BWgeleerdengelovigNEW.indd 316
23-10-2008 12:23:35
Prof.dr. Cees Dekker (1959) is universiteitshoogleraar en hoogleraar moleculaire biofysica aan de Technische Universiteit Delft. Hij doet onderzoek op het grensgebied van nanotechnologie, biologie, en natuurkunde. In de jaren negentig verwierf zijn groep wereldfaam met ontdekkingen van de elektronische eigenschappen van koolstof nanobuisjes. Sinds tien jaar richt zijn interesse zich op de nanotechnologie van de levende cel. Het onderzoek werd gepubliceerd in meer dan 180 artikelen waarvan enkele tientallen in Nature en Science. Cees Dekker is lid van de knaw en kreeg verschillende prijzen voor zijn werk, waaronder de 2001 Agilent Europhysics Prize, de 2003 Spinoza-premie van nwo, en een eredoctoraat van de Universiteit van Hasselt. Hij was co-redacteur van drie boeken op het grensvlak van geloof en wetenschap: Schitterend Ongeluk of Sporen van Onwerp (Ten Have 2005), En God Beschikte een Worm (Ten Have, 2006), en Omhoog Kijken in Platland (Ten Have, 2007). Dekker is getrouwd, heeft drie kinderen, en is actief lid van een evangeliegemeente te Delft.
BWgeleerdengelovigNEW.indd 317
Cees Dekker
Uit wat ik ben en was
23-10-2008 12:23:37
Aan het einde gekomen van deze bundel indrukwekkende persoonlijke verhalen wil ik ook zelf schrijven over mijn achtergrond en de ontwikkeling in mijn denken over geloof en wetenschap. Geloof en wetenschap zijn beide wezenlijke aspecten van mijn leven. Wetenschap raakt mijn fascinatie voor de wereld en is praktisch een activiteit waar ik met enthousiasme heel veel tijd en energie in stop. Godsgeloof betreft de grond van mijn bestaan en is de diepste rijkdom van mijn leven, maar brengt ook innerlijke worstelingen met zich mee. De relatie tussen beide is complex en evolueert: er waren stormachtige perioden maar ik heb na lang zoeken vrede tussen beide gevonden. Maar laten we bij het begin starten. Ik groeide op in de randstad, in slaperige forensenplaatsen als Barendrecht en Zwijndrecht. Ik was de oudste van zes broers in een gezin dat te typeren was als stabiel en conventioneel. Mijn ouders vertoonden het typische gedrag van de naoorlogse generatie: hard werken om alles op te bouwen, vader keihard aan het werk en moeder thuis als fulltime huisvrouw, wat geen sinecure was met zes jongens. Ik herinner me mijn kindertijd als gelukkig en zonder schokkende gebeurtenissen. Ik was enigszins in mijzelf gekeerd, het type jongetje dat gedichten schrijft en de wereld overdenkt, alleen op zijn zolderkamer. Op de middelbare school had ik een voorkeur voor de exacte vakken, wat wellicht onverwacht was voor iemand met een econoom als vader en een moeder geschoold in de psychologie. In mijn vrije tijd was er een grote variëteit aan hobby’s: naast gitaarspelen en voetballen ook astronomie en ruimtevaart. Ik was in 1969 zoals velen in de ban van de landing op de maan. Als tiener las ik Kijk en Archimedes en populaire boeken over het heelal, en vele avonden zat ik in de achtertuin van mijn ouders met mijn zelfgebouwde telescoop. Ik zag de manen van Jupiter, de ringen van Saturnus, ik zocht met sterrenkaarten de sterhopen op en al het andere wat er te ontdekken viel ondanks al het stadslicht. De sterren inspireerden me en de lichtjaren stimuleerden mijn fascinatie voor het eindeloos grote heelal. Onder mijn vrienden stond ik bekend om mijn melancholie, om het filosofische gepieker over de grote vragen over de zin van het leven, de oorsprong van het heelal, de oeroude vragen over God, lijden en de wereld. Ik groeide op in een gelovig gezin. Mijn ouders namen me elke zondag mee naar wat toen de Gereformeerde Kerk was (nu pkn), en ik ging mee, zonder veel tegenzin maar ook met weinig enthousiasme. Toch vormde het me, met name door de gereformeerde jeugdvereniging die een tamelijk 318 | cees dekker
BWgeleerdengelovigNEW.indd 318
23-10-2008 12:23:37
ontwikkelde discussiecultuur kende. De vele discussies over God, geloof en kerk, en alle heel diverse aspecten die daaraan relateren, sloten goed aan bij mijn gretige leergierigheid. Ik had een sterk besef van de zinvolheid van het bestaan en kwam mede hierdoor tot de overtuiging dat God er moest zijn, dat Hij het fundament was van de realiteit. Op mijn achttiende werd ik door vrienden meegenomen naar een koffiebar waar evangelische bijeenkomsten werden gehouden waar niet alleen mijn verstand werd aangesproken maar ook mijn hart. Het was hier dat ik mijn leven bewust aan God overgaf en tot een enthousiast geloof in Jezus Christus kwam. De combinatie van zowel alles verstandelijk overdenken als openheid voor de beleving van het geloof is iets dat voor mij heel natuurlijk is, niet alleen toen maar ook nu. Verstandelijk was ik tot de overtuiging gekomen dat God bestaat en dat de mens deze God kan kennen door Christus. Dat laatste vond en vind ik buitengewoon bijzonder, dat de oneindige Schepper God zich laat kennen en zich zelfs interesseert voor het eindige schepsel mens, dat de Bijbel spreekt over een God die ieder mens liefheeft. En dat niet alleen in algemene termen, maar ook op het niveau van de enkele persoon – en in het bijzonder van mij. Dat besef leidt tot verwondering en dankbaarheid, en nodigt uit tot een respons, overgave aan die persoonlijke God om Zijn liefde te beantwoorden. Op mijn achttiende ging ik natuurkunde studeren in Utrecht. Motivatie was mijn ongebreidelde nieuwsgierigheid naar hoe de wereld in elkaar steekt. In veel natuurkundigen schuilt immers een amateurfilosoof die de fundamenten van de kosmos wil doorgronden, en met mij was het niet veel anders gesteld. De verhuizing van de rustige woonplaats van mijn ouders naar de bruisende stad was een groot avontuur: het studentenleven verkennen, op kamers gaan, zelf alles regelen. Ik speelde in folk- en bluegrassbands, was wekelijks te vinden bij jamsessies in het Oude Pothuiscafé, en werd lid van de christelijke studentenvereniging ssr-nu, met activiteiten variërend van bierestafettes tot bijbelstudies. De natuurkundestudie verliep voorspoedig. De liefde voor de sterrenkunde werd niet echt bevorderd door de saaie sterrenkundepractica. Ik snuffelde wat aan de medische fysica maar raakte teleurgesteld over de sterk fenomenologische benadering die ik daar tegenkwam. Ik vond meer bevrediging in de experimentele vastestoffysica waar je metingen en modellen op atomair niveau direct aan elkaar kon verbinden. Na mijn promotie in dit vakgebied kon ik kiezen tussen een carrière in de industrie (Philips Nat. Lab of Uit wat ik ben en was | 319
BWgeleerdengelovigNEW.indd 319
23-10-2008 12:23:37
het Nederlands Meetinstituut) of bij de universiteit. Het werd het laatste omdat de banen die me werden aangeboden in de industriële labs me als weinig uitdagend voorkwamen. Ik werd universitair docent aan de Universiteit Utrecht, waar ik me stortte op kwantum elektronentransport in halfgeleiders en supergeleiders. Na een korte tijd vertrok ik naar de Verenigde Staten om ruim een jaar te gaan werken in een researchlab van ibm, een uur rijden boven New York City. Dat was een geweldig avontuur. Samen met mijn vrouw Gerda, onze zoon Niek van vier en dochter Lianne van nog geen jaar een andere cultuur verkennen. Binnen de kortste keren hadden we allerlei nieuwe vrienden van het werk, uit de kerk en via de kids. Het was buitengewoon verfrissend om ondergedompeld te worden in deze andere omgeving, met de openheid van de Amerikanen, de top science van het lab, het prachtige landschap, en kerkgangers die na de kerk even gingen shoppen (bepaald ongebruikelijk voor ons als Nederlandse gereformeerden). Het jaar vloog om en kort daarna verhuisden wij naar Delft, omdat ik daar heel nieuwe onderzoeksrichtingen kon inslaan, geïnspireerd door de toekomstgerichte blik van mijn late mentor, prof. Hans Mooij. Hier ging ik werken aan elektrische geleiding door slechts één enkel organisch molecuul, wat bij de aanvang van het project voor vrijwel onmogelijk werd gehouden, maar enkele jaren later de aanleiding werd voor ontdekkingen rond koolstof nanobuisjes, wat onze groep internationale faam bezorgde. De verhuizing naar Delft bracht ook met zich mee dat we een andere kerk zochten. In de Delftse Gereformeerde Kerk troffen we helaas vooral lege kerken met nog een paar laatste grijze hoofden en een vrijzinnige sfeer waarin we niet konden aarden. Een zwerftocht langs verschillende kerken bracht ons uiteindelijk bij een pinkstergemeente waar we ons tot onze verrassing direct thuis voelden. Dat was niet vanzelfsprekend omdat ik was opgevoed met het idee dat de pinkstergemeente min of meer een sekte was van ‘hallelujatypes’ die hun geloof in een soort extase ervoeren. Dat beeld bleek niet te kloppen. Deze gemeente kenmerkte zich door een gebalanceerd leiderschap, een plezierige nuchterheid en een prettig normaal taalgebruik. Dat laatste was erg verfrissend voor ons, komend vanuit de soms té poëtische tale Kanaäns van de gereformeerde kerk die ik vaak ervoer als een verlegenheid om concreet te spreken over God. Tegelijk was het een kerk die ruimte gaf voor de emotie van de mens, die muziek en aanbidding van God een ruime plaats gaf, en die openstond voor de werking van Gods Geest in het leven van elk mens. 320 | cees dekker
BWgeleerdengelovigNEW.indd 320
23-10-2008 12:23:37
Wat me achteraf vooral helder voor ogen staat is dat deze kerk mij heeft teruggebracht bij de waarde van de Bijbel. Opgevoed in de gereformeerde kerk had ik in 1979 de vele discussies meegemaakt rond het rapport ‘God met ons – over de aard van het Schriftgezag’, en daarbij was ik onwillekeurig de Bijbel vooral gaan zien als een boek geschreven door feilbare mensen, een boek waarvan de Goddelijke inspiratie niet erg duidelijk was. Maar in deze evangelische gemeente lazen mensen de Bijbel allereerst als het woord van God, als een boek waar God tot de lezer spreekt door de mensenwoorden heen. Mensen namen de Bijbel volstrekt serieus op een wijze die me inspireerde. Beide aspecten, woord van God en menselijk boek, zijn waar, maar voor mij was het deze gemeente die me terugbracht bij de waarde van het woord van God. Nog maar een half jaar nadat we verhuisd waren naar Delft gebeurde er iets dat een enorme impact had op ons gezin. De jongste van onze drie kinderen, onze dochter Leonieke, een baby van 11 maanden, kreeg een ernstig ongeluk. Op de camping trok ze een emmer heet water om, wat derdegraads brandwonden veroorzaakte. Dat leidde tot een bijna fatale kettingreactie: met 180 km/uur scheurden we in een ambulance naar het brandwondencentrum, daar kreeg ze een spoedbehandeling van de brandwonden, maar helaas ontwikkelde zich een ernstige infectie, en dat betekende dat ze een dag later naar de intensive care moest, en binnen twee dagen zaten Gerda en ik aan het bed van onze dochter die feitelijk stervende was – een kind waar het leven met het uur meer en meer uit verdween. Dan schudt je leven op zijn grondvesten. Aan het bed hebben we gebeden tot onze God. Een eigenaardig gebed: een gebed van vertrouwen, namelijk, dat onze dochter geborgen was in Hem, in leven en in sterven – vertrouwend dat zij bij Hem in de hemel zou komen als ze nu zou sterven. Maar ook een gebed dat, als het naar Zijn wil was, wij Leonieke nog zo ontzettend graag hier bij ons zouden willen houden en haar zouden willen zien opgroeien. Dat gebed werd verhoord – maar anders dan we gedacht hadden. Even later kwamen de artsen met een voorstel: ze zouden een laatste levensreddende maar experimentele behandeling kunnen proberen die niet eerder bij zuigelingen was uitgevoerd. We besloten het te proberen. Die operatie lukte! En vijf dagen later was alles weer onder controle en zag de toekomst er weer zeer hoopvol uit. Maar de volgende dag kwam er dramatisch nieuws: Leonieke kreeg ernstige epileptische aanvallen. Het bleek dat bij de operatie onverwacht de Uit wat ik ben en was | 321
BWgeleerdengelovigNEW.indd 321
23-10-2008 12:23:37
bloedstroom naar één hersenhelft was uitgevallen. Die helft was daardoor bijna compleet en onherstelbaar verwoest. Wat een verschrikkelijke deceptie! Wat moest er van onze dochter worden? Was dit nu een verhoring van ons gebed? Vragen, vele vragen. De praktijk van de periode hierna was hard: Leonieke moest herstellen van de brandwonden maar was ook volstrekt verlamd aan de linkerzijde van haar lichaam, van haar wenkbrauw tot haar tenen. We startten een intensief revalidatieprogramma dat vele jaren zou duren. De uren fysio/ergo/logopedie zijn ontelbaar. Daarnaast ontwikkelde de epilepsie zich erg slecht. Na een jarenlang traject van het proberen van relevante medicijnen hield ze tientallen epileptische aanvallen per dag. Ten slotte werd na rijp beraad besloten tot een ingrijpende hersenoperatie. De topchirurgen op dit gebied deden hun uiterste best, in onze kerk werd massaal en intensief gebeden voor Leonieke, en de operatie lukte en ze was (en is) geheel vrij van epilepsie. Vele verdere jaren volgden en nu is Leonieke een vrolijke meid van 16 jaar die loopt, urenlang boeken kan lezen, blind kan typen (met één hand), naar school fietst, en nog veel meer. Ze volgt speciaal onderwijs en houdt een aantal handicaps, maar ze is een gelukkig mens. Deze geschiedenis heeft mij ontzettend veel geleerd. Onwillekeurig verwacht je als ouder van alles van je kind: dat ze gezond is, dat ze opgroeit tot een volwassen en zelfstandig mens zoals ieder ander, iemand die een baan krijgt, die trouwt en kinderen krijgt, etcetera. Dat verwachtingspatroon wordt volstrekt op zijn kop gezet bij een ongeluk als bovenstaande. Onze dochter Leonieke heeft niet de normale vriendenkring van haar zus, kan waarschijnlijk later nooit zelfstandig wonen, heeft economisch niet de waarde voor de maatschappij die anderen hebben, enzovoorts. Maar wat een waardevol mens is zij! Ze heeft een ongelooflijk geduld, is trouw en enthousiast, en heeft de speciale gave dat zij een vrolijkheid uitstraalt die aanstekelijk is voor anderen. Zij kent een buitengewone waarde als mens die totaal onafhankelijk is van de waarde die wij als maatschappij zo vaak aan mensen verbinden (gebaseerd op talenten en economische en sociale status). Wat een waardevol inzicht dat wij uit deze moeilijke tijd mochten leren. Bovenal zijn we God dankbaar dat Hij ons gebed heeft verhoord en dat wij haar mogen zien opgroeien. Ondertussen stonden de ontwikkelingen op mijn werk niet stil. (Het leven zit complex in elkaar want al deze verhalen lopen chronologisch parallel en combineren zich in een mensenleven.) In Delft startte ik een aantal nieu322 | cees dekker
BWgeleerdengelovigNEW.indd 322
23-10-2008 12:23:37
we onderzoekslijnen. Risicovol en spannend. In 1993 begon ik onderzoek om de elektrische geleiding te gaan meten door slechts één individueel molecuul van een zogenaamd geleidend polymeer, een enkel plasticmolecuul zeg maar. Dat wilde niet erg vlotten tot ons oog twee jaar later viel op een heel nieuw materiaal – koolstof nanobuisjes. Dit zijn moleculen van alleen maar koolstof (potloodmateriaal) die een buisvorm hebben met een doorsnede van slechts een nanometer (een miljoenste millimeter). Ik zocht contact met de groep van Rick Smalley in Houston, die dit materiaal maakte. Smalley bleek een buitengewoon visionair en inspirerend wetenschapper – hij won enkele jaren daarna de Nobelprijs en weer enkele jaren later bekeerde hij zich van zijn atheïstische levensbeschouwing tot het christelijk geloof (een bijzonder verhaal maar dat is voor een andere keer). Na discussie over de prachtige experimenten die we samen zouden kunnen doen, kreeg ik het materiaal mee naar Delft en gingen we aan de slag. Enkele maanden later liep mijn promovendus bij me binnen met de eerste metingen ooit van de elektrische stroom door een enkel molecuul. Een bijzonder moment! Er waren onverwachte kwantumeffecten en we hadden een doorbraak bereikt in vijfentwintig jaar onderzoek in dit vakgebied. Dit was de start van een stortvloed van andere ontdekkingen van de unieke eigenschappen van deze wonderbuisjes in ons lab. Hoogtepunt voor de buitenwereld was dat wij als eersten ter wereld een transistor, de fundamentele bouwsteen van de computer, konden maken op basis van een enkel molecuul. Het was een geweldig stimulerende tijd en een geweldig voorrecht om zo bezig te kunnen zijn met fascinerende ontdekkingen. Ondanks het succes van dit onderzoek begon ik in mijn achterhoofd weer na te denken over de verre toekomst van mijn onderzoek. Ik werd in 1999 benoemd tot hoogleraar. Ik was toen 40 jaar en er lag hopelijk nog een lang werkzaam leven voor me. Ik zag het veld van de moleculaire geleiding zich meer ontwikkelen naar toepassingen in de elektronica, en dat trok me minder dan de fundamentele wetenschap. Bovendien zag ik de toekomst eigenlijk meer in de biologie dan in de natuurkunde van materialen. Dáár lagen de echt grote vragen. Ik dacht dat ik komend vanuit de nanotechnologie een unieke niche kon vinden om aan de biologie van de levende cel bij te dragen, hoewel erg veel nieuw voor me zou zijn. Ik besloot tot een fikse koerswisseling: ik ging een biofysicagroep starten in Delft. Zo gezegd, zo gedaan. De universiteit steunde het idee, ik startte een groep, wierf goede mensen, schreef projectvoorstellen, en ging aan de gang met Uit wat ik ben en was | 323
BWgeleerdengelovigNEW.indd 323
23-10-2008 12:23:37
experimenten. Met een zekere naïviteit maar ook met groot enthousiasme leerden we al doende heel veel over de biologie van de cel. Veel moesten we van de grond af opbouwen. Inderdaad bleken onze nanogereedschappen een mooie ingang om samen met biologen nieuwe ontdekkingen te doen op het gebied van bijvoorbeeld de reparatie van dna in cellen, het gedrag van dna in nanogaatjes in de cel en daarbuiten, de werking van motoreiwitten, en nog veel meer. De eerste verwondering en fascinatie voor de ongelooflijke microkosmos van de levende cel is gebleven en ik heb geen moment spijt gehad van mijn switch naar de biofysica. Mijn nieuwe interesse voor de biologie was niet onafhankelijk van mijn denken over de relatie tussen mijn geloof en mijn werk als wetenschapper. Midden jaren negentig was bij mij het besef gegroeid dat ik een verantwoordelijkheid had om dieper na te denken over de relatie tussen deze twee gebieden die in mijn leven elk een belangrijke rol spelen. Als student had ik hier, geholpen door de studentenvereniging, al veel over nagedacht en een zekere balans gevonden tussen geloven en weten. In de praktijk neigde deze toch wel naar een boedelscheiding tussen het werk op het lab en het uitleven van mijn geloof daarbuiten. Uiteindelijk ging het daar bij mij wringen omdat ik aanvoelde dat er op een dieper niveau wel degelijk een koppeling tussen beide was. En belangrijker, dat daar mogelijk zelfs een conflict lag. Heel diep van binnen zwierf bij mij ergens de vage gedachte van twijfel dat uiteindelijk toch alles verklaard kan worden door de wetenschap en dat God dus niet bestaat, dat Godsgeloof weliswaar een subjectieve persoonlijke waarde kan hebben maar geen aanspraak kan doen op universele waarheid. Ik ervoer de noodzaak om deze gedachte diepgaand te onderzoeken, enerzijds vanuit een gevoel van verantwoordelijkheid omdat ik een gelovig wetenschapper was die de relatie tussen beide moest kunnen verantwoorden naar anderen, anderzijds vanuit een persoonlijke existentiële twijfel over het bestaan van God, over de grond van het bestaan, en meer in het bijzonder, de grond van mijn bestaan. Ik begon een nieuwe zoektocht, grotendeels alleen, in een interne discussie met mijzelf, gedachten wikkend en wegend – daarbij geholpen door de omvangrijke literatuur rond God, wetenschap en evolutie. Voor mij was dit een hernieuwde zoektocht naar waarheid, een wandeling met open vizier naar hoe ik de werkelijkheid kon bezien. Ik beliep deze route in het besef dat ik wellicht kon uitkomen bij een conclusie die ik heel diep van binnen ergens vreesde: bij de slotsom dat God misschien wel niet bestaat en dat er geen rationele basis is voor mijn geloof. Dat zou mij intens 324 | cees dekker
