Bronnenanalyse Maas fase 2 Deelrapport A: Gewasbeschermingsmiddelen en biociden
Bronnenanalyse Maas Fase 2 Deelrapport A - Gewasbeschermingsmiddelen en biociden
Roel Kruijne (Alterra Wageningen UR)
1208058-000
© Deltares, 2013, B
Titel
Bronnenanalyse Maas Fase 2 Opdrachtgever
Project
Kenmerk
Pagina's
Provincie Noord-Brabant
1208058-000
1208058-000-ZWS-0007
36
Versie Datum
jul. 2013
Auteur
Roel Kruijne (Alterra Wageningen UR)
Status
definitief
Bronnenanalyse Maas Fase 2
Paraaf Review
John Deneer (Alterra Wageningen UR)
Paraaf Goedkeuring
Paraaf
1208058-000-ZWS-0007, 24 juli 2013, definitief
Inhoud 1 Inleiding 1.1 Doelstellingen 1.2 Gewasbeschermingsmiddelen en biociden 2 Oppervlaktewater 2.1 Aanpak 2.2 Bentazon 2.2.1 Gedrag in het milieu 2.2.2 Gebruik volgens de toelating 2.2.3 Gebruik volgens de praktijk 2.2.4 Bronnen 2.2.5 Monitoring 2.2.6 Maatregelen 2.3 Dinoterb 2.3.1 Gedrag in het milieu 2.3.2 Gebruik volgens de toelating 2.3.3 Gebruik volgens de praktijk 2.3.4 Bronnen 2.3.5 Monitoring 2.3.6 Maatregelen 2.4 Imidacloprid 2.4.1 Gedrag in het milieu 2.4.2 Gebruik volgens de toelating 2.4.3 Gebruik volgens de praktijk 2.4.4 Bronnen 2.4.5 Monitoring 2.4.6 Maatregelen 2.5 MCPA 2.5.1 Gedrag in het milieu 2.5.2 Gebruik volgens de toelating 2.5.3 Gebruik volgens de praktijk 2.5.4 Bronnen 2.5.5 Monitoring 2.5.6 Maatregelen 2.6 Mecoprop-p 2.6.1 Gedrag in het milieu 2.6.2 Gebruik volgens de toelating 2.6.3 Gebruik volgens de praktijk 2.6.4 Bronnen 2.6.5 Monitoring 2.6.6 Maatregelen 2.7 S-metolachloor 2.7.1 Gedrag in het milieu 2.7.2 Gebruik volgens de toelating 2.7.3 Gebruik volgens de praktijk 2.7.4 Bronnen 2.7.5 Monitoring
Bronnenanalyse Maas Fase 2
1 1 1 3 3 3 3 3 5 5 7 7 8 8 8 9 9 9 9 10 10 10 10 11 14 15 15 15 16 16 16 18 19 20 20 20 20 21 23 23 24 24 24 25 25 27
i
1208058-000-ZWS-0007, 24 juli 2013, definitief
2.8
2.7.6 Maatregelen Overige stoffen
27 28
3 Grondwater
31
4 Conclusies en aanbevelingen 4.1 Discussie 4.2 Conclusies 4.3 Aanbevelingen
33 33 35 35
5 Referenties
36
Bronnenanalyse Maas Fase 2
ii
1208058-000-ZWS-0007, 24 juli 2013, definitief
1 Inleiding Dit rapport is geschreven in vervolg op de studie ‘Bronnenanalyse van stoffen in het oppervlaktewater en grondwater in het stroomgebied Maas’ (Klein et al., 2013; in het vervolg van deze rapportage zal deze studie aangeduid worden met de naam ‘Bronnenanalyse Maas Fase 1’). In opdracht van de provincie Noord-Brabant is een vervolg aan de Bronnenanalyse Maas Fase 1 gegeven met als doel om de resultaten van Fase 1 te combineren met de resultaten van de Brede Screening Maas (Verhagen et al., 2013) en een aantal opties voor maatregelen te benoemen. Evenals in de Bronnenanalyse Fase 1 is er een onderscheid gemaakt tussen de groep gewasbeschermingsmiddelen en biociden enerzijds en de overige stofgroepen anderzijds. Alterra is verantwoordelijk voor de rapportage over de gewasbeschermingsmiddelen en Deltares voor de overige stofgroepen. Beide onderdelen worden in een apart deelrapport beschreven. In deelrapport A worden de gewasbeschermingsmiddelen beschreven en in deelrapport B de overige stofgroepen. 1.1
Doelstellingen Het project heeft een drietal doelstellingen: 1. Het combineren van de resultaten van de Bronnenanalyse Maas en de monitoringsresultaten die zijn gerapporteerd in de Brede Screening Maas (Verhagen et al., 2013) op stroomgebiedsniveau; 2. Het opstellen van een lijst met mogelijke maatregelen en beïnvloedbaarheid (welke partij kan wat doen) voor de aanpak van de grootste waterkwaliteitsknelpunten op stroomgebiedsniveau; 3. Het geven van opties voor de regionalisering van de KRW-verkenner voor het Maasstroomgebied. Dit rapport beschrijft de werkwijze die gehanteerd is bij het realiseren van doelstelling 1 en 2 en geeft een korte toelichting op de prioriteitenlijst en mogelijke maatregelen. Onderwerp 3 is in een aparte notitie beschreven (Meijers, 2013).
1.2
Gewasbeschermingsmiddelen en biociden Het voorliggend Deelrapport A bevat voor een selectie van gewasbeschermingsmiddelen en biociden een aanvulling op de belangrijkste resultaten uit Fase 1 (Bronnenanalyse en Brede screening). Dit betreft informatie over het type stof (werkzame stof of metaboliet), het gedrag van de stof in het milieu, de toelating, en het gebruik in de praktijk. De onderwerpen waarover in deze Fase 2 aanvullende informatie is verzameld sluiten aan bij het protocol voor het vaststellen van aannemelijke oorzaken van normoverschrijding in oppervlaktewater (De Werd en Kruijne, 2011). De selectie bestaat uit stoffen die in een relatief groot aantal watermonsters normoverschrijdend zijn aangetoond. Dit kunnen zowel stoffen zijn waarvoor in de Bronnenanalyse Fase 1 is gebleken dat er een of meerdere grote verontreinigingsbronnen zijn, als stoffen waarbij geen verontreinigingsbronnen zijn gevonden. Toetsing van de analyseresultaten aan de waterkwaliteitsnormen is door Royal HaskoningDHV uitgevoerd in
Bronnenanalyse Maas Fase 2
1
1208058-000-ZWS-0007, 24 juli 2013, definitief
het feitenonderzoek Brede Screening Maas (Verhagen et al., 2013). De ruwe gegevens afkomstig van de laboratoria en de resultaten zijn door Royal HaskoningDHV beschikbaar gesteld voor het onderzoek in Fase 2. De selectie van stoffen is niet uitputtend, en de bespreking in dit deelrapport gaat uitsluitend over de belangrijkste zaken. Maatregelen die genoemd worden zijn richtinggevend; uitwerking op maat komt eventueel aan de orde in de volgende fase van het stroomgebiedsproces. In dit deelrapport wordt niet ingegaan op stoffen die slechts één of twee keer normoverschrijdend zijn aangetoond. De gewasbeschermingsmiddelen en biociden in oppervlaktewater en grondwater worden elk behandeld in een afzonderlijk hoofdstuk. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de toepasbaarheid van de resultaten en worden de conclusies en aanbevelingen gegeven.
Bronnenanalyse Maas Fase 2
2
1208058-000-ZWS-0007, 24 juli 2013, definitief
2 Oppervlaktewater 2.1
Aanpak In de Brede Screening Maas zijn ongeveer twintig gewasbeschermingsmiddelen en biociden gerapporteerd die normoverschrijdend in het oppervlaktewater zijn aangetoond (Tabel 7.5, 7.6 in Verhagen et al., 2013). Voor zes stoffen die de norm het meest frequent overschrijden worden de metingen en de belangrijkste bronnen in een afzonderlijk sectie besproken. Dit betreft bentazon, dinoterb, imidacloprid, MCPA, mecoprop-P, en metolachloor. Met uitzondering van dinoterb zijn van deze stoffen kaarten gemaakt met de ruimtelijke verdeling over de RWSR-eenheden van het gemiddeld verbruik en van de gemiddelde vracht voor de belangrijkste emissieroutes (volume per ha oppervlak van de RWSR eenheid). De kaarten zijn in ArcGIS gemaakt met een legenda indeling op basis van de standaard afwijking. Het kaartoppervlak omvat het Nederlandse deel van het Stroomgebied Maas, inclusief het gebied Alm en Biesbosch. De emissiecijfers (vracht in kg) voor deze ruimtelijke eenheden, inclusief de Brabantse Wal en het Rijkswater, zijn opgenomen in de digitale bestanden die in Fase 1 aan de opdrachtgever ter beschikking zijn gesteld (Klein et al., 2013). Van de zes stoffen die de norm het meest frequent overschrijden zijn ook kaarten gemaakt van de maximum gemeten concentratie in de meetpunten. Deze kaarten dienen om het ruimtelijk patroon van de metingen te kunnen vergelijken met dat van de bronnen, en zijn een aanvulling op het rapport over de Brede screening. De resterende stoffen die meer dan twee keer normoverschrijdend zijn aangetoond worden kort besproken in Sectie 2.8.
2.2 2.2.1
Bentazon Gedrag in het milieu Stofgroep: herbicide (Cas nr.: 25057-89-0) De stof bentazon is goed oplosbaar in water en enigszins vluchtig. De stof is redelijk afbreekbaar in de bodem. De mate waarin de stof bentazon aan organische stof bindt is afhankelijk van de zuurgraad van de bodem; door dit gedrag is de mobiliteit van bentazon groter in bodems met een hoge pH (vooral in kleigronden). Waterkwaliteitsnorm: MTR = 64 000 ng/L.
2.2.2
Gebruik volgens de toelating Landbouw De toelatingen van bentazon met expiratiedatum in 2000 of eerder worden hier niet genoemd, omdat niet wordt verwacht dat deze voor het aantreffen van de stof in oppervlaktewater in de Brede Screening Maas een rol van betekenis hebben gespeeld. Het betreft hierbij veelal middelen waarin naast bentazon ook een ander herbicide (atrazin, terbuthylazine, mecopropP, bromoxynil, isoproturon, dichloorprop-P) als bestanddeel aanwezig was.
Bronnenanalyse Maas Fase 2
3
1208058-000-ZWS-0007, 24 juli 2013, definitief
Vanaf 2000 kent bentazon de volgende toelatingen als onkruidbestrijdingsmiddel:
a
Naam middel
Toelatingsnummer
Basagran P Duplo Agrichem Bentazon Vloeibaar Basagran Basagran SG Bentazon – Imex Laddok N Troy 480
9806 7758
Ingangsdatum toelatinga 5-8-1997 1-12-1998
6034 12413 9549 10792 13386
11-2-1993 21-02-2003 6-2-1997 18-4-1991 5-11-2010
Opmerkingen Vervallen per 31-1-2007
De op de Ctgb-website vermelde ‘startdatum’ van het middel; deze kan afwijken van de datum van het eerste
collegebesluit betreffende het middel.
Basagran P Duplo, een onkruidbestrijdingsmiddel op basis van bentazon en mecoprop-P, was vanaf augustus 1997 tot februari 2008 toegelaten in de teelt van granen en graszaad, alsmede in weilanden. De overige genoemde middelen zijn d.d. mei 2013 nog steeds toegelaten. De middelen Agrichem Bentazon Vloeibaar, Basagran, Basagran SG en Bentazon – Imex zijn voor wat betreft de toegelaten toepassingen (gewassen, te bestrijden plagen) vrijwel identiek, en kennen een zeer breed scala aan toepassingen tegen onkruiden in onder meer consumptie- en fabrieksaardappelen, granen, maïs, erwten, bonen, graszaad, cultuur grasland alsmede weilanden en sportvelden, uien en bloemenzaden. Deze middelen verschillen van elkaar vooral qua formuleringstype (Basagran SG is een water dispergeerbaar granulaat, terwijl het bij Agrichem Bentazon Vloeibaar en Bentazon – Imex hetzelfde formuleringstype als bij Basagran, een met water mengbaar concentraat, betreft omdat het bij deze beide middelen parallelle toelatingen van Basagran betreft). De toelating voor Troy 480, een met water mengbaar concentraat, is beperkt tot na-opkomst toepassingen in consumptie- en zetmeelaardappelen, droog te oogsten bonen en erwten, verschillende bonensoorten en doperwten, lijnzaad en vezelvlas. De toelating voor Laddok N (een suspensie concentraat, op basis van bentazon en terbuthylazine) is beperkt tot na-opkomst toepassingen in de bestrijding van eenjarige onkruiden en knolcyperus in maïs. Een uitgebreider overzicht van de toelatingen, gebruiksvoorschriften, is op aanvraag beschikbaar.
ontleend
aan
de
wettelijke
Niet-landbouw Agrichem Bentazon Vloeibaar, Basagran, Basagran SG en Bentazon – Imex zijn toegelaten voor onkruidbestrijding op sportvelden.
Bronnenanalyse Maas Fase 2
4
1208058-000-ZWS-0007, 24 juli 2013, definitief
2.2.3
Gebruik volgens de praktijk De stof bentazon wordt gebruikt in de sectoren akkerbouw, veehouderij en vollegronds groenteteelt. De stof wordt het meest gebruikt in consumptie aardappelen (32%), snijmaïs (23%), erwten groen te oogsten (21%) en stambonen (14% van het verbruik). Figuur 1 toont de ruimtelijke verdeling van het gemiddeld verbruik per ha over het stroomgebied. De RWSR-gebieden met het grootste gemiddelde verbruik zijn paars gekleurd; Goeree (Waterschap Hollandse Delta) en het gebied wat “Overig RWSR” als naam heeft gekregen (Waterschap de Dommel).
Figuur 1: Ruimtelijke verdeling van het gemiddeld verbruik per ha van de stof bentazon over het stroomgebied Maas (op basis van het nationaal verbruik in 2008 en het grondgebruik in de RWSR-gebieden).
De stof bentazon wordt toegediend door volveldspuiten. In de beschrijving van het gebruik is een restrictie opgenomen in de vorm van een drift reducerende maatregel voor toepassingen in snijmaïs. 2.2.4
Bronnen Drainage (uitspoeling via drainagebuizen) is veruit de belangrijkste emissieroute. De totale vracht drift is ongeveer drie orden van grootte lager dan de totale vracht drainage. Dit zijn vrachten op jaarbasis. De stof bentazon is enigszins vluchtig en kan tijdens het spuiten als damp via de lucht getransporteerd worden en buiten het perceel terecht komen. Figuur 2 toont de ruimtelijke verdeling van de gemiddelde emissie via drift (vracht per ha) over de RWSR-gebieden in het stroomgebied. De ruimtelijke verdeling komt sterk overeen met dat van het gemiddeld verbruik (Figuur 1). De gemiddelde emissie via drift is het hoogst in Goeree (Waterschap Hollandse Delta) en het gebied “Overig RWSR” (Waterschap de Dommel).
Bronnenanalyse Maas Fase 2
5
1208058-000-ZWS-0007, 24 juli 2013, definitief
Figuur 2: Ruimtelijke verdeling van de gemiddelde emissie via drift (vracht per ha). De gemiddelde emissie via drift is het hoogst in Goeree (Waterschap Hollandse Delta) en het gebied “Overig RWSR” (Waterschap de Dommel).
Figuur 3 toont de ruimtelijke verdeling van de emissie via drainage (vracht per ha) over de RWSR-gebieden in het stroomgebied. De gemiddelde emissie via drainage is het hoogst in Goeree (Waterschap Hollandse Delta), Alm-Biesbosch (Waterschap Rivierenland) en Hollandsch Diep/Amer (Waterschap Brabantse Delta).
Figuur 3: Ruimtelijke verdeling van de gemiddelde emissie via drainage (vracht per ha). De gemiddelde emissie via drainage is het hoogst in Goeree, Alm-Biesbosch en Hollandsch Diep/Amer.
Bronnenanalyse Maas Fase 2
6
1208058-000-ZWS-0007, 24 juli 2013, definitief
2.2.5
Monitoring De hoogste concentraties bentazon zijn gemeten in het beheergebied van Waterschap de Dommel (13 g/L in een monster uit de Groote Beerze) en Waterschap Aa en Maas (2,9 g/L in een monster uit de Aa). Figuur 4 toont de maximum gemeten concentraties in het stroomgebied Maas. In 7 van de 59 locaties zijn concentraties > 0.68 g/L gemeten. In 14 van de 59 locaties zijn concentraties > 0.24 g/L gemeten.
Figuur 4: De maximum gemeten concentratie bentazon in het stroomgebied Maas (in g/L)
De maximum concentratie is met name gemeten in de maanden mei, september en juni, en in mindere mate in de overige maanden van de zomer, herfst en winter. 2.2.6
Maatregelen Zowel drift als drainage zijn een mogelijke oorzaak voor normoverschrijding van de stof bentazon in oppervlaktewater. Afhankelijk van de omstandigheden tijdens toediening, de gebruikte techniek en de afstand tot de sloot langs het behandeld perceel kan verwaaiing van spuitvloeistof op het moment van spuiten direct tot normoverschrijding leiden. Preferent transport van de stof via de bodem en via drainbuizen kan in de periode na toediening optreden; deze emissieroute is een mogelijke oorzaak van normoverschrijding buiten het spuitseizoen. Oplossingen in de vorm van een verbreding van de teeltvrije zone en/of het gebruik van emissie reducerende technieken lijken het meest voor de hand te liggen. Reductie van emissies via drainage is mogelijk door het terugdringen van het verbruik. In overleg met groepen gebruikers kan worden nagegaan in hoeverre het beeld uit de bronnenanalyse overeenkomt met de huidige praktijk in de regio en wat de beste aanpak is.
Bronnenanalyse Maas Fase 2
7
1208058-000-ZWS-0007, 24 juli 2013, definitief
2.3 2.3.1
Dinoterb Gedrag in het milieu Stofgroep: herbicide (Cas nr.: 1420-07-1) Dinoterb (IUPAC name 2-tert-butyl-4,6-dinitrofenol) is slecht oplosbaar in water en enigszins vluchtig. De stof is goed afbreekbaar in de bodem en bindt sterk aan organische stof en is daardoor weinig mobiel in de bodem. Dinoterb is zeer giftig voor waterleven. In (Ordelman et al., 1994) wordt voor fenolherbiciden als dinoterb een slechte afbreekbaarheid in water/sediment gerapporteerd (halfwaardetijd 73-100 d). Waterkwaliteitsnorm: MTR = 30 ng/L.
2.3.2
Gebruik volgens de toelating Landbouw De werkzame stof dinoterb heeft in Nederland toelating gekend in een viertal middelen. Van alle middelen is de toelating echter uiterlijk in 1999 verlopen. Vanaf medio 1999 kent dinoterb geen toelatingen binnen Nederland. Er wordt niet verwacht dat gebruik in het kader van deze toelatingen nog een rol van betekenis heeft gespeeld in het aantreffen van de stof tijdens monitoring in 2008 en later. Naam middel DM 88 Herbogil Vloeibaar Tolkan S Tolkan-S
Toelatingsnummer Expiratiedatum toelating 10212 15-9-1995 7139 1-7-1998 7800 1-1-1996 9126 26-2-1995
Opmerkingen
WG/GA beschikbaar
Op de website van het Ctgb is weinig informatie over deze middelen terug te vinden. Tolkan S en Tolkan-S waren van identieke samenstelling (190 g/L dinoterb + 210 g/L isoproturon), en er lijkt dan ook bij Tolkan-S sprake van een parallelle toelating (voor een identiek middel wat door een andere toelatingshouder uit het buitenland geïmporteerd en op de Nederlandse markt werd gebracht). Van DM88 (dinoterb + mecoprop-P), Tolkan (dinoterb + isoproturon) en Herbogil Vloeibaar (alleen dinoterb) was Rhone-Poulenc Agro B.V. de toelatinghouder, terwijl voor Tolkan-S R. van Wesemael B.V. toelatinghouder was. Alleen van Herbogil Vloeibaar is een wettelijk gebruiksvoorschrift/gebruiksaanwijzing (WG/GA) op de Ctgb website gevonden, waaruit blijkt dat dit middel werd ingezet als onkruidbestrijdingsmiddel in de teelt van aardappelen, granen, erwten en bonen. Niet-landbouw Niet van toepassing / geen gegevens.
Bronnenanalyse Maas Fase 2
8
1208058-000-ZWS-0007, 24 juli 2013, definitief
2.3.3
Gebruik volgens de praktijk Niet van toepassing / geen gegevens.
2.3.4
Bronnen Niet van toepassing / geen gegevens.
2.3.5
Monitoring De stof dinoterb is niet gezocht in het beheergebied Waterschap Hollandse Delta. In de meetpunten van RIWA Maas zijn geen meetbare concentraties gerapporteerd. De hoogste concentraties dinoterb (0,1 g/L werd gemeten in het beheergebied van Waterschap Aa en Maas. Ook in Waterschap Brabantse Delta is dinoterb gemeten. Figuur 5 toont de maximum gemeten concentraties in het stroomgebied Maas, zoals gerapporteerd door de laboratoria. De rapportagegrens kan 0,02, 0,03 of 0,05 g/L bedragen.
Figuur 5: De maximum gemeten concentratie dinoterb in het stroomgebied Maas (in g/L)
2.3.6
Maatregelen De toelating van dinoterb is eind jaren ’90 vervallen. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor de mogelijke oorzaak van normoverschrijding van de stof dinoterb. De stof wordt in vergelijkbare gehalten gemeten door het Hoogheemraadschap Hollands Noorder Kwartier; ook daar zijn geen aanwijzingen of teelten als mogelijke oorzaak genoemd. Nader onderzoek naar de analyseresultaten en naar de herkomst van deze stof is noodzakelijk om eventuele maatregelen te kunnen benoemen.
Bronnenanalyse Maas Fase 2
9
1208058-000-ZWS-0007, 24 juli 2013, definitief
2.4 2.4.1
Imidacloprid Gedrag in het milieu Stofgroep: Insecticide (chemische groep neonicotinoïden). Cas nr.: 138261-41-3 Imidacloprid is matig oplosbaar in water en weinig vluchtig. De stof is slecht afbreekbaar in de bodem en bindt sterk aan organische stof en is daardoor zeer weinig mobiel in de bodem. Imidacloprid is zeer giftig voor waterleven. Waterkwaliteitsnorm: AA-EQS = 67 ng/L.
2.4.2
Gebruik volgens de toelating Landbouw Imidacloprid kent een zeer brede toelating, waardoor op voorhand nauwelijks emissieroutes uit te sluiten zijn. Het betreft zowel akkerbouw als tuinbouw, open teelten en bedekte teelten; zowel in de grond als op substraat. Daarnaast zijn er nog diverse toelatingen voor nietlandbouwkundig en/of niet-professioneel gebruik. Toepassing is o.a. door bespuiting, zaadbehandeling, mee druppelen met voedingsoplossing, grondbehandeling en dompeling van plantgoed. Er moet dus met veel verschillende emissierisico’s rekening gehouden worden. Het verschil tussen toegelaten toepassingen per geregistreerd product kan gebruikt worden bij het vaststellen van aannemelijke verbanden tussen toelatingen en de overschrijdingen. Diverse producten hebben een vergelijkbare toelating en daarmee in potentie ook vergelijkbare emissierisico’s (tekst ontleend aan documentatie WG Monitoring). Op vrijdag 24 mei 2013 heeft de Europese Commissie het besluit genomen om restricties in te stellen op het gebruik van imidacloprid. Het besluit is gebaseerd op de EFSA her-evaluatie over het effect van drie neonicotinoïden op de gezondheid van bijen, welke in januari is gepubliceerd. Voor Nederland betekent dit dat de toelatingen van diverse middelen per 30 september 2013 zullen worden ingetrokken of ingeperkt. Het Ctgb zal hier ter zijner tijd nader over communiceren (Ctgb nieuwsbrief mei 2013). Niet-landbouw Een handvol van de toegelaten middelen op basis van imidacloprid betreft middelen voor professioneel gebruik ter bestrijding van vliegen, en in combinatie met een lokstof voor het verdelgen van mijten en andere geleedpotigen. Een twintigtal van de toegelaten middelen op basis van imidacloprid betreft middelen voor particulier gebruik als biocide in mierenlokdozen, vliegenstrips, raamstickers etc.
2.4.3
Gebruik volgens de praktijk De stof imidacloprid wordt gebruikt in de sectoren akkerbouw, groenteteelt onder glas, bloemisterij onder glas, boomkwekerij, bloembollenteelt en de fruitteelt. De stof wordt gebruikt in de teelt van pootaardappelen (26%), komkommers (15%), snijmais (5%), rozen (4%), bosen haagplantsoen (4%), lelies (4% van het volume verbruik), en ongeveer twintig andere teelten uit de CBS-enquête 2008. In de Werkgroep Monitoring is de verdeling van de afzet over teelten gecorrigeerd volgens opgave van de fabrikant. Volgens de fabrikant is het
Bronnenanalyse Maas Fase 2
10
1208058-000-ZWS-0007, 24 juli 2013, definitief
verbruik in de betreffende periode 2008 in pootaardappelen ongeveer een factor vier lager, en het verbruik in bloembollen en de vollegronds groenteteelt een factor 3 tot 5 hoger. De berekeningen voor de Bronnenanalyse zijn conform de oorspronkelijke cijfers uit de NMI 3 voor de EDG2010 en niet gecorrigeerd naar aanleiding van deze opgave van de fabrikant. Figuur 6 toont de ruimtelijke verdeling van het gemiddeld verbruik over het stroomgebied. De RWSR-gebieden met de hoogste waarde voor het gemiddeld verbruik (> 1,5 x de standaard afwijking) zijn: Goeree (Waterschap Hollandse Delta), en Grote Moolenbeek, Noord-West Maasterras, Zuid-West Maasterras (Waterschap Peel en Maasvallei). De stof imidacloprid wordt op diverse manieren toegepast. In de fruitteelt, vollegronds groenteteelt en de boomkwekerij wordt de stof toegediend met de volveldspuit. In de akkerbouw wordt de stof tijdens toedienen ingewerkt in de bodem, of toegediend als granulaat of als zaadcoating. In de bollenteelt wordt imidacloprid gebruikt voor de ontsmetting van plantgoed en geoogst product. In de groenteteelt onder glas en de bloemisterij onder glas wordt imidacloprid toegediend met de voedingsoplossing. Dit gebeurt het meest frequent in de periode april t/m augustus.
Figuur 6: Ruimtelijke verdeling van het gemiddeld verbruik per ha van de stof imidacloprid over het stroomgebied Maas (op basis van het nationaal verbruik in 2008 en het grondgebruik in de RWSR-gebieden).
De beschrijving van het verbruik van imidacloprid in de vorm van spuittoepassing in appel en peer omvat een restrictie in de vorm van een drift reducerende maatregel. 2.4.4
Bronnen Het model NMI 3 berekent emissie via drainage voor toepassingen met de volveldspuit (en andere spuittypen). Voor de overige soorten toepassingsmethoden en formuleringen van imidacloprid in de open teelt (inwerken in bodem, granulaat, zaadcoating, ontsmetting van plantgoed en geoogst product) berekent de NMI 3 geen emissie via drainage. In kasteelten wordt de stof toegediend met de voedingsoplossing, of door gewasbespuiting.
Bronnenanalyse Maas Fase 2
11
1208058-000-ZWS-0007, 24 juli 2013, definitief
De belangrijkste emissieroute is drainage (uitspoeling via drainagebuizen). De totale vracht drift is een factor 30 lager dan de totale vracht drainage. Dit zijn vrachten op jaarbasis. Emissie via drift kan echter een grotere bijdrage leveren aan normoverschrijding en het risico voor waterleven dan emissie via drainage. Figuur 7 toont de verdeling van de gemiddelde emissie via drift (vracht per ha) over de RWSR-gebieden in het stroomgebied. De gemiddelde emissie via drift is het hoogst in het RWSR-gebied Aa of Weerijs (Waterschap Brabantse Delta).
Figuur 7: Ruimtelijke verdeling van de gemiddelde emissie via drift (vracht per ha). De gemiddelde emissie via drift is het hoogst in het RWSR-gebied Aa of Weerijs (Waterschap Brabantse Delta).
Figuur 8 toont de ruimtelijke verdeling van de emissie via drainage (vracht per ha) over de RWSR-gebieden in het stroomgebied. De gemiddelde emissie via drainage is het hoogst in Goeree en in de RWSR-eenheid Markvliet (Waterschap Brabantse Delta).
Bronnenanalyse Maas Fase 2
12
1208058-000-ZWS-0007, 24 juli 2013, definitief
Figuur 8: Ruimtelijke verdeling van de gemiddelde emissie via drainage (vracht per ha). De gemiddelde emissie via drainage is het hoogst in Goeree en in de RWSR-eenheid Markvliet (Waterschap Brabantse Delta).
Figuur 9 toont de ruimtelijke verdeling van de emissie via spui (vracht per ha) over de RWSR-gebieden in het stroomgebied. De RWSR-gebieden in het Stroomgebied Maas zonder gebruik van imidacloprid in kassen zijn niet in de legenda opgenomen. De gemiddelde emissie via spui is het hoogst in het RWSR-gebied Zuid-West Maasterras in het beheergebied Peel en Maasvallei.
Figuur 9: Ruimtelