bij wie de verbolgen burgers gaan aankloppen precies dezelfde ambtenaren zijn die verantwoordelijk zijn voor het onrecht dat hen aangedaan wordt. Plaatselijke ambtenaren hebben bovendien de neiging om elkaar te beschermen en hebben weinig reden om de fouten van hun collega’s recht te zetten. In elk geval hebben lokale ambtenaren, die overigens niet door het publiek verkozen
werden, niets te vrezen van verbolgen burgers. Het feit dat lokale ambtenaren geen oren hebben voor de grieven van de gewone burger wordt weerspiegeld in hun pover publiek imago. Een opiniepeiling onder 632 plattelanders die in 2004 naar Beijing kwamen om herstel te vragen, bracht aan het licht dat 76% onder hen van oordeel was dat de plaatselijke besturen over ‘erg weinig autoriteit’ beschikten en dat 67% vond dat de gewestelijke overheid ‘erg weinig autoriteit’ bezat 11. De tweede optie is appelleren bij hogere autoriteiten middels brieven en persoonlijke bezoeken. Dat is voor gewone burgers het belangrijkste kanaal om de onrechtvaardigheid die hen door lokale besturen aangedaan wordt recht te trekken. In 2004 ontvingen allerlei overheidsinstellingen 13,7 miljoen petities (brieven en persoonlijke bezoeken). Maar het petitiesysteem is als een doeltreffend mechanisme om benadeelde burgers administratieve steun te bieden volkomen in duigen gevallen. Uit een bepaalde academische studie blijkt dat slechts twee op duizend petities leidden tot een of andere vorm van administratief herstel12. Omdat ze geen genoegdoening krijgen van de lokale besturen, zijn de gedupeerden doorgaans verplicht om naar Beijing te trekken om rechtstreeks bij de centrale overheid te gaan aanklop11 Social Bluebook (2005), 213. 12 Nanfangzhoumou, 4 november 2004.
36
pen. In 2003 werden bij de centrale overheid 14% meer petities ingediend dan in 2002. In 2004 schoot het aantal petities bij de centrale overheid omhoog met 58% (terwijl het aantal petities bij lokale overheden onveranderd bleef), wat erop wijst dat het systeem zo goed als ingestort is en dat het publiek alle vertrouwen verloren heeft in de plaatselijke besturen13. Verzoekers die hopen hulp te krijgen van de centrale overheid zijn onvermijdelijk ontgoocheld over het gebrek aan respons van Beijing, waar mensen uit de provincie routineus van de ene ambtenarij naar de andere gestuurd worden. Ook nadat ze de doolhof van bureaucratieën van de centrale overheid zijn doorgekomen (gemiddeld bezoekt iemand die een verzoek wil indienen zes papierwinkels), slagen de meeste klagers uit het platteland er niet in om het even welke administratieve bijstand te verkrijgen. De derde weg die voor de Chinese burgers openligt, is het juridisch systeem. Volgens de procedure voor administratieve geschillen die in 1989 werd ingevoerd, kunnen tekortgedane burgers een rechtszaak aanspannen tegen plaatselijke overheidsbesturen wegens specifieke onwettelijke handelingen. De Chinese rechtbanken beslechten
13 Fanfubai daokan, juni 2005, 1; Social Bluebook (2005), 212.
gemiddeld slechts 100.000 administratieve rechtszaken per jaar en amper 20% van de klagers (of 20.000 individuen of groeperingen) kregen dankzij dergelijke procesvoering een of andere vorm van juridisch herstel (door een gunstige vonnis of door een schikking) 14. In de meeste gevallen kunnen gewone burgers dus niet rekenen op de rechtbanken voor een oplossing van hun klachten. Een opiniepeiling onder 632 klagers die in 2004 van het platteland naar Beijing kwamen om herstel te vragen, wees inderdaad uit dat 401 onder hen hun plaatselijk bestuur voor de rechtbank hadden gesleept, maar van die 401 waren er 172 die zegden dat de lokale rechtbanken weigerden hun zaak in overweging te nemen en 220 die verklaarden dat de lokale rechtbanken in hun nadeel beslist hadden. Negen onder hen zegden dat, hoewel ze de rechtszaak gewonnen hadden, de rechtbank er niet in slaagde om het vonnis te doen uitvoeren 15 . Het is duidelijk dat een juridisch systeem met zo’n beperkt vermogen om conflicten tussen staat en maatschappij te beslechten, schromelijk tekortschiet voor een groot land met een enorme bevolking.
14 China Law Yearbooks, verschillende jaren. 15 Yu Jianrong (2004). Xinfang de zhiduxin queshi jiqi zhenzhi houguo (De institutionele tekortkomingen van brieven en bezoeken en hun politieke consequenties). Beijing: The Institute of Rural Development, Chinese Academy of Social Sciences.
vk w Metena mei 2007
37
5. De reactie van de overheid
De Chinese regering is zich ten zeerste bewust van de toenemende sociale onrust en wordt er alsmaar meer door gealarmeerd. Maar de respons die Beijing hanteert, pakt enkel de symptomen aan, niet de grondoorzaken van de stijgende spanningen tussen de Chinese staat en de samenleving. Algemeen gezien heeft de Chinese Communistische Partij een drieledige strategie uitgewerkt om de sociale onrust binnen de perken te houden. Ten eerste heeft Beijing zijn oproerpolitie aanzienlijk versterkt en rekent het op een goed getrainde politiemacht om sociaal protest snel en doeltreffend de kop in te drukken. Het heeft zijn repressieve strategie nog verder verfijnd door de gangmakers van de protesten te isoleren en als mikpunt te nemen, en grootschalige gewelddadige confrontaties met de massa te vermijden (al wil die strategie wel eens mislukken, zoals blijkt uit de recente vloed van gewelddadige, en soms dodelijke, botsingen tussen betogers en gewapende politie). Ten tweede bestraft de Communistische Partij soms individuele lokale ambtenaren om te tonen dat ze reageert op het ongenoegen onder het volk. Nadat bijvoorbeeld in 2005 lokale ambtenaren een beroep hadden gedaan op gewapende knokploegen om boeren die hun land wil-
den beschermen aan te vallen in een stad in de buurt van Beijing – een bloedige confrontatie waarbij verschillende plattelandsbewoners omkwamen – stuurde Beijing de plaatselijke partijbaas en de burgemeester de laan uit en bracht hen later voor de rechtbank om het woedende publiek te sussen. Ten derde is de regering, onder het nieuwe leiderschap van president Hu Jintao en premier Wen Jiabao veranderingen gaan doorvoeren in het openbaar beleid om China’s minder bevoorrechte groepen, zoals boeren en afgedankte arbeiders, soelaas te bieden. Tot op heden omvatten die positieve stappen onder meer de afschaffing van de beruchte ‘landbouwtaks’, een uitbreiding van de armoedesteun aan de arme stedelijke bevolking en een beperkte toename van de bestedingen voor gezondheidszorg en onderwijs op het platteland. Het is nog te vroeg om te kunnen zeggen of die aanpassingen van het beleid het tij van de sociale onrust kunnen keren. Er zijn evenwel redenen om pessimistisch te zijn omdat geen van die maatregelen de politieke oorzaken van die sociale onrust aanpakt, met name de teloorgang van de politieke aansprakelijkheid, het gebrek aan respons vanwege de overheid en het democratisch deficit.
38
6. Besluit
Ondanks de snelle toename van het aantal gevallen van sociaal protest in China in de voorbije jaren, zal de toenemende sociale frustratie op zich waarschijnlijk geen systeemomvattende politieke omwenteling of de teloorgang van de macht van de Chinese Communistische Partij met zich brengen. Op dit ogenblik is de sociale onrust geografisch versnipperd en politiek ongeorganiseerd. Bij de meeste episodes van collectief protest waren minder dan 100 deelnemers betrokken. De oorzaken van het sociaal ongenoegen liggen bij specifieke grieven, niet bij een fundamentele verwerping van de heerschappij van de Chinese Communistische Partij. Tot op vandaag is er geen enkele sociale protestactie geweest die de grenzen van een gewest overschreed; noch werden sociale protestvoerders opgezweept door een krachtige politieke ideologie die de legitimiteit van de heersende Communistische Partij op de proef stelde. Het ontbreekt hen ook aan leiders en georganiseerde netwerken die een dergelijke beweging verder kunnen brengen dan loutere uitingen van specifieke grieven tegen plaatselijke besturen. De reactie van de regering op de sociale onrust komt neer op een mengeling van repressie en kleine verbeteringen aan het openbaar beleid en heeft tot dusver de politieke bijwerking van de toenemende sociale spanningen binnen de perken kunnen houden. Het zou echter te optimistisch zijn om te besluiten dat de toenemende sociale onrust in China niet ter zake
doet. Als ze haar eigen koers mag blijven volgen, kan die sociale onrust de economische voorspoed en de politieke stabiliteit van China op twee manieren aantasten. Ten eerste vertonen individuen die onderworpen zijn aan intense sociale frustratie de neiging om uitdrukking te geven aan die frustratie met antisociaal gedrag als ze geen vreedzame en legitieme kanalen vinden om de oorzaak van hun frustratie via het politieke proces aan te pakken. In het geval van China kan de doeltreffende repressie en inperking van de sociale onrust er sociaal gefrustreerde individuen effectief toe brengen om een ander, meer gewelddadig en antisociaal gedrag aan de dag te leggen, en dan hebben we het meer bepaald over misdaad en georganiseerde misdaad. Dat houdt in dat sociale onrust, ook al slaagt die er niet in om de politieke fundamenten van de heerschappij van de Chinese Communistische Partij aan het wankelen te brengen, toch kan uitmonden in toenemende criminaliteit, die de sociale vrede en de beveiliging van de eigendom in het gedrang kan brengen. Uiteindelijk zal dat leiden tot een algemene terugval van de openbare veiligheid, het vertrouwen van de investeerders ondermijnen en de economische groei beïnvloeden. Ten tweede zal het opkomend sociaal ongenoegen een enorm en uitdijend reservoir van kwaad bloed vormen ten opzichte van de Communistische Partij. In afwachting dat ze zich politiek kunnen uitdrukken, zullen
vk w Metena mei 2007
sociaal gefrustreerde individuen mogelijkheden zoeken en te baat nemen om hun grieven onder de aandacht van de autoriteiten te brengen. Dat doet vermoeden dat dergelijke individuen waarschijnlijk bij toekomstige protestbewegingen aansluiting zullen zoeken bij andere gefrustreerde groepen en/of zo de omvang en de weerslag vergroten van toevallige politieke protesten, die aanvankelijk misschien geen verband houden met de specifieke sociale grieven van de individuen. Met andere woorden, wanneer sociaal gefrustreerde individuen of groepen een kleine opening zien (of die nu geschapen wordt door een
39
andere protestgroep of door een tijdelijke verslapping van de waakzaamheid van de lokale autoriteiten), zullen ze daar meer dan waarschijnlijk gebruik van maken. In die omstandigheden kan een vrij klein incident snel uitgroeien tot een omvattende politieke crisis, naarmate verspreide individuen en sociale groepen – die organisatorisch niet verbonden zijn met elkaar maar allemaal bezield zijn met een overweldigend gevoel van sociale onrechtvaardigheid – spontaan samensmelten tot een krachtige politieke macht gericht tegen de regering.
40
vk w Metena mei 2007
China’s nieuw mercantilisme in Centraal-Afrika Jonathan Holslag onderzoeker verbonden aan het ESISC
41
42
Synopsis
De Chinees-Afrikaanse top in het najaar leverde voor 1,9 miljard dollar aan handelsakkoorden op. In deze bijdrage analyseert Jonathan Holslag China’s handelsbeleid ten opzichte van de Centraal-Afrikaanse regio. De redenen voor de blik op Afrika zijn divers. China heeft het eerst en vooral moeilijk om z’n prille economische macht te projecteren op overzeese markten, vandaar de neiging om zich te richten op economieën waarin sterke westerse ondernemingen niet geïnteresseerd zijn. Ten tweede is er de duidelijke nood aan grondstoffen. Beijing opteert voor een broncontrole-strategie omdat het geen vertrouwen heeft in de liberale aanpak van de grondstoffenmarkt. Tenslotte mag de wil niet onderschat worden tot het opzoeken van buitenlandse markten voor de eigen bedrijven. China bouwde een aantal concrete instrumenten uit die deze go-out-politiek bevorderen. Meer bepaald gaat het om de ondersteunende rol van de regering en de bevordering van de permanente contacten door de oprichting van regionale forums, de financiële ondersteuning van Chinese investeringen in het buitenland, de bevordering van zakelijke uitwisselingen, ontwikkelingssamenwerking, militaire samenwerking… Op dit vlak onderscheidt de Chinese politiek zich van de westerse concurrenten door een gebalde en samenhangende manier van werken (o.a. sturingscapaciteit). Holslag bestudeert ook gedetailleerd de resultaten op het terrein en komt tot de conclusie dat die gemengd zijn. Voor wat betreft de verkoop van de eigen producten kon slechts een beperkt deel van de markt worden ingepalmd. Ook de greep op de natuurlijke rijkdommen blijft zwak. Het meeste succes boekt China in de sector van de infrastructuurwerken, hoewel de massale financiële ondersteuning daarin ongetwijfeld een rol speelt. Het valt bovendien te betwijfelen of de bevolking van Centraal-Afrika veel zal profiteren van de toenemende Chinese aanwezigheid en dit om tal van redenen.
vk w Metena mei 2007
1. Inleiding
In 1963 verklaarde Deng Xiaoping dat hij wou dat zijn land “door veertig jaar van hard werken tot de geavanceerde landen in de wereld zou behoren” . We zijn nu vier decennia later en China is inderdaad spectaculair gegroeid: sinds de jaren zestig is het bruto binnenlands product er verviervoudigd. Het spreekt vanzelf dat die evolutie zowel verwachtingen als bedenkingen gewekt heeft. In dit overzicht wordt de weerslag beoordeeld van de Chinese groei op de economische ontwikkeling van Afrika en meer bepaald van de Centraal-Afrikaanse regio. Eerst spitsen we onze aandacht toe op de handelspolitiek van de Volksrepubliek (People’s Republic of China, PRC) ten opzichte van dat gebied: wat zijn haar betrachtingen en welke instrumenten heeft ze ter beschikking om die doelstellingen te bereiken? In dat verband zullen we benadrukken dat Beijing een dynamisch mercantilisme nastreeft en dat de Chinese economische activiteit in Afrika voortspruit uit een weloverwogen politieke strategie. Enerzijds zet de regering er ondernemingen toe aan om uit te zwermen dankzij diplomatieke, financiële en logistieke steun. Anderzijds speelt ze ook een directe commerciële rol omdat aan het hoofd van verschillende strategische staatsbedrijven (state-owned enterprises – SOE) politieke ambtenaren staan. Ten tweede zullen we trachten na te gaan hoe deze politiek ten uitvoer gebracht wordt. Is China in staat om een handelsregime uit te dokteren dat zijn behoeften dient? Om die vraag te beantwoorden zullen we zowel de totale handelsbalans bekijken als de positie en de vooruitgang van de Chinese bedrijven in specifieke sleutelsectoren als mineralen, olie, infrastructuur, bouw, telecommunicatie enz. In het laatste deel zullen we onze aandacht richten op de weerslag van de Chinese economische betrokkenheid in de ontwikkeling van de Centraal-Afrikaanse regio. Daarin zullen we aanvoeren dat de handelsbetrekkingen niet zo heilzaam zijn voor de lokale gemeenschappen als de Chinese politieke leiders in hun ‘win-win’-lezing beloven. We eindigen met Xiaoping, D. (1963). Be realistic, look at the future. Hoofdpunten van een speech over industriële ontwikkeling, gegeven tijdens een vergadering van de Industrial Decision Drafting Committee, 20 augustus 1963. In dit dossier spitsen we ons toe op: Burundi, de Centraal-Afrikaanse Republiek (CAR), de Republiek Congo (RC), de Democratische Republiek Congo (DRC), Gabon, Rwanda en Oeganda.
43
44
de conclusie dat de economische betrekkingen tussen de PRC en de Centraal-Afrikaanse landen kunnen beschouwd worden als een illustratie van het feit dat we, wat de wereldwijde arbeidsverdeling betreft, een nieuw tijdperk betreden. Waar het Westen, de kern van ons economisch wereldsysteem, een groot deel van zijn industriële activiteit uitbesteedt aan China, is dit laatste land verplicht om de ovens brandende te houden en een expansionistische economische politiek te volgen om de eigen aanzwellende belangen te vrijwaren.
vk w Metena mei 2007
45
2. China’s handelsbeleid ten opzichte van de Centraal-Afrikaanse regio
Op het eerste gezicht lijken de belangen van China in Centraal-Afrika niet zo verschillend van die van andere economische machten: de commerciële relaties van de PRC met de regio bedragen slechts 0,15% van haar totaal handelsvolume. Dat is vergelijkbaar met de Europese Unie en de Verenigde Staten, maar daar houdt de vergelijking ook op. Los van de macrogegevens heeft China ook een aantal speciale belangen te dienen in CentraalAfrika. China staat nog in de kinderschoenen als het erom gaat economische macht te projecteren op overzeese markten. Vandaar dat het geneigd is om zijn aandacht te richten op economieën waarin sterke westerse ondernemingen niet erg geïnteresseerd zijn. Ten tweede stijgt nergens ter wereld het verbruik van grondstoffen zo spectaculair als in de Volksrepubliek. Elke kans om aan de vraag te voldoen wordt dan ook met beide handen aangegrepen. Terwijl de openheidstrategie van China aanvankelijk vooral toegespitst was op het aantrekken van buitenlandse investeringen, wil het land nu alsmaar nadrukkelijker dat zijn eigen bedrijven de buitenlandse markten gaan opzoeken. Tot nog toe vormde het aanwakkeren van de binnenlandse productie de hoeksteen van de Chinese ontwikkelingsstrategie. Recent lijkt de Volksrepubliek echter een nieuw stadium van zijn buitenlandse handelspolitiek binnengetreden te zijn, waar-
bij ze poogt om zelf buitenlandse markten te veroveren. In 2001 kondigde de Chinese vice-president Wu Bangguo officieel zijn tweerichtings-investeringsstrategie aan: dat was een expliciet dictaat van de Partij dat de ‘uitnodigende’ aanpak moest aangevuld worden met een ‘uitgaande’ strategie. Die verschuiving kan verklaard worden vanuit twee belangrijke overwegingen. In de eerste plaats is het land erop gebrand om zijn overmatige afhankelijkheid van buitenlandse belangen te verminderen en een autonoom vermogen op te bouwen om in het buitenland te opereren. Met andere woorden het wil ‘handelszeggenschap’ (trade ownership) stimuleren. In 2001 zijn de Chinese kustprovincies actief begonnen met “de vestiging van een groep van overzeese productiebases om de overzeese transfer van volgroeide industrieën en de export van grondstoffen, uitrusting en onderdelen op te drijven”. De door de staat gecontroleerde krant People’s Daily gaf aan die evolutie de volgende uitleg: “Er is een reeks leidinggevende industriële bedrijven, die beschikken over internationaal concurrerende merken, opgestaan uit de lichte industrie, de textielsector en de sectoren van de huishoudapparaten en de machinebouw. Die ondernemingen zijn bij machte om de internationale markt te betreden om zo meer ruimte te scheppen voor structurele aanpassingen en een optimale
46
toewijzing van de middelen.” Het spreekt voor zich dat ‘handelszeggenschap’ zowel vanuit een uitgaand als een inkomend oogpunt kan bekeken worden. Het eerstgenoemde impliceert de Chinese gretigheid om nieuwe consumptiemarkten en lucratieve afzetgebieden te ontdekken voor de Chinese exporteurs. Het is algemeen bekend dat een aanzienlijk deel van China’s bruto binnenlands product (BBP), namelijk 34,4%, afkomstig is van de export. Het grootste deel van de nieuwe jobs wordt gecreëerd in sectoren die als belangrijkste activiteit de bewerking van consumptiegoederen voor de overzeese markt hebben. Tegenwoordig wordt 60% van China’s exportvolume beheerst door buitenlandse of internationale ondernemingen. Dat hoeft op zich geen probleem te vormen, maar niettemin is het, op lange termijn bekeken, niet zeker of die Wal-Mart-achtige bedrijven hun productieactiviteit wel in China zullen aanhouden. De Volksrepubliek kan enkel de werkplaats van de wereld blijven als het erin slaagt zijn eigen productiecapaciteit te consolideren en zijn eigen kanalen te creëren om zich een weg te banen naar de exportmarkten. Op het eerste zicht lijkt Centraal-Afrika niet aan die betrachting te beantwoorden: het is een verarmd gebied en beschikt dus niet over al te veel koopkracht. Niettemin blijft het een nuttige markt om aan te boren. In de eerste plaats staat China sterk als leverancier van betaalbare goederen en diensten. China be Go Global investment strategy needed for Chinese enterprises, in: People’s Daily, 12 december 2001.
schikt weliswaar niet over een voldoende grote merkcapaciteit om op eigen kracht te penetreren op de markten van de geïndustrialiseerde landen, maar goedkope Chinese fabrikaten zoals consumptiegoederen en stevige, goedkope machines vinden makkelijk de weg naar Afrikaanse landen zonder dat daarvoor een beroep moet gedaan worden op buitenlandse verdelers. “Onze textielbedrijven verdienen geen cent méér met het Nike-logo, dus als ze zelf hun waar kunnen verkopen, doen ze dat maar al te graag,” vatte een Chinese diplomaat samen . Ten tweede vormen de Centraal-Afrikaanse economieën een testlabo voor bedrijven die hogere normen nastreven. Op de Westerse markten zijn de Chinese bedrijven misschien nog niet concurrerend, maar ze kunnen ervaring verwerven en een reputatie opbouwen dankzij beperkte investeringen en ondernemingsactiviteiten in ontwikkelingslanden. Het tweede aspect, het inkomend perspectief, heeft vooral betrekking op de aanvoer van strategisch belangrijke en vaak schaarse goederen, grondstoffen om precies te zijn. Laten we kort onze aandacht toespitsen op de evolutie van China’s behoefte aan grondstoffen. Hoe de Chinese vraag naar basisproducten zich vertaalt naar commerciële aspiraties werd hierboven reeds beschre-
Conversatie met een Chinese diplomaat, Brussel, 11 november 2005.
vk w Metena mei 2007
47
Totaal (mio USD)
Aandeel in wereldhandel (%) 10
16000
9 12000
ven. In een recent rapport van de CLSA wordt voorspeld dat het Chinese verbruik van staal, ijzererts, nikkel, koper, aluminium en olie in de komende vijf jaar elk jaar een tweecijferige groei zal kennen, als uitgegaan wordt van een jaarlijkse groei van de Chinese economie met 7 tot 9% tot in 2010. In de voorbije twintig jaar is het Chinese verbruik van primaire energie met 70% gestegen. Het land beschikt nog altijd over een overvloed aan steenkoolreserves, maar zijn olie- en gasvoorraden geraken snel uitgeput. Het gevolg is dat de Volksrepubliek zich steeds meer moet verlaten op buitenlandse leveranciers. In 1993 werd ze een netto invoerder van olie. En ook op het gebied van aardgas neemt het surplus af. Op dit ogenblik is 47% van de hoeveelheid olie die het land verbruikt, afkomstig van buitenlandse bronnen. De regering schat dat tegen 2020 60% van de olie zal moeten ingevoerd worden. Elk jaar verschijnen er vier miljoen nieuwe auto’s op de wegen. Geschat wordt dat het benzineverbruik elk jaar met 6,3% zal stijgen. Een andere reden voor de aanzwellende oliehonger van China heeft te maken met de productie van petroleumderivaten in de chemische industrie, nog altijd goed voor liefst 70% van de gemiddelde vraag naar petroleum. Olie is
CLSA is een ‘private equites’ groep die sterk actief is in Azië. Development Research Center of the State Council (2003). China’s energy strategy. State Council Beijing, p. 11.
8 7
8000
6 5
4000
4 0
3 1996
1997
1998
1999
2000
2001
Figuur 1: China’s import van mineralen. Bron: UNCTAD, 2004.
ook bezig steenkool te vervangen als energiebron voor verwarming. Ook de industriële boom vergt massa’s grondstoffen. China zal waarschijnlijk binnen twee jaar de VS voorbijsteken als topverbruiker van aluminium. De vraag naar koper zal eveneens pijlsnel de hoogte ingaan met jaarlijkse groeipercentages van 10 of meer, ten gevolge van het groeiende energienetwerk van China en de boom in de bouw. Experts schatten dat China tegen 2010 57% van zijn ijzererts, 70% van zijn koper en 80% van zijn aluminium zal moeten invoeren, samen met aanzienlijke hoeveelheden andere mineralen zoals kobalt en niobium (tantalium), om de productie op peil te houden (figuur 1). Volgens het Wereldnatuurfonds (WWF) zal
China to slow mineral imports, in People’s Daily, 1 juni 2005.
48
de Chinese vraag naar geïmporteerd industrieel hout, timmerhout, papier en pulp in de komende vijf jaar met ten minste 33% toenemen, van de huidige 94 miljoen kubieke meter naar 125 miljoen m 3.
Wat de import van basisgoederen betreft, impliceert handelszeggenschap dat China erop uit is om de
buitenlandse bronnen van die goederen zelf te controleren. Vanwaar die neiging en wat heeft het te betekenen? Beijing opteert voor een ‘broncontrole’-strategie omdat het geen vertrouwen heeft in de liberale aanpak van de grondstoffenmarkt. Ten eerste is de stroomopwaartse activiteit – de ontginning van natuurlijke rijkdommen – zelden onderworpen aan de principes van de vrije markt, maar veeleer in handen van monopolies en staatstoezicht. Het zijn nog altijd de gastoverheden die concessies moeten verlenen aan buitenlandse bedrijven die een oogje hebben op hun natuurlijke rijkdommen. Vaak vereisen uitbatingcontracten veel meer dan een sterke marktpositie: politieke en geostrategische redenen spelen eveneens een vooraanstaande rol. Ten tweede wil China niet afhankelijk zijn van de dominerende internationale concerns als zijn leveranciers. Ten derde laat de controle over de stroomopwaartse processen ook toe om stroomafwaarts de prijzen in bedwang te houden. Beijing is zich weliswaar bewust van het feit dat de marktgebonden prijzen van petroleum, gas, ijzer en andere grondstoffen van fundamenteel belang zijn om overconsumptie tegen te gaan, maar toch vormt het beteugelen van de inflatie een nog grotere noodzaak: stij-
Muekalia, D.J. (2004). Africa and China’s strategic partnership. African Security Review, vol. 13, nr. 1, p. 10.
Fieldhouse D. (2000). A new imperial system? The role of the multinational corporations reconsidered, in Frieden, J.A., Lake, D.A. IPE: Perspectives on global power and wealth, Bedford/St.Martin’s, Boston/New York, p. 167180.
China heeft er eveneens belang bij om de samenwerking op het gebied van land- en tuinbouw te bevorderen. Ten eerste staat het vruchtbaar areaal van China toenemend onder druk wegens de overbevolking en de vervuiling. Ten tweede is er een toenemende drang naar exclusieve exotische producten naarmate een nieuwe klasse van gegoeden met smaak zich ontwikkelt. Ten derde overwegen heel wat Chinese ambtenaren en landbouwers om te investeren in Afrika om zo de uitdagingen van de toetreding tot de Wereldhandelsorganisatie (WTO) te kunnen aangaan. Op 28 september 2002 kondigde de Chinese vice-minister van Buitenlandse Zaken, Li Zhaoxing, aan dat “China van de landbouwcoöperatie met Afrika een van de kerngebieden van samenwerking zal maken in de komende jaren.”
vk w Metena mei 2007
gende prijzen en lage lonen zijn een gevaarlijke cocktail van sociale onrust. Ten vierde zijn de Chinese bedrijven die betrokken zijn in stroomopwaartse activiteiten vaak pas heel recent beginnen meespelen op de internationale markt. Tot nu toe hielden ze zich vooral bezig met binnenlandse middelen, maar omdat die binnenlandse bronnen snel aan het opdrogen zijn, moeten ze snel het verloren terrein inhalen en voor zichzelf een deel van de buitenlandse activa veroveren. Ten slotte, laat het feit dat men een voet aan de grond heeft in landen die natuurlijke rijkdommen produceren ook toe om een langetermijnpolitiek uit te bouwen en in te spelen op de trends in de binnenlandse vraag. Vandaar dat het streven naar een zekere controle over de aanvoer China ertoe zal brengen om zijn bedrijven ertoe aan te zetten om zelf op jacht te gaan naar een aandeel in de grondstoffenmarkt. Niettemin zal dat tegelijk ook zijn markt openen voor buitenlandse leveranciers10. Internationale groepen worden ertoe aangezet te investeren in stroomafwaartse activiteiten zoals verwerking en distributie en tegelijk deel te nemen aan stroomopwaartse activiteiten. Dergelijke investeringen kunnen bevorderlijk zijn omdat ze kapitaal pompen in dure infrastructuurprojecten zoals de aanleg van pijpleidingen en de bouw van raffinaderijen. Ze zijn
10 Zie bijvoorbeeld: State Council (2003). China’s Policy on Mineral Resources. Information Office of the State Council of the People’s Republic of China, Beijing, hoofdstuk 4.
49
ook noodzakelijk om knowhow aan te dragen: China heeft bijvoorbeeld niet veel ervaring en expertise op het vlak van offshore ontginning. De UNCOAL-affaire heeft ook heel wat beleidslui in Beijing ervan bewust gemaakt dat te veel overheidscontrole argwaan kan wekken en overzeese activiteiten kan beperken. Afrondend kan gezegd worden dat China een evenwicht moet vinden tussen, enerzijds, de strategische langetermijndoelstelling om een zekere graad van handelszeggenschap te cultiveren en, anderzijds, de noodzaak om buitenlandse of internationale groepen te impliceren met de bedoeling snel vooruitgang te boeken met het lenigen van de onmiddellijke behoeften van zijn boomende economie. Vandaar dat samenwerking niet uit de weg kan gegaan worden. Op termijn, evenwel, zijn concurrerende instrumenten nodig om een autonoom en energiek beleid inzake buitenlandse handel te kunnen ontplooien. Maar ook binnen die context heeft Afrika niet veel te bieden. Ook al worden landen als de DRC omschreven als ‘geologische schandalen’ of ‘schatkamers van de natuur”, toch vertegenwoordigen de natuurlijke rijkdommen in die regio’s slechts een beperkt deel van de totale ondergrondse voorraden in de wereld. Neem bijvoorbeeld olie:
50
de Centraal-Afrikaanse landen bezitten amper 0,6% van de wereldwijde oliereserves11. Sinds 1999 is de jaarproductie zowel in de Republiek Congo als in Gabon gedaald met respectievelijk 18,2 en 29,4 percent. Kobalt (24,7%) en diamanten (18,0%) uitgezonderd, levert de mijnproductie van de aanwezige mineralen slechts een beperkte bijdrage tot het wereldtotaal: koper 6,34%, tantalium 3,72% en goud 0,02%12. De meeste van die grondstoffen kunnen veel dichterbij gevonden worden, bijvoorbeeld in Australië, Canada, Indonesië, Myanmar en Rusland. Niettemin blijven ook die beperkte activa een interessant investeringsgebied voor Chinese ondernemingen. Ten eerste hoeven ze in die streken niet buitenmatig te vrezen voor de concurrentie van machtiger internatio-
11 BP (2005). Statistical Survey 2005. BP, Londen, verschillende tabellen. 12 USG (2004). Geological Mineral Survey Yearbook. USG, Washington, verschillende tabellen.
nale groepen: de grote spelers zijn immers niet bereid om evenveel te investeren in de minder rendabele bronnen, dan in rijke aders elders, en ze zijn er ook voor beducht dat hun imago zou aangetast worden als ze zaken zouden doen met door oorlog en corruptie geteisterde landen. Ten tweede is het gemakkelijker om zaken te doen met de verpauperde regeringen in die regio dan met grotere leveranciers, elders waar de meeste stroomopwaartse activiteiten beheerst worden door almachtige monopolies. En, ten slotte, hecht China, net als de meeste andere grootmachten, veel belang aan de diversificatie van zijn aanvoerlijnen en wil het vermijden dat het afhankelijk wordt van slechts een handvol landen.
vk w Metena mei 2007
51
3. De instrumenten van China’s nieuw mercantilisme
In dit gedeelte wordt de waaier van instrumenten beschreven waarover de Chinese regering beschikt, maar eerst besteden we aandacht aan de vraag wat er met de term ‘regering’ bedoeld wordt. China is immers geen monoliet. Door de grondwet van 1982 werd het staatsapparaat formeel verdeeld over verschillende subniveaus. De reden voor die opdeling was dat het lokale besturen zou toelaten om de nationale richtlijnen meer flexibel op te volgen en ze aan te passen aan specifieke plaatselijke omstandigheden zoals fysische kenmerken, geografische ligging, demografische opbouw, etnische samenstelling enz. Elke eenheid krijgt verschillende bevoegdheden toegekend zodat ze haar eigen agenda kan opstellen om de lokale ontwikkeling te stimuleren. Het is hen ook toegestaan om te lobbyen op het nationale niveau om het beleid inzake buitenlandse handel in hun voordeel aan te passen13, deel te nemen aan de implementatie van het buitenlandse handelsbeleid van het land en nietgovernementele activiteiten te beheren om hun overzeese markten te promoten14. Ondanks de sterk uiteenlo13 Provincies hebben bijvoorbeeld gelobbyd voor een voorkeursbehandeling om buitenlandse investeringen aan te trekken voor de ontwikkeling van transportinfrastructuur, de inrichting van Exclusieve Economische Zones (EEZ), kredieten enz. Zie bijvoorbeeld: Cheung, P.T.,Tang, J.T. (2001). The external relations of China’s provinces, in Lampton D.M., ed.The making of Chinese foreign and security policy. Stanford: Stanford University Press, p. 91-123; Yang, D. (1997). Beyond Beijing: liberalization and the regions in China. Routledge, hoofdstuk 1; Saich, T. (2004). Governance and politics of China. New York: Palgrave Macmillan, hoofdstuk 5. 14 Zie: Cheung, P.T., Tang J.T. (2001). op. cit, p. 98-99.
pende belangen op de subniveaus blijft de agenda inzake nationale buitenlandse handel het domein van de nationale Staatsraad. De herziene Wet op de Buitenlandse Handel van 1994 herhaalt woordelijk: “de Staatsraad is belast met de administratie van de buitenlandse handel van het hele land” 15. De algehele doelstelling blijft eveneens dezelfde: zowel inkomende als uitgaande investeringen aanmoedigen. Hoe die verdeeld worden is eerder een binnenlandse kwestie. Laten we nu kijken naar de concrete instrumenten van de Chinese go-out-politiek. Om te beginnen spitsen we ons toe op de gidsende en ondersteunende rol van de regering, hoe ze het voortouw neemt bij het bevorderen van nuttige contacten en hoe ze een officiële beleidslijn opmaakt om Afrikaanse landen te overtuigen van haar welwillende bedoelingen. Daarna zullen we ons concentreren op de bevordering van permanente contacten door de oprichting van regionale forums evenals op de rol van de staatsondernemingen, de financiële ondersteuning
15 People’s Congress (1994). Foreign trade law of the PRC. The Standing Committee of the Eight National People’s Congress, Beijing, art. 3.
52
van Chinese investeringen in het buitenland, de bevordering van zakelijke uitwisselingen, ontwikkelingssamenwerking, militaire samenwerking, culturele banden enz. Chinese toppolitici en dito ambtenaren zijn intussen zelf druk doende het pad te effenen voor de uitbreiding van de politieke en commerciële relaties met Afrika. Vooreerst zijn er de talrijke staatsbezoeken, wier belang niet mag onderschat worden. Contacten op hoog niveau beklemtonen het belang dat een staat hecht aan zijn relaties met een andere staat; ze bevorderen de betrekkingen tussen ondernemingen door de deelname van uitgebreide handelsdelegaties, zeker in het geval van een staatsbezoek; ze vormen een stimulans die het onderling vertrouwen en de wederzijdse goodwill kan versterken; en ze geven meer gewicht aan de pogingen om toegang te krijgen tot een bepaalde markt. Hoewel president Hu Jintao slechts 3 van zijn 32 staatsbezoeken bracht aan Afrikaanse landen, kende de regio niettemin een intense opeenvolging van bezoeken op hoog niveau. Tussen 1990 en 2005 kregen landen in de Centraal-Afrikaanse regio het bezoek van 34 hooggeplaatste functionarissen, zoals ministers, vice-ministers en leden van de belangrijkste nationale politieke instellingen. Aan de an-
dere kant waren er de staatshoofden uit de regio zelf, die een bezoek brachten aan Beijing, waarbij ze China respect betoonden door het principe van het ene China te erkennen en meer economische samenwerking aanboden of inwilligden. In november 2001 bracht de Rwandese president Paul Kagame een bezoek aan China. In juli 2004 was de Oegandese president Museveni er te gast; hij ondertekende een omvattende Overeenkomst voor Economische en Technologische Samenwerking en een akkoord over de Wederzijdse Bevordering en Bescherming van Investeringen. De maand daarop gaf de president van de CAR, François Bozize, zijn akkoord over de versterking van de bilaterale betrekkingen op domeinen als landbouw, infrastructuur en energie. Tijdens zijn bezoek aan China in juli 2005 ondertekende president Josef Kabila een akkoord inzake technologische en economische samenwerking en stemde hij toe in de verdere ontwikkeling van de relaties op het vlak van human resources, landbouw, de uitbouw van de infrastructuur en de samenwerking tussen beider krijgsmachten. Hu Jintao, van zijn kant, verklaarde dat hij Chinese ondernemingen zou aanmoedigen om te investeren in de DRC en deel te nemen aan de economische wederopbouw van de DRC 16. In 16 China, Congo agree to further economic, trade cooperation, in: People’s Daily, 22 maart 2005.
vk w Metena mei 2007
september 2005 stond president Denis Sassou-Nguesso van de RC aan de poorten van Beijing. Hij ondertekende er twee concrete partnerships: de ene voor de bouw van een 500 km lange weg tussen Brazzaville en Point-Noire, de andere voor de aanleg van het nationaal netwerk voor het transport van elektriciteit 17.
53
te geven” 19. China heeft bovendien een permanent platform voor zichzelf ingericht, het Forum on China-Africa Cooperation (FOCAC), waarover later meer.
Afgezien van die specifieke gebeurtenissen, heeft het Chinese ministerie van Buitenlandse Zaken reguliere overlegmechanismen ingesteld met de overeenkomstige ministeries van 24 Afrikaanse landen. In 2004 werden delegaties van diplomaten uit inter alia de Republiek Congo, Burundi, Gabon, Rwanda en de Centraal-Afrikaanse Republiek uitgenodigd om te discussiëren over de mogelijkheden om de politieke en economische samenwerking verder te bevorderen18. Naast die bilaterale contacten is China ook steeds vaker aanwezig in multilaterale forums zoals de Afrikaanse Unie, de Ontwikkelingsgemeenschap van Zuidelijk Afrika (SADC) en de Ontwikkelingssamenwerking voor Zuidelijk Afrika. De recente opmerking van de voorzitter van de SADC, Paul Berenger, was in dit verband significant: “Meer bepaald is het mijn bedoeling om tijdens mijn ambtstermijn als voorzitter de betrekkingen tussen de SADC en India en China een nieuwe dimensie
Los van die eigenlijke contacten, valt het tevens op hoe Beijing vasthoudt aan een weloverwogen officiële lijn, die bij elke gelegenheid consequent gevolgd wordt. In 1996 legde de toenmalige president Jiang Zemin de basis voor die beleidslijn, toen hij de vijf hoekstenen van China’s Afrikapolitiek opsomde: oprechte vriendschap, gelijkheid, eenheid en samenwerking, gemeenschappelijke ontwikkeling, en toekomstgerichtheid. In 2003 werd die benadering lichtjes aangepast door zijn opvolger, die zes pijlers formuleerde die als volgt kunnen samengevat worden: niet-inmenging, Afrikaans zeggenschap bij de behandeling van problemen, wederzijds vertrouwen en samenwerking, de opvoering van de economische bijstand zonder politieke voorwaarden, de internationale gemeenschap oproepen meer aandacht te besteden aan Afrika en een vriendelijker internationale omgeving voor de ontwikkeling van Afrika aanmoedigen 20. Die benadering kan ook teruggevonden worden in eerdere verklaringen van Hu, zoals in de sleutelspeech die hij in 1999 uitsprak:
17 Sassou Nguesso en Chine: place aux affaires, zie: Congopage via : <www. congopage.com> 18 Chinese official stresses cooperation with Africa, in: People’s Daily, 8 juli 2004.
19 SADC to further boost relations with China, India, in: People’s Daily, 12 augustus 2004. 20 Voor de volledige versie van Hu Jintao’s zes pijlers, zie: China’s Africa Policy, via: <www.China.org.cn>.
54
“China zal, zoals steeds, trouw blijven aan de Vijf Principes van de Vreedzame Coëxistentie, respect opbrengen voor de onafhankelijke keuze van politiek systeem en ontwikkelingspad van de Afrikaanse naties in overeenstemming met hun realiteit, de rechtvaardige strijd van Afrikaanse landen om hun nationale zelfstandigheid ondersteunen, soevereiniteit en onschendbaarheid van het grondgebied te vrijwaren, de inspanningen van die landen steunen om de binnenlandse stabiliteit en eenheid te bewaren, de nationale economie te stimuleren en de sociale vooruitgang te bevorderen. In internationale kwesties zal China de deelname van Afrikaanse landen aan internationale zaken actief steunen, de bilaterale consultatie en samenwerking versterken en een eensgezinde inspanning leveren om de gerechtvaardigde rechten van de ontwikkelingslanden te beschermen door een bijdrage te leveren tot de vroegtijdige totstandkoming van een rechtvaardige en redelijke internationale politieke en economische orde. China dringt er bij de internationale gemeenschap, meer bepaald de ontwikkelde landen, tevens op aan om Afrika te respecteren en er zich om te bekommeren, aandacht te hebben voor vrede
en ontwikkeling in Afrika en daadwerkelijke maatregelen te treffen om de stabiliteit in Afrika te bevorderen, Afrika te helpen om zijn economie te ontwikkelen, zo snel mogelijk een einde te maken aan de armoede en de ontwikkelingskloof tussen Afrika en de rest van de wereld te verkleinen.”21 De hoofdpunten van die visie werden al ontelbare keren herhaald. Maar wat betekent die officiële zienswijze voor de Chinese handelsrelaties? Een eerste element dat we daarbij onder ogen moeten nemen is het principe van ‘niet-inmenging’. Terwijl Westerse regeringen en internationale groepen onder druk staan om aandacht te besteden aan mensenrechten, respect voor de democratie en milieunormen als ze te doen hebben met derdewereldlanden, hoeven de Chinese actoren zich niet om dergelijke beslommeringen te bekommeren en kunnen ze vrij handelen. Dat geeft hen een duidelijke voorsprong in landen en omstandigheden die niet onmiddellijk in de lijn liggen van de gebruikelijke normen van de internationale, lees westerse, gemeenschap. De gevallen waarbij Chinese ondernemingen door de mazen van het net glip-
21 Chinese Leaders on Sino-African Relations, 10 december 2003, zie: <www. china.org.cn>.
vk w Metena mei 2007
pen zijn legio22. De belofte om zich niet te mengen in interne aangelegenheden stelt ook de lokale overheden gerust en maakt hen meer bereid om concessies en openbare contracten te verlenen. ‘Onvoorwaardelijkheid’ draagt eveneens bij tot de eerder ongedisciplineerde manier van zakendoen. In de beleidsverklaring wordt ook impliciet een toespeling gemaakt op het vijandig karakter van de huidige ‘internationale gemeenschap’ en de bestaande ‘politieke en economische orde’, twee structuren die opgezet werden en gedomineerd worden door het Westen. Wanneer dat vergeleken wordt met de talrijke verwijzingen van Chinese functionarissen naar een gedeelde lotsbestemming met ontwikkelingslanden en de wederopstanding van een zekere ‘Bandung-spirit’, wordt het duidelijk dat deze gedachtelijn erop gericht is Afrika af te zonderen van het dominerende Westen 23. Dat principe van ‘gemeenschappelijke lotsbestemming’ houdt nauw verband met wat tegenwoordig de ‘Beijing22 Zelfs tijdens de slachtpartijen in Darfoer bleven Chinese bedrijven zaken doen met Soedan. Dankzij het Europese en Amerikaanse embargo op Iran, slaagde China erin om lucratieve olieconcessies binnen te rijven. Waar westerse maatschappijen stilaan afkerig worden van investeringen in Saudi-Arabische bronnen, sluipen Chinese bedrijven er stilletjes binnen. Hetzelfde geldt voor landen als Myanmar, Oezbekistan, Noord-Korea en Kazachstan. 23 Hu verwees bijvoorbeeld naar de gemeenschappelijke lotsbestemming van China en Afrika, die allebei “de zware last van de ontwikkeling moeten torsen” [People’s Daily, 13 september 2005], … Een allusie op Bandung is inter alia Hu’s belofte om “de geest van Bandung verder te zetten en bij te dragen tot de voortdurende vooruitgang in Azië en Afrika.” [People’s Daily, 22 april 2005]
55
consensus’ genoemd wordt, een alternatief voor de bekende ‘Washington-consensus’, die een strikt beleid van liberalisering en privatisering voorstaat als een wondermiddel voor de ontplooiing van ontwikkelingslanden 24. In plaats daarvan is China voorstander van een geleidelijk ontwikkelingsproces dat uitgaat van de interne omstandigheden en noden van een land. ‘Complementariteit’ – we hebben het eerder al vernoemd – is een ander fundamenteel element in China’s beleid ten opzichte van zijn partners in Afrika. Door samen te werken dienen China en de Afrikaanse landen een wederzijds gunstige specialisatie van hun economieën na te streven, met andere woorden: “actief deel te nemen aan de internationale arbeidsverdeling en samenwerking” om “hun eigen ontwikkelingsdoelstellingen te behalen”25 . China’s visie op zijn economische relaties met Afrikaanse landen berust bijgevolg op de bewering dat
24 Zie: Ramo, J.C. (2004). The Beijing Consensus. Foreign Policy Center, Londen, 60 p. 25 Full text of Hu Jintao’s speech at Asian-African Business Summit reception, in: People’s Daily, 22 april 2005.
56
er een gemeenschappelijke behoefte bestaat om een beleid te volgen dat zich onderscheidt van de huidige dominerende Westerse benadering. In plaats van bittere structurele aanpassingen en wrange voorwaarden uit te vaardigen, zwaait Beijing alleen maar met zoete wortels. In plaats van de Afrikaanse landen te dwingen om zich te schikken, past de Volksrepubliek zijn eigen beleid dermate aan dat het naadloos aansluit bij de verlangens van de Afrikaanse regimes. Of dat nu commercieel pragmatisme is, oprechte ideologie of beide, feit is dat een dergelijke aanpak goodwill creëert en toelaat om op een beminnelijke wijze zaken te doen. Het Chinees-Afrikaanse samenwerkingsforum FOCAC is een ander middel om de commerciële en politieke betrekkingen te verstevigen. Het werd opgericht in 2002 en vormt, middels ministerconferenties, bijeenkomsten van hooggeplaatste ambtenaren en de ‘Joint Business Council’ China-Afrika, een platform voor ambtenaren en bedrijfsleiders. Zijn huidige doelstellingen worden uiteengezet in het ‘Addis Ababa Action Plan’ en omvatten een aantal kwesties in verband met vrede en veiligheid, multilaterale samenwerking, economische ontwikkeling en sociale ontplooiing26.
We gaan nu even dieper in op het economisch aspect. In dat verband is een van de belangrijkste prioriteiten de ontwikkeling van de Afrikaanse landbouw “ten einde de voedselverzekering in Afrika te verstevigen en de export naar China en andere markten te verhogen”27. China zal ook sterke en duurzame Chinese ondernemingen blijven steunen en aanmoedigen dankzij financiële en beleidsmatige aanmoedigingsprogramma’s, om zo landbouwsamenwerkingsprojecten in Afrika tot ontwikkeling te brengen 28. Een tweede element – en daar wordt sterk de nadruk op gelegd – is de ontwikkeling van de infrastructuur: “China zal zijn ondernemingen aanmoedigen om actief deel te nemen aan Afrikaanse infrastructuurprojecten en de samenwerking inzake transport, telecommunicatie, energie, waterbevoorrading, elektriciteit en andere domeinen uitbreiden”29. De derde doelstelling is de bevordering van de handel door een verlaging van de importtarieven, vooreerst op grondstoffen. Later kunnen ook andere goederen daaronder vallen na bilaterale onderhandelingen tussen China en elke Afrikaanse staat afzonderlijk 30.Ten vierde behandelt het Actieplan de versoepeling van investeringen “door zich toe te leggen op de vereenvoudiging van de goedkeuringsprocedure voor Chinese ondernemingen die geïnteresseerd zijn om te in-
26 FOCAC (2003), Addis Ababa Action Plan. Addis Ababa, 26 december 2003. zie: <www.iss.co.za/AF/au/chinaafrica03.htm >
27 28 29 30
Ibid. art. 4.1.1. Ibid. art. 4.1.2. Ibid. art. 4.2.2. Ibid. art. 4.3.
vk w Metena mei 2007
vesteren in Afrika”31. Afrikaanse landen worden er tevens toe aangezet om overleg te plegen met de China Council for the Promotion of International Trade (CCPIT) met het oog op de oprichting van een Chinees-Afrikaanse Kamer van Handel en Nijverheid. Dan volgt nog de ontwikkeling van het toerisme. In dat verband wordt verwacht dat China de Approved Destination Status (ADS) zal verlenen voor een groter aantal Afrikaanse landen 32. De zesde verbintenis betreft China’s intentie om “een actieve rol te spelen in projecten voor de ontwikkeling van hulpmiddelen in Afrikaanse landen en zijn investeringen op dat gebied te verhogen”33. In dat verband worden de Afrikaanse landen ertoe aangespoord om “alle nodige informatie” te verstrekken en “de Chinese ondernemingen faciliteiten te verlenen.” Andere elementen in het economisch gedeelte van het Actieplan betreffen schuldaflossingen en ontwikkelingshulp.
57
Staatsbedrijven zijn nog altijd de belangrijkste actoren die geacht worden de aspiraties die door de regering geformuleerd werden uit te voeren. Verschillende structurele tekortkomingen beletten hen evenwel een concurrerende rol te spelen op de overzeese markten. Geen en-
kele van China’s grootste bedrijven komt voor in de lijst van ’s werelds meest concurrentiële ondernemingen 34. Zonder al te veel in detail te willen gaan, moeten we toch vaststellen dat het de Chinese staatsbedrijven vaak mangelt aan technologische innovatiecapaciteit, liquiditeit, herkenbare merknamen en comparatieve voordelen op nichemarkten 35 . Daarenboven concurreren duizenden staatsondernemingen (SOE’s – state-owned enterprises) dikwijls met elkaar op hetzelfde terrein. Vandaar dat, gelijklopend met wat Japan en Korea in het recente verleden gerealiseerd hebben, Beijing nu een actief beleid voert om een elitekorps van nationale ‘voorvechters’ samen te stellen: grote, vertikaal geïntegreerde bedrijfsgroepen die een hele sector omvatten van de bron tot de monding. Volgens The Economist heeft de regering beslist om 30 tot 50 van haar beste staatsbedrijven tegen 2010 om te vormen tot “wereldwijd concurrerende multinationals”36. In eigen land zouden die concerns genieten van een gunstig belastingregime en administratieve ondersteuning, in het buitenland zouden ze volgepropt worden met exportkredieten en leningen, alsook diplomatiek geschraagd worden. Dus, in plaats van zijn nog broze ondernemingen bloot te stellen aan uitzuiging door
31 Ibid. art. 4.4. 32 Approved Destination Status (ADS) is de toelating voor Chinese toeristen om naar een bepaald land te reizen. De toekenning van een ADS valt vaak samen met de promotie en de versoepeling van het reizen naar die plaatsen. 33 Ibid. art. 4.8.
34 Zie: UNCTAD (2005). World Investment Report 2005. UN, New York/ Genève, Annex A.1.9: ‘The world’s top 100 non-financial TNCs’. 35 Zie bijvoorbeeld: Nolan, P. (2001). China and the Global Economy. New York: Palgrage. 36 The struggle of the champions, in: The Economist, 8 januari 2005, p. 58-59.
58
buitenlandse concurrenten, geeft Beijing er de voorkeur aan hen alles te bezorgen wat ze nodig hebben om wereldwijde ‘kampioenen’ te worden. De greep van de centrale overheid op die firma’s blijft intussen op verschillende manieren verzekerd. Ten eerste schrijft de Chinese wet voor dat de Staatsraad “de staat vertegenwoordigt bij het dragen van de verantwoordelijkheid van investeerder in grote overheidsondernemingen, staatsholdings en ondernemingen met een participatie van de overheid, die een essentiële invloed hebben op de ‘levenslijn’ van de nationale economie en de veiligheid van de staat; en in grote overheidsondernemingen, staatsholdings en ondernemingen met een participatie van de overheid in fundamenteel belangrijke sectoren als infrastructuur en natuurlijke rijkdommen”37. In de praktijk is het de State-owned Assets Supervision and Administration Commission of the State Council (SASAC) die gemachtigd is om “de invoering van een modern ondernemingssysteem in SOE’s te bevorderen” en de “strategische aanpassingen aan de structuur en de samenstelling van de overheidseconomie” te beheren. De SASAC kan op last van de staat zogenaamde ‘supervisory panels’ aanstellen in grote ondernemingen en toplui van ondernemingen aanstellen of afdanken 38. Ten tweede mogen de SOE’s
slechts beperkte aandelenveilingen uitvoeren, openbare aanbiedingen gebeuren doorgaans niet in Wall Street of Londen, maar in Hong Kong 39.
37 State Council of the PRC (2003). Interim Regulations on Supervision and Management. Decreet van de Staatsraad aangenomen op 13 mei 2003. 38 Zie:<www.sasac.gov.cn>
39 Financial Times, 14 november 2005. 40 China Exim Bank puts foreign trade on sound footing, in China Daily, 17 mei 2005, p. 31.
Beijing voedt de activiteiten van zijn ondernemingen ook financieel. In de eerste plaats is er de nationale Export and Import Bank of China (Exim Bank). Die instelling, het derde grootste exportkredietagentschap ter wereld, wordt volledig gefinancierd door de centrale overheid en moet exporterende Chinese onderneming exportkredieten bezorgen en zogenaamde concessionaire leningen met een lage interest verlenen aan regeringen waarmee een overeenkomst gesloten werd. In 2004, bijvoorbeeld, schreef de Exim Bank 490 leningen uit om andere landen in staat te stellen de diensten die door Chinese bouwondernemingen geboden werden te bekostigen 40. Dergelijke leningen van regering tot regering vormen het gros van de financiering van de Bank en zijn specifiek gericht op ontwikkelingslanden. Voor de periode van 2005 tot 2008 heeft Beijing zich ertoe verbonden om 10 miljoen USD aan concessionaire leningen en export-aankoopkredieten te verlenen aan ontwikkelingslanden. Naast de Exim Bank is ook de staatsbank CCB (China Construction Bank) actief. Ze levert diensten om
vk w Metena mei 2007
de investeringen en de handel tussen China en Afrika financieel te stimuleren. In dat opzicht wordt verwacht dat het recent geopende kantoor in Pretoria een leidinggevende rol zal spelen. Bijzondere steun wordt ook gegeven aan de mijnindustrie onder de vorm van speciale kapitaaltoewijzingen en belastingverlagingen, toegestaan door het ministerie van Financiën. Een hooggeplaatst ambtenaar van dat ministerie vatte het beleid als volgt samen: “Om de invoering van de strategie om ‘overzee te gaan’ te bevorderen en geologische instituten en mijnondernemingen aan te moedigen en te begeleiden bij de exploratie en het gebruik van buitenlandse minerale grondstoffen, heeft het ministerie speciale kapitaalfondsen opzij gezet voor de algemene opmeting van buitenlandse minerale bronnen, haalbaarheidsstudies en initiële risicoschattingen. Die fondsen werden gebruikt om een groep van projecten in gang te zetten en ten uitvoer te brengen die een overzees risico inhielden, zodat de initiële exploratierisico’s om overzee te gaan voor de mijnondernemingen beperkt werden”41. Het Chinese ministerie van Handel en Economische Samenwerking (MOFTEC) bezorgt ondernemingen eveneens financiële stimuli om
41 Li, J. (2004). China’s financial and policy supports for mining industry. Toespraak van de adjunct-directeur-generaal van het Business Development Department van het ministerie van Financiën op de China Mining Conference, Beijing, 5 oktober 2005.
59
“producten te verwerken en te assembleren met materialen die van overzee worden binnengebracht”42. Vervolgens is er de bevordering van B2B-contacten via verschillende agentschappen en evenementen. China heeft een heleboel permanente handelskantoren gevestigd in het buitenland. Naast de ambassade beschikt het ministerie van Handel over een permanente handelsvertegenwoordiging in Rwanda en Oeganda en anderzijds biedt het Afrikaanse handelsagentschappen de nodige accommodatie om hun aanwezigheid in China te versterken. Volgens de Chinese Raad voor de Bevordering van de Internationale Handel (CCPIT), China’s grootste niet-officiële organisatie voor handelspromotie, werden in 2004 27 Chinese vakbeurzen georganiseerd in Afrika, in 2003 waren dat er 3043. Door de overheid gesponsorde seminaries werden eveneens georganiseerd in verschillende Chinese provincies om landbouwers te briefen over de omstandigheden in Afrika en over het relevante overheidsbeleid om investeringen te stimuleren 44. In december 2004 organiseerden het handelsministerie en het ministerie van Informatie een tiendaagse conferen42 Moftec, Announcement on releasing the category of products (the first batch) whose process and assembly with brought-in raw materials from overseas are encouraged by the Chinese Government, 6 mei 1999 43 Experts Optimistic About China-Africa Trade Prospect’ in: People’s Daily, 5 januari 2005. 44 Muekalia, D.J. (2004). Africa and China’s strategic partnership, in: African Security Review, vol. 13, nr. 1, p. 10.
60
tie voor een groep van 10 Afrikaanse telecomministers. Dat evenement omvatte ook een bezoek aan het hoofdkwartier van ZTE 45 .
Bijstand is een politiek programmapunt 48. Ontwikkelingssamenwerking is een krachtige hefboom om de
ontwikkeling van een land te beïnvloeden. Vanaf het ontstaan van de Volksrepubliek heeft Beijing er altijd veel aandacht aan besteed om het imago op te houden van China als de welwillende primus inter pares, een mecenas die bereid is de vruchten van zijn eigen ontwikkeling te delen met minder fortuinlijke lotgenoten. Sinds 2004 is China een netto donor van ontwikkelingshulp geworden met een budget van 730 miljoen USD49. Die ontwikkelingsbijstand komt in verschillende vormen tot uiting. Vooreerst heeft China tientallen medische specialisten in dienst in overzeese ziekenhuizen: in Centraal-Afrika omvat China’s medische staf 748 specialisten. Het land is ook van plan om geneesmiddelen en andere medicijnen te leveren aan verschillende landen. Op het gebied van onderwijs reikt de Volksrepubliek jaarlijks 1500 beurzen uit aan Afrikaanse studenten. Intercollegiale uitwisseling en samenwerking bestaat al met 27 Afrikaanse universiteiten en hun Chinese tegenhangers. Het ‘African Human Resources Development Fund’ van de Chinese regering betaalt de opleiding van 10.000 Afrikanen in Beijing50. China biedt technische bijstand en levert uitrusting aan verschillende onderwijsinstellingen51.
45 African Telecom Ministers Visit ZTE Headquarters, via: <www.cellular. co.za>. 46 (2004), lezing aan de Koninklijke Militaire School, Brussel, 3 november 2005. 47 Cultural exchanges promote Sino-African co-operation’ in: People’s Daily, 10 mei 2005. 48 Kindleberger, C.P. (1970), op. cit. p. 145.
49 McGregor, R. (2005), China becomes a net donor of aid, in: Financial Times, 4 april 2005. 50 Zie: <www.chinafrique.com> 51 The technical cooperation between China and Uganda has achieved remarkable achievements, Xinhua, 5 december 2003.
Zelfs culturele samenwerking vormt een essentieel onderdeel van de Chinese politiek inzake buitenlandse handel. “Culturele betrekkingen zijn een eerste vereiste voor de bevordering van commerciële relaties”46. De Chinese eerste minister Zhou Enlai omschreef diplomatie ooit als een vliegtuig waarbij diplomatie de romp is, en economie en cultuur de twee vleugels 47. In 2004 werd de Democratische Republiek Congo uitgenodigd om deel te nemen aan een Afrikaans kunstfestival. Tot op heden heeft China met 46 Afrikaanse landen een bilateraal cultureel akkoord gesloten. Vorig jaar wisselden de Chinese regering en regeringen van Afrikaanse landen 200 culturele delegaties uit. In 2004 bezochten drie delegaties van kunstenaars 12 Afrikaanse landen om er zowel tentoonstellingen als een ‘China Art Festival’ te organiseren.
vk w Metena mei 2007
61
4. Resultaten
Andere gebieden van de ontwikkelingssamenwerking betreffen de landbouw, transport en technologische ontwikkeling. China toonde zich erg vrijgevig toen het besloot om, nog vóór 2004, de bilaterale schulden kwijt te schelden. De Volksrepubliek doet zich ook stoer voor als promotor van regionale veiligheid. Op dit ogenblik levert het 230 officieren voor vredesmissies van de Verenigde Naties in het gebied. Van 1998 tot 2003 leidde het Chinese Volksleger 89 legerofficieren van de DRC op en in 2004 werd het bereid gevonden om een andere groep van zestig te trainen. China levert ook militaire uitrusting aan de DRC, Oeganda en de CAR52. De Volksrepubliek hanteert een brede waaier van instrumenten om haar banden met de Centraal-Afrikaanse regio te versterken. Een groot deel daarvan zijn niet verschillend van diegene die andere machten aanwenden om in de regio aan invloed te winnen. Wat echter de Chinese politiek bijzonder onderscheidt is de vastberadenheid en de bekwaamheid om op een gebalde en samenhangende wijze te werk te gaan: de Chinese regering beschikt nog altijd over meer sturingscapaciteit dan haar westerse concurrenten, die eerder pogen hun geaffilieerde ondernemingen te begeleiden in plaats van hen te gidsen om te opereren waar en wanneer dat het best geschikt is voor de verwezenlijking van de belangen van de staat. 52 Sali, B.H (2003). China is 3,8 million richer, in: The Monitor, 2 oktober 2003.
Een evaluatie maken van de resultaten van het Chinees beleid is een delicate oefening. Om te beginnen zijn de cijfers en gegevens slechts beperkt beschikbaar. We kunnen enkel maar terugvallen op de standaarddatabanken van de UNCTAD en de WTO voor algemene cijfers die over een langere periode gaan. Meer gedetailleerde gegevens die aangereikt worden door de Chinese instellingen zelf zijn slechts over de meest recente jaren beschikbaar. Ten tweede is er het probleem van de betrouwbaarheid. Zonder in detail te willen treden, hebben we vastgesteld dat de officiële cijfers vaak in tegenspraak zijn met de gegevens die voortkomen van deskundige berekeningen. Ten derde ligt het voor de hand dat de volumes van rechtstreekse handel niet noodzakelijk alle goederen dekken die op hun eindbestemming aankomen: goederen die vanuit China naar bijvoorbeeld Zuid-Afrika geëxporteerd worden, kunnen nog altijd terechtkomen in Oeganda en omgekeerd. Zoals we later zullen zien, wordt een groot deel van de grondstoffen afkomstig van Centraal-Afrika, vooral de edele metalen en edelstenen, naar China uitgevoerd na een tussenstop in Zuid-Afrika, Thailand of Hong Kong. Het is een vergeefse opdracht, die bovendien buiten het bereik van dit dossier valt, om te trachten al die hubs en overgangen uit te klaren. Maar zelfs als we de cijfers nemen zoals ze zijn, dan nog geven ze ons een nuttig inzicht. Meer bepaald:
62
hoe hebben we de politieke aspiraties van China geënt op meetbare doelstellingen? Over het algemeen is het de bedoeling om de export van afgewerkte producten en de import van strategisch essentiële goederen te verhogen. We geven hier de algemene handelsgegevens over de jongste vijf jaar, samen met een aantal feiten betreffende de samenstelling van die handelsstromen. Na dat kwantitatief overzicht zullen we iets meer in detail gaan wat betreft China’s verwezenlijkingen op het vlak van de verschillende minerale grondstoffen, maar ook wat betreft de aanleg van infrastructuur en communicatiemiddelen. Een groot deel van de feiten die in dit deel gegeven worden komen uit een heleboel geschreven en gesproken bronnen. Openbare publicaties worden vermeld in de voetnoten. Orale bronnen, daarentegen, worden anoniem gehouden omdat de meeste informanten die zo
Import
Aandeel in export
Aandeel in import
1200
10 8 6 4 2 0
800 400 0 1999
2000
2001
2002
Figuur 2: Handelsrelaties Centraal-Afrika met China (mio USD en %). Bron: Chinese douane (2005) en WTO (2005).
2003
in %
mio US dollar
Export
vriendelijk waren om hun expertise te delen, deel uitmaken van officiële instellingen, ngo’s en ondernemingen die aanwezig zijn in de regio. Elk gegeven dat we uit die orale bronnen gehaald hebben, werd minstens dubbel gecheckt in afzonderlijke gesprekken, interviews of emails met vragen om informatie. Om het even welke figuur zoals die hiernaast doet veronderstellen dat de Chinese beleidsmakers zich zorgen moeten beginnen maken. Terwijl de import van Centraal-Afrika uit China nauwelijks aangroeide, ging de export van die specifieke regio er beduidend op vooruit. Dat betekent meteen dat het Chinese handelstekort met de regio tussen 2000 en 2003 aangroeide van 0 tot 84 percent van het totale handelsvolume. Amper twee percent van de import in de regio was afkomstig van de Volksrepubliek, wat erop wijst dat de Chinese ondernemingen er niet in slagen om veel terrein te winnen op andere concurrenten. Ter plekke vonden we ook geen enkele aanwijzing dat Chinese goederen in merkelijke hoeveelheden binnenkomen via andere landen. China’s eerste doelstellingen lijken dus niet gehaald te worden. Ondanks het deficit sluiten die figuren echter niet uit dat de Volksrepubliek haar tweede doelstelling – de invoer van hulpmiddelen – wel kan halen. Laten we ons daarom concentreren op de samenstelling van de CentraalAfrikaanse export naar China. Daaruit blijkt dat een zeker percentage van afgewerkte producten niet te na ge-
vk w Metena mei 2007
63
sproken, de volledige handelsstroom vanuit de regio uit grondstoffen bestaat. In 2003 betrof meer dan 64% van de waarde petroleum, 25% boomstammen en tot 8% mineralen. Wanneer we de stijging van de export van Centraal-Afrika tussen 2002 en 2003 bekijken, dan zien we dat 87,7 percent van die plotselinge toename toe te schrijven was aan een nieuwe petroleumovereenkomst met Gabon en de Congorepubliek.
Total-Fina en Shell er al toe om hun activiteit af te bouwen. In maart 2005 maakte de Congolese regering op haar beurt twee overeenkomsten met Sinopec bekend inzake offshore-exploratie en productie voor de blokken Marine XII en High Sea C. Verschillende andere blokken zouden in de nabije toekomst nog toegekend kunnen worden, daaronder Marine III, Marine VII, en Haut Mer A en B53.
In 2003 slaagde China erin om 18,4% op te kopen van de totale petroleumexport van Gabon en de Republiek Congo, veruit de twee grootste olieproducerende landen van Centraal-Afrika. Tot nog toe beheersten westerse consortiums zoals Total, Agip en Chevron beide markten, maar sinds 2004 zwaaien ook Chinese ondernemingen er met het vaandel. In 2004 kreeg Sinopec de toelating om in Gabon naar olie te boren en werd het de gelegenheid geboden om een tweede olieraffinaderij te bouwen. Analisten twijfelen er evenwel aan of die investering wel rendabel kan worden. Sinds 1997 is de Gabonese olieproductie gestaag achteruitgegaan van 370.000 barrels per dag naar amper 250.000 vorig jaar. Die evolutie bracht
China’s verwezenlijkingen op het vlak van de ontginning van mineralen zijn heel wat ondoorzichtiger. Naast de grote overheidsgebonden bedrijven duiken hier ook verschillende privé-ondernemers en individuele agenten op. Wat weten we over de eerstgenoemde categorie? Tot nu toe hebben Chinese staatsbedrijven of exclusief Chinese ondernemingen nog maar weinig projecten op hun rekening geschreven. Bovendien zijn de projecten die ze wel op stapel konden zetten in omvang veel beperkter dan die van de verschillende Europese, Amerikaanse en Zuid-Afrikaanse ondernemingen54. De meest significante concessies werden verkregen in Gabon. In mei 2004 verleende Minmetals, de grootste leverancier van
53 EIA (2005). Congo-Brazzaville, via: <www.eia.doe.gov/emeu/cabs/congo. html> 54 Verschillende conversaties met mijnbouwdeskundigen op de expertenbijeenkomst: Les tressors de la RDC, Brussel, 23-24 november 2005. Voor toegankelijke overzichten land per land zie ook: USG (2004). Geological Mineral Survey Yearbook. USG, Washington.
64
grondstoffen voor de staalnijverheid en ertsen voor industrieel gebruik, een exploitatievergunning voor de ontginning van ijzererts in de Belinga-Mekampogroeve in Gabon55 . In hetzelfde land, meer bepaald in Ndjolé, is Xuzhou Huayuan op zoek naar niobium en mangaan56. In de DRC zijn de meeste Chinese bedrijven actief in Katanga: Jiaxing Mining Industry haalt koper op in de buurt van Lubumbashi en Feza in Likasi, waar het beschikt over een comptoir voor koper- en kobalterts57. China investeert ook in de voltooiing/verbetering van de spoorlijn tussen Katanga en het spoornet van Angola. Of er een specifiek strategisch doel schuilgaat achter die investering is niet gezegd, maar de verbinding kan wel het transport van materiaal vergemakkelijken vanuit het ertsrijke Katanga naar de kust van Angola, een land waar China al een stevige voet aan de grond heeft. Bovendien kan een bruikbare transportcorridor in Zuidoost-Congo ook doorvoer bieden aan de productie van de mijnen die China onlangs verwierf in Zambia. Dat is echter maar één mogelijke uitleg. We moeten tegelijk immers op-
55 Quand la Chine réveille l’Afrique, via: Gabon Flash, 3 juni 2004. 56 Une société chinoise autorisée à prospecter du manganèse au Gabon, in: Panapress, 4 april 2004. 57 Katende, J.C. (2004). Rapport préliminaire sur l’exploitation illégale des ressources naturelles en RD Congo. ASADHO, Katanga, p. 21; Gorus, J. (2005). Preparatory note and field research on the mining industry in Katanga.
merken dat er ter plekke nog niet veel vooruitgang geboekt werd. Er zijn verschillende redenen die de beperkte vooruitgang van de reguliere Chinese ondernemingen kunnen verklaren. In de eerste plaats past dat soort bedrijven niet echt in een context van een roofeconomie, zoals die van de DRC, die het ontbreekt aan de nodige stabiliteit en infrastructuur om een gestroomlijnde en efficiënte productieactiviteit op te zetten. Ten tweede zijn de Chinese bedrijven, vergeleken bij de andere spelers, niet zo erg lang vertrouwd met de Centraal-Afrikaanse omgeving, de talen en de ingewikkelde administraties. Ten derde is er nog de ervaringskloof: stroomopwaarts zijn de productievereisten in de streek dikwijls verschillend van die in China en Chinese ondernemingen zijn nog niet in staat om die vereisten technisch aan te kunnen. Als staatsondernemingen niet het voortouw nemen in de bevoorrading van China met minerale grondstoffen, wie dan wel? Een Chinese grondstoffenanalist heeft getuigd dat in 2003 minstens 30% van het Chinese ko-
vk w Metena mei 2007
65
balt afkomstig was van de DRC58. Dat cijfer wordt min of meer bevestigd in een recente studie van het Cobalt Development Institute59. Een Belgisch expert met jarenlange ervaring gaat nog een stap verder en zegt dat zelfs die berekening een flagrante onderschatting vormt60. Wie zijn dan de actoren die de feitelijke onbekwaamheid van de grote Chinese investeerders compenseren? Om te beginnen kopen Chinese ertsverwerkende bedrijven van gevestigde mijnondernemingen, hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks via makelaars en agenten. Het Chinese Nigncxia, een coltanverwerkende firma, koopt zijn Congolese grondstoffen via handelsposten in Rwanda. Volgens diplomatieke bronnen brachten Chinese ambtenaren ook een bezoek aan een andere in Kigali gevestigde Rwandese onderneming die betrokken is bij de export van coltan vanuit het westelijk buurland61. Een ander belangrijk ertsbedrijf, het in Hong Kong gevestigde Pacific Ores Metals & Chemicals sloot een samenwerkingsovereenkomst met het Zuid-Afrikaanse
CAMEC, dat op zijn beurt een participatie aanhoudt in Exploitations Artisanales au Congo (EXACO), een firma die actief is in Katanga. Een recent rapport van Global Witness treedt meer in detail over de rol van Zuid-Afrika als transitland voor de kobalt- en koperstromen vanuit de DRC naar China62. Jinchuan, China’s belangrijkste kobaltgroep, opende recent een kantoor in de DRC, van waaruit het netwerkt met plaatselijke ontginners van koper en heterogeniet. Naast die filières zijn er verschillende Chinese privé-eenmansoperaties verwikkeld in kleinschalige mijnactiviteiten. De meeste van dat type bedrijven houden zich bezig met het ophalen van waardevolle mineralen die gemakkelijk in kleine hoeveelheden kunnen versast worden en dus geen omvangrijke installaties vergen. Verschillende geïnterviewden identificeerden dergelijke individuele opkopers in Noord-Kivu (diamanten), Katanga (goud, diamanten, heterogeniet) en Maniema (diamanten, goud, coltan), evenals in Kigali, Rwanda (niet nader genoemde mineralen), en Oeganda
58 Interview via email met een Belgische mijnexpert in de DRC, 22 oktober 2005. 59 Cobalt News, The Cobalt Development Institute, oktober 2004. 60 Interview met mijnexpert, Brussel, 23 oktober 2005. 61 Interview met diplomaat, Brussel, 25 november 2004.
62 Global Witness (2004). Rush and Ruin—The Devastating Mineral Trade in Southern Katanga. Global Witness, Washington, 2004, p. 18-24. Zie: <www.globalwitness.org>
66
(niet met name genoemde mineralen, maar waarschijnlijk diamanten) 63. Samenvattend kan gezegd worden dat China tot nog toe geen succes kende met zijn ‘broncontrole’-strategie. Zijn mijnbedrijven hinken nog altijd ver achterop, zodat de Chinese verwerkende industrie zich moet verlaten op buitenlandse ertsleveranciers. De aanwezigheid van Chinese privé-actoren, vaak individuen, lijkt niet voort te spruiten uit de ene of de andere officiële politiek. Het is nog niet duidelijk in welke mate zij bijdragen tot het stillen van de honger van hun thuisland naar mineralen.
was het 7% in 1995 en 32% in 200365 . Er wordt ook bericht dat Chinese houtbedrijven alsmaar actiever worden in Gabon en de Congorepubliek. Recent opende het nog de Huamao Forest & Timber Company in de DRC. Maar ook hier wordt China eveneens bevoorraad door verschillende buitenlandse firma’s. Zo is er bijvoorbeeld de Shanton President Wood Supply Company, die er in een rapport van de VN-Veiligheidsraad van langs kreeg wegens haar relatie met DARA Forest Company, een illegale houtkapper in Ituri66.
Een andere sector die in aanmerking dient genomen te worden is die van de houtkap. Volgens officiële cijfers vertegenwoordigen boomstammen meer dan 25 percent van de import vanuit de regio en hadden ze in 2002 en 2003 een totale waarde van meer dan 200 miljoen USD. Een aantal concrete cijfers illustreren de toenemende rol die China speelt in de Centraal-Afrikaanse bosbouw. In 2003 werd naar verluid de helft van de timmerhoutproductie van de Congorepubliek naar China verscheept64. In het geval van Gabon bedraagt dat cijfer 46%. Volgens Global Timber, een niet-gouvernementele organisatie, steeg het aandeel van China in de export van boomstammen door de Centraal-Afrikaanse Republiek van 1% in 2000 naar 8% in 2003. In Gabon
De laatste categorie van Chinese importen uit Centraal-Afrika betreft de landbouwproducten, die 0,7% vertegenwoordigen van de handelsstroom vanuit de regio naar de Volksrepubliek. Op dat vlak is het Africa Agriculture Development Center (AADC) een cruciale medespeler die in verschillende staten investeert in projecten rond akkerbouw, veeteelt en visserij. In de DRC is de China Import and Export Company actief in de landbouwproductie en de veehouderij, terwijl ook New Oasis Coffee en een suikerbedrijf doende zijn aan de rand van Kisangani. In de CAR is de Volksrepubliek betrokken bij de fruitteelt. In Oeganda investeert Capital Heritage in katoenvelden, ging de overheid een partnership aan met een Chinese koffieonderneming en is een Chinese firma betrokken bij de visvangst op het Victoriameer.
63 Gesprek met een Congolese mijnindustrieel, Brussel, 23 november; conversatie met een Congolese mensenrechtenactivist, Brussel, 23 november, gesprek met een Belgisch legerofficier, 17 november, en telefonisch interview met een Oegandees legerofficier, 15 november. 64 Oliver, R., Fripp, E. (2004). Changing international markets for timber – What can African countries do? TTF en IFIA.
65 Zie: <www.globaltimber.org.uk/congo.htm> 66 VN-Veiligheidsraad (2001). Report of the panel of experts on the illegal exploitation of natural resources and other forms of wealth of DRCongo. UN, New York, april 2001.
vk w Metena mei 2007
Niettemin verdwijnen al die ondernemingen in het niets vergeleken bij de partnerships die de Volksrepubliek onlangs gesmeed heeft met landbouwgiganten als Brazilië en Argentinië.
67
Naast de verkoop van afgewerkte producten en de invoer van natuurlijke grondstoffen, is er nog een andere speciale sector, namelijk de realisatie van infrastructuurprojecten, en het is daarin dat de Chinese ondernemingen wellicht de meest significante vooruitgang geboekt hebben. Chinese ondernemingen slagen er uitstekend in om belangrijke openbare infrastructuurcontracten in de wacht te slepen bij de Centraal-Afrikaanse overheden. Zo is het staatsbedrijf China Roads and Bridges (CRB) uitgegroeid tot een bevoorrechte aannemer in verscheidene landen. Onlangs opende het permanente handelsvertegenwoordigingen in Rwanda en Burundi. In de voorbije jaren kreeg CRB alle belangrijke wegenbouwprojecten in Rwanda toegeschoven. In Burundi voltooide het de snelwegverbinding tussen Bujumbura en de Nijl. In de DRC legde het een weg aan tussen Bukavu en Kasongo 67 en in de Republiek Congo verhardde de onderneming de weg tussen Brazzaville en Point-Noire 68. Een andere firma, de Compagnie d’Eau et Electricité, voltooide verschil-
lende transportassen in Beneden-Congo, Noord-Kivu, Orientale en Bandundu. Naast wegen wordt ook andere infrastructuur aangelegd door Chinese engineeringbedrijven. De voorbeelden zijn legio. Er werden stadions gebouwd in Rwanda, de Republiek Congo en de DRC en in de twee laatstgenoemde landen verzorgden de Chinezen ook de wederopbouw van de nationale parlementsgebouwen. In de Republiek Congo bouwde China National Machinery Import and Export de Imboulou-dam en herstelde het de Moukoukou-dam69. Andere waterkrachtcentrales werden onder handen genomen in Burundi (Mugere), de DRC (Bandindu) en Oeganda (Jinja) 70. Interessant is ook de Chinese betrokkenheid bij het herstel van de haven van Matadi, de bestrating van de weg tussen die haven en Pont Mpozo en een nieuw commercieel centrum in de buurt van de luchthaven N’djili71. De aanleg van telecommunicatienetwerken is, naast bouwwerken, een ander actieterrein. In de Republiek Congo bood het Chinese ZTE hoger dan het Israëlische RCI en het Amerikaanse Vertex voor het contract voor de ontwikkeling van het telecommunicatienetwerk van het land. Dientengevolge werd Congo Chine Télécom er een van de belangrijke operatoren72. In hetzelfde land verzorgde China Beijing Construction de bouw en de uitrusting van een nieuwe
67 La chine présentée par son ambassadeur en RDC, in: Le Potentiel, 1 oktober 2005. 68 Pékin va construire une route entre Brazzaville et Pointe-Noire, in: Jeune Afrique, 27 september 2005.
69 Les travaux du barrage d’Imboulou vont bon train, via: Site Officiel d’Information et de Conseil sur le Congo, 25 oktober 2005. 70 La chine présentée par son ambassadeur en RDC, in: Le Potentiel, 1 oktober 2005. 71 Interview via e-mail met een ontwikkelingswerker in de DRC, 28 oktober 2005. 72 Gourmelon, I. (2004). Gestion de la rente pétrolière au Congo Brazaville. FIDH, Parijs , p. 55.
68
compound voor de staatsradio en -televisie73. In de DRC richtte de China Telecommunications Company een plaatselijk filiaal op dat een mobiel telefoonnetwerk uitbaat, dat tot nu toe niet verder reikt dan de streek rond Kinshasa, maar naar verwachting in de nabije toekomst zal uitgebreid worden. Ook in andere landen beginnen de Chinese operators nieuwe netwerken uit te bouwen: Netcom in Oeganda, Huawei-Onatel in Burundi en een vooralsnog anonieme kandidaat in Gabon. Hoe kan nu die voortgang van de Chinese infrastructuurprojecten verklaard worden? In de eerste plaats mogen de firma’s misschien wel ervaring missen in de mijnsector, maar dat is zeker niet het geval als het over bouw en telecommunicatie gaat. Ondanks het feit dat ze geen state-of-the-artproducten afleveren, wordt hun werk toch degelijk en betrouwbaar geacht74. Ten tweede slagen de Chinese aannemers erin om hun prijsconcurrentieel voordeel uit te spelen. Door gebruik te maken van goedkope Chinese ingenieurs en arbeiders, en van technieken die weinig kosten met zich brengen, slagen de genoemde ondernemingen erin om de concurrenten uit inter alia de Verenigde Arabische Emiraten de loef af te steken. Een laatste, maar uiterst belangrijk voor73 Prêt chinois pour construire le nouveau siège de la radio-télévision du Congo, in: Le Potentiel, 17 oktober 2000. 74 Vragen per e-mail gesteld aan 15 ontwikkelingswerkers in de regio, 21 november 2005.
deel schuilt in de enorme stroom van liquide middelen die de Chinese regering ter beschikking stelt van haar bieders. Kredietinstellingen zoals de Exim Bank en de Construction Bank voorzien de investerende overheden van miljoenen aan lage-interestleningen om hen in staat te stellen het werk te financieren dat door Chinese ondernemingen uitgevoerd wordt. Tijd nu om een voorlopige balans op te maken van de vooruitgang die China geboekt heeft in de verwezenlijking van zijn aspiraties. Samengevat komt het erop neer dat het om gemengde resultaten gaat. Als we kijken naar de verkoop van zijn eigen afgewerkte producten, dan stellen we vast dat het slechts een beperkt deel van de markt kon inpalmen. Ondanks het feit dat het ‘Made in China’ opvallend zichtbaar is in elk huisgezin en elke winkel, blijft de monetaire waarde van die goederen aan de bescheiden kant. Ook de greep die China heeft op de natuurlijke rijkdommen van de regio blijft vooralsnog zwak. Enerzijds is het duidelijk dat het erin slaagt om een toenemend aandeel weg te kapen van de export van grondstoffen, maar anderzijds reikt het nog niet zo diep dat kan gesproken worden van ‘handelszeggenschap’: de aanwezigheid van Chinese bedrijven in de Centraal-
vk w Metena mei 2007
69
5. Ontwikkeling
Afrikaanse mijnbouw staat nog in de kinderschoenen, er zijn geen aanwijzingen voor verregaande overnames van belangrijke aders. De andere Chinese medespelers, die actief zijn op de scheidingslijn tussen formele en informele handel in grondstoffen, leveren louter een bijdrage tot de totale exportstromen. Een belangrijke kwestie die echter nog uitgeklaard moet worden is de indirecte export van waardevolle Congolese materialen via transitlanden als Rwanda, Tanzania en Zuid-Afrika. Tot besluit kan gezegd worden dat China het meest succes blijkt te kennen in de sector van de infrastructuurwerken. De massale financiële ondersteuning speelt daarin ongetwijfeld een rol. Laten we nu, tot slot, even terugkomen op het handelstekort dat China nog altijd boekt met de regio. Daarbij moet de vraag gesteld worden of dat onevenwicht een teken van zwakte is, dan wel of het eerder een kwestie is van economische flexibiliteit en buffercapaciteit. Wat heeft een deficit van een miljard dollar te betekenen voor de Volksrepubliek als het een algemeen handelsoverschot heeft van 32 miljard? Bijgevolg lijkt China wel degelijk over de nodige flexibiliteit te beschikken om het handelsdeficit dat het boekt op regio’s waarvan het afhangt voor de aanvoer van vitale goederen te verhalen op het indrukwekkend surplus dat het alles bij elkaar genomen realiseert.
Het valt te betwijfelen of de bevolking van CentraalAfrika veel zal profiteren van de toenemende Chinese aanwezigheid. In de eerste plaats wordt het handelsoverschot voor een deel tenietgedaan door een kwalitatief handelsdeficit: de toevoer van Chinese afgewerkte producten, ook al zijn die zelden state of the art, en de technische expertise die de Chinezen aanbrengen, vertegenwoordigen een grotere toegevoegde waarde dan de export van grondstoffen door de regio. Ten tweede weerhoudt het ‘broncontrole’-beleid de Centraal-Afrikaanse staten ervan om economische soevereiniteit te bereiken. Door de nadruk te leggen op de noodzaak om eigendom te verwerven van lokale bronnen, geeft China impliciet te kennen dat ze de Afrikaanse gemeenschappen ontrieft van hun potentiële bekwaamheid om die bronnen zelf te managen. Het feit dat grondstofbronnen in handen zijn van buitenlanders ontneemt hen ook de mogelijkheid om op enigerlei wijze te profiteren van de stijgende trend van de grondstoffenprijzen. Ten derde is het allesbehalve zeker dat de netto inkomsten uit de gunstige handelsbalans ook de plaatselijke bevolking ten goede komen. China legt bijvoorbeeld geen enkele verplichting op aangaande de traceerbaarheid van de inkomsten die overheden halen uit concessies en belastingen.
70
Ten vierde wordt het argument dat goedkope Chinese consumptiegoederen de inflatie inperken en bijgevolg de koopkracht aanwakkeren deels tenietgedaan door het feit dat de overheid hoge taksen heft op die ingevoerde producten75 . Ten vijfde dringen de Chinese producten de schaarse plaatselijk gefabriceerde producten van de markt. Zo maakte onlangs de Kampala City Traders Association er haar beklag over dat hun Chinese tegenhangers de handel saboteren door hun producten te goedkoop te slijten76. In dat verband beschuldigt een Congolese krant de Chinezen ervan een nieuw soort imperialisme in te voeren: “Een nieuw gegeven is dat de Avenue de la Paix in de gemeente Poto-Poto stilaan het uitzicht krijgt van een China Town of een Shangai-City Avenue. De Chinezen hebben verschillende sectoren van de handel ingepalmd, in zoverre zelfs dat een bezoeker die hier aanbelandt zich in het land van Mao Zedong waant. De reclame op de gevels van de boetieks en de winkels zegt genoeg: ‘Le soleil levant’, ‘Boutique chinoise’, ‘Magasin chinois’, ‘Beauté chinoise’, ‘Wan Wu’, ‘Ghua Hu’, ‘Shang Hai’, ‘Hou Li Boutique’, ‘Chen Pan’, ‘Xin Tian’ en ga zo maar door. Die Chinezen van Brazzaville hebben zich gespecialiseerd in de algemene handel en bieden producten aan tegen lage prijzen. Ze beginnen nu terrein te winnen op een markt die voorheen in handen was van West-Afrikanen, Indiërs en
75 Conversatie met een Rwandese ngo-medewerker, Brussel, 21 november 2005. 76 Interview via email met een ontwikkelingshelper, 13 oktober 2005.
Pakistani. Ze bieden een brede waaier van artikelen aan: elektrische huishoudtoestellen, schoenen, lederwaren, binnenhuisinrichting, kleding, geneesmiddelen, schoonheidsproducten enz. Het dient gezegd dat China, het land zo groot als een continent en met een bevolking van meer dan 1 miljard mensen, bezig is zijn economisch imperialisme over de hele wereld te verspreiden.”77. Ten zesde schept de toenemende Chinese betrokkenheid nauwelijks nieuwe jobs. Westerse bedrijven doen doorgaans een beroep op de goedkope lokale arbeidsmarkt, maar voor de Chinese bedrijven bestaat het voornaamste doel erin landgenoten aan het werk te zetten. Niet alleen de hooggeschoolde kaderleden, maar ook de arbeiders worden voornamelijk in het thuisland gerekruteerd. De plaatselijke bevolking klaagt er herhaaldelijk over dat de Chinezen jobs wegkapen. De radio trottoir in Kigali verspreidt intussen hardnekkig het gerucht dat een cementfabriek nu zelfs gebruik maakt van Chinese gevangenen die achter slot en grendel gehouden worden en geen enkel contact mogen hebben met de buitenwereld78. In Gabon schreef een krant: “Onze Chinese vrienden brengen ons alleen maar hun arbeidskrachten voor grote bouwprojecten”79. Er zijn zelfs berichten dat Chinese meisjes de plaatselijke prostitutiewijken hebben overgenomen80. Een Oegandese krant, The Monitor, beschuldigde de regering ervan dat ze toeliet dat Chinese 77 Brazzaville sous l’emprise chinoise, in: Afrique Echos, 6 september 2005. 78 Diplomatieke bron: Kigali, oktober 2005. 79 Des prostituées chinoises à Louis! via: Gabon Flash, 18 augustus 2005. <www.flashgabon.com> 80 Ibid.
vk w Metena mei 2007
71
en Aziatische zakenlui, die binnenkomen onder het mom van investeerders, zich bezighouden met groothandelsen kleinhandelsactiviteiten. “Dat hindert onze activiteiten, want wat moeten we doen als iemand van buiten in dezelfde goederen begint te handelen als wij?” 81. Dezelfde krant rapporteerde nog het volgende: “Inwoners en plaatselijke leiders van het Jinja-district, vooral in de Municipaliteit, zijn ten zeerste ontstemd over het gebrek aan voordeel dat de lokale gemeenschap puurt uit de openbare werken aan de Owen Falls Dam, die een enorme 70 miljoen dollar waard zijn en uitgevoerd worden door de Chinese maatschappij Sichuan International Engineering and Technical Corporation (SIETCO). Ze beklagen zich vooral over het feit dat geen noemenswaardig aantal mensen uit de streek voor het project werden aangetrokken en dat het bedrijf geen voedsel afneemt, noch andere goederen en diensten verbruikt. Isabirye Ibrahim, een inwoner van Jinja-West zegt dat, toen het project in 1993 van start ging, hij van plan was om gevogelte, verse groenten, vis, fruit en andere voedingsmiddelen te leveren. “Maar ik ben erg teleurgesteld in de Chinezen. Ze gaan vissen in het meer of in de Nijl, verbouwen naar verluidt hun eigen groenten of gaan naar de markten in Jinja, waar ze voor groenten, fruit en andere voedingsmiddelen afpingelen tot de allerlaagste prijs,” zegt een duidelijk ontgoochelde Isabirye. Hij zegt ook dat heel wat grootschalige commerciële landbouwers in het Jinja-district grote boerderijen hebben ingericht,
duidelijk met de bedoeling om hun producten te slijten aan de damaannemers”82.
81 Harera, P. (2003). Kampala traders say foreign counterparts unfair, in: The Monitor, 7 april 2003.
82 Jinja mourns lack of crumbs from dam, in: The Monitor, 10 mei 1996. 83 Gourmelon, I. (2004), op. cit., p. 56.
Ten zevende is China bezig oude leningen die het verstrekt heeft te vervangen door nieuwe en spoort het de regeringen van Centraal-Afrika aan om zijn eigen diensten ‘op de pof’ te kopen. Zoals we eerder al vermeld hebben, maakt de Volksrepubliek gebruik van goedkope leningen om overheidsadministraties te overtuigen een beroep te doen op haar ondernemingen als ze nieuwe wegen willen laten verharden, telecommunicatienetwerken willen uitbouwen enz. De Imboulou-dam in de Republiek Congo, die voornamelijk gebouwd wordt door Chinees personeel, werd gefinancierd met een lening van 200 miljoen dollar, terugbetaalbaar op 15 jaar tegen een interest van 0,2%83. Hetzelfde geldt voor de Moukoukoudam, die gefinancierd werd met een Chinese lening van 4,6 miljoen dollar. In 2000 steunde de Exim Bank een joint venture van ZTE en de Congolese regering met een lening van om en bij de 10 miljoen dollar. Ten achtste bestaat het risico dat er nieuwe witte olifanten in het leven geroepen worden. Er kunnen namelijk twijfels over rijzen of de bouwprojecten wel beantwoorden aan de kernbehoeften van de gemeenschap, dan wel dat ze een afspiegeling vormen van de gretigheid waarmee Chinese bedrijven trachten nieuwe contracten binnen te rijven. Zo geven verschillende ngo-medewer-
72
kers lucht aan hun frustratie over de hoge investeringen in sportstadions in Brazzaville en Kinshasa, terwijl de omliggende sloppenwijken niet eens over zuiver water beschikken84. In de Republiek Congo en Rwanda zijn de ziekenhuizen naar verluidt niet aangepast aan de lokale vereisten85 . Ten negende werkt de Chinese vraag naar grondstoffen de grijze en de criminele economie rechtstreeks en onrechtstreeks in de hand. Enerzijds werden Chinese staatsmijnbedrijven al met de vinger gewezen omdat ze verwikkeld zijn in de oorlogseconomie van de DRC 86. Anderzijds wakkert het gebrek aan bereidheid en bekwaamheid van China om als belangrijke klant de oorsprong van zijn geïmporteerde goederen te controleren de illegale activiteiten aan langs trieste filières en via Chinese privé-ondernemers. In een onderzoek van Forest Trends wordt bijvoorbeeld gemeld: “China is een van de belangrijkste bestemmingen voor hout dat op onduurzame of illegale wijze gekapt werd” 87. In dat verband rapporteert Global Timber Watch dat de illegale houtexport van Gabon naar China geschat wordt op liefst 70% 84 Vragen per e-mail gesteld aan 15 ontwikkelingswerkers in de regio, 21 november 2005. 85 Ibid. 86 VN-Veiligheidsraad (2001), op. cit. 87 Sun, X. et al. (2004). China’s Forest Product Import Trends 1997-2002: analysis of customs data with emphasis Asia-Pacific supplying countries. Forest Trends, januari 2004.
van de totale houtuitvoer88. In een recente BBC-reportage wordt beschreven hoe Chinese zakenlui betrokken zijn in de illegale mijnbouw in de buurt van Lubumbashi in de DRC. “Het heterogeniet wordt deels verwerkt in ovens, hetzij in de DR Congo of in het naburige Zambia en grotendeels geëxporteerd naar China via Zuid-Afrikaanse en Tanzaniaanse havens. Wagenladingen koper en kobalt verlaten elke dag het land. De exportstatistieken van de DRC zijn echter niet nauwkeurig. [...] Joseph Chama Mukinay, een vice-president die de transporteurs in Kasumbalesa vertegenwoordigt, beschrijft hoe 18 tot 25 dertigtonners, overladen met ruw en geconcentreerd koper en kobalt, elk dag wegrijden. ‘Zowat 65% van de vrachtwagens wordt geladen door Chinese zakenlui die daarmee de Chinese markt bevoorraden,’ zegt hij”89. Voor een evaluatie van de diepgaande weerslag van China’s sterke aanwezigheid op de ontwikkeling van Centraal-Afrika, zouden we veel meer in detail moeten treden, zoveel is zeker. Niettemin werpen de opmerkingen en aanwijzingen die we in deze sectie gegeven hebben een schaduw over het officiële ‘win-win’-discours van
88 Hewitt, J. (2002). China: Illegal Imports and Exports. Global Timber Watch, juli 2002. 89 Zajtman, A. (2004). Chinese demand boosts DR Congo mines, via: <www. bbcworld.co.uk>
vk w Metena mei 2007
73
6. Besluit
Beijing. Het kan weliswaar niet betwist worden dat, in algemene financiële termen, de intensievere handelsbetrekkingen de regio baat blijken te brengen, maar achter dat macro-economisch plaatje lijkt de Beijing Consensus, die gericht is op complementariteit en niet-inmenging, in de eerste plaats de Centraal-Afrikaanse elites op te beuren. China’s onvoorwaardelijk beleid inzake zowel ontwikkelingshulp als de uiteindelijke bestemming van de inkomsten uit de handel (taksen, concessies enz.) komt de plaatselijke regimes goed uit, maar maakt het tegelijk moeilijk om te bepalen waar de cashflow uiteindelijk belandt. Het merendeel van de Centraal-Afrikaanse bevolking lijkt er alleszins niet al te veel van te genieten. Jobs die gecreëerd worden door Chinese ondernemingen zijn schaars. De stortvloed van Chinese consumptiegoederen wordt zwaar belast, wat ze een stuk duurder maakt, maar nog altijd concurrentieel in vergelijking met de schaarse producten die de Afrikaanse landen zelf fabriceren.
Geen enkele andere staat zet zijn buitenlandse handelpolitiek zo krachtig door als China. Die voortvarendheid wordt niet alleen ingegeven door de ambitie om het land om te vormen tot een belangrijke wereldmacht, maar ze is ook een voorwaarde voor het voortbestaan van een partijapparaat dat de directe belangen vertegenwoordigt van miljoenen leden en functionarissen. Veertig jaar geleden begon dat regime aan de dramatische omvorming van een maatschappij die verankerd was in landbouwcommunisme en personencultus naar een nieuwe legitimiteit die stoelt op de verwezenlijking van de integratie van meer dan een miljard Chinezen in de wereldeconomie. Waar de eerste stappen om die doelstellingen te bereiken nog gericht waren op interne opening en liberalisering, is Beijing zich vandaag meer en meer bewust van de noodzaak om tevens een naar buiten gerichte economische politiek uit te bouwen. Om de indrukwekkende groei van de eerste fase duurzaam te maken, moet de Volksrepubliek rechtstreeks toegang krijgen tot buitenlandse markten. Om te beginnen moet ze haar export zo promoten dat ze onafhankelijk kan werken van vreemde distributeurs en merken. China bezit reeds de fabrieken, nu is het tijd om ook de winkels te runnen. Overigens, om de fabrieken draaiende te houden, moet het land zich verzekeren van een duurzame bevoorrading aan grondstoffen. Vandaar, in een notendop, dat het huidige mercantilisme van China erop gericht is zijn afhankelijkheid te verminderen en een zekere
74
graad van ‘handelszeggenschap’ te verwerven in alle geledingen van de productieketen. In dat verband worden mercantilisme en liberalisme naast elkaar aangewend. Dus, in tegenstelling tot de wijd verbreide interpretatie dat China nog altijd een status-quo-macht is, is het overduidelijk dat economisch expansionisme een must geworden is. De Volksrepubliek is vastbesloten om zijn actieradius uit te breiden en haar deel van de buitenlandse markten te veroveren. Wat de handelspolitiek van de Chinese Volksrepubliek zo mercantilistisch maakt is de brede waaier van instrumenten die de staat nog altijd ter beschikking heeft en zijn vermogen om die aan te wenden in een samenhangende, goed omschreven strategie die het nationaal belang dient, eerder dan de ambitie van individuele bedrijfsactoren. We hebben daaraan aandacht besteed in het tweede deel. Ondanks dat indrukwekkend arsenaal aan hulpmiddelen en ondanks de zware inspanningen, blijkt het mercantilisme van China eerder van het zwakke soort te zijn. Zoals we aanvoerden in het derde deel heeft het moeite om binnen te dringen op overzeese markten. Regio’s zoals Centraal-Afrika hebben in se niet zoveel te bieden en ook niet zoveel te vragen, gezien hun beperkte koopkracht en het feit dat hun natuurlijke rijkdommen elders veel gemakkelijker kunnen ontgonnen worden. Het feit dat China geen moeite spaart om op die markt binnen te dringen, wijst eerder op zijn vertwijfel-
de pogingen om vooruitgang te boeken, ook al is het maar een druppel op een hete plaat. Bovendien is het zelfs in de Centraal-Afrikaanse regio niet bijzonder succesvol. China zorgt maar voor een beperkt deel van de import in de regio en ook al is het een belangrijk verbruiker van de plaatselijke natuurlijke rijkdommen aan het worden, hangt het nog altijd teveel af van tussenpersonen en onafhankelijke spelers. Zijn eigen bedrijven ontbreekt het vaak aan bekendheid met de terreinomstandigheden, ze zijn niet concurrerend genoeg of het mangelt hen aan de capaciteit om de uitbating van concessies op een autonome manier te verzekeren. Bijgevolg wringt China zich in allerlei bochten om die hindernissen te omzeilen of weg te werken. Vooreerst is er de uitgebreide stroom liquiditeiten die Beijing op gang brengt via exportkredieten, subsidies en allerlei types van leningen. Ten tweede is er de officiële lijn van niet-inmenging, die het voor de ondernemingen mogelijk maakt om ethische overwegingen naast zich te leggen en die de plaatselijke regimes in een comfortabele positie plaatst. Voor het overige maakten we nog melding van het diplomatiek charmeoffensief, de ontwikkelingssamenwerking en de bevordering van B2B-contacten. Niettegenstaande die nogal sceptische balans is het van fundamenteel belang om te benadrukken dat de Chinese go-out-politiek nog in de kinderschoenen staat: komende uit een half eeuw van afzondering, zijn
vk w Metena mei 2007
de verwezenlijkingen niet verwaarloosbaar. Ook al is de Chinese invloed op Centraal-Afrika nog altijd beperkt vergeleken bij die van het Westen, toch wordt het stilaan duidelijk dat het land een diepgaande invloed zal hebben op de toekomst van de regio en op de diplomatieke koers van andere machten. In de eerste plaats biedt het de landen van Centraal-Afrika nieuwe toegang tot de wereldeconomie, het wordt een belangrijke klant op de formele markt, maar zoekt ook aansluiting bij de informele sectoren, waartoe de Chinese makelaars gemakkelijk toegang hebben. Die nieuwe links moeten kwantitatief bekeken worden, eerder dan dat ze kwalitatief iets zouden veranderen. China is niet geïnteresseerd in goederen met toegevoegde waarde, noch is het van plan om veel te investeren in de vestiging van nieuwe industrieën in de regio. Vandaar ook het wijzigend patroon van de wereldwijde arbeidsverdeling, waarbij China uitgroeit tot de fabriek van de wereld. Maar dat betekent niet automatisch dat randgebieden als Centraal-Afrika op een hoger niveau zullen getild worden: hun voornaamste nut zal blijven schuilen in de aanvoer van grondstoffen. Vandaar dat complementariteit in feite een synoniem blijkt te zijn voor hiërarchie, een hiërarchie waarin China aan de top wil staan en de handelskanalen, middelen enz. wil controleren. Ten tweede voert de Volksrepubliek nieuwe normen in voor de praktische uitwerking van economische diplomatie. Zijn pragmatisme en zijn klaarblijkelijke minachting voor ethische normen ondermijnt de hefbo-
75
men waarover andere machten beschikken, ook al zitten die traditioneel in een gunstiger positie. Om te beginnen zullen de Centraal-Afrikaanse elites meer vrienden hebben om mee te praten en om desnoods tegen elkaar uit te spelen. Dat is weliswaar nog niet het geval geweest in deze bepaalde regio, maar voorbeelden als Soedan, Iran, Kazachstan, Oezbekistan en Myanmar tonen aan wat de impact van dergelijke kuiperijen kan zijn. Voor het Westen zal het alleszins moeilijker worden om nog aan landen te vragen zich te schikken naar zijn specifieke eisen inzake mensenrechten, deugdelijk beleid en transparantie, wanneer een andere belangrijke partner voor die kwesties een oogje dichtknijpt. Met de intrede van China, maar ook van andere would-be wereldmachten, zullen machtsevenwichten en invloedssferen geleidelijk veranderen. Centraal-Afrika ontsnapt niet aan de wereldwijde herschikking van de macht. Het is evenwel niet waarschijnlijk dat de toename van de Chinese invloed zal gepaard gaan met meer voorspoed en ontwikkeling.
76
vk w Metena mei 2007
77
Chinese reisimpressies Serge Huyghe
Nanjing
CHINA
Shanghai
Suzhou
Shanghai Hangzhou Ningbo Jinhua Taizhou
78
Synopsis
Een eerste bezoek aan een land is altijd een beetje een avontuur. Serge Huyghe geeft in deze beknopte bijdrage zijn impressies van een eerste kennismaking met China weer en meer bepaald met de oostelijke economische groeipool van China. De auteur zet de ervaringen die bij hem zijn blijven hangen op een rijtje. Je reist tijdens het verslag bijna letterlijk een weekje met hem mee langs de miljoenensteden Hangzou en Shanghai. Het verslag wordt daarbij doorspekt met ervaringen, commentaar en achtergrondinformatie. De week start in Hangzhou waar de bouw- en woonpolitiek en hightech industriezones in de kijker worden geplaatst. De daaropvolgende dagen wordt kennis gemaakt met de haveninfrastructuur in de containerhaven van Ningbo en de Westerse bedrijven die er een onderkomen vinden. Daarbij worden de arbeidsomstandigheden kritisch doorgelicht. In Hangzhou werd tijdens deze korte trip ook een bezoek gebracht aan de plaatselijke universiteit (44.000 studenten) en enkele hogescholen. Vooral het taalonderwijs en de R&D worden in deze paper kort toegelicht. De reis werd besloten in Shanghai, de stad van de grote contrasten, en een uitstap naar de provinciestad Suzhou waar de firma Bekaert een nieuwe vestiging inplantte.
vk w Metena mei 2007
1. Inleiding
Het Oosten was eeuwenlang het economische kerngebied van de wereld. Stilaan neemt deze regio die vooraanstaande plaats opnieuw in. En China eist er als centrale macht een prominente rol voor zich op. Het is duidelijk dat we momenteel in China een industriële revolutie meemaken: in Groot-Brittannië duurde die een eeuw, in de Verenigde Staten vijftig jaar en in China zal die “sprong voorwaarts” twintig jaar duren. China: 1,3 miljard mensen, waarvan nog 750 miljoen plattelanders. Het succes van China wordt met superlatieven van de daken geschreeuwd. Geen land ter wereld zou in zo’n korte tijd zo’n vooruitgang geboekt hebben. Volgens sommige optimisten zal de Chinese economie in 2020 alleen nog die van de VS naast zich moeten dulden en zou die in het jaar 2050 kunnen inhalen. Westerse investeerders zijn heel enthousiast over de hoge spaarquota, arbeidsreserve en arbeidsethos. De groei op zich is echter niet zo miraculeus, al gebeurde het nog nooit in een land met deze afmetingen. De ontwikkeling van China is echter fragiel. De laatste 25 jaar is China geëvolueerd van een ontwikkelingsland naar een wereldmacht. De levensstandaard is ongetwijfeld verbeterd. Het aandeel van de bevolking dat onder de armoedegrens leeft, zakte van 73 procent in 1990 tot 32 procent in 2003. Toch blijft het een reus op lemen voeten (al zitten er ongetwijfeld Nike’s aan die voeten). De dualiteit is enorm. De inkomensongelijkheid tussen enerzijds de steden en het platteland en anderzijds de kust en het binnenland is toegenomen. De kloof tussen arm en rijk (de kleine elite) is dan ook groot (Gini-coëfficient = 0.45). De uitdagingen voor China zijn bovendien niet min: vergrijzing, problemen met de afzetmarkt, banksector (de terugbetaling van ongeveer de helft van de bankkredieten wordt niet eens opgestart), onvoldoende grondstoffen, milieu…
79
80
Een ander probleem is de te beperkte investering in openbare gezondheidszorg. De bijdragen van de overheid, die in de jaren tachtig nog 36 procent van alle kosten dekten, zijn in 2000 gedaald tot minder dan 15 procent. China is gemiddeld beter uitgerust dan een ontwikkelingsland, maar de verdeling van de middelen is heel ongelijk. Twee derde van de bevolking is op geen enkele manier tegen medische kosten verzekerd: de meeste mensen gingen vorig jaar niet naar de dokter, de kindersterfte op het platteland neemt weer toe... Want wie geen geld heeft, komt er in de ziekenhuizen niet in. In de kustprovincies ontstaan enorme steden omwille van de sterke – maar relatief gecontroleerde – migratie vanuit het platteland. Miljoenen boeren gaan er op zoek naar beter betaald werk. Maar ondertussen kampt men met een ernstige ontwrichting van de arbeidsmarkt. 25 miljoen Chinezen zoeken werk, maar er zijn slechts 11 miljoen jobs beschikbaar. Bovendien raken vacatures voor het middenkader of topmanagement niet ingevuld. Daarom is het volgens de Wereldhandelsorganisatie (WTO) noodzakelijk dat China haar diensteneconomie aanzwengelt in plaats van louter te mikken op investeringen in kapitaalsintensieve productie voor uitvoer. Anders dreigt men het moeilijk te krijgen om het komende decennium 100 miljoen jobs te creëren en de ongelijkheid in het land te bestrijden. En de regering beseft waar het schoentje knelt. De Chinese regering stelde in maart 2006 voor de komende vijf jaar een economische groei van 7,5 procent als doel. Maar ook in 2006 lag de groei boven de 10 procent. De Chinese overheid drukt de provinciale leiders dan ook op het hart niet blindelings naar dat groeicijfer te staren, maar vooral te evalueren hoe die groei de bevolking ten goede komt. Met grondstoffen en energie dient zuinig omgesprongen. Ook de sociale zekerheid wil de regering verder uitbouwen, zodat de Chinezen zich minder zorgen hoeven te maken om onverwachte uitgaven. Minder sparen en meer consumeren is dus de boodschap. De binnenlandse consumptie moet een grotere rol spelen als motor van de economische groei. Want de buitenlandse handel kan niet blijven groeien aan het huidige ritme. De verhoging van de levensstandaard op het platteland staat bovenaan het takenlijstje. De leiders willen daarom, naast een broodnodige
vk w Metena mei 2007
81
hervorming van de financiële sector, komaf maken met de groeiende kloof tussen stad en platteland, waar zoals al aangehaald vooral de gezondheidszorg lamentabel is. Om de dynamiek en de dualiteit van deze reus aan de lijve te ondervinden trokken we met een delegatie onder leiding van de West-Vlaamse hogeschool KATHO bestaande uit politici, industriëlen en studenten in 2006 naar één van de groeipolen in het oosten van China, meer bepaald de regio rond de miljoenensteden Shanghai en Hangzhou . In deze paper krijgt u de impressie van een eerste kennismaking met dit fascinerend land. Een ontmoeting waarbij toch een aantal ervaringen zijn blijven hangen. De 10 belangrijkste zijn: · · · · · · · · · ·
de enorme dualiteit tussen arm en rijk de gedrevenheid van de Chinezen, met als belangrijkste drijfveer harde cash het gebrek aan interne consumptie Men wil van het land “de fabriekshal van de wereld” maken en trekt volop de kaart van de export. China (één markt) bestaat niet, de regionale, culturele verschillen en diversiteit in dit uitgestrekte land zijn daarvoor te groot. De beslissings- en daadkracht van het beleid is, mede omwille van het politiek systeem, indrukwekkend. Chinezen hebben een andere ingesteldheid: ze denken, handelen en communiceren anders. Hun waarden en normen zijn niet identiek aan de Westerse. Het land kampt met flink wat uitdagingen o.a. op milieu-vlak, gezondheid… Het veranderingsproces van het land gaat aan sneltreinvaart. En dat beperkt zich niet tot het uiterlijke (bouw), ook op andere fronten (sociale zekerheid, R&D, onderwijs…) is een inhaalbeweging bezig. De demografische tijdbom tikt verder: te veel jongeren, te veel mannen…
82
2. Maandag – Hangzhou
8.40 uur, net geland in Shanghai. 13° De meerdere verdiepingen tellende luchthaven oogt opvallend netjes en verzorgd. Even opvallend is wel de relatieve rust die er heerst, in vergelijking met de omvang van het complex, de miljoenenstad waaraan de luchthaven verbonden is en de buzz van de Chinese metropool. Wanneer we het luchthavengebouw verlaten, worden we met onze neus op de realiteit gedrukt en krijgen we een voorproefje wat ons te wachten staat. Voor het luchthavengebouw trekt men een gigantisch nieuw complex op. Ruim 10 torenkranen belemmeren het uitzicht. Een beeld dat de komende dagen heel frequent op ons netvlies zal vallen. Vanaf de luchthaven nemen we de bus naar het 225 kilometer verder gelegen Hangzhou. Het is drie uren rijden naar deze economische groeipool ten zuiden van Shanghai. De reistijd naar Hangzhou en het “iets verder” gelegen Ningbo wil de Chinese overheid echter ferm inkorten door een 36 kilometer lange brug te bouwen over de Hangzhou-baai die beide steden van elkaar scheidt. Het wordt de langste brug ter wereld en verkort de afstand tussen Shanghai en Ningbo van 400 naar 80 kilometer. Een staaltje van Chinese daadkracht die we tijdens onze korte rondreis nog een paar keer zullen smaken. Het eerste deel van de rit brengt ons naar Shanghai. Deze drukke verbindingsweg telt in beide richtingen 8 rijstroken. Een bont allegaartje van voertuigen en dito chauffeurs omgeeft ons:
moderne vrachtwagens, aftandse bestelwagens…er zijn bijna evenveel merken als er wagens de revue passeren. Niet verbazend als je weet dat China zelf bijna 100 automerken produceert. De eerste zijn overigens via Cardoen al in België neergestreken. Bij het naderen van de buitenwijken van Shanghai is de vraag: “Wat doen de Chinezen met al dat staal en cement?” plots een retorische vraag geworden. Overal om je heen wordt druk gebouwd. Met, in onze ogen, primitieve stellingen uit bamboe richten de bouwvakkers hier één verdieping per week op. Het is overduidelijk dat de Chinese overheid de bevolking van de binnenstand probeert te herlocaliseren naar de buitenwijken. Daar moet de industrie wijken voor appartementsbouw en worden de bedrijven verzameld op grote industriezones. Sinds 1995 kunnen Chinezen overigens hun appartementen kopen. De prijzen variëren in Shanghai tussen de 9.000 à 40.000 Yuan (10 yuan = 1 euro) per vierkante meter. Zeker niet goedkoop als je weet dat het gemiddeld maandloon in Shanghai 2.000 Yuan is. De meeste nieuwe eigenaars zitten met leningen van 30 jaar opgezadeld die hen 200 Yuan per maand kosten. De appartementen blijven dan ook beperkt in oppervlakte met slechts een paar kamers. Er is echter één klein probleem. Het eigendomsrecht geldt slechts voor 70 jaar. Wat er dan moet gebeuren, weet voor het ogenblik niemand. Het is een
vk w Metena mei 2007
probleem dat aangepakt zal worden als het zich stelt (dat klinkt bekend in de oren). Eens Shanghai voorbij, komen we in het “platteland”. Al moet gezegd dat dit gebied zeker niet te vergelijken valt met het doorsnee Chinese platteland. Daar zullen we later op de reis nog een smaakje van krijgen. Deze landbouwers hebben het een stuk beter dan hun collega’s uit het bergachtige binnenland. Tussen uitgestrekte velden, met flink wat koolzaad, staat een losse bewoning. Huizen met meerdere verdiepingen, bewoond door een paar landbouwfamilies. Buiten de typische torentjes met een paar Chinese elementen en vierkante kamers op het dak voor de verering van de voorouders, wijst niets erop dat dit China is. De traditionele bouwstijl, blijft beperkt tot tempels en “historische” gebouwen. Eén ding aan het landschap verandert er echter niet: de bouwijver. Maar in plaats van flatgebouwen zijn het nu bouwwerven voor viaducten, bruggen, spoor- en autowegen die ons pad kruisen. Alle autosnelwegen zijn hier gedurende de laatste vijf jaar aangelegd, kilometers spoorweg per dag rijzen uit de grond. Peking heeft ondertussen al een zesde ringweg. En modernisering heeft zijn kost. De rit van Shanghai naar Hangzhou kost onze chauffeur 200 Yuan aan payage. We bereiken Hangzhou iets na de middag. Het is één van de belangrijkste steden langs de rivier de Fuchun De.
83
Deze stad nam al een belangrijke handelspositie in ten tijde van de Zuidelijke Song-dynastie (1132-1276 v.Chr). De bloeiende handelsstad telde toen 1,5 miljoen inwoners en werd onder andere door Marco Polo beschreven. Er werd zelfs een 1.700 kilometer lang kanaal gegraven om fruit en zijde naar Peking te kunnen verschepen. De stad heeft zich de laatste decennia ontwikkeld tot een belangrijk industrieel complex en is de zetel van diverse instellingen voor hoger onderwijs. De temperatuur is ondertussen opgelopen tot 29°. Hangzhou is een grauwe stad met flink wat hoogbouw en 6,5 miljoen inwoners. Het uitzicht valt een beetje te vergelijken met de centrumwijken in de grote Amerikaanse steden. Ook hier wordt de fiets trouwens stilaan uit het straatbeeld verdrongen door de auto. Het is een welvarende stad, maar toch iets meer op mensenmaat gemaakt in vergelijking met Shanghai. Dit heeft ook met de inplanting van de stad te maken: in een prachtige omgeving met veel beboste heuvels, een groot “Westmeer” en talloze vakantiehuizen voor de ambtenaren. Het contrast tussen arm en rijk is in China niet enkel groot als je het platteland met de grote steden, vooral in de oostelijke groeipool, vergelijkt. Men gaat er namelijk van uit dat 20 miljoen Chinezen in het bergachtige binnenland het moeten doen met een minimum aan eten. Ook in de steden is het contrast heel duidelijk aanwe-
84
zig. Armtierigheid en rijkdom zitten misschien nergens anders ter wereld zo dicht bij elkaar. Als je op de brede, groene boulevards van Hangzhou (met shops van Gucci, Ferrari…) de eerste de beste zijstraat neemt, kom je onmiddellijk in een andere wereld terecht: smalle, vaak vuile niet echt welriekende straatjes waar kleine winkels en eetkraampjes elkaar afwisselen. Want Chinezen nemen flink wat maaltijden op straat of kopen er bereide maaltijden (vb. een handvol noedels) om die thuis op te eten. De inkomens verschillen zijn dan ook erg groot. Ons BBP per capita bedraagt 24.000 euro, in China is dat 800 euro, maar in Shanghai loopt het al vlug op tot 3.200 à 4.800 euro, terwijl het in de plattelandsregio’s slechts 240 à 320 euro is. Na de lunch, de eerste van talloze Chinese rijsttafels, waarbij we natuurlijk met de obligatoire stokjes tafelden, gaat het naar de in maart 1990 opgerichte hightech-zone van Hangzhou. Deze indrukwekkende zone is de derde belangrijkste van de 53 Chinese nationale hight-tech-zones. De geplande oppervlakte is 85 vierkante kilometer. Vice-director Han Yan, noemt deze zone zonder aarzelen “the spearhead of hightech industry and a paradise for investors.” In de zone ligt de focus op vijf takken: microinformatie, biofarmaceutica, nieuwe materialen, optische-elektromechanische integratie en computers met de bijhorende applicaties.
Deze zone is een stad op zich (met scholen, moderne flatgebouwen, hospitalen..), ingebed in een volledig groene omgeving langs de overzijde van de Fuchun De. Flink wat techno-ondernemingen hebben er een vestiging. In het doorkruisen van de zone, merken we namen op zoals Nokia, Motorola…. De Chinezen benadrukken er de spirit voor technologie en innovatie. Ruim 30 universiteiten en onderzoekscentra zorgen er voor de overwegend jonge mankracht. Dat viel ook op bij het bezoek aan de Hangzhou National Animation Industry Base, waar tientallen jongeren in kleine boxen achter een scherm gekluisterd zitten. Ze maken deel uit van meer dan 20 productiebedrijven die er een onderkomen vinden. Zij staan in voor de productie van 18 procent van de Chinese tekenfilms. Net zoals in alle andere domeinen is ook op het vlak van animatie de groei indrukwekkend. Terwijl China in 2004 19.000 minuten animatieproducties creëerde. Was dit in 2005 al opgelopen tot 49.000 minuten. De business heeft een waarde van 20 miljard Yuan. En ook hier wordt door de Chinese overheid voor de nodige subsidiëring gezorgd. Het stadsbestuur van Hangzhou heeft een incentive fonds van 20 miljoen Yuan opgericht waardoor productiebedrijven 1.000 Yuan subsidie per minuut krijgen als hun werk op de nationale TV wordt uitgezonden. Op die manier konden vijf bedrijven van de National Animation Industrie Base 7,3 miljoen Yuan binnenrijven.
vk w Metena mei 2007
85
3. Dinsdag – Ningbo
Dinsdag starten we met een bezoek aan Ningbo, een snel groeiende havenstad van 800.000 inwoners. Het is een nieuwe stad, met veel groen, brede lanen, nogal wat hoogbouw, waar de containers tot recht tegenover de huizen opgestapeld staan. De dynamiek en de groei van de haven van Ningbo, één van de vier Chinese diepzeehavens, spreekt dan ook boekdelen. De verhandeling overschreed in 2000 de 100 miljoen ton. Het is trouwens de enige haven die schepen met een tonnage over de 300.000 ton kan verhandelen. In 2005 werd 268 miljoen ton verhandeld, een netto-toename van 48 miljoen ton in vergelijking met 2004. Daardoor komt Ningbo op wereldvlak op de vierde plaats te staan. Ook de containertrafiek steeg met 30 procent tot 5.208 miljoen TEU (TEU is de aanduiding voor de afmetingen van containers: Twenty feet Equivalent Unit, één TEU is 6,1 meter lang). En de groei gaat maar verder. Voor 2006 verwachtte men een toename van de verhandeling tot 280 miljoen ton en 650 miljoen TEU voor de containertrafiek. Er zijn 191 aanlegplaatsen verdeeld over vier havenzones. De expansie van de haven is duidelijk export-gericht. Want we mogen niet uit het oog verliezen dat China ambieert om de komende 5 jaar ook met eigen merkproducten naar buiten te komen. De Chinezen zitten momenteel wel met een probleem op de interne markt. Hoewel het marktpotentieel enorm
is, merken we dat een sterke interne markt heel moeilijk van de grond komt. In India daarentegen is er een sterke middenklasse van 250 miljoen mensen (één kwart van de bevolking) die het draagvlak voor de consumptieeconomie vormen. De 10 miljoen rijke Chinezen zijn natuurlijk een markt op zich, maar voor jan modaal is het allemaal niet zo evident. De winkels liggen vol spullen allerhande, maar de verkoop ligt onder de verwachtingen. Consumptie neemt maar met mondjesmaat toe. Dit heeft twee belangrijke oorzaken. Eerst en vooral zijn de betere gebruiks- en luxegoederen te koop aan “westerse” prijzen. Wat voor een gemiddelde Chinese verdiener uiteraard een serieuze investering betekent. Daarnaast is het zo dat er nogal wat gespaard wordt en dit met een drievoudig doel: indekking op het vlak van sociale zekerheid, afbetaling van de woning, en om de schoolrekening van de kinderen te kunnen vereffenen. Voor een Chinees is het hebben van een huis en een kind dé toekomst. Als je hen vraagt welk “politiek-economisch systeem” ze verkiezen, antwoorden ze diplomatisch, maar eerlijk: “Het doet er niet doe, zolang we het maar iedere dag beter hebben.” Iedereen zegt: “Het is nu niet slechter.”– maar eerlijkheid gebiedt: het kon ook moeilijk slechter. De Chinezen zijn ook enorm eerzuchtig en vooral geldgedreven. Ze veranderen van job alleen maar omdat ze bijvoorbeeld naamkaartjes krijgen.
86
In het achterland van de haven (Ningbo Economic & Technology Development Zone) ontwikkelen zich flink wat bedrijven. Eén ervan is het speelgoedbedrijf HaPe Int/Ltd (voornamelijk houten speelgoed, puzzels en cadeaus) van Peter Handstein. HaPe levert aan grote merken zoals ELC, Ravenburger, Kosmoss. Maar heeft ook eigen merken: Wanju, Woodyclick… In 2005 werd hen in België de prijs van het speelgoed van het jaar (Rapido) uitgereikt. Oorspronkelijk een Limburgs bedrijf (Didago), kwam het in 1991 in handen van de huidige bedrijfsleider. Door de concurrentiedruk werd aanvankelijk uitgeweken naar het voormalige Oost-Duitsland. Toen het ook daar te moeilijk werd, verkende Peter Handstein productiemogelijkheden in Rusland, maar stapte al vlug van die optie af. Daarna kwam China in het vizier. Op 3 juli 1995 richtte Handstein in Baylong de eerste onderneming op die volledig in buitenlandse handen was. De productie van het speelgoed gebeurt hier, de design zit omwille van het “smaakverschil” in het Westen. En het bedrijf van Peter Handstein floreerde. In 2001 ging hij een joint venture aan met een Chinees bedrijf, het aantal werknemers nam van 40 toe tot bijna 1000 en in Ningbo werd dit jaar een nieuw gebouwencomplex van 66.700 vierkante meter neergepoot. Er is een uitbreiding mogelijk tot 3000 medewerkers.
werkers, naar hun normen, een goede werkomgeving aan. HaPe kreeg overigens in 2005 de “Code of business Practices” uitgereikt door de Internation Council of Toy Industries.
Het nieuwe complex oogt indrukwekkend, is ruim, modulair georganiseerd en biedt de Chinese mede-
Wanneer we de ateliers van de speelgoedfabriek bezoeken is het wel even schrikken. Als onze Belgische ar-
Peter Handstein investeerde ook in een rudimentaire waterzuiveringsinstallatie. In onze ogen stelt het niet veel voor, maar rekening houdend met het feit dat dit momenteel in China niet verplicht is, betekent het toch al iets. Tijdens onze ontmoeting benadrukt Peter Handstein dat China volgens hem echt aan het veranderen is. Dat merk je aan allerhande zaken, bepaalde reglementeringen die opgelegd worden… Zo krijgen de medewerkers nu al een drievoudig loon uitgekeerd als ze op een feestdag moeten werken. Dames hebben recht op 6 maanden zwangerschapsverlof en er is een werkloosheidsuitkering voor een periode van 1 jaar, waarbij men twee keer de kans krijgt om een nieuwe job te vinden. “We do not encourage lazy people”, vertellen de gidsen ons. Tijdens het jaar zijn er drie weken vakantie voorzien, gespreid over het Chinese Nieuwjaar, het voorjaar en het najaar. En ook de kiemen voor het sociale zekerheidssysteem worden gelegd. Al verschilt de reglementering wel enorm van regio tot regio en kent het systeem nog flink wat kinderziektes.
vk w Metena mei 2007
beidsinspectie een bezoek zou brengen, dan zou er wat zwaaien: draaiende cirkelzagen met beperkte bescherming, dames die houten figuren uitzagen met hun vingers luttele millimeters van de figuurzaag verwijderd, lakken en verven midden tussen de collega’s (dit kan bij ons enkel in een spuitcabine)… Daarbij moet er wel een flinke randbemerking gemaakt worden. Als we ons eventjes in de tijd verplaatsen en dit atelier vergelijken met een Vlaams atelier begin de jaren zestig, dan zouden we net hetzelfde gezien hebben. Wij kampten in de jaren ‘50-‘60 met dezelfde problemen en uitdagingen op het vlak van milieu en arbeidsomstandigheden. Handstein benadrukt dat we appels niet met peren mogen vergelijken: “China komt van ver en er moet nog een serieuze inhaalbeweging gebeuren.” En dan is er natuurlijk het heikel punt van de arbeidskost. We merken bij het bezoek aan de vestiging op dat er voldoende ruimte is om uitgebreid te automatiseren (vb. het figuurzagen, het lakken…). Het gebruik van handenarbeid grenst zelfs aan het ongelofelijke. De balpennen worden bijvoorbeeld één voor één uitgetest. Bij ons onbetaalbaar en ondenkbaar. En deze investeerders weten dit ook, waarom doen ze het dan niet? Blijkbaar wordt er op het vlak van bedrijfsfiscaliteit veel via ruling geregeld. Ook de afspraken inzake sociale zekerheid worden hoofdelijk gemaakt. Het is niet on-
87
denkbaar dat bedrijven, om de nodige vergunningen te verkrijgen, ook een minimale tewerkstelling moeten kunnen bieden. Zo gezien is automatisatie dus niet de absolute prioriteit. Tenslotte kunnen we stellen dat het verre van evident is dat de lonen de komende jaren sterk zullen toenemen. Het potentieel aan arbeidskrachten op het platteland is zo immens (750 miljoen), dat – zolang de overheid er in slaagt om de migratie naar de steden te controleren en die goedkopere arbeidskrachten beheerst in de groeipolen te laten insijpelen – men de loonkost nog lang onder controle zal weten te houden. Deze arbeiders uit de armste regio’s zijn harde werkers. Hun arbeidsomstandigheden zijn niet veel beter dan “thuis”, maar de verloning is iets beter en dat betekent alles voor hen. Bovendien zijn er flink wat mogelijkheden om bij te hoge kost, te gaan delocaliseren binnen de eigen grenzen. Maar Peter Handstein beweert niet enkel omwille van de arbeidskost naar China gekomen te zijn. De arbeiders verdienen bij Hape 600 à 1.500 Yuan per maand (42-urige werkweken), afhankelijk van hun scholingsgraad. Het brutoloon ligt 25% hoger dan het netto-loon, maar dat is nog altijd duurder dan bijvoorbeeld een gemiddeld loon in Roemenië. De lonen zijn in een paar jaar tijd verdubbeld. Wat is er dan zo bijzonder aantrekklijk? “De mensen zijn hier enorm gretig. Ze zijn bereid om…, ze wil-
88
4. Woensdag – Onderwijsdag
len vooruit.”, is het antwoord van Handstein. Bovendien kreeg hij hier flink wat ondersteuning van de overheid. “Toen ik hier slechts 40 mensen tewerkstelde, kwam ik zonder problemen in contact met de burgemeester en kreeg de nodige steun. Ik betekende iets, hoe klein ik ook was, en dat is belangrijk.” De sociale ingesteldheid van Handstein lijkt oprecht. Met persoonlijk kapitaal bouwde hij in één van de armste regio’s van het land een school en ziet het een beetje als een missie om de taart op globaal vlak te verdelen. “We moeten beseffen dat the world on the move is!”, besluit hij.
Na een eerste kennismaking met de economische kracht van de groeipool Shanghai- Hangzhou gooien we het tijdens de derde dag over een andere boeg en concentreren we ons op het onderwijs. In de voormiddag staat een bezoek aan de Toerisme Hogeschool in Hangzhou op het programma. De campus ligt in een zone met talloze andere scholen. Deze toeristische hogeschool telt 5.000 studenten die zich in 20 afstudeerrichtingen kunnen specialiseren. Het is één van de oudste Tourism colleges van China. De accommodatie en de complexen waarin de studenten les volgen, zijn nieuw en uitermate verzorgd. De restaurantafdeling beschikt bijvoorbeeld over twee moderne keukens. Eén voor de Westerse keuken, waar men trouwens coq au vin aan het bereiden was en één voor de Chinese gerechten. Genieten van de Chinese keuken is volgens de Chinezen trouwens één van de vier geneugtes van het leven. Aan de campus is er speciaal voor de hotelopleiding ook een hotel (3-sterren) verbonden. Na een korte rondleiding mogen we eventjes een Engelse les bijwonen. Een babbeltje slaan met deze studenten loopt echter niet van een leien dakje. Engels spreken blijft voor de meeste Chinezen een probleem. Als je hen in het Engels aanspreekt, knikken ze wel heel vriendelijk en zeggen “yes, yes” maar het is duidelijk dat velen geen snars begrijpen van wat je duidelijk probeert te maken. Bovendien zijn ze bijzonder handig in het omzeilen van taalproblemen. De meest effectieve truc is wachten
vk w Metena mei 2007
tot je een gesloten vraag stelt en dan volgt al vlug “yes”. Als je een open vraag stelt, kan je op je antwoord gerust wachten tot Sint-Juttemis. Ook in de klas ondervinden we een enorm niveauverschil. Deze studenten volgden nochtans allemaal al 5 jaar Engels tijdens hun middelbare studies. Ze zijn tussen 18 en 20 jaar, al zien ze er in onze Westerse ogen stukken jonger uit. De docent probeert ons, want zelfs een gesprek met hem loopt niet echt vlot, uit te leggen dat er een groot verschil is tussen de kwaliteit van de studenten. Deze studenten volgen Engels als major en willen later als zakelijke vertalers, in hotels en de toeristische sector aan de slag. Het valt op dat hun handboeken, voor een eerste jaar hoger onderwijs, niet van de poes zijn. Het niveau ligt hoog, maar de vooruitgang is traag. Hoewel ze al ettelijke maanden deze cursus volgen, zijn ze slechts een paar hoofdstukken ver. De grammaticale en passieve kennis van Chinezen die deze taal bestuderen is meestal heel goed, maar het spreken is dikwijls een ramp. Dat heeft er vooral mee te maken dat in het Chinese onderwijs, omwille van de vele tekens die men in de Chinese taal moet onthouden om vlot te communiceren, het geheugen enorm wordt getraind. Vandaar dat de studenten zo opgetogen zijn met ons bezoek. Het is voor hen een ongelofelijke opportuniteit om met wat het dichtst bij “native speakers” komt, een babbeltje te slaan. En ook hier merken we een enorme gedrevenheid, een enorme
89
bereidheid om…, die ook al door Peter Handstein werd aangehaald. Ze willen vooruit, ze willen bijleren… “Ben ik goed bezig? Spreek ik de zaken goed uit?”, brandt op al hun lippen. De onderwijsstructuur in China is voor een stuk vergelijkbaar met onze onderwijsorganisatie. Er is 6 jaar lagere school (primary school) en 3 jaar junior high school die verplichtend zijn voor iedereen. Daarna kan men nog 3 jaar senior high school volgen (technisch of beroeps), gevolgd door 3 jaar college (onze professionele bachelor) of 4 jaar bachelor (academisch) en twee jaar master. Bijlessen volgen is in: na school, in het weekend, in de vakantieperiodes. Om de stap naar de hogere studies te kunnen zetten, moeten de leerlingen een nationaal gestandaardiseerd examen afleggen. De uitslag bepaalt of ze verder kunnen studeren; maar wie voldoende middelen heeft, kan hieraan ontsnappen. Dat wordt al gauw duidelijk bij het bezoek aan de Zheijang Universitey of Technology. Minder dan 10 procent van de jongeren volgt hoger onderwijs, maar dat blijft natuurlijk in absolute cijfers een gigantisch aantal. Hoewel de universiteit op nummer één staat in de provincie, bekleedt ze slechts de 90ste plaats binnen de ruim 2000 universiteiten en hogescholen van China (6
90
miljoen studenten). Ondanks wat de naam laat vermoeden, is het een algemene universiteit met zowel wetenschappelijke als menswetenschappelijke richtingen. De universiteit ligt verspreid over 6 campussen met een totale oppervlakte van 533 hectare. 44.151 studenten volgen er les. Er zijn goede contacten met de Belgische academische wereld. De rector bezocht al 12 keer ons land. De ontvangst door de academische overheid van onze delegatie gaat volgens traditionele, in onze ogen nogal strikte, protocolaire geplogendheden. In de luxueuze ontvangstruimte nemen we in zetels plaats recht tegenover onze gasten. Iedereen wordt naargelang zijn functie een plaatsje toebedeeld. Na de obligatoire speeches, volgt het uitwisselen van geschenken en het nodige applaus waarbij het voor zichzelf applaudisseren niet echt went. De ontvangst wordt afgesloten met groene thee. Ondertussen zijn we de groene blaadjes in kokend water al gewoon gaan vinden. De Chinezen slurpen het goedje de hele dag lang. ’s Ochtends worden de blaadjes in de tas gelepeld en ze gaan de hele dag mee. Regelmatig vers warm water en klaar is kees. Zelfs op straat zie je mensen met hun thermos groene thee voorbij lopen. Na de officiële ontvangst volgt een bezoek aan het State Key Laboratory Breeding Base of Green ChemistrySynthesis Technology die in de universiteit gehuisvest is. Het labo telt 34 man wetenschappelijk personeel en
beschikt over nogal wat middelen. De investering in apparatuur bedraagt 40 miljoen Yuan en het labo kon de afgelopen zes jaar op 50 miljoen Yuan onderzoeksgeld rekenen. Het wetenschappelijk onderzoek neemt er dan ook een serieuze vlucht. Het labo werkt voor diverse nationale agentschappen en instituten. Men reef dan ook 17 Chinese wetenschappelijke prijzen binnen en nam 17 patenten. De wetenschappers tonen met trots hun “trofee-kamer” waar de wanden vol hangen met diploma’s, certificaten en patenten. R&D in China, met 200.000 afgestudeerde ingenieurs op jaarbasis, kent duidelijk een boom. De ingenieurs zijn, hoewel ze het niveau van onze afgestudeerden niet halen, enorm competent. In een bedrijf met enkele Westerse collega’s benen ze enorm vlug bij. De knowhow en vooral het kwaliteitsdenken blijven bij uitvoerende taken echter wat achterwege. Daarom heeft Peter Handstein (Hape) een eigen education center waar potentiële medewerkers een week opleiding krijgen. Gezien het relatieve belang van materiaalkost (70%) ten opzichte van loon, kan hij zich weinig uitval veroorloven. De universiteit heeft ook een privé-campus. Terwijl de studenten die voor het nationaal examen slaagden (gemiddeld 550 op 750 haalden) aan de gewone universiteit kunnen studeren en slechts 4.500 Yuan inschrijvingsgeld
vk w Metena mei 2007
91
5. Donderdag - Shanghai
moeten betalen, kunnen wie zich niet batig rangschikte (gemiddeld 400 op 750 haalde) terecht op de private campus waar ze wel 16.000 Yuan inschrijvingsgeld moeten neertellen, rekening houdend met het gemiddeld inkomen een niet onaanzienlijke som. Ondertussen winnen, voor wie het zich kan veroorloven, privé-scholen steeds meer aan belang. Welvarende Chinezen sturen hun kinderen in de grote metropolen naar buitenlandse privéscholen en betalen zonder problemen tot 5.000 Yuan per maand. Op heel jonge leeftijd krijgen de kinderen ook bijles piano, Engels, schilderen, kaligrafie… Het systeem lijkt in dat opzicht flink op het Amerikaanse en Japanse schoolsysteem.
Shanghai onder woorden brengen is niet evident. Voor wie the Big Apple al eens bezocht, is Shanghai New York in het kwadraat. Het is de grootste stad van China en de grootste haven van de wereld. De stad strijdt met Hong Kong om de titel economisch centrum van het land. Jaarlijks strijken hier 63 staatshoofden en 400 ministeriële delegaties van over heel de wereld neer. Maar we mogen niet vergeten dat nog andere regio’s bloeien. Ook in het zuidwesten ontwikkelt zich een groeipool rond de stad Kunming, de toegangspoort tot Zuid-Oost-Azië. In hetzelfde tempo als in Shanghai en Peking schieten hier wolkenkrabbers omhoog. De grootste troeven van Shanghai zijn de sterke band met het binnenland en de centrale regering, een sterke productie en technologische troeven. De laatste jaren nam ook de rol van Shanghai als financieel centrum toe en verplaatsten veel bedrijven hun hoofdkwartier naar de stad. De vraag naar hoogopgeleiden is dan ook groot. De stad straalt, ademt, bruist van de dynamiek. De metropool met 21 miljoen inwoners (17,4 miljoen vaste en 3 à 4 miljoen tijdelijke inwoners cfr. infra) wordt doorkruist door grote snelwegen. De esthetische hoogbouw reikte kilometers ver in het rond. De ontwikkeling van de stad kent geen grenzen. Tien jaar terug was Pudong (het gedeelte over de rivier) nog van de boeren. Nu hebben de velden plaats gemaakt voor 5 miljoen inwoners
92
met ‘s nachts één van de meest tot de verbeelding sprekende skylines van de wereld. En de trots is bij de inwoners van Shanghai duidelijk aanwezig. Shanghai omschrijven ze als een hip meisje. De hoofdstad Peking als een oude wijze man. En ze kampen ook duidelijk met de eerste welvaartsuitdagingen. Voor het eenvoudig of zwaar werk, passen de inwoners. Daarvoor doen ze zonder scrupules een beroep op de inwijkelingen van het platteland. Al is het werk slecht betaald, toch verdient het nog beter dan in de dorpen. Bovendien is het harde werk in de bouw te vergelijken met het harde werk op de rijstvelden. Maar het contrast tussen arm en rijk is er eveneens al even reëel aanwezig. Schamele, oude vervallen woningen staan roemloos naast de torens. Als je de stad doorkruist, merk je bouwputten op naast oude stukken wijk. Op dat ogenblik dringt het tot je door dat hier waarschijnlijk pas een week geleden woningen tegen de grond gingen. Bewoners van de binnenstad moeten dan ook massaal uitwijken naar de rand van de stad. Als je plots op je deur een papier met grote rode stempel vindt, weet je hoe laat het is. Dat betekent dat je huis binnen 60 dagen tegen de grond gaat. De Staat bied je meestal, samen met je buren, wel een beter appartement in de rand aan; maar dat betekent dat je wel uit je vertrouwde omgeving
wordt weggeplukt. De veranderingen in Shanghai gaan zo dramatisch snel dat oudere inwoners de weg in hun eigen buurt niet meer vinden. Laat staan de weg in hun stad, want velen zijn nooit naar de andere kant van de metropool geweest. Omtrent de “armoede” en de “vuiligheid” moeten we ook nog wat relativerende commentaar kwijt. In vergelijking met onze normen, liggen de normen van de modale Chinees op het vlak van hygiëne, woon- en levenscomfort iets anders. Het openbaar spuwen op straat heeft men, met het oog op de Olympische Spelen, wel wat onder controle. Maar als je in meer afgelegen gebieden komt, dan kan je dikwijls je ogen niet geloven. De sanitaire installaties en de toestand van de slaapvertrekken van de leerlingen van een school die we in de noordelijke stad Cheng De (bekend van het Zomerpaleis) bezochten, is moeilijk onder woorden te brengen: vies, vuil, wanordelijk, stinkend… Toch stond een leraar er een afspraak te maken met de modernste pocket PC’s in de hand. Een Chinees heeft duidelijk andere prioriteiten dan wij. Hij is meer opgezet met een flatscreen aan de muur, de modernste PC en GSM dan met comfortabel meubilair in zijn appartement van 2 kamers en een keuken. Er zijn momenteel 270 miljoen GSM’s in omloop. Status is belangrijk. Bovendien is een bezoek aan het platteland voor ons echt een terugreizen in de tijd. Waarbij WC’s rudimentaire
vk w Metena mei 2007
greppels zijn. Spijtig genoeg vergeten we te vlug dat het ook bij ons geen eeuwen geleden is dat men buiten naar “de koer” moest en zich waste in een kuip. Marc Mullie, consul-generaal in Shanghai, verwoordde bij de ontvangst van onze delegatie de situatie perfect: “Je bent hier in de wereld van de toekomst, een wereld die heel vlug evolueert. We hopen dat dit een wake up call kan zijn. Het is belangrijk dat we beseffen welke opportuniteit deze nieuwe trein ons biedt. Want deze trein is vertrokken en zal nog een paar jaar doorrijden.” Om alles in het juist perspectief te zien, probeert Peter Christiaen, vertegenwoordiger van Flanders Investment Trade op het Belgische consulaat, een aantal misverstanden uit de weg te ruimen: “Het eerste is het feit dat China niet één markt is. Er is een groot verschil tussen oostelijk en westelijk China, dat veel moslims telt en een Centraal-Aziatische cultuur heeft. China is even groot als Europa. En het verschil in smaken en gewoonten is er al even divers. In Frankrijk doe je ook op een andere manier zaken dan in Polen. Bovendien doet een inwoner uit Shanghai liever zaken met een stadsgenoot dan met iemand uit Hong Kong. De naijver tussen de bewoners van de grote steden en regio’s is groot.” Zo spreken de inwoners van Shanghai over hun stad als de stad van “mo-
93
ney and nice buildings”, terwijl Peking staat voor “power en matchboxes” (rechthoekige flatgebouwen). “Het tweede misverstand is dat van de grote afzetmarkt. Wie denkt één Chinees is gelijk aan één tapijt heeft het verkeerd voor. Het is een enorm verspreide markt die zich voornamelijk in de grote steden bevindt. Daar kunnen een paar 100.000 mensen het zich ook veroorloven om aanzienlijke bedragen aan allerhande goederen te besteden. We moeten ons in het Westen daarom ook niet meer concentreren op de productie van volumes. De Chinezen maken die toch goedkoper. Wij moeten ons op niches concentreren.” “Het derde misverstand is dat van het gele gevaar. We moeten de opportuniteit van Shanghai, Hangzhou, Nanijng grijpen. We moeten proberen Chinese bedrijven te vinden die Vlaanderen als uitvalsbasis kiezen en daarbij mogen we ook het belang van het toerisme niet onderschatten. 115.000 Chinezen bezochten vorig jaar België. Dat zijn in concreto 150.000 hotelovernachtingen en dat aantal zal nog toenemen.” Maar de contacten met Chinese bedrijven zijn momenteel verre van optimaal. De laatste jaren zijn er nogal wat Chinese bedrijven uit België weggetrokken
94
en ook de Chinese investeerders laten ons land links liggen. Natuurlijk ligt de nadruk van de Chinezen op investeringen in Azië en Zuid-Amerika, maar zelfs binnen Europa bengelt België aan het uiteinde van de staart met een heel pover resultaat: 0.02 DBI (directe buitenlandse investering) per capita. Hoewel globaal genomen het wereldvolume van Chinese investeringen beperkt is, zal China zich op relatief korte termijn ongetwijfeld binnen de top vijf van de investeringslanden bevinden. De reden waarom Chinezen niet in ons land investeren is dubbel: enerzijds een gebrek aan wervingsbeleid en anderzijds de administratieve rompslomp. Gelukkig is recent Flanders Investment and Trade met een inhaalbeweging gestart en wordt druk werk gemaakt van contacten met Chinese investeerders. En misschien heeft ons land ook ”toeristisch” wat te bieden voor de straks miljoenen gepensioneerde Chinezen. Want de vergrijzing vormt waarschijnlijk de grootste uitdaging voor de Chinese overheid. Na de dood van Mao (1978) werd door de overheid een geboortebeperkingsbeleid uitgevaardigd, met name de campagne “één kind per gezin”. In de stedelijke gebieden was dit een succes, onder andere door strenge controle en krappe behuizing. Bovendien hebben veel koppels in de steden geen kinderen, wegens te duur. Op het platteland is deze politiek veel minder een succes. Nu is
er een versoepeling. Voor boeren geldt nu de regel dat wanneer het eerste kind een meisje is, er nog een tweede kind mag komen. Wanneer twee mensen willen huwen, en beide zelf enig kind zijn, dan mogen ze ook twee kinderen hebben. Door de “Eén kind per gezin campagne” is de bevolkingsaanwas sterk gereduceerd. Naar schatting zijn er tussen 1978 en 1993 200 miljoen minder geboorten geweest. Maar deze politiek heeft ook verstrekkende gevolgen. Er zullen minder nieuwe werkkrachten zijn en vanaf 2015 zal de bevolking op arbeidsleeftijd beginnen dalen. Veel Westerse landen maken dit mee, maar terwijl dit theoretisch normaal een eeuw duurt, zal het in China in 40 jaar zijn beslag nemen. China kan dus oud worden, voor het rijk wordt. Tegen 2040 zullen de huidige jonge werkers, gepensioneerden zijn. Tegen dan kunnen er bijna 100 miljoen Chinezen over de 80 jaar oud zijn, meer dan het huidige mondiale aantal van die groep. De Chinese gepensioneerden zullen één van de grootste bevolkingsgroepen ter wereld zijn. Een tweede probleem heeft te maken met de geslachtsverhouding. Gezien traditioneel de familie moet zorgen voor de ouderen, en 70 procent van de 65-plussers in China bij hun kinderen wonen, verkiezen jonge ouders een zoon. Want die kan instaan voor het levensonderhoud van de bejaarde ouders. Daarom heeft men nu
vk w Metena mei 2007
95
6. Vrijdag – Suzhou
een verhouding 100 meisjes tegenover 120 jongens. Men stelt dat er in China 50 à 70 miljoen vrijgezellen mannen zijn. Onder andere daardoor kampt men met een zwaar probleem van prostitutie. China zal massaal grootschalige vrouwelijke migratie moeten toelaten of veel jonge mannen zullen vertrekken. Daarom kijkt China uit op veel oude mensen en gefrustreerde jonge mannen.
Op de bouwwerf naast ons hotel in Shanghai is men de hele nacht actief gebleven. Om de haverklap werden we gewekt door het gedonder van heipalen. Het moet duidelijk vooruit… We staan opnieuw op onder een bewolkte hemel. Poëtisch zou je het misschien wel de “adem van de draak” kunnen noemen, maar ik noem het gewoonweg: smog. De afgelopen dagen hebben we, ondanks de hoge temperaturen, nog maar zelden de zon gezien. De industrialisatie eist duidelijk zijn tol. En als we buiten kijken, zien we niet die duizenden fietsers, riksja’s,… Koning auto heeft ze duidelijk verdrongen. Al lijkt het er tijdens een autorit wel op dat bestuurders nog altijd denken met een fiets in plaats van met een wagen rond te rijden. Verkeersregels zijn er duidelijk om overtreden te worden. Maar de Chinese cultuur op zich verandert. Het grote verschil met bijvoorbeeld de Indiërs is het feit dat India in het verleden altijd vreemde culturen heeft weten te assimileren en het beste overhoudt. De Chinezen nemen momenteel gewoonweg de “Westerse” cultuur over. De authenticiteit van de Chinese cultuur dreigt hierdoor verloren te gaan. Tai Chi wordt bij het ochtendgloren in de grote steden enkel nog door de ouderlingen beoefend. Jonge Chinezen beweren genoeg beweging te hebben in hun rush de trein, bus of metro te halen.
96
Op onze laatste dag in de oostelijke groeipool reizen we naar het ten noorden van Shanghai gelegen Suzhou waar Picanol een nieuwe vestiging bouwt. Dat gebeurt op een indrukwekkende industriezone die even groot is als een kwart van de provincie West-Vlaanderen (doorsnede van 40 kilometer). Het zicht is indrukwekkend. Brede wegen, spoorwegen, waterwegen en districten genaamd naar de dorpen die hier enkele jaren geleden plaats moesten ruimen voor de nieuwe industriezone. Overal rijzen nieuwe bedrijven bijna letterlijk uit de grond. Het aantal buitenlandse bedrijven is relatief beperkt. Picanol moest het oude gebouw terug aan vadertje Staat verkopen, die het doorverkocht om er een Carrefour-vestiging onderkomen te geven. De eigenlijke bouwwerkzaamheden op de nieuwe Picanol-site schieten vlot op. Al is “bouwen” in China niet zo evident. Per regio zijn er enorm veel lokale reglementen, die nog eens durven te verschillen van stadsdistrict tot stadsdistrict. Er werd dan ook een advocatenbureau onder de arm genomen om alles in goede banen te loodsen. Maar eens alle bouwvergunningen verleend, gaat alles vlot. Tussen de ondertekening van het contract en de start van de eerste onderaannemer gingen slechts twee weken voorbij. De arbeiders slapen en wonen op de werf. Ze brengen hun eigen werkgerief mee en trekken van opdracht naar opdracht. Ze gaan enkel naar huis (dikwijls honderden kilometers verder) tijdens de vakantieperio-
des. Als je de bouwvakkers met helm, maar dikwijls op sloffertjes, op de bamboe-stellingen ziet kruipen, hou je je hart vast. Maar er gebeuren weinig zware ongelukken. Deze Chinese arbeiders hebben een heel voorzichtige, aandachtige ingesteldheid. Als je bij ons geen lint rond een put spant, belandt er ongetwijfeld iemand in. Dit is hier het geval niet. Weefgetouwenfabrikant Picanol legde in 1979 voor het eerst contact met China. Na de oprichting van een service center in 1987 (Shanghai), volgde in 1994 een joint venture. De joint venture kwam er nadat een Chinese kopieerder van de Picanol-weefgetouwen zonder schroom contact opnam met het Ieperse moederbedrijf omdat hij wat problemen had met de kopies. Dat deed in Ieper onmiddellijk een belletje rinkelen en men plaatste een voet tussen de deur. Productie startte twee jaar later op. PST is ondertussen uitgegroeid tot een volwaardige dochter van Picanol met een Chinese manager, opgeleid in Ieper. De opdracht van de ex-pats blijft beperkt tot speciale projecten. In Suzhou worden de eenvoudigste modellen uit het Picanol-gamma gemaakt. Bovendien heeft Picanol met de opstart van deze productie-eenheid voor een groot stuk de verplaatsing van de markt gevolgd. Met het kopiëren heeft en zal een Europeaan het altijd moeilijk hebben. Want bij een Chinees ligt dit helemaal anders. Men kijkt op naar iemand die goed kan kopiëren.
vk w Metena mei 2007
97
7. Besluit
De reactie naar Westerlingen is eenvoudig: “Jullie mogen gerust ook kopiëren hoor.” Maar voor westerse bedrijven is het een echte plaag. Op een beurs telde de Picanol-delegatie op een bepaald ogenblik zelfs 28 kopies van hun GTX-model. De filosofie achter het kopiëren is ook anders dan pakweg de Japanse buren. De Japanners kopiëren en verbeteren, de Chinezen kopiëren en downsizen. Chinezen zijn in hun communicatie ook veel opener dan wij. Weddes, specificaties van contracten. Daar doen ze niet geheimzinnig over. Zelfs niet onder concurrenten. Deze open geest heeft wel enkele repercuties. Een Chinees kan er absoluut niet tegen dat hij gezichtsverlies lijdt. Daarom is contracten afsluiten, onderhandelen en compromissen sluiten verre van evident. Ook medewerkers evalueren valt omwille van dit aspect niet mee. In een mum van tijd weet iedereen (open communicatie) dat iemand een slechte evaluatie gekregen heeft. We verlaten ’s avonds Shanghai om nog een paar dagen met het historische China in Xian en Peking kennis te maken. En ook het vertrek uit deze metropool gebeurt in stijl. Vanuit Pudong nemen we de eerste en enige Magneetzweeftrein (Maglev) die commercieel wordt uitgebaat naar de internationale luchthaven. In minder dan 8 minuten leg je de 35 kilometer af. Een laatste, maar zeker bijblijvend, kippenvel-moment.
Na deze reis kwam ik met een aantal dubbele gevoelens naar België terug. Enerzijds was er de vreugde omwille van het feit eindelijk toch een deeltje van dat immense land gezien te hebben. Anderzijds was het een bevestiging van een aantal vermoedens die ik nopens het land koesterde. Mijn echtgenote Ann verbleef een jaar in China en had me wel voorbereid op de andere leefomstandigheden, de Chinese ingesteldheid en mentaliteit. De ideeën die ik had in verband met economische groei, dynamiek, gedrevenheid, deed ik voor de reis af als zijnde: “Het zal wel zijn… Het zal wel allemaal niet zo’n vaart lopen…” En inderdaad, sommige van die “vreesaanjagende” ideeën kon ik in een correctere, relativerende context plaatsen. Maar heel wat vermoedens werden spijtig genoeg ook voor een stuk versterkt. We maakten inderdaad kennis met een immense bouwwerf, een fenomenale groei, maar vooral met een enorme gedrevenheid. En vooral dat laatste maakt me wat ongemakkelijk. Terwijl ik om me heen, en niet enkel op beleidsvlak, maar ook breed maatschappelijk, een bepaalde vorm van gelatenheid en “laisser faire, laisser passer” mentaliteit waarneem, kent men in China maar
98
ook in andere landen (vb. India) een enorme dynamiek, een spirit van ondernemerschap die in de eerste plaats door de burgers zelf gedragen wordt. En dat mis ik in ons Belgenland. We moeten zeker niet gaan klagen en zeuren of het einde der tijden gaan aankondigen. We zullen niet overspoeld worden door de Chinezen, Indiërs of Maleisiërs. Maar het is wel de hoogste tijd dat iedereen beseft wat er niet enkel in China, maar globaal gezien gebeurt, wat op ons afkomt en dat er zonder aarzelen hierop geanticipeerd wordt. Europa is niet langer het centrum van de wereld en zal dat de komende decennia ook niet meer worden. Het is de hoogste tijd dat we ons beleid en onze economie richten op de opportuniteiten die deze nieuwe globale context met zich meebrengt. Zodat we elke kans op slagen behouden. Er is voor het Westen zeker een industriële toekomst weggelegd, want we hebben nog altijd sterke troeven: creativiteit, klantenservice… Deze troeven gecombineerd met een duidelijke visie en anticipatie op de veranderende wereldorde biedt ons ongetwijfeld een toekomst. Want de globalisering is, tot spijt van wie het benijdt, echt onomkeerbaar.
vk w Metena mei 2007
Ineengedoken tijger, voortsjokkende olifant? De opkomst van China en India in vergelijkend economisch perspectief Pranab Bardhan University of California in Berkeley
99
100
Synopsis
Pranab Bardhan vergelijkt in deze studie de opkomende Chinese en Indische economieën. Hij vindt het essentieel om de ongetwijfeld belangrijke verwezenlijkingen van beide landen niet te overdrijven. Zelf vindt hij de hype nopens de Indische economie prematuur. Terwijl in het Chinese geval het belang van flink wat factoren (o.a. politiek risico, zwakheid van de eigen private sector,…) onderschat zijn. Als de twee landen met elkaar vergeleken worden, blijkt dat de Chinese economie het stukken beter heeft gedaan dan de Indische; vooral op het vlak van de economische groei, de industrialisatie, de ontwikkeling van infrastructuur, onderwijs en gezondheidszorg. China daarentegen scoort veel minder goed op het vlak van financiële onderbouw. Zo is de Indische kapitaalmarkt veel robuster. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor de Indische private bedrijven, die krachtiger, competitiever en autonomer zijn dan de Chinese collega’s. De auteur gaat ook dieper in op de uitdaging waarvoor beide landen staan op het vlak van de tewerkstelling. Zowel China als India blijven heel arme landen. Van de 2,3 miljard inwoners in beide landen, leven 1,5 miljard mensen onder de inkomensgrens van twee dollar per dag. Er mag ook niet uit het oog worden verloren dat de terugdringing van de armoede in China hoofdzakelijk gebeurde voor de grote stap voorwaarts in de jaren ’90. Om die armoede verder te verdringen, zal er ook in India de komende jaren nood zijn aan arbeidsintensieve, laaggeschoolde arbeid. Bardhan benadrukt tenslotte dat zowel economische verandering en lange-termijn beleid nood hebben aan sterke collectieve beslissingskracht. Dieper liggende sociale en historische factoren spelen hier een cruciale rol. India heeft het op dit vlak moeilijker dan China omwille van de heterogene maatschappij. Maar dit pluralisme zorgde er daarentegen wel voor dat India veel beter in staat is om via politieke weg conflicten te managen. China staat dan ook veel meer blootgesteld aan een eventuele politieke omwenteling.
vk w Metena mei 2007
1. Inleiding
De opkomst van China en in mindere mate van India heeft de internationale economie opgeschud. De twee grootste landen ter wereld, samen goed voor twee vijfde van de wereldbevolking, zagen in de voorbije kwarteeuw hun inkomsten in een opmerkelijk tempo toenemen. Tussen de jaren zeventig van de 19 de eeuw en de jaren zeventig van de 20 ste eeuw liep India op het vlak van het inkomen per hoofd van de bevolking lichtjes voor op China, maar sindsdien is China India duidelijk voorbijgesneld. In de voorbije twee decennia haalde het per capita inkomen in India een groeivoet van bijna 4%, maar in China bedroeg hij minstens het dubbele. Zelfs als we rekening houden met een zekere overdrijving van de officiële Chinese groeicijfers, dan nog blijkt dat China in een veel sneller tempo groeit dan India. Journalisten hebben de economische hervormingen en de integratie van die grote economieën in de wereldeconomie in een hele reeks kleurrijke metaforen gegoten: het waren reuzen die uit hun ‘socialistische sluimering’ ontwaakten, ‘gekooide tijgers’ die zich ontdeden van hun ketens... Krantencolumnisten en mediawijsneuzen stuurden ademloze berichten uit Beijing en Bangalore over de nakende en onverbiddelijke concurrentie van die twee nieuwe whizzkids in onze zelfingenomen buurt op een ‘afgevlakt’, geglobaliseerd speelveld. Anderen waarschuwden voor de ernstige gevolgen als ‘drie miljard nieuwe kapitalisten’, grotendeels afkomstig uit China en India, de volgende fase van de globalisering gaan vormgeven . Het is belangrijk om de ongetwijfeld aanzienlijke verwezenlijkingen van die twee landen niet te overschatten. Die ‘reuzen’ zullen in de nabije toekomst nog heel wat valkuilen en wegversperringen moeten omzeilen als ze op lange termijn significante acteurs op het internationaal economisch toneel willen worden. Op dit ogenblik lijkt de hype rond de Indische economie op zijn minst Maddison, A. (2005). Growth and Interaction in the World Economy: Roots of Modernity. Washington DC, AEI Press. Zie bijvoorbeeld: Friedman, T.L. (2005). The World is Flat: A Brief History of the Twenty-first Century. New York, Farrar, Straus, and Giroux en Prestowitz, C. (2005). Three Billion New Capitalists: The Great Shift of Wealth and Power to the East. New York, Basic Books.
101
102
voorbarig, terwijl wat China betreft zowel de politieke risico’s die de economische stabiliteit bedreigen als de structurele zwakheden van de financiële en binnenlandse privé-sector serieus onderschat werden. Er liggen diepere sociale en historische oorzaken aan de basis van de onderscheiden bekwaamheid van India en China om problemen van collectieve aard op het vlak van langetermijninvesteringen op te lossen en om politieke conflicten te beheersen. Dergelijke kwesties zouden uiteindelijk wel eens de economische toekomst van de reuzen kunnen bepalen.
vk w Metena mei 2007
103
2. Miljarden nieuwe kapitalisten?
Zowel China als India zijn nog steeds verschrikkelijk arme landen. De enorme reserves aan goedkope arbeidskrachten kunnen, als ze behoorlijk opgeleid en in toom gehouden worden, gedurende een zekere tijd de industriële productie van India en China ondersteunen, maar de verwerpelijke armoede waarvan beide economieën zo doordrongen zijn, toont alleen maar aan hoe absurd de omschrijving ‘miljarden kapitalisten’ wel is. Het is ontnuchterend om uit berekeningen van de Wereldbank te moeten vaststellen dat van de 2,3 miljard mensen die in die twee landen wonen, bijna 1,5 miljard het moet doen met minder dan twee dollar per dag. De verheffing van miljoenen mensen uit de armoede was in China een gebeurtenis van historische betekenis. Maar, hoewel herhaalde beweringen in de internationale financiële pers de consensus voeden, als zou die verlichting van de armoede toe te schrijven zijn aan de globalisering, moet echter toch vastgesteld worden dat een groot deel van de achteruitgang van de armoede in China al plaatsgevonden had tegen het midden van de jaren tachtig, nog vóór de grote vorderingen geboekt werden op het gebied van buitenlandse handel en investeringen . Wanneer bovendien beide landen samengenomen worden, dan blijkt dat de terugloop van de armoede in China grotendeels werd tenietgedaan door de grote aanwas in absolute cijfers van Chen, S., Ravallion, M. (2004) How Have the World’s Poorest Fared since the Early 1980’s? World Bank Research Observer 19, nr. 2, pp 141-170.
het aantal armen in India. Het totale aantal mensen dat in die twee landen in armoede leven, verschilt niet veel van dat van twintig jaar geleden (tabel 1). Uit de armoedestatistieken blijkt duidelijk dat de Indiase armen er nog niet in geslaagd zijn om zich aan te passen aan de eisen van de modernisering en de globalisering. Vooralsnog is India een bescheiden medespeler in de wereldhandel: het draagt minder dan een percent bij tot de wereldexport en dat is bijzonder weinig vergeleken bij de zowat zeven percent die China realiseert. Op dit ogenblik maken aanzienlijke percentages kinderen de lagere of middelbare school niet af (meer nog in India dan in China). In de leeftijdscategorie van 18- tot 23-jarigen staat in India amper 7% ingeschreven in een instelling voor hoger onderwijs. In China ligt dat inschrijvingsniveau lichtjes hoger op 15%. Die enorme massa van relatief ongeschoolde mensen verheffen uit de armoede en uitzichtloze, slaafse arbeid en ze deel laten uitmaken van de miljarden ‘nieuwe kapitalisten’, zal alleszins een titanenwerk zijn, dat slechts na verschillende decennia zal kunnen voltooid worden. India heeft meer succes gekend dan China bij de export van software en diensten voor de verwerking van
104
1981 1987 Armoedegrens van 1 ,08 dollar per dag (Koopkrachtpariteit 1993)
2001
China
633,7
308,4
211,6
India
382,4
369,8
358,6
Armoedegrens van 2 ,15 dollar per dag (Koopkrachtpariteit 1993)
China
875,8
730,8
593,6
India
630,0
697,1
826,0
Tabel 1: Aantal mensen beneden de armoedegrens (in miljoenen)
bedrijfsgegevens die verband houden met informatietechnologie, maar die hele sector vertegenwoordigt minder dan een kwart van een procent van de totale Indische arbeidsmarkt. Naast die IT-diensten is India een succesvol concurrent in een aantal bekwaamheids- of kapitaalintensieve sectoren, zoals de farmaceutica en de biotechnologie, en recent zelfs in een aantal takken van de verwerkende nijverheid zoals de productie van lichte voertuigen en auto-onderdelen. Verscheidene redenen, die te maken hebben met beleid en infrastructuur, hebben ertoe geleid dat India er tot nog toe niet in geslaagd is om het soort van arbeidsintensieve industriële jobs te creëren die de economieën van China en Vietnam hebben getransformeerd. Zonder een massale uitbreiding van laaggeschoolde, arbeidsintensieve tewerkstelling in de industrie, zullen landen met een groot arbeidsoverschot zoals India de omstandigheden voor hun arme werknemers in de afzienbare toekomst niet kunnen verbeteren.
De verwerkende nijverheid draagt minder dan een vijfde bij tot het Indiase BBP, terwijl dat in China bijna de helft is. Aangezien de Indiase beroepsbevolking gemiddeld jonger is dan die van China, wordt vaak gezegd dat India in de komende twee of drie decennia beschikt over een ‘opportuniteitsvenster’, vooraleer de last van de steunverlening aan de ouderen de economie treft. Het is en blijft niettemin een moeizame taak om jobs te creëren voor de toevloed van jongeren op de arbeidsmarkt en in de voorbije paar decennia was het met het expansieritme van de werkgelegenheid in India maar pover gesteld. Zelfs in China, dat heden ten dage omschreven wordt als het atelier van de wereld, is slechts een vijfde van de beroepsbevolking tewerkgesteld in de verwerkende nijverheid, de mijnbouw en de bouw sa-
Ibidem
vk w Metena mei 2007
105
3. Infrastructuur, hard en zacht
men. In China gingen sinds het midden van de jaren negentig zelfs tientallen miljoenen banen verloren in de verwerkende nijverheid. Bijna de helft van de actieve bevolking in China is nog altijd werkzaam in de landbouw, tegenover zestig percent in India. De landbouwproductiviteit, gemeten per hectare, stagneert in beide landen en de vraag waar en hoe die honderden miljoenen plattelandsbewoners kunnen opgeslorpt worden zal in de nabije toekomst moeten beantwoord worden. In China schat het centraal planbureau dat, zelfs bij het huidige hoge groeitempo, het land in 2006 slechts jobs zal kunnen bieden aan amper 11 van de 25 miljoen stedelijke werklozen en nieuwkomers op de stedelijke arbeidsmarkt. Het probleem zal waarschijnlijk nog acuter rijzen voor India omdat verwacht wordt dat tegen het midden van de eeuw India 220 miljoen arbeiders meer zal tellen dan China.
Voorlopig, in 2004 meer bepaald, bedraagt het aandeel van China in de wereldwijde toegevoegde waarde van de verwerkende nijverheid minder dan 9%, vergeleken bij 21% voor Japan en 24% voor de Verenigde Staten. Banister, J. (2005). Manufacturing Employment in China. Monthly Labor Review, july, pp 11-29. In India bedraagt de overeenstemmende fractie van de beroepsbevolking ongeveer een zevende.
Een belangrijke factor van onderscheid in het vermogen van China en India om hun massa’s om te vormen tot ‘nieuwe kapitalisten’ is de uitbouw en de instandhouding van infrastructuur en dan meer bepaald vier specifieke vormen van infrastructuur: fysieke, sociale, regelgevende en financiële. Wat de ontwikkeling van de fysieke infrastructuur betreft, wordt algemeen aanvaard dat de investeringen in de Chinese fysieke infrastructuur tijdens de voorbije twee decennia gewoon fenomenaal zijn geweest, zeker in vergelijking met de ontwikkeling van soortgelijke infrastructuur in India. De kostprijs van drijfkracht voor de verwerkende industrie ligt naar verluidt 35% hoger in India dan in China. Een recente studie van de accountancy KPMG bracht aan het licht dat, ten gevolge van de uiteenlopende ontwikkeling van de elektriciteitsnetten, een bedrijf in India zich ruwweg mag verwachten aan 17 belangrijke stroomuitvallen per maand, in China ligt dat aantal eerder in de buurt van 5. De commerciële vrachttarieven van de spoorwegen, die in India de last moeten torsen van de gekruiste subsidiëring van de tarieven voor reizigers, liggen daar veel hoger dan in China. Zelfs het aantal telefoonabonnementen is in China zes keer groter dan in India en de internetabonnees zijn er vier keer talrijker. Hoewel er de jongste jaren opmerkelijke verbeteringen konden vastgesteld worden aan de wegen in India, de burgerluchtvaart, de havens en de telecommunicatie,
106
blijven de elektriciteitssector, de spoorwegen en de ontwikkeling van de irrigatie nog altijd de prijs betalen van populistisch beleid, dat buitenlandse investeringen in dergelijke projecten afschrikt. Op het gebied van sociale infrastructuur, meer bepaald onderwijs en gezondheidszorg, ligt China nu al enkele decennia lang ver voorop op India. De geletterdheid onder de volwassen Chinezen is veel hoger dan in India en de Chinese leraar-leerlingverhouding is eveneens veel gunstiger. In de basisgezondheidszorg bedraagt de kindersterfte in China slechts de helft van die in India. Van alle Indiase kinderen jonger dan vijf, lijden liefst 47% aan ondergewicht, vergeleken bij 10% in China. Hoewel geen van beide landen het goed doet in vergelijking met de ontwikkelde wereld, zijn er in China toch drie keer meer artsen per duizend inwoners dan in India. Volgens schattingen voor 1998 van de WHO is de last van besmettelijke en parasitaire ziekten (gemeten aan de per capita DALY-maatstaf = disability-adjusted life years) zeven keer zwaarder in India dan in China. Zowel in China als in India draagt de regelgevende infrastructuur een erfenis mee van logge en corrupte bureaucratie. Ondanks het bestaan van een meer uit-
gewerkt en omvattend systeem van eigendomsrechten en contractuele wetgeving in India, loopt India op het vlak van praktische uitvoering en effectieve handhaving toch achterop op China. Wat de reglementering van de arbeidsmarkt betreft, is de Chinese arbeidsmarkt flexibeler dan de Indiase, vooral dan als het gaat om het aanwerven en ontslaan van werknemers van grote fabrieken. Tientallen miljoenen werknemers werden in de Chinese staatsondernemingen ontslagen met een snelheid (naar verluidt zouden er tussen 1995 en 1999 twintig miljoen afgedankt zijn) die gewoonweg adembenemend is en in India politiek gewoon ondenkbaar zou zijn. Op het domein van de financiën zijn de rollen echter omgekeerd. Terwijl de financiële voorraad van China in termen van BBP veel hoger is dan die van India, wat een veel hogere spaarquote weerspiegelt, is de kostprijs van het geld er ook aanzienlijk lager dan in India. Het is evenwel op het gebied van operationele efficiëntie dat de Indische financiële infrastructuur die van zijn buur overtreft. Hoewel de overheid in beide landen de financiële sector domineert, zijn de Chinese banken toch meer gebonden aan beslissingen die op het niveau van de partijpolitiek getroffen worden. Handel met voorkennis en financiële schandalen tieren welig in beide landen, maar Ibidem. Bekijk deze schatting na aanpassing voor statistische anomalieën in de officiële statistieken.
vk w Metena mei 2007
107
4. Groeipatronen
toch is de Indische aandelenmarkt nu veel gezonder, beter gemanaged en veel minder ten prooi aan bemoeienissen van de overheid dan haar Chinese tegenhanger. De Indiase bedrijfswereld biedt meer mogelijkheden voor binnenlands privé-ondernemerschap en in de voorbije jaren heeft hij ook privé-bedrijven voortgebracht die een meer dynamische rol spelen in de wereldwijde innovatieketen. De top 100 van Indische ondernemingen getuigt van de levendigheid en de concurrentiële herstructurering van de Indische privé-sector in de voorbije jaren. Minstens de helft van de bedrijven die op de lijst voorkomen, bestonden niet eens in 1991. De openbare sector vertegenwoordigt nog steeds 38% van het BBP in China, terwijl dat in India ongeveer 24% is. Dat China meer buitenlandse investeringen aantrekt kan wellicht deels toegeschreven worden aan zijn zwakkere binnenlandse kapitaalmarkt, nog afgezien van de eerder vermelde verschillen in fysieke, sociale en regelgevende infrastructuur.
Vaak wordt beweerd dat China binnen het OostAziatisch groeipatroon van het recente verleden valt, waarin een hoge spaarquote het mogelijk maakte om grote investeringsbedragen in de groeimachine te gieten, zonder dat daar noodzakelijkerwijs technische vooruitgang uit voortkwam. Een dergelijke omschrijving van de Oost-Aziatische groei is vrij misleidend. Als de import van nieuwe kapitaalgoederen nieuwe technologie omvat, dan is het moeilijk om de effecten, enerzijds van de accumulatie van kapitaal en anderzijds van de technische vooruitgang, te ontwarren. Bovendien is dit niet iets specifieks voor Oost-Azië omdat bijna alle landen een soortgelijk patroon vertonen in de beginfase van de industrialisering. Meer bepaald in het geval van China toont de ontleding van de economische groei aan dat zowat een vijfde van de totale groei van de productie tussen 1975 en 2000 kan toegeschreven worden aan technische vooruitgang. De fiscale decentralisatie liet lokale besturen toe om een groot deel van de winsten die in de zogenaamde ‘township and village enterprises’ (TVE’s) gemaakt wer-
Jun, Z. (2003). Investment, Investment Efficiency, and Economic Growth in China. Journal of Asian Economics, 14, pp 713-734; Y. Wang, Y., Yao, Y. (2003). Sources of China’s Economic Growth, 1952-1999: Incorporating Human Capital Accumulation. China Economic Review, 14, pp 32-52; Y. Wu, Y. (2003). Has Productivity Contributed to China’s Growth? Pacific Economic Review, 8, nr. 1, pp 15-30.
108
den te behouden, wat een aanzienlijke stimulans betekende voor hun verdere ontwikkeling. Verspreide aanwijzingen op micro-economisch niveau lijken te wijzen op een meer verkwistende aanwending van kapitaal, brandstof en andere productiemiddelen in China dan in India. Business Week heeft een analyse gepubliceerd die aantoont dat de Indiase ondernemingen over het algemeen hun Chinese tegenhangers de loef afsteken op het vlak van het rendement op geïnvesteerd kapitaal. Op aggregatieniveau wordt de efficiëntie waarmee investeringen werden gebruikt vaak (zij het ruw) gemeten aan de hand van de kapitaalcoëfficiënt (Incremental Capital Output Ratio - ICOR), een maatstaf waarbij de doelmatigheid van de investeringen wordt beoordeeld door de investeringsquote te vergelijken met het groeipercentage van het BBP. Op dit ogenblik bedraagt die ratio voor China vier tegen één. Terwijl die van India neerkomt op drie tegen één. De doeltreffendheid van de investeringen ligt iets hoger in India, maar tegelijk wijkt het Chinese peil niet af van dat van de meeste ontwikkelingslanden. Er bestaan trouwens
aanwijzingen dat er zich in grote delen van de periode 1978-2000 een opwaartse tendens heeft voorgedaan van de efficiëntie in China, wat voor een groot deel de opkomst van industrialisering op het platteland van dat land weerspiegelt. Alvast een factor die naar verluidt een invloed heeft gehad op het opmerkelijk tempo van de industrialisering van het Chinese platteland tijdens die periode, is de uitgebreide decentralisatie die een onderdeel was van de hervorming van het bestuur. De fiscale decentralisatie liet lokale besturen toe om een groot deel van de winsten die in de zogenaamde ‘township and village enterprises’ (TVE’s) gemaakt werden te behouden, wat een aanzienlijke stimulans betekende voor hun verdere ontwikkeling. De concurrentie voor het verkrijgen van mobiele middelen tussen de lokale overheidsondernemingen leidde tot grotere efficiëntie. Zowel China (sinds het begin van de jaren tachtig) als India (sinds het begin van de jaren negentig) hebben een intensieve decentralisatie doorgevoerd, maar dat gebeurde in de twee landen op compleet verschillende wijze.
Qian, Y., Roland, G. (1998). Federalism and the Soft Budget Constraint. American Economic Review, 88, nr. 5, pp 1143-1162.
vk w Metena mei 2007
In India nam het de vorm aan van regelmatige verkiezingen op lokaal vlak, maar tot nu toe werd weinig echte bevoegdheid en vermogen om de inkomsten te verhogen overgedragen naar lokale overheden10. De rol van de verkozen ambtenaren in de dorpen en districten komt in grote delen van het land grotendeels neer op het aanwijzen van begunstigden van projecten (zoals tewerkstellings- of kredietverleningsprogramma’s) die van bovenaf gefinancierd worden. In vele Staten werden door gekonkelfoes van machtige lokale figuren en overheidsbureaucraten de middelen die voor de armen bestemd waren, afgeleid naar groepen waarvoor die middelen niet bedoeld waren. In China hadden de partijfunctionarissen op het lokale vlak tot voor kort een vrij grote reële macht en beschikten ze over een deel van de lokale inkomsten, wat hen motiveerde om een leidinggevende rol te spelen in de ontwikkeling van het plaatselijke bedrijfsleven, vooral in de kustgebieden11. In tegenstelling tot wat er rond de Chinese TVE’s gebeurde, stond de ontwikkeling van het 10 Ministry of Rural Development (2001). Report of Working Group on Decentralized Planning and Panchayat Raj Institutions. New Delhi, Government of lndia; Chaudhuri, S. What Difference Does a Constitutional Amendment Make? The 1994 Panchayat Raj Act and the Attempt to Revitalize Rural Local Govemment in India, in Bardhan, P., Mookherjee, D., eds. (te verschijnen). Decentralization to Local Governments in Developing Countries: A Comparative Perspective, Cambridge, Massachusetts: MIT Press. 11 Bij dorpsverkiezingen worden af en toe leiders verkozen die niet tot de Partij behoren, maar die blijken doorgaans minder efficiënt te werken als hun agenda verschilt van die van de Partij.
109
lokale bedrijfsleven in India gewoonlijk niet bovenaan de agenda van de plaatselijke besturen12. Sinds het midden van de jaren negentig bleven door de fiscale hervormingen en de centralisering in China heel wat regio’s, vooral in het binnenland, verstoken van fondsen voor essentiële sociale diensten.
12 Er zijn een aantal uitzonderingen in Kerala. Neem bijvoorbeeld de gemeente Manjeri in het relatief achtergebleven district Malappuram in NoordKerala. In samenwerking met een aantal sociale groepen en bankiers zijn de plaatselijke autoriteiten er daar in geslaagd om de gemeente om te vormen tot een bloeiend centrum voor de productie van kousen en ondergoed, nadat eerst de nodige vaardigheden ontwikkeld werden op lokaal vlak en de noodzakelijke financiering bij elkaar gehaald werd.
110
5. “De politiek neemt het heft in handen”?
Het is in brede kringen opgevallen dat het Chinese leiderschap in het economisch hervormingsproces vaak in staat geweest is om stoutmoedige beslissingen te treffen en die ook relatief snel door te voeren. Dat in tegenstelling tot India, waar het proces haperend en aarzelend verliep. Dat wordt doorgaans toegeschreven aan de politieke verschillen tussen de twee landen en er valt voor die redenering wel wat te zeggen. Zo heeft de koortsachtige bouwboom in China bijvoorbeeld snel gezorgd voor snelwegen en dammen op land dat tot dan bewoond of milieugevoelig was, terwijl dergelijke projecten in India zouden geleid hebben tot massale agitatie en netelige politieke onderhandelingen waarvan het resultaat hoogstens laattijdig en onzeker kon zijn. In India bepalen de nood aan politieke mobilisering en electorale cycli vaak een eerder korte politieke beslissingseinder en halen kortlopende populistische compromissen met luidruchtige belangengroepen veelal de bovenhand op langlopende beleidsverbintenissen. Het beperkt vermogen van het politiek systeem in India om de korte-termijnkosten van hervormingen op lange termijn te dragen, toont aan hoe moeilijk het is om de problemen van collectieve actie in India op te lossen, ondanks de mogelijke voordelen van hervormingen op de lange termijn.
Maar de superieure bekwaamheid van de Chinezen om problemen van collectieve actie op te lossen en moeilijke beslissingen te treffen, is niet enkel een kwestie van voortvarend autoritarisme tegenover trage democratische processen. Autoritarisme is noodzakelijk noch voldoende voor een geloofwaardig engagement ten voordele van een langetermijnbeleid. Dat het niet voldoende is, wordt overduidelijk aangetoond door de talrijke Afrikaanse dictators die met wispelturige beslissingen heersen over zwakke staten. Dat het niet noodzakelijk is, blijkt duidelijk uit voorbeelden uit de naoorlogse geschiedenis van de Scandinavische of Japanse democratieën, waarin heel wat gecoördineerde macro-economische aanpassingen weerstonden aan de kortlopende politieke druk die ze had kunnen verhinderen. Er is inderdaad meer aan de hand dan het louter formeel patroon van het politieke regime en sommige van die factoren kunnen tegelijk een invloed uitoefenen op de aard van collectieve actie op het vlak van het management van de economie en het patroon van het politiek regime in een land. De economisch- en politiek-wetenschappelijke literatuur aangaande collectieve actie suggereert dat sociale verscheidenheid en economische ongelijkheid doorgaans een negatief effect hebben op de coördinatie en
vk w Metena mei 2007
Platteland CHINA 1995 0,33 2002 0,39
111
Stad 0,52 0,47
INDIA 1991 0,62 0,68 2002 0,63 0,66
Tabel 2: Gini-coëfficiënten van de ongelijke verdeling van de rijkdommen tijdens de jaren negentig (schaal 0-1).
de samenwerking in gevallen van collectieve actie13. Dat heeft een invloed op de vergelijking India-China, zowel op het micro- als op het aggregaatniveau, net zoals de betere coördinatiebekwaamheid van de Scandinaviërs en de Japanners kan gekoppeld worden aan hun opmerkelijke sociale homogeniteit en economische gelijkheid. Op etnisch, taalkundig en religieus gebied is de Chinese samenleving veel minder heterogeen dan de Indiase maatschappij. Sinds de revolutie werd de Chinese economie zowel op het platteland als in de steden gekenmerkt door een veel geringere inkomens- en eigendomsongelijkheid, zeker als dat vergeleken wordt met de Indiase ongelijkheid in de verdeling van de rijkdommen. Zelfs als tijdens de voorbije kwarteeuw de ongelijkheid in China scherp toegenomen is, wijst alles erop dat het peil van bezitsongelijkheid zelfs nu waarschijnlijk niet hoger is dan dat in India14. Die betrekkelijke sociale en economische homo13 Voor een overzicht van de literatuur ter zake, zie Baland, M., Platteau, J.P. (2003). Institutions and the Efficient Management of Environmental Resources, in K-G. Maler, K_G., Vincent, J.R., eds. (2003). Handbook of Environmental Economics. Amsterdam: Elsevier. 14 Hoewel er aanwijzingen bestaan voor een ommekeer in de toename van de inkomensongelijkheid tussen de stedelijke en de plattelandsgebieden in China sinds 1995, blijft de ongelijkheid dorp-stad toenemen.
geniteit gedurende verscheidene decennia heeft in China een geconcerteerde actie over de langetermijnpolitiek bevorderd en het ook makkelijker gemaakt om bij een brede waaier van sociale groepen steun te krijgen voor de noodzakelijke offers op korte termijn. Meer bepaald werden de ontwrichting en de ontberingen die veroorzaakt werden door de herstructurering van de binnenlandse economie, die plaatsvond terwijl de koude wind van de internationale concurrentie over ondernemingen en activiteiten waaide die decennialang gekoesterd werden onder toezicht van de partij, redelijk draagbaar gemaakt door het feit dat China beschikte over een soort van minimaal landelijk veiligheidsnet. Dat kwam grotendeels tot stand door de egalitaire verdeling van de rechten om land te ontginnen die volgde op de decollectivisering van 197815 . In de meeste delen van India genieten de armen op het platteland niet van een dergelijk veiligheidsnet. Tabel 2 toont aan dat de verdeling van de rijkdom-
15 Khan, A.R., (2004). Growth, Inequality and Poverty in China: A Comparative Study of the Experience in the Periods Before and After the Asian Crisis. Issues in Employment and Poverty Discussion Paper, 15, Genève, ILO. Zelfs na een aantal herbestemmingen van grondeigendommen, kunnen we uit Kahn’s werk afleiden dat de Gini-coëfficiënt van ongelijkheid voor de grondeigendom per hoofd van de bevolking zowel in 1998 als in 2002 rond 0,49 schommelde in China. De cijfers van de Land Holdings Survey van 2001 in India zijn nog niet beschikbaar, maar reeds in 1991 bedroeg de Ginicoëfficiënt van ongelijkheid voor de grondeigendom er ongeveer 0,64.
112
men in India veel ongelijker was dan in China16. Daarbij komt dat de scherpere scholingsongelijkheid binnen de Indiase bevolking het moeilijker maakt om schokken op de industriële arbeidsmarkt op te vangen. Het resultaat is dat de weerstand tegen het concurrentieel proces dat voortvloeit uit de hervorming van de markt in India ook veel hardnekkiger is. Maar als het gaat over de bekwaamheid om conflicten politiek te managen, loopt China ver achterop op India. Ik was in Beijing op de dag dat het Tienanmen-bloedbad plaatsvond en ik had het plein enkele dagen tevoren nog bezocht. De omvang van de demonstratie die ik daar vaststelde, was iets wat in India autoriteiten in verschillende delen van het land elke week routinematig meemaken. Omvangrijke maatschappijen brengen heel wat soorten conflict voort en een uiterst heterogene samenleving als die van India, met haar talrijke economische en sociale ongelijkheden, wordt bijna voortdurend geconfronteerd met de ene of de andere beroering of onenigheid. Het is evenwel opmerkelijk dat het politiek systeem in India er in de voorbije halve eeuw of zo in geslaagd is om de branden te blussen en heel wat conflicten in te dijken, te beginnen bij de taalrellen van de jaren vijftig en de
16 Li, S., Wei, Z., Jing, S. (2005). Inequality of Wealth Distribution of Chinese People: An Empirical Analysis of its Cause. FED Working Paper, nr. 65, Beijing, China Center of Economic Research, Peking University.
gewapende opstanden van militante boeren of regionale separatisten, tot de opflakkeringen van geweld tussen kasten of gemeenschappen die tot op de dag van vandaag sporadisch voorkomen17. In weerwil van de vele sombere voorspellingen dat de staat dreigt uit elkaar te vallen, heeft het systeem in grote lijnen de conflicten kunnen beheersen, in menig opzicht zelfs beter dan het een veel minder heterogeen en minder verarmd Europa gevaren is in de voorbije tweehonderd jaar. Als het gaat over de bekwaamheid om conflicten politiek te managen, loopt China ver achterop op India. Eeuwenlang gaven de Chinese cultuur en taal, noch de politieke en historiografische traditie, veel uitzicht op pluralisme en diversiteit. De centraliserende, autoritaire Communistische Partij heeft die traditie voortgezet. In zijn provocerend boek analyseert Jenner de link tussen de ‘geschiedenis van de tirannie’ en de ‘tirannie van de geschiedenis’ en hij beschrijft erin één van de meest fundamentele beginselen van de Chinese beschaving, namelijk dat “eenvormigheid inherent wenselijk is, dat conflict slecht is, dat er slechts één imperium zou mogen zijn, één cultuur, één schrift en... één traditie” en dat “al wat lokaal en afwijkend is (door de hogere cultuur) be17 Kasjmir en het Noordoosten zijn echter twee gebieden waar de Indiase staat herhaaldelijk gefaald heeft op het vlak van inschikkelijkheid en beheersing.
vk w Metena mei 2007
handeld wordt als een afwijking” 18. Voortvloeiend uit die traditie, bestaat er in China een duidelijke bekommernis voor orde en stabiliteit, evenals een gezwinde bereidheid om dissidente bewegingen en lokale pogingen tot meer autonomie te brandmerken als opruiend. Het is dan ook in die context dat er voor de toekomst van China een aantal donkere wolken aan de horizon verschijnen. Niet alleen heeft het tempo van de economische groei gezorgd voor heel wat ongelijkheid, jobverlies en ontheemding, maar de kuststreken van China nemen ook een aanzienlijke voorsprong op de provincies in het binnenland. Wie achterblijft, zal dan ook beslist weerspannig worden, vooral omdat de fiscale reorganisatie ertoe geleid heeft dat de achterblijvende regio’s aanzienlijke besnoeiingen in de gemeenschapsdiensten in de koop moeten nemen. De strenge budgettaire beperkingen dwingen er de achterblijvers dikwijls toe om hun eigen boontjes te
18 Jenner, W.J.F. (1992). The Tyranny of History: the Roots of China’s Crisis. Londen: Penguin Press.
113
doppen19. Dat heeft plaatselijke ambtenaren ertoe gebracht om arbitraire taksen te heffen op de landbouwers. Daarenboven zijn heel wat plattelandsbewoners verbolgen over de corruptie van de ambtenaren en de steeds vaker voorkomende onteigeningen van land ten voordele van meer winstgevende stedelijke of industriële aanwendingen. Neem daarbij nog het toenemend aantal gevallen van industriële dumping die rivieren en gronden vergiftigt en de grote aantallen werknemers die afgedankt werden door falende staatsbedrijven in de provincies van de zogenaamde ‘roestgordel’, en u hebt alle ingrediënten voor een toekomstige explosieve situatie. Uit politiestatistieken blijkt nu al dat het aantal gevallen van sociale onrust meer dan verzevenvoudigd is in de voorbije tien jaar, al blijven de meeste van die incidenten vooralsnog grotendeels lokaal.
19 Jin, H., Qian, Y., Weingast, B.R. (te verschijnen) Regional Decentralisation and Fiscal Incentives: Federalism, Chinese Style. Journal of Public Economics. Deze econometrische schatting op basis van panelgegevens uit 29 provincies in China geeft aan dat de centrale overheid in de periode 19701979 ongeveer 83% van alle provinciale meerinkomsten aftapte, terwijl dat percentage in de periode 1982-1991 door de invoering van het ‘systeem van fiscale overeenkomsten’ (caizheng chengbao zhi) spectaculair terugviel op zowat 25%, waardoor het vermogen van de regering om transfers uit te voeren van provincies met een hoog inkomen naar provincies met lage inkomsten navenant afnam. Sinds de belastinghervorming van 1994 zijn de transfers naar achterblijvende provincies evenwel aanzienlijk gestegen, maar in relatieve termen blijven ze toch teruglopen.
114
Uiteraard poogt het Chinese leiderschap die problemen glad te strijken met campagnes en oproepen, waarbij nationalisme in snel tempo het socialisme aan het vervangen is als het noodzakelijke sociale bindmiddel. Te dien einde hebben de Chinese leiders de uitkeringen voor afgedankte werknemers verhoogd, zijn ze begonnen met de fiscale overdracht naar achtergebleven regio’s, hebben ze inspanningen gedaan om de luchtvervuiling in te dijken en hebben ze ernaar gestreefd om de ongelijkheid bevorderende effecten van subsidies en belastingen te minimaliseren 20. De Partij is ook bezig met een aantal van haar controles langzaam en gefaseerd te verslappen. Sommigen voeren daarbij aan dat in vele opzichten het China van de voorbije decennia in feite in de voetstappen getreden is van Taiwan, waar er eveneens een hoogst gedisciplineerde en autoritaire partij de macht in handen had, namelijk de Kuomintang, die aan het hoofd stond van een kapitalistische transformatie, waarbij partijcomités een belangrijke rol speelden in het economisch toezicht op de ondernemingen. Het beschikte bovendien
20
De landbouwtaksen en -heffingen moeten overal in het land afgeschaft zijn tegen 2006.
ook over een zeer grote overheidssector en in plaats van een drastische en grootscheepse privatisering van die sector door te voeren, kreeg de niet-overheidssector (vaak kleine bedrijven) de kans om te groeien en geleidelijk de openbare sector te overschaduwen. Naarmate de economie dankzij de hoge groei op kruissnelheid kwam, begon de gedijende middenklasse politieke en burgerrechten te eisen. Die kregen ze ook geleidelijk en dat leidde in de voorbije jaren tot de volwaardige democratisering van Taiwan. Dat overgangsproces zal echter waarschijnlijk niet zo soepel verlopen op het Chinese vasteland. De bekommernis van de autoriteiten voor orde, stabiliteit en het machtsmonopolie van de Partij, zou er kunnen toe leiden dat ze overreageren op moeilijke politieke, economische of andere situaties met soms catastrofale gevolgen. Anderen voorspellen dat, zelfs als het China lukt om een zachte landing uit te voeren naar een of andere vorm van quasi-democratie, dat er een zal zijn van het corrupte oligarchische type onder een dominerende partij, zoals in Mexico decennialang het geval was onder de PRI.
vk w Metena mei 2007
115
6. Blik op de toekomst
Zowel China als India hebben in de voorbije kwarteeuw een merkwaardige economische vooruitgang geboekt, maar allebei kampen ze met zware structurele en institutionele problemen die hen nog vele jaren een blok aan het been zullen zijn. De verhalen dat hun economische macht jobs en inkomsten zou afsnoepen van de rest van de wereld zijn vaak schromelijk overdreven. Dergelijke overdrijvingen zijn alleen maar koren op de molen van de protectionistische lobby’s in andere landen en klinken als muziek in de oren van de ultranationalisten die zich zowel in China als in India aan het profileren zijn. Wanneer we de beide landen met elkaar vergelijken, dan merken we dat China alles bij elkaar beter heeft gepresteerd dan India, vooral op het gebied van economische groei en industrialisering en bij de ontwikkeling van fysieke en sociale infrastructuur. Aan de andere kant is de financiële infrastructuur van China dan weer zwakker. Hoewel de staat in beide landen de banksector domineert, is de Indische kapitaalmarkt veel levendiger, met een veel actievere aandelenmarkt en innovatieve privébanken die de hele sector van de financiële dienstverlening stimuleren. Dat weerspiegelt tegelijkertijd het feit dat het binnenlands privé-ondernemerschap in India zo-
wel in de industrie als in de diensten meer robuust, concurrentieel en autonoom is. De Chinese regering, die een groot deel van de niet-landbouweconomie rechtstreeks beheerst, biedt echter firma’s in de privé-sector weinig toegang tot financiering of nieuwe markten. Sommigen hebben aangevoerd dat het beleid van de regering vriendelijker is voor buitenlandse ondernemingen dan voor binnenlandse privé-bedrijven, ervan uitgaand dat het voor de Partij, die de teugels stevig in handen wil houden, gemakkelijker is om buitenlandse ondernemingen te controleren in plaats van een oogje te moeten houden op zelfstandige binnenlandse kapitalisten 21. Hierdoor wordt natuurlijk de oude ‘afhankelijkheidtheorie’ uit de ontwikkelingssociologie op zijn kop gezet. Die wil namelijk dat een overwicht aan buitenlands kapitaal de kapitaalpositie van de staat en de binnenlandse economie uitholt. Het zal interessant zijn om te zien hoelang dat specifiek onevenwicht in de relatie van de staat tot het binnen- en buitenlands kapitaal zal aanhouden, vooral nu ondernemers en bedrijfsleiders binnen de Partij aan kracht winnen. Het zal eveneens interessant zijn om na te gaan in hoeverre het regime het smalle pad tussen politiek en economisch nationalisme zal kunnen blijven bewandelen, waarbij het bijvoorbeeld enerzijds frequent de anti-Japanse gevoelens onder de burgers aanwakkert 21
Huang, Y. (2003). Selling China: Foreign Direct Investment During the Reform Era. New York/ Cambridge University Press.
116
en anderzijds de op dit ogenblik aanzienlijke Japanse investeringen in China aanmoedigt. Zowel China als India zullen te maken krijgen met het enorme probleem om voldoende jobs te vinden voor hun arbeiders, waarvan de meesten op dit ogenblik in de landbouw werken. Terzelfdertijd zullen ze het tekort aan talent moeten aanpakken waarmee ze weldra zullen geconfronteerd worden ten gevolge van bottlenecks in het onderwijs, vooral dan voor de meer hoogwaardige niet-landbouwjobs. Verder zullen ze ook de onthutsende gevolgen voor het milieu van de snelle industriële groei moeten aanpakken. De verhouding van de emissies tot het BBP is erg groot in beide landen, wat erop wijst dat er nog aanzienlijke mogelijkheden zijn voor de toepassing van betere uitstootbeperkende technologieën (internationale technische en financiële bijstand zal daarbij zowel de hulpverlener als de begunstigde ten goede komen) en voor de beperking van het verkwistend consumptiepatroon van de opkomende middenklasse. De jongere bevolking van India zal de groeivoet van het land een demografische oppepper bezorgen, zelfs nadat die in China afgenomen is, op voorwaarde dat India jobs kan vinden voor de jongeren. Het demografisch schandaal van het enorme onevenwicht tussen mannen en vrouwen in China (en het noordwesten van India) kan zware sociale gevolgen met zich brengen. In beide landen worden regelmatig grote aantallen arme mensen verplaatst
voor grootscheepse infrastructuurprojecten (bijvoorbeeld wegen, dammen en industrieterreinen). Tot nog toe heeft de Chinese overheid zich veel arroganter opgesteld bij de behandeling van die ontheemden. Ook de Indiase staat van dienst is in dat verband niet vlekkeloos, maar daar heerste ten minste meer politieke gevoeligheid en was er ruimte voor protest en occasionele herstellende maatregel. In dit essay heb ik getracht om te peilen naar de contrasterende prestaties van die twee uitgestrekte landen en gepoogd om een aantal brede speculatieve hypotheses naar voor te schuiven. Economische hervormingen en het engagement om een beleid op lange termijn te voeren vereisen moeilijke collectieve beslissingen en collectieve follow-upacties en ik heb gepoogd om te schetsen hoe moeilijk het is voor India om die beslissingen en acties door te voeren in zijn meer heterogene maatschappij en binnen zijn door conflicten geteisterd politiek bestel. Maar de heterogeniteit en het pluralisme in India hebben ook de basis gelegd voor de bekwaamheid om conflicten politiek beter te beheersen. Ik ben niet zeker of het allesomvattende, homogeniserende, bureaucratische staatsapparaat in China die bekwaamheid al verworven heeft. In elk geval zal de toename van conflicten, ongelijkheden en spanningen, die onvermijdelijk zijn in een snel groeiende en internationaal geïntegreerde economie, in de komende jaren alleen maar een steeds meer bedreven
vk w Metena mei 2007
politiek management vergen. China mag dan alles bij elkaar een sterkere economie hebben dan India en beschikken over meer middelen om plaatselijke grieven te sussen, heel wat mensen geloven dat het ook kwetsbaarder is voor schokken zoals politieke onlusten (die mogelijk zullen gevoed worden door de toenemende ongelijkheid tussen de stad en het platteland, het wantrouwen ten opzichte van de plaatselijke dorpsambtenaren, corrupte acquisities van gronden, de vergiftiging van het milieu of de ene of de andere crisis op het vlak van de volksgezondheid). Wanneer ze geconfronteerd wordt met dergelijke schokken, heeft de Chinese overheid de neiging om op een aanmatigende wijze te overreageren en om informatie achter te houden, wat het probleem alleen maar nodeloos verergert. Dat potentieel probleem wordt verder verzwaard door het relatieve gebrek aan uitlaatkleppen die de bevolking de mogelijkheid zouden kunnen bieden om stoom af te laten. Ik heb in deze verhandeling ook willen aanvoeren dat, om de wortels van dat alles te kunnen terugvinden, er moet gekeken worden naar diepere sociale en historische krachten in plaats van gewoon te verwijzen naar een algemene vergelijking van een autoritair en een democratisch politiek regime, wat evenwel schering en inslag is in de vergelijkende studies van China en India.
117
118
Referenties bij tekst van Pranab Bardhan
Baland, J.-M., J.P. Platteau. (2003). Institutions and the Efficient Management of Environmental Resources, in Maler, K-G., Vincent, J.R., eds. (2003). Handbook of Environmental Economics. Amsterdam: Elsevier. Banister, J. (2005). Manufacturing Employment in China. Monthly Labor Review ,juli, pp 11-29. Bardhan, P. (1984). The Political Economy of Development in India. New Delhi: Oxford University Press. Chaudhuri, S. What Difference Does a Constitutional Amendment Make? The 1994 Panchayat Raj Act and the Attempt to Revitalize Rural Local Government in India. In: Bardhan, P., Mookherjee, D., eds. (te verschijnen). Decentralization to Local Governments in Developing Countries: A Comparative Perspective. Massachusetts: MIT Press. Chen, S., Ravallion, M. (2004). How Have the World’s Poorest Fared since the Early 1980’s? World Bank Research Observer, 19, nr. 2, pp 141-170. Chen, S., Ravallion, M. (2004). China’s (Uneven) Progress Against Poverty. World Bank Policy Research Working Paper, nr. 3408, Washington DC, Wereldbank. Deshpande, L K. (2004). Liberalization and Labor: Labor Flexibility in Indian Manufacturing. New Delhi, Institute of Human Development. Dutta, Roy S. (2004). Employment Dynamics in Indian Industry: Adjustment Lags and the Impact of Job Security Regulations. Journal of Development Economics, 73, nr. 1, pp 233-56. Eichengreen, B. (2002). Capitalizing on Globalization. Asian Developmmt Review, 19, nr. 1, pp 1769.
vk w Metena mei 2007
Huang, Y. (2003). Selling China: Foreign Direct Investment During the Reform Era. New York: Cambridge University Press. Friedman, T. L. (2005). The World is Flat: A Brief History of the Twenty-first Century. New York: Farrar, Straus, and Giroux. Jenkins, R. S. (2000). Democratic Politics and Economic Reform in India. Cambridge: Cambridge University Press. Jenner, W J. F. (1992). The Tyranny of History: The Roots of China’s Crisis. Londen: Penguin Press. Jin, H., Qian, Y., Weingast, B.R. (te verschijnen). Regional Decentralisation and Fiscal Incentives: Federalism, Chinese Style. Journal of Public Economics. Jun, Z. (2003). Investment, Investment Efficiency, and Economic Growth in China. Journal of Asian Economics, 14, pp 713-34. Khan, A. R. (2004). Growth, Inequality and Poverty in China: A Comparative Study of the Experience in the Periods Before and After the Asian Crisis. Issues in Employment and Poverty Discussion Paper, 15, Genève, ILO. Kijima, Y., Lanjouw, P. (2005). ‘Agricultural Wages, Non-Farm Employment and Poverty in Rural India. (Niet gepubliceerd) Lal, D., Mohan, R., Natarajan, I. (2001). Economic Reforms and Poverty Alleviation; A Tale of Two Surveys. Economic and Political Weekly, 36, nr. 12, pp 1017-28,
119
120
Li, S., Wei, Z., Jing, S. (2005). Inequality of Wealth Distribution of Chinese People: An Empirical Analysis of its Cause. FED Working Paper nr. 65. Beijing, China Center of Economic Research, Peking University. Maddison, A. (2005). Growth and Interaction in the World Economy: Roots of Modernity. Washington DC: AEI Press. Ministry of Rural Development (2001). Report of Working Group on Decentralized Planning and Panchayat Raj Institutions. New Delhi, Government of India. Poncet, S. (2004). A Fragmented China. Tinbergen Institute Working Paper nr. 103/2, Rotterdam, Erasmus Universiteit. Prestowitz, C. (2005). Three Billion New Capitalists: The Great Shift of Wealth and Power to the East. New York: Basic Books. Qian, Y., Roland, G. (1998). Federalism and the Soft Budget Constraint. American Economic Review, 88, nr. 5, pp 1143-1162. Sutton, J. (2004). The Auto-component Supply Chain in China and India - A Benchmarking Study. London, London School of Economics (niet gepubliceerd). Topalova, P. Trade Liberalization, Poverty and Inequality: Evidence for Indian Districts, in Harrison A., eds. (publicatie gepland). Globalization and Poverty. Chicago: University of Chicago Press. Wang, Y., Yao, Y. (2003). Sources of China’s Economic Growth, 1952-1999: Incorporating Human Capital Accumulation. China Economic Review, 14, pp 32-52. Wu, Y. (2003). Has Productivity Contributed to Chinas Growth? Pacific Economic Review, 8, nr. 1, pp 15-30.
vk w Metena mei 2007
Publicaties van VKW Metena
voorheen reeds verschenen in de reeks beleidsnota:
1. De concurrentiepositie van België anno 2004: het falen van de loonnorm
door Marc De Vos, Geert Janssens, Johan Van Overtveldt
2. De relatie tussen loonlastenverlaging en jobs
door Jozef Konings
3. ‘Duovaardigheid’ bevorderen: op weg naar een organisatie die resultaatgerichtheid en aanpassingsvermogen met elkaar verzoent
door Julian Birkinshaw, Cristina Gibson, met Aimé Heene
4. Rusland na het communisme: een normaal land
door Andrei Shleifer en Daniel Treisman
5. Loonkosten en jobcreatie: regionale en sectorale verschillen
door Jozef Konings
6. Snelle jongens: Naar een betere intergratie van nieuwkomers in de onderneming
door Keith Rollag, Salvatore Parise, Rob Cross en ingeleid door Leon Vliegen
7. Vennootschapsbelasting in Europees perspectief
door Hylke Vandenbussche
8. Zin en onzin van fusies en overnames
door Herman Vantrappen, Koen Dejonckheere, Paul Van Hooghten
121
122
9. Mobiliteit, rekeningrijden en de prijsstructuur in de transportsector
door Bruno De Borger
10. Notionele interestaftrek: een nieuwe fiscale incentive
door Chris Vandermeersche
11. Leidt de EU-uitbreiding tot sociale afbouw?
door Filip Abraham
12 a. Het QWERTY-model. Sociaal-economisch overleg in België
door Johan Van Overtveldt, Geert Janssens en Serge Huyghe
12 B. De AZERTY-toets. Internationale lessen voor het Belgisch overlegmodel
door Johan Van Overtveldt, Geert Janssens en Serge Huyghe
13. Vennootschapsbelasting, tewerkstelling en groei
door Jozef Konings en Hylke Vandenbussche
14. Processie van Echternach. Het Belgische concurrentievermogen: twee vooruit, drie achteruit
door Geert Janssens en Johan Van Overtveldt
15. Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen in Vlaanderen
door Xavier Carbonez
16. Blind date!? Het psychologisch contract als uitdaging voor HRM.
door Dirk Buyens, Ans De Vos en Thomas Dewilde
17. Kortsluiting op energiefactuur. Stijgende energieprijzen zijn voetveeg voor concurentiekracht
door Daan Killemaes
vk w Metena mei 2007
voorheen reeds verschenen in de reeks monografie: 1. De economische toekomst van Europa
door Olivier Blanchard
2. De houdbaarheid van de welvaartstaat. De onmogelijkheid van het noodzakelijke
door Mark Eyskens
3. Het Bush-debacle
door Johan Van Overtveldt
4. Spiritualiteit, Bedrijfsethiek en Ondernemerschap
door Luk Bouckaert
5. A Brave New World. De verzwegen waarheden rond de Belgische economie
door Johan Van Overtveldt en Geert Janssens
6. David & Goliath. Ondernemerschap, innovatie en groei
door William J. Baumol
7. 1776, “annus mirabilis”. Turbo-impuls voor de huidige wereldeconomie
door Johan Van Overtveldt
8. Méér dan broodbakkers. Ondernemer, onderneming & maatschappelijk belang
door Johan Van Overtveldt
voorheen reeds verschenen in de reeks cahier: 1. Ongelijkheid. Nieuwe sporen voor een vastgeroest debat
door Edward L. Glaeser, Kurt Devooght en Johan Van Overtveldt
123
124
In deze cahier onderwerpen auteurs van diverse pluimage de vergalopperende Chinese economische ontwikkeling aan hun kritische blik. In enkele analytische bijdragen alsook in een indringend reisverslag komen sociale, politieke en culturele facetten uitvoerig aan bod. Ook worden de nogal mercantiele activiteiten van China in Centraal Afrika tegen het licht gehouden. Een vergelijking met die andere mastodont India sluit het geheel af.
vkw Metena Vertrekkend vanuit een economische oriëntatie doet vkw Metena aan onderzoekswerk dat betrekking heeft op brede maatschappelijke problemen en discussies.
verantwoordelijke uitgever vkw Denktank Sneeuwbeslaan 20 2610 Wilrijk www.vkwmetena.be
[email protected] anders durven ondernemen