BWgeleerdengelovigNEW.indd 324
23-10-2008 12:23:37
verdrieten want het zou mij het dierbaarste ontnemen dat ik kende, mijn geloof. Maar als de conclusie onontkoombaar was, zou ik de consequentie aanvaarden. Want ik kon als mens niet tegelijk de praktijk van het christelijk geloof beoefenen en leven met een verstandelijke conclusie dat God niet bestaat, gesteld dat ik die conclusie zou bereiken. Als bovenstaande twijfel bewaarheid zou worden, moest het maar, want ik wilde één van wezen zijn, niet in twee werelden leven maar beide bij elkaar brengen. De discussie spitste zich toe op evolutie. Dit zag ik als het speerpunt in een mogelijk conflict rond geloof en wetenschap. Als kind van mijn tijd van decennia van polarisatie rond schepping en evolutie, was ook ik gevangen in de spagaat dat het kiezen was tussen twee opties: de wetenschappelijke grand story of life van een spontane toevallige ontwikkeling van oerknal tot mens, of een christelijk alternatief dat uitging van schepping door God. Mijn achtergrond was divers: opgegroeid in de synodaal gereformeerde kerk was evolutie eigenlijk helemaal geen probleem – God was Schepper en evolutie was de manier waarop Hij de wereld had gemaakt. Deze visie was de erfenis van een halve eeuw arbeid van de gereformeerde bioloog Jan Lever (al wist ik dat toen niet). In de jaren zeventig, mijn studententijd, kwam echter een tegenbeweging op in Nederland. Schepping en evolutie was een hot item. De creationist Wilder Smith kwam lezingen geven aan de universiteiten. De eo organiseerde een congres ‘Adam of Aap?’ waar een creationistisch gedachtegoed werd gepusht en evolutie zwaar werd bekritiseerd. Ik heb mij nooit echt met het creationisme kunnen verbinden. Ik had vanaf het begin een intuïtieve scepsis ten opzichte van zijn speculatieve claims. Om een paar voorbeelden te noemen: om op een leeftijd van het heelal van ongeveer 6000 jaar uit te komen – een getal dat resulteert als je de geslachtsregisters uit de Bijbel terugpuzzelt van de geboorte van Christus tot de schepping van Adam – moet de creationist allerlei aannames doen, zoals een tijdsafhankelijkheid van radioactieve vervalsprocessen, aannames die mij als ad hoc voorkwamen. Inmiddels weet ik ook van jaarlijkse ijsafzettingen op Groenland die honderdduizenden jaren teruggaan. Creationisten weten altijd creatieve ad-hoc-oplossingen te vinden voor specifieke problemen maar het totaalplaatje overtuigt me niet. Ik was inmiddels aardig ingevoerd in de evolutie van sterren, en dat hele begripsvolle bouwwerk met een mooie coherentie tussen sterleeftijd, helderheid en andere fysische eigenschappen valt in duigen in het creati Uit wat ik ben en was | 325
BWgeleerdengelovigNEW.indd 325
23-10-2008 12:23:37
onistische perspectief. Licht reist met een vaste snelheid en dat betekent dat het licht van de sterren dat wij nu waarnemen vele miljoenen jaren geleden is uitgezonden. Met een 6000 jaar oud heelal is dat alles slechts schijn. Ik kon en kan met dit alles slecht uit de voeten en vond het volstrekt niet overtuigend. Desondanks beïnvloedde het creationisme me. Waarschijnlijk heeft dat als oorzaak dat het creationisme vervlochten was met de evangelische beweging die mij lief was vanwege haar gerichtheid op Christus, op de persoonlijke relatie tussen God en mens, op de waarde van de Bijbel. In het kielzog van deze beweging kwam het creationisme meedrijven. De insteek dat we de woorden van de eerste bijbelhoofdstukken serieus moeten nemen als Gods openbaring had een heldere aantrekkingskracht op mij. De vraag is natuurlijk wat het precies betekent om deze teksten serieus te nemen. De creationist leest het als een natuurhistorisch verslag van de wording van de wereld, en het is me pas de laatste jaren helder geworden dat dit een erg eenzijdige wijze van lezen van deze tekst is, die wel eens helemaal niet de werkelijke bedoeling van deze teksten kan betreffen.21 Het creationisme was sterk anti-evolutie. Dat werd versterkt door de boeken van Arie van den Beukel. Hij was in de jaren tachtig en negentig vrijwel de enige die zich in het Nederlandse taalgebied openlijk profileerde als wetenschapper en gelovige. Hij schreef er prachtige boeken over die ik opslurpte. Hoewel hij beslist geen creationist was, was hij in zijn tweede bundel Met andere ogen wel buitengewoon kritisch over de metafysische claims van evolutionisten. Zijn voornaamste punt – en ik deel deze conclusie van harte – was dat het ongerechtvaardigd is om op basis van de wetenschap te claimen dat het leven zinloos is, dat alles uiteindelijk terug te voeren is op toeval, dat mens een wegwerpproduct is, etcetera. De koppeling van dit soort uitspraken aan evolutie maakte mij onbewust sceptisch ten opzichte van evolutie in het algemeen. Ik las de boekenlange claims van mensen als evolutiebioloog en overtuigd atheïst Richard Dawkins en geestverwanten en was geïntrigeerd en geïntimideerd door de claim dat geloof in God had afgedaan gezien de nieuwe inzichten uit met name de evolutiebiologie. Maar ik las ook de boeken van Dawkins-opponenten als Michael Denton en Phillip Johnson. Denton, een moleculair bioloog en geen gelovige, propageerde op wetenschappelijke gronden dat het neodarwinisme (de modernere variant van
21 Ernest C. Lucas, Can We Believe Genesis Today? (Intervarsity Press, 2005)
326 | cees dekker
BWgeleerdengelovigNEW.indd 326
23-10-2008 12:23:37
