ARBEIDSVOORWAARDEN
Kap KL R.E.W. Pieters
Buitenlandtoelage: De reacties. In het Prodef Bulletin van juni heeft u kunnen lezen hoe de buitenlandtoelage wordt berekend. Hierbij was de intentie een inhoudelijke, neutrale weergave van de achterliggende berekeningswijze te schetsen. Dit, aangezien velen geen enkel idee hebben hoe de door hen ontvangen buitenlandtoelage tot stand komt. Op dit artikel mochten wij veel reacties verwelkomen, met name uit het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en van Aruba en de Nederlandse Antillen. Reacties die eigenlijk allemaal dezelfde inhoud kennen: de buitenlandtoelage is te laag. Je moet zelf (veel) geld meebrengen indien je in het buitenland wordt geplaatst. Een nadere beschouwing. Om deze reacties te kunnen plaatsen is het noodzakelijk de onderbouwing van de huidige berekeningssystematiek van de toelage buitenland af te zetten tegen de praktijk. Aangezien het ondoenlijk is om in dit artikel tegemoet te komen aan elke specifieke individuele situatie zal in dit artikel een beschouwing worden gegeven uitgaande van de situatie zoals die voor het merendeel van de in het buitenland geplaatste militairen geldt: - Gehuwd, gezin aldaar; - Gehuwd, gezin niet aldaar, huisvesting en voeding van defensie; - Ongehuwd, huisvesting en voeding van defensie, eigen huisvesting in Nederland. De praktijk. De koopkrachtcomponent. Zoals in het vorige artikel is verwoord, worden de basisgegevens voor de berekening van de koopkrachtcomponent, de zogenaamde International Living Pattern (ILP)-index, geleverd door een extern bureau (AIRINC). AIRINC hanteert hierbij als basis voor bedrijven met Nederland als home locatie de statistieken van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)1. Elke zes maanden worden op de meeste locaties de prijzen van de meest gebruikelijke items uit een Nederlandse ‘boodschappenmand’ vergeleken met de prijzen in Nederland. Het betreft hier de boodschappenmand van een gemiddeld Nederlands gezin. De inhoud van deze boodschappenmand beslaat een tiental categorieën aan noodzakelijke uitgaven. De tien categorieën: 1. Food at Home 2. Household Supplies and Services 3. Personal & Medical Care 4. Clothing 5. Home Furnishings and Equipment
1
6. Domestic Help 7. Transportation 8. Recreation and Entertainment 9. Food Away from Home 10. Acohol & Tobacco
Deze brongegevens van het CBS zijn vrij toegankelijk via het internet (www.cbs.nl) 1
De mate waarin de verschillende categorieën worden meegewogen in het uiteindelijke indexcijfer wordt eveneens bepaald aan de hand van de statistieken van het CBS. In deze boodschappenmand zijn echter geen elementen opgenomen die zijn gerelateerd aan huisvesting (housing), zoals huur, gas, water en elektra.
Hier treedt reeds het eerste verschil op met de praktijk. Dit verschil wordt veroorzaakt doordat bij het CBS wordt uitgegaan van gemiddelden bij de bepaling van de inhoud van de boodschappenmand. Elke afwijking van het gemiddelde geeft dus automatisch een afwijking in de bestedingen in de verschillende categorieën. Hoewel deze afwijking voor een militair met het gezin in het buitenland in de praktijk nog enigszins gering zal zijn, is dit niet het geval voor de militair met het gezin in Nederland of de ongehuwde militair, welke beide zijn gehuisvest door defensie. Voor deze laatste twee geldt dat, aangezien defensie zorg draagt voor huisvesting en voeding, prijsveranderingen van producten in de categorieën 1,2,4,5 en 6 slechts in zeer beperkte mate veranderingen in het uitgaven patroon voor deze militairen tot gevolg hebben. Veranderingen in de overige categorieën echter des te meer. Voor de militair met gezin in het buitenland zullen verschillen in kosten voor ‘housing’ in het buitenland t.o.v. Nederland echter direct merkbaar zijn. Daarnaast ontstaan er verschillen als gevolg van de factor tijd en koers. De prijsvergelijkingen van AIRINC vinden plaats gedurende een bepaalde periode, zo kort mogelijk liggende bij de analysedatum ten behoeve van de (nieuwe) ILP-index. Na aanvang van de analyse wordt de nieuwe ILP-index binnen maximaal twee maanden gepubliceerd. Door deze periode van het vergelijken van de prijzen en het moment van het daadwerkelijk publiceren van de nieuwe ILP-index kunnen kleine afwijkingen optreden. Daarnaast hanteert Defensie bij gebruik van de ILP-index een wisselkoers die afwijkt van de koers die Airinc hanteert bij de publicatie van de ILP-index. Dit laatste zorgt voor een afwijking die zowel positief als negatief kan uitvallen voor de berekening van toelage buitenland. Het laatste verschil met de praktijk is gelegen in het feit dat alle ILP-indexen slechts twee maal per jaar worden aangepast. In Amerika, het Midden-Oosten en Afrika worden on-site pricing surveys in februari en augustus uitgevoerd, waarna de nieuwe ILP-indexen uiterlijk in april en oktober worden gepubliceerd. In Europa en Asia Pacific worden iedere mei en november ter plaatse prijzenonderzoeken gedaan, waarna de ILP-indexen uiterlijk in juli en januari worden gepubliceerd. Defensie past de Koopkrachtcomponent voor alle gebieden aan in mei en november. Tussentijds ontstane (grote) prijsverschillen worden hierdoor niet meegenomen in de ILP-index. Ook hiervoor geldt dat dit twee kanten op kan werken bij de berekening van de toelage buitenland. Aangezien defensie de koopkrachtcomponent berekend over de gehele bezoldiging in plaats van over dat deel van het inkomen wat volgens het CBS wordt besteed aan de inhoud van de boodschappenmand, dit in tegenstelling tot wat gebruikelijk is bij bedrijven die medewerkers plaatsen in het buitenland, wordt de daadwerkelijke invloed van de genoemde afwijkingen op de koopkracht enigszins beperkt.
2
De Verblijfscomponent. Ook voor de verblijfscomponent, of ‘hardship’ worden de brongegevens aangeleverd door Airinc, zoals verwoord in het vorige artikel. De ‘hardship’ wordt berekend aan de hand van een drietal categorieën, met in totaal 11 subcategorieën. Aan deze subcategorieën worden punten toegekend wat uiteindelijk resulteert in een ‘hardship’ cijfer. ‘Hardship’ en daarmee de verblijfscomponent is dus geen vergelijking tussen twee landen, maar een vergelijking van een land/locatie met van vooraf bepaalde standaarden. Zo kent Nederland een ‘hardship’ van 6 punten. Hardship I: Assessment Of Physical Threat A. Actual or potential violence in area B. Hostility of local population C. Prevalence of disease D. Limited medical facilities and services Total Category I
15 10 15 10 50 pts
II: Assessment Of Discomfort A. Difficult physical environment B. Geographic isolation C. Cultural or psychological isolation Total Category II
10 10 10 30 pts
III: Assessment Of Inconvenience A. Shortcomings in educational system B. Restricted availability or low quality of housing C. Limited community and recreational facilities D. Poor availability and quality of goods and services Total Category III TOTAL (all categories)
5 5 5 5 20 pts 100 pts
De wijze van het berekenen van de ‘hardship’ door AIRINC is er niet voor bedoeld om eventuele extra kosten voor de werknemer te ondervangen, ‘hardship’ is puur een incentive aan de werknemer en geen compensatie voor eventuele meerkosten. Een vergoeding voor ‘hardship’ wordt door de meeste bedrijven dan ook niet beschouwd als een vergoeding van of een tegemoetkoming in de werkelijke kosten, maar een morele vergoeding. Defensie hanteert voor wat betreft de tegemoetkoming een afwijkende systematiek ten opzichte van andere bedrijven. Niet als het gaat om te bepalen hoeveel punten ‘hardship’ die dienen als basis voor de tegemoetkoming, wel als het gaat om de wijze van berekenen van de tegemoetkoming. Alle bedrijven gebruiken de ‘hardship’ op locatie als basis voor de tegemoetkoming in plaats van het verschil in ‘hardship’ op locatie ten opzichte van Nederland. Defensie hanteert echter het systeem dat het totaal aantal punten van een bepaalde locatie wordt vermenigvuldigd met 0,3909% extra toelage. ‘Normaliter’ wordt er gebruik gemaakt van een tabel waarbij er een schaalverdeling wordt gehanteerd op basis waarvan een tegemoetkoming wordt uitgekeerd. Hierbij is het bijvoorbeeld bij de meest gebruikelijke schaal (100 punten = 25% tegemoetkoming) standaard dat 0 tot 17 punten ‘hardship’ niet leidt tot een extra tegemoetkoming.
3
De Verplaatsingscomponent. Daar waar de koopkrachtcomponent nog te koppelen valt aan de situatie van de individuele militair (en het gezin) ten opzichte van Nederland, is dat bij de verplaatsingscomponent niet meer het geval. Deze component is gebaseerd op het uitgangspunt van defensie dat deze kosten, onderverdeeld in 7 categorieën, in meer of mindere mate gelijk zijn voor elke militair, ongeacht rang of stand. Uitsluitend de categorie waarin de militair is ingedeeld en of de militair is geplaatst in een land binnen dan wel buiten Europa is van invloed op de hoogte van deze component. Defensie stelt zich tevens op het standpunt dat er hier sprake is van een tegemoetkoming in de kosten, niet een volledige vergoeding daarvan. Daarnaast keert defensie de verplaatsingskosten uit in euro’s aangezien defensie zich op het standpunt stelt dat de verplaatsingskosten een tegemoetkoming betreffen voor die kosten die de militair (en het gezin) hebben in Nederland, voorafgaande aan de plaatsing in het buitenland, dan wel bij terugkomst van de plaatsing in het buitenland. Het idee bij defensie is dan ook dat de militair alle inkomsten naar het buitenland overboekt, met uitzondering van de verplaatsingskostencomponent. De 7 categorieën en de bijbehorende bedragen (Stand 1 juli 2010):
Het is dan ook hier dat de grootste verschillen optreden tussen de praktijk en de tegemoetkoming die defensie biedt. Zo leert de praktijk dat naarmate de afstand groter wordt, dan wel de bereikbaarheid van Nederland vanuit het land van plaatsing lastiger wordt, de militair er voor kiest het gezin mee te nemen. Het meenemen van het gezin ‘kost’ de militair echter geld. De hedendaagse maatschappij vergt veelal dat beide ouders van een gezin (gedeeltelijk) kostwinner zijn. Bij het verhuizen naar het buitenland is het voor de partner echter veelal onmogelijk, zo niet verboden, om te gaan werken en zo voor (een deel) het ontbrekende inkomen bij te verdienen. Het CBS heeft berekend dat in 2008 74% van de Nederlandse paren tweeverdieners betreft. Wordt er echter gekeken naar leeftijd en samenstelling van het huishouden, dan zijn er opmerkelijke verschillen: Leeftijd hoofdkostwinner: Tot 25 jaar: 25 tot 35 jaar: 35 tot 45 jaar: 45 tot 55 jaar:
86% 88% 81% 75%
Samenstelling huishouden: Paar zonder kinderen: Paar, uitsluitend minderjarige kinderen: Paar, minder- en meerderjarige kinderen: Paar, uitsluitend meerderjarige kinderen:
65% 79% 75% 65%
Het CBS heeft tevens gekeken naar de bijdrage van de niet-hoofdkostwinner aan het besteedbaar inkomen. Hieruit blijkt dat deze bijdrage gemiddeld 32,8% bedraagt. Ook hierbij valt een onderscheid te maken naar leeftijd: Tot 35 jaar: 35 tot 45 jaar: 45 tot 55 jaar:
39,9% 31,6% 30,1%
4
Daarnaast blijkt in de praktijk dat wanneer dit gezin in Nederland een koophuis bezit, dit huis veelal wordt aangehouden. Het aanhouden van het koophuis in Nederland is eenvoudig te verklaren. De woningmarkt in Nederland is dusdanig dat het verkopen van een huis voor een redelijke prijs vaak enige tijd vergt. Vaak (veel) langer dan de periode die ligt tussen aanwijzing voor de functie en daadwerkelijke aanvang van de functie in het desbetreffende land. Ook het kopen van een huis in Nederland, na beëindigen van de functie in het buitenland, is niet op stel en sprong te realiseren. Tijdelijk een huis huren is veelal helemaal geen optie, gezien de lange wachttijden die er heden ten dage gelden voor het verkrijgen van een huurhuis. De militair wordt dus geconfronteerd met dubbele woonlasten. Enerzijds de kosten van een huis in het buitenland (10% van het netto inkomen, incl TB), anderzijds de kosten voor het aanhouden van het koophuis in Nederland (±25% van het netto inkomen). De kosten van een buitenlandplaatsing kunnen in dit geval oplopen tot vele honderden tot zelfs duizenden euro’s per maand. Het bovenstaande is niet van toepassing voor de militair die ervoor kiest om het gezin in Nederland achter te laten, of voor de ongehuwde militair. Ook leert de praktijk dat een buitenlandplaatsing met gezin vaak noopt tot het verkrijgen van een renteloze lening, verzorgd door defensie, voor de aanschaf van noodzakelijke items als een woninginrichting en/of een (tweede) auto. Een lening die de militair anders niet zou zijn aangegaan. Deze lening bedraagt maximaal 1/12e deel van het salaris, inclusief toelage buitenland. Naarmate de toelage buitenland lager is, is dus ook het maximale bedrag van de renteloze lening lager. Deze lening dient in de eerste 24 maanden te worden afgelost van de plaatsing. Concreet houdt dit in dat een maximale lening, bij een normale plaatsing van 36 maanden, een maandelijkse aflossing vergt van 12,5% van het netto inkomen. Afhankelijk van de locatie, dan wel het land waar de militair geplaatst wordt zijn er aanloopkosten. Zo zijn de aanloopkosten voor een plaatsing in de Verenigde Staten gemiddeld $20.000,-. Dit als gevolg dat bijvoorbeeld alle elektrische apparatuur opnieuw dient te worden aangeschaft en, gezien de grote verplaatsingsafstanden, er per gezin veel twee auto’s noodzakelijk zijn. Deze $20.000,- is echter in de meeste gevallen niet volledig te verkrijgen in de vorm van de renteloze lening, waardoor spaargeld dient te worden gebruikt of een extra lening van een kredietverstrekker dient te worden verkregen. Dit laatste levert dan weer een extra maandelijkse aflossingsverplichting op. Renteloze lening: Salaris (incl. TB) € 2.000 ,€ 2.500,€ 3.000,€ 3.500,€ 4.000,€ 4.500,€ 5.000,-
koers 1,282 1.282 1,282 1.282 1,282 1.282 1.282
max. lening (Eur) € 6.000,€ 7.500,€ 9.000,€ 10.500,€ 12.000,€ 13.500,€ 15.000,-
max. lening (dollar) $ 7.692,$ 9.615,$ 11.538,$ 13.461,$ 15.384,$ 17.307,$ 19.230,-
Ook de militair die het gezin in Nederland achterlaat en de ongehuwde militair hebben aanloopkosten in het land van plaatsing. Veelal zullen deze aanloopkosten echter niet de maximale lening vereisen. Deze extra kosten (of verminderde inkomsten) zijn niet nieuw. Ook voor de wijziging van de berekeningsystematiek van de buitenlandtoelage had de militair deze kosten. Daar waar echter in de oude systematiek de buitenlandtoelage in vele gevallen voldoende was om deze kosten (grotendeels) te dekken, blijkt de gewijzigde berekeningssystematiek (lees: verlaging van de buitenlandtoelage) tot gevolg te hebben dat de militair deze extra kosten nu grotendeels zelf dient te dragen.
5
Conclusie. De koopkrachtcomponent. De uitgangspositie van defensie moet worden gezien als een correcte. De extra kosten die een militair heeft in het land van plaatsing, als gevolg van hogere prijzen en meer-/minderverbruik worden gecompenseerd. De nadere beschouwing van de berekeningssystematiek van de koopkrachtcomponent leert echter dat individuele afwijkingen van het Nederlandse gemiddelde, het feit dat de ILP-index een momentopname betreft, waarbij een aantal kostenposten niet worden meegenomen, en het feit dat defensie in een enkel geval werkt met niet recente gegevens, in de praktijk aanwijsbare verschillen oplevert. Hierbij dient te worden opgemerkt dat voor wat betreft de laatste twee elementen deze verschillen zowel positief als negatief kunnen uitvallen. De praktijk wijst echter uit dat dit de laatste jaren in een aantal, mn niet euro, landen ongunstig heeft uitgepakt voor de militair. De verblijfscomponent. Aangezien de verblijfscomponent of ‘hardship’ een vergelijking betreft met standaarden in plaats van een vergelijk tussen twee landen/locaties is een relatie tussen de werkelijke extra kosten voor de militair als gevolg van de plaatsing in het buitenland en de tegemoetkoming niet aanwezig. Allereerst dient te worden geconcludeerd dat defensie positief opvalt door de wijze waarop deze tegemoetkoming wordt berekend. Daarnaast dient echter te worden geconcludeerd dat (grote) verschillen tussen de tegemoetkoming en de actuele kosten niet uit te sluiten zijn. De verplaatsingskostencomponent. Uit de nadere beschouwing van de verplaatsingskostencomponent dient te worden geconcludeerd dat de grote verschillen tussen de buitenlandtoelage en de praktijk worden veroorzaakt door de hoogte en de rigide structuur van deze verplaatsingscomponent. Het feit dat de militair deze component in het buitenland benodigd is om in het levensonderhoud te kunnen voldoen en dat daarmee deze component, al dan niet grotendeels, maandelijks tevens beïnvloed wordt door valutaverschillen draagt eveneens bij aan het verschil tussen de vergoeding en de praktijk. Uit het bovenstaande moet worden geconcludeerd dat de reacties op het vorige artikel die stellen dat voor een buitenlandplaatsing geld moet worden meegebracht legitiem zijn. Voor de meeste militairen zal gelden dat de keuze voor een buitenlandplaatsing (hoge) kosten met zich meebrengt. Met name de militair die, al dan niet met gezin, in het buitenland zelfstandige woonruimte gaat bewonen zal hiervoor grotendeels zelf de kosten moeten dragen. De vraag die gesteld moet worden is of defensie alle kosten moet dragen die een buitenlandplaatsing voor een militair met zich meebrengt? Kosten zoals het verlies aan inkomen van de partner, de dubbele woonlasten en de kosten van de noodzakelijke lening? De huidige systematiek van functietoewijzing berust (formeel) op de wens van de militair om een bepaalde functie te gaan vervullen. Vanuit dat oogpunt is het dus ook de keus van de militair zelf om de kosten die zo’n plaatsing met zich meebrengt zelf te dragen. Daarbij dient deze militair vooraf wel volledig op de hoogte te zijn van de financiële consequenties die zo’n keuze met zich meebrengt. Gelet op het bovenstaande zou het dan ook niet verwonderlijk zijn wanneer nog slechts een enkele militair een functie in het buitenland ambieert. De financiële consequenties zullen door velen te groot geacht worden. Het is echter in het belang van defensie om de functies in het buitenland gevuld te krijgen. Hoewel defensie middels de buitenlandtoelage voorziet in een tegemoetkoming in deze kosten moet uit het bovenstaande worden geconcludeerd dat deze tegemoetkoming voor een aantal categorieën militairen absoluut niet voldoende is.
6
De FVNO│MHB is van mening dat het nu aan defensie is om keuzes te maken: Het aanpassen van de toelage buitenland, waarbij meer maatwerk mogelijk is, het accepteren van vacatures in het buitenland, of wellicht een andere oplossing. Het verplicht plaatsen op een functie in het buitenland, met instandhouding van de huidige berekeningssystematiek van de buitenlandtoelage is voor de FVNO│MHB in deze echter geen optie. Vele militairen, geplaatst in het buitenland, hebben bovenstaande problematiek aangekaart bij defensie. Defensie heeft mede daarom besloten de Audit Dienst Defensie (ADD) te vragen een evaluatie uit te voeren naar de effecten van de nieuwe berekeningssystematiek van de buitenlandtoelage. Op basis hiervan zullen eventuele aanpassingen van de berekeningssystematiek van de buitenlandtoelage volgen. De uitkomst van deze evaluatie is eind 2010 voorzien. Gezien de grote impact die de huidige problematiek heeft op de in het buitenland geplaatste militairen zal de FVNO│MHB, zodra de resultaten van het ADD onderzoek worden aangeboden, de leden geplaatst in het buitenland vragen kritisch mee te lezen.
Bronnen: Associates for International Research, Inc. (AIRINC), The Netherlands www.air-inc.com www.cbs.nl www.coelo.nl Diverse militairen (voormalig) geplaatst in het buitenland
7