de darwinistische theorie voor evolutie) ontoereikend was als verklaring voor de biodiversiteit van het leven zoals wij dat kennen. Johnson, een jurist en expert in argumentatieleer, benadrukte het meer fundamentele punt dat veel van de stuitende claims van evolutionisten geen wetenschappelijke maar levensbeschouwelijke claims waren – al combineerde hij dit inzicht met een scepsis over de wetenschappelijke claims van de evolutiebiologie in het algemeen (een koppeling die hij beter achterwege had kunnen laten omdat dit twee onafhankelijke zaken zijn, waarbij zijn tweede punt ook slecht verdedigbaar bleek). Ik werd me door zijn boeken meer bewust van de wetenschapsfilosofie die achter wetenschap ligt. Is wetenschap één op één gekoppeld aan naturalisme – de bewering dat natuur alles is wat er is – of is er ook theïstische wetenschap mogelijk? Ik herinner me nog dat alleen de mogelijkheid van zoiets als theïstische wetenschap voor mij een openbaring was die me wekenlang in gedachten bezighield. Via Johnson was ik beland bij een nieuwe stroom Amerikaanse literatuur rond ‘Intelligent Design’ (id), de idee dat er een ontwerp ten grondslag ligt aan de natuur, met auteurs als biochemicus Michael Behe en wiskundige Bill Dembski. Ik was door mijn lees- en denkwerk langzaam al tot de conclusie gekomen dat er iets als een intelligentie, een ontwerp aan de wereld ten grondslag ligt, en dat niet alles aan toeval valt toe te schrijven. Wat me echter vooral intrigeerde in bijvoorbeeld het boek De zwarte doos van Darwin van Behe was dat hij stelde dat ontwerp wetenschappelijk aan te tonen viel. Ik vond het een interessant idee dat je ontwerp misschien kon meten en modelleren. In mijn intreerede als hoogleraar, uitgesproken in 2000, sprak ik over mijn fascinatie voor mijn nieuwe vakgebied, de fysica van de moleculaire wereld in de levende cel. Maar ook waren daar verschillende van bovenstaande gedachten terug te vinden: scepsis ten opzichte van het neodarwinisme, de idee van ontwerp, de complexiteit van de motoreiwitten, enzovoorts. Het duurde even voordat dit werd opgepikt door de media. De eerste die er over schreef was journalist Marcel Hulspas die in het blad Skepter een negatief artikel schreef over intelligent design en in een katern rond ‘id in Nederland’ uitgebreid verwees naar mijn intreerede, en ook naar die van Ronald Meester, een wiskundige die net hoogleraar was geworden en zich kritisch had uitgesproken over de alverklarende macht van het darwinisme. Door het artikel van Hulspas leerden Ronald en ik Uit wat ik ben en was | 327
BWgeleerdengelovigNEW.indd 327
23-10-2008 12:23:37
elkaar kennen, en we schreven gezamenlijk een reactie met een oproep om onorthodoxe ideeën rond evolutie op zijn minst de kans te geven om kritisch op inhoud te worden overwogen. Het leverde een stortvloed van reacties op, in Skepter, maar ook in de landelijke dagbladen en op internet. Ook filosoof René van Woudenberg mengde zich in de discussie want ook hij sprak in 2002 een intreerede uit over ontwerp en toeval. Samen met René vatte ik het plan op om landelijk een tiental gekwalificeerde christelijke wetenschappers bij elkaar te brengen om in besloten kring inhoudelijke discussies te voeren over onderwerpen als de evolutiebiologie, paleontologie, populatiegenetica, informatietheorie, sociobiologie, id, de fijne afstemming van parameters in de kosmos, maar ook over scheppingstheologie, bijbelgezag en wetenschap vanuit een theïstisch perspectief. Na de zomer ging deze ‘Baambrugge-groep’ (genoemd naar de plek waar we samenkwamen in een sfeervolle schuur op het erf van de boerderij van René) van start met een keur van hoogleraren met expertises van astronomie tot moleculaire biologie tot theologie. De maandelijkse Baambrugge-discussies waren buitengewoon stimulerend: het was inhoudelijk verrijkend, maar ook bemoedigend om geestverwanten te treffen. Het idee groeide om iets concreets te doen met de uitkomst van deze waardevolle discussies, in de vorm van de publicatie van een boek. Ronald, René en ik redigeerden vervolgens de bundel Schitterend ongeluk of sporen van ontwerp.22 De publicatie van dit boek in 2005 deed een mediastorm over Nederland razen. Deels kwam dit door de inhoud van het boek, waarin een aantal wetenschappers zich kritisch uitspraken over te sterke claims van het darwinisme – een geluid dat weinig gehoord wordt. Maar minstens zo sterk werd de media-aandacht veroorzaakt door een weblog van Maria van der Hoeven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Ik had met haar gesproken over hoe er meer ruimte zou kunnen komen voor een positieve discussie rond wetenschap en levensbeschouwing. Verschillende onderwerpen waren aan de orde gekomen, waaronder het verschil van inzicht of ten diepste alles aan blind toeval of aan een vorm van ontwerp valt toe te schrijven – het centrale thema van het boek. Op haar weblog schreef zij vervolgens: ‘Tegenover mij zat iemand die wetenschap en persoonlijk geloof heel goed wist te combineren. Ikzelf geloof evenmin in
22 C. Dekker, R. Meester & R. Van Woudenberg, Schitterend ongeluk of sporen van ontwerp – over toeval en doelgerichtheid in de evolutie (Ten Have, 2005).
328 | cees dekker
BWgeleerdengelovigNEW.indd 328
23-10-2008 12:23:38
“toeval”. Wat islam, jodendom, christendom verbindt is de gedachte dat er een “schepper” is, hoe die dan ook verder mag worden aangeduid. Ik zie mogelijkheden om hiermee verbindingen te scheppen. Die zouden vooral in het academisch debat gelegd kunnen worden.’ Wat echter vooral heel boze wetenschappers, journalisten en politici over haar heen deed buitelen, was dat zij eraan toevoegde dat ze mogelijkheden zag om via de idgedachte ‘wetenschappers van verschillende geloofsrichtingen met elkaar te verbinden, wat uiteindelijk misschien zelfs wel kan worden toegepast op scholen en in lessen’. Ondanks de prima intentie om meer aandacht te vragen voor discussie over het grensvlak tussen wetenschap en levensbeschouwing, leidde dit tot politieke en journalistieke oproer. Een hele tijd later heeft ze me nog eens laten weten dat ze ondanks de intense negatieve publiciteit die zij over zich heen kreeg door haar uitspraken, niet ongelukkig was met de uiteindelijke uitkomst, namelijk dat er zich vervolgens wel degelijk een publiek debat ontspon over geloof en wetenschap. Dit was voor mijzelf een zeer hectische tijd met debatten op radio en tv, interviews en publieke debatten voor uiteenlopende locaties van universiteitszalen tot de evangelische hogeschool. Het was vechten tegen de bierkaai om in de krant niet automatisch te worden neergezet als een antiwetenschappelijke, anti-evolutie creationist. Het is onmogelijk om te beheersen wat mensen over je schrijven en ongewild werd ik zo ongeveer de woordvoerder voor id in Nederland. Dat was meer dan ik wilde, want hoewel ik een sympathisant was van het idee van id, was ik geenszins anti-evolutie of geheel overtuigd van id als wetenschappelijk concept. De discussie rond id was – mede door de setting in de Verenigde Staten – zo gepolariseerd dat een genuanceerde discussie moeilijk te voeren was. Bovendien liepen er vele discussies door elkaar heen: ontwerp versus toeval, complexiteit in de natuur, de evolutie van het leven, het mechanisme voor die evolutie, schepping en evolutie, wetenschapsfilosofie, de relatie geloof-wetenschap, evolutie in het onderwijs, etcetera. Allemaal op zichzelf belangwekkende zaken, maar door elkaar gehutseld leverde het een verwarrend debat op. Toch was het goed dat dit debat zich ontspon, want er was te lang een bijna volkomen radiostilte geweest rond het onderwerp geloof en wetenschap, met als gevolg dat wetenschappelijke columnisten als Piet Borst en Ronald Plasterk met hun vaak antireligieuze sentimenten de toon zetten, en dat deed de nuance geen goed. Veel mensen hebben me gevraagd hoe ik deze tijd persoonlijk beleefd heb. Ik was bewust het publieke debat aangegaan – ik weet nog dat ik bij Uit wat ik ben en was | 329
BWgeleerdengelovigNEW.indd 329
23-10-2008 12:23:38
het uitspreken van de gewraakte passages van mijn oratie dacht: Nou, daar gaan we dan. – en dat het reactie zou opleveren was te verwachten. Dat het zó heftig zou zijn was toch onverwacht. Ik heb de vele persoonlijk gerichte aanvallen en denigrerende opmerkingen gemakkelijk van me af kunnen laten glijden. Waar ik me wel zorgen over maakte was reputatieschade. Ik zag het reële risico dat hiermee mijn wetenschappelijke reputatie zou verdampen en mijn verdere loopbaan kon worden afgeschreven. Wellicht klinkt dit voor een buitenstaander overdreven maar dat gevaar was niet ondenkbeeldig. Uiteindelijk is er wel enige schade opgetreden maar deze is toch beperkt gebleven en vergaat het mij prima in de wetenschap. Na dit boek volgden nog twee andere bundels,23 tezamen een kloeke trilogie met ruim 1200 pagina’s door meer dan veertig christelijke wetenschappers. In En God beschikte een worm kwam het tweede hoofdthema van de Baambrugge-discussies aan bod: hoe kun je de christelijke theologie van de schepping verbinden met de biologische kennis die wij hebben verkregen over de evolutie van het leven? Dit is een vraag die voor mijzelf, en voor veel christenen, heel belangrijk is. Als christen geloof ik dat de God die de Schepper is van hemel en aarde, dezelfde is die de schrijver van het scheppingsverhaal in de Bijbel heeft geïnspireerd. Als dat correct is, dan verwacht je dat Bijbel en wetenschap ons geen fundamentele tegenstellingen presenteren. Er is één werkelijkheid en Bijbel en wetenschap leren ons beide over die ene wereld, zij het vanuit een ander perspectief. Mijn eigen visie was inmiddels te karakteriseren als die van een theïstische evolutionist: God is schepper en Zijn scheppingswerk heeft Hij voltrokken door middel van evolutionaire processen. De idee van evolutie had inmiddels voor mij lang niet meer de existentiële lading die het jaren eerder wel had. Anders gezegd, mijn christelijk geloof zal niet meer staan of vallen met de realiteit van evolutie. Ik was met name door het wetenschapsfilosofische inzicht – door een beter begrip van wat wetenschap is en wat geloof is – bevrijd van de hopeloze spagaat van het moeten kiezen óf voor de wetenschap óf voor het creationisme. Ik geloof nu van harte dat
23 C. Dekker, R. Meester & R. Van Woudenberg, En God beschikte een worm – over schepping en evolutie (Ten Have, 2006); en C. Dekker, R. Van Woudenberg & G. Van de Brink, Omhoog kijken in platland – over geloven in de wetenschap (Ten Have, 2007).
330 | cees dekker
BWgeleerdengelovigNEW.indd 330
23-10-2008 12:23:38
God schepper is, én dat Hij geschapen heeft door een proces van evolutie. Laat me dat nader uitleggen door kort iets te vertellen over de biologie van de evolutie, en daarna over bijbelinterpretatie. Door mijn voortdurend verbredende kennis van de moleculaire biologie ben ik in toenemende mate onder de indruk gekomen van de eenheid van het biologische leven: alle vormen van leven, van bacterie tot plant tot dier tot mens kennen dezelfde moleculaire componenten, hetzelfde dna en heel soortgelijke eiwitten. Op celniveau heeft alle leven dezelfde structuur, de mens daarbij niet uitgezonderd. In de afgelopen jaren is van veel organismen het genoom bepaald, de informatiecode in het dna. Hiermee kunnen de overeenkomsten ook heel kwantitatief worden vergeleken. Dan vallen allerlei details op, restanten van vroegere virusinjecties die zich in het erfelijke dna hebben genesteld bijvoorbeeld. Als je de genomen van allerlei mensaapsoorten vergelijkt, is de idee van een gezamenlijke afstamming onontkoombaar. Als je een stamboom maakt, vind je bepaalde sporen, zeg restanten van een virusaanval van lang geleden, na elke vertakking consequent terug. Eén zwaluw maakt geen zomer maar als je dit soort gegevens keer op keer op keer voor je ziet is de idee van een gezamenlijke afstamming onontkoombaar. Voor de evolutie van het leven zijn allerlei bewijzen, de fossielen, homologieën, de geografische verspreiding van de soorten, de gegevens vanuit de genetica.24 Voor mij staan die laatste gegevens het dichtste bij en zijn ze zeer overtuigend. Gegeven dat dit overtuigend is, hoe moeten we dan de bijbelteksten lezen die spreken over de schepping door God? De eerste hoofdstukken uit de Bijbel zijn essentiële openbaringen van God die ons een aantal waarheden van het allergrootste belang leren: ze leren ons dat God de Schepper is van de gehele geestelijke en materiële wereld, dat de mens geschapen is naar Gods beeld, dat de mens geschapen is als man en vrouw, dat er goed en kwaad is en dat de mens dit onderscheid kent, dat de mens een bestemming heeft (leven in relatie met Zijn Schepper en de schepping), dat de mens wil heersen, macht wil hebben, wil ‘zijn als God’, verkeerde keuzes maakt en daardoor zijn bestemming mist en in een gebroken wereld leeft. En deze eerste hoofdstukken van de Bijbel wijzen zelfs al vooruit naar de
24 Voor een uitgebreider overzicht, zie D. Falk, Coming to peace with science (IVP, 2004); D. Alexander, Creation or Evolution: Do We Have to Choose? (Monarch Books, 2008); R. Fransen, Gevormd uit sterrenstof (Medema, 2009)
Uit wat ik ben en was | 331
BWgeleerdengelovigNEW.indd 331
23-10-2008 12:23:38
uitnodiging tot herstel van de relatie met God door Jezus Christus. Dit is een uitzonderlijke lijst inzichten in de aard van de kosmos, de psyche van de mens en zijn relatie tot de Schepper. Bijna al deze cruciale punten betreffen echter zaken van niet-materiële aard. Met als uitzondering natuurlijk de schepping van de materiële wereld. Wat leren we uit de Genesisteksten over dat ene aspect dat overlapt met natuurwetenschap, de schepping van de materiële wereld? Al in de vierde eeuw schreef Augustinus: ‘Rond dit onderwerp zijn er drie visies: Ten eerste zijn er mensen die het paradijs alleen willen begrijpen in een materiële zin. Ten tweede zijn er de anderen die het alleen in geestelijke zin willen opvatten. Ten slotte zijn er diegenen die het op beide manieren begrijpen. Ik geef de voorkeur aan die derde visie.’ [The Literal Meaning of Genesis. VIII, 1.] Het zijn woorden die ook nu nog gelden, en ik sluit mij aan bij de keuze van Augustinus. De symboliek van het Genesis-verhaal is overduidelijk en de tekst is literair prachtig gearrangeerd, hetgeen er al op duidt dat het verhaal niet bedoeld is als een natuurhistorisch verslag. Ik meen dat de bijbeltekst helemaal niet geschreven is met het doel om ons te informeren over het feit dat dieren eerder werden geschapen dan de mens, zoals verhaald in Genesis 1, of andersom, zoals je zou kunnen concluderen uit het scheppingsverhaal van Genesis 2. Deze teksten hebben in eerste instantie een theologische betekenis. Maar dat laat onverlet dat er hier geen cruciale historie wordt verhaald. De startzin van de Bijbel: ‘In den beginne schiep God de hemel en de aarde…’, is een historische uitspraak van het allergrootste formaat. Het stelt dat God, die er altijd was, de Schepper is van alles wat is, en dat alles wat wij om ons heen zien zelf niet goddelijk is maar schepping. Het navolgende verhaal vertelt over de wording van alle elementen van ons universum: kosmos, zonnestelsel, aarde, planten, dieren, en uiteindelijk de mens. Opmerkelijk vind ik dat bara, het Hebreeuwse woord voor scheppen, in Genesis 1 slechts wordt gebruikt bij de beschrijving van drie sleutelmomenten: Bij Gods schepping van de wereld uit het niets (Genesis 1:1), bij de schepping van het leven (Gen.1:21) en bij de schepping van de mens (Genesis 1:27, en hier wordt bara driemaal gebruikt). In de rest van de tekst is sprake van nadere differentiatie: ‘God maakte scheiding tussen het licht en de duisternis…’, ‘De aarde bracht jong groen voort…’ Door buitenstaanders wordt Gods activiteit in de wereld nogal eens begrepen als een aantal incidentele speciale ingrepen in een onafhankelijke wereld waar de natuurwetten zelfstandig hun werk doen. Dit is echter niet 332 | cees dekker
BWgeleerdengelovigNEW.indd 332
23-10-2008 12:23:38
het christelijke beeld. De Bijbel maakt duidelijk dat God op èlk moment in de geschiedenis betrokken is bij de wereld (‘Alles bestaat in Hem’; ‘Hij draagt de wereld’; zie Kolossenzen 1:16-17; Handelingen 17:28; Hebreeën 1:3), van Zijn allereerste scheppingsdaad tot op de dag van vandaag. Uit dat oogpunt is het helemaal niet verbazend dat wij Gods werk mogen zien in wat wij beschrijven met natuurwetten, of dit nu de groei van een plant betreft, de geologische formatie van een berg of de ontwikkeling van een soort. Theïstische evolutie omvat de idee dat we de natuur onderzoeken met behulp van de wetenschap, de menselijke activiteit waar wij ons door de Schepper gegeven verstand gebruiken om Zijn schepping te doorgronden. Maar tegelijk behelst het het vaste geloof dat God de auteur is van die natuurwetten, dat hij werkelijk schepper is. God is soeverein en almachtig en zou kunnen scheppen op elke wijze die Hij zou verkiezen, maar Hij heeft er blijkbaar voor gekozen grotendeels te scheppen via secundaire oorzaken, via processen die wij normaliter beschrijven met natuurwetten. Veel christenen zullen hiermee kunnen instemmen, maar aarzelen rond de oorsprong van de mens. Stamt de mens af van een hominide, een mensaapachtige voorouder, of is de mens een ex nihilo speciale schepping van God? Puur materieel bezien ben ik van het eerste overtuigd geraakt. Maar de vraag is of het stoffelijke dna van de mens wel zijn essentie beschrijft. Immers, wat maakt de mens uniek? Hoewel wij op dna -niveau sterk lijken op chimpansees, bestaat er tegelijk een radicaal verschil tussen mens en dier. De mens kent een mate van abstract denken, zelfbeschouwing, tijdsbesef, hoogontwikkelde taal, empathie, ethiek, geweten en godsbesef dat zijn weerga niet kent bij het dier. Het is met name de opmerkelijke menselijke geest die de mens karakteriseert. Maar wat uiteindelijk de mens mens maakt, is dat God juist dit wezen heeft uitgekozen om een speciale relatie mee aan te gaan. In Bijbels perspectief is de mens uniek vanwege de bijzondere mogelijkheid dat hij een communicatieve relatie kan aangaan met zijn Schepper. Ik stel me voor dat een primitieve hominide als ‘stof ’ diende voor de schepping van de mens, de adam. Het ‘stof der aarde’ (adamah in het Hebreeuws, Genesis 2:7) waar God de mens adam uit maakte is tenslotte hetzelfde materiaal waar ook de dieren uit gemaakt zijn (Genesis 2:19). Maar het paradijsverhaal vertelt ons ook dat het God was die adam de ziel inblies (de neshama, Genesis 2:7) en alleen dit schepsel mens naar Zijn beeld schiep (Genesis 1:27). Hoe is dit historisch te duiden? Niemand die dit precies weet, maar een scenario dat compatibel is met alle wetenschappelijke en bijbelse gegevens is dat God in Zijn Uit wat ik ben en was | 333
BWgeleerdengelovigNEW.indd 333
23-10-2008 12:23:38
wijsheid en genade op een gegeven moment in de geschiedenis heeft besloten ‘het project mens’ te starten, waar Hij zich voor het eerst persoonlijk openbaarde aan twee van Zijn schepselen, Adam en Eva, die de eerstelingen waren die een relatie konden aangaan met hun Schepper God. De idee dat de mens voortkomt uit een hominide roept theologische vragen op – vragen die voor de evangelische beweging relatief nieuw zijn maar waar in de katholieke en protestantse traditie al langer over nagedacht is: Hoe moeten wij het verhaal van de zondeval begrijpen, een essentieel element van de christelijke heilsgeschiedenis? Hoe zit het met erfzonde? Verandert het karakter van Christus’ verzoeningswerk door dit gegeven? En als we de letterlijke lezing van Genesis 1-3 loslaten, starten we dan niet een eindeloos vervolgproces – immers, hoe zit het met de andere verhalen in het boek Genesis, de toren van Babel, de zondvloed, de lange leeftijden van de aartsvaders, etcetera? Dit zijn moeilijke vragen en er moet nog veel denkwerk worden verricht, maar ik ben er inmiddels sterk van overtuigd geraakt dat de ingezette lijn de juiste is. Immers, als er een conflict lijkt te zijn tussen het scheppingsverhaal en wat wij uit wetenschappelijke waarneming van de natuur concluderen, dan geloof ik dat we óf onze wetenschap foutief interpreteren óf de Bijbel foutief interpreteren, want de God van het woord is dezelfde als de God van de wereld. Het is niet gemakkelijk natuurwetenschap te bedrijven, de natuur correct te lezen. Het is ook niet gemakkelijk om de Bijbel te lezen, Gods wil te onderkennen. Maar het kan wel, door de genade van God en het licht van Zijn Geest. Het wordt tijd om af te gaan sluiten. Mijn denken over de relatie tussen geloof en wetenschap heeft zich door al het denk-, lees-, debat- en schrijfwerk in de afgelopen jaren verbreed. Evolutie heeft voor mij, anders dan vijftien jaar terug, geen negatieve klank meer. Sterker nog, ik ben gefascineerd geraakt door de evolutiebiologie. In ons eigen lab in Delft zijn we onderzoek gestart waar we fundamentele processen in de evolutie van bacteriën experimenteel willen testen in landschappen die we zelf met nanotechnologie op chips maken. Mijn evaluatie van id is kritischer geworden: ik geloof sterk dat er een intelligentie ligt achter de zichtbare wereld, maar ik ben sceptisch geworden ten opzichte van de claim van id dat je ontwerp van bepaalde natuurlijke structuren op een wetenschappelijke manier kunt aantonen. Het is eenvoudigweg erg moeilijk om de functionaliteit van een object te kwantificeren zonder ook de hele omgeving in 334 | cees dekker
BWgeleerdengelovigNEW.indd 334
23-10-2008 12:23:38
beschouwing te nemen. Ik heb er nog geen overtuigende voorbeelden van gezien, en zonder dat blijft id een filosofische discussie over ontwerp of toeval. Daar is niets mis mee, maar het is geen natuurwetenschap. Ik geloof overigens wel dat er heel interessante wetenschap te doen is rond de informatie-inhoud van biologische structuren, maar ik betwijfel of dat als id opgang zal maken. Een scepsis ten aanzien van de te grote wetenschappelijke claims van het neodarwinisme heb ik wel nog steeds, maar daar staat tegenover dat ik de afgelopen jaren veel heb bijgeleerd over allerlei alternatieve, niet-darwinistische theorieën in de evolutiebiologie die veel bijdragen tot inzicht in hoe de evolutie van het leven is verlopen. Ik ben tot de conclusie gekomen dat er werkelijk geen conflict is tussen geloof en natuurwetenschap. En ook geen conflict tussen schepping en evolutie. De felle discussies uit 2005 hebben me laten zien dat er desalniettemin wel een conflict speelt, namelijk de botsing van twee verschillende wereldbeelden, een seculier-atheïstische wereldbeschouwing die botst met een christelijk (of breder theïstisch) wereldbeeld.25 Ik ben tot de sterke overtuiging gekomen dat het christelijke wereldbeeld beter past bij de werkelijkheid. Geloof, wetenschap, evolutie en schepping hebben daarin allen voluit hun plaats. Voor de gelovige valt er daarom helemaal niets te vrezen van evolutie of wetenschap. Zoals Arie van den Beukel eens stelde tegen een journalist van ons universiteitsblad: ‘Echte wetenschap en geloof bijten elkaar niet.’ De wetenschap kan God niet bewijzen, noch bewijzen dat Hij er niet is. Daar is de wetenschappelijke methode eenvoudigweg niet geschikt voor. Godsgeloof valt rationeel goed te verdedigen, maar een nog belangrijker waarneming is dat geloven in God het puur rationele overschrijdt. Hoezeer het voor mij ook belangrijk is dat geloof en rede intellectueel met elkaar te verzoenen zijn – van die wens getuigt dit hoofdstuk overvloedig – uiteindelijk betreft religieus geloof oneindig veel meer dan louter de rationele overpeinzing. In het geloof gaat het om de persoonlijke ontmoeting met de Almachtige. Daar speelt de ratio een rol, maar wellicht nog veel sterker de eigen wil, de persoonlijke openheid om Hem te willen ontmoeten en navolgen, of Hem te willen ontwijken. Aan het slot gekomen van mijn verhaal wil ik kort terugkomen op de
25 Voor een uitgebreide behandeling hiervan, zie mijn hoofdstuk ‘Schiep God de mens of schiep de mens god?’ in C. Dekker, R. Meester en R. Van Woudenberg, En God beschikte een worm – over schepping en evolutie (Ten Have, 2006).
Uit wat ik ben en was | 335
BWgeleerdengelovigNEW.indd 335
23-10-2008 12:23:38
existentiële vragen die ik mijzelf stelde en stel, een proces dat mij eigenlijk heel mijn leven vergezelt. Wie ben ik? Wat is de zin van het leven? Wat is de oorsprong van alles? Wat is mijn plaats en taak in deze wereld? Is God er? Wie is Hij? Ga ik met die God op weg? Dat is uiteindelijk de keus die elk mens maakt. Op weg met Hem. Of juist Hem ontwijkend, te geconcentreerd op het eigen ik. Ik kan in dankbaarheid zeggen dat ik – al vragend en blijvend zoekend – tot nu toe de weg met God heb mogen lopen. Die weg is complex – met vragen over het ongeluk van mijn dochter, over de zin van alles, over de route die ik moet gaan. Antwoorden op die vragen komen niet door stil te zitten en louter te piekeren. Het is mijn ervaring dat het spreekwoord ‘Een mens lijdt het meest door het lijden dat hij vreest’ waar is. Je komt alleen tot antwoorden als je zelf oprecht aan de slag gaat met de vragen. Het is voor mij een geweldige ervaring geweest om te bemerken dat antwoorden zich laten ontdekken, en dat ik ben uitgekomen bij een wereldbeeld waarin God het fundament is. Toen ik ooit, dertig jaar geleden, belijdenis deed in de kerk, sprak de dominee een bijbeltekst over mij uit: ‘God zal met Zijn vrede, die alle verstand te boven gaat, je hart en je gedachten bewaren in Christus Jezus.’ (Filippenzen 4:7). Terugkijkend constateer ik met grote dankbaarheid dat dat inderdaad is gebeurd. En dat geeft ook vertrouwen in de toekomst. Ook voor de praktijk van mijn leven is mijn geloof essentieel. Ik ben bijvoorbeeld van nature buitengewoon ambitieus en eergevoelig. Ik wil graag winnen en excelleren. Mijn geloof in God houdt me een spiegel voor, het presenteert een evangelie waar God, de Almachtige, sterkte bewerkt door zwakheid, het bevraagt mij op mijn werkelijke motieven om wetenschap te bedrijven, het laat me Jezus zien die het rotkarwei van het wassen van de voeten van zijn discipelen ging uitvoeren. Die spiegel is vaak confronterend. Ik ben nog erg onaf, werk in uitvoering zeg maar, en ik heb nog een lange weg te gaan voordat ik voluit zal leven volgens het leven dat Hij me voor houdt. Maar ik ga die weg met Hem. Ik besluit met de prachtige woorden van een gedicht van mijn vriend Arie van Nieuwkerk, die het gevoel van mijn zoek- en vindproces goed weergeven:
336 | cees dekker
BWgeleerdengelovigNEW.indd 336
23-10-2008 12:23:38
er was een dag dat sterren achter donker glas mij wenkten en ik werd verwonderd wakker besefte was stof en zoekende werd ik gevonden en tastende werd ik geraakt door de Eeuwige buiten de tijd en ook al ben ik nog niet af mijn zwakke kleuren nu nog onomlijnd nog niet verfijnd ik ben bewogen en reik dieper en ook al breekt mijn licht te vaak versnippert het op barstend glas Hij schept iets moois uit wat ik ben en was Hij licht me bij Hij klopt in mijn heelal
Uit wat ik ben en was | 337
BWgeleerdengelovigNEW.indd 337
23-10-2008 12:23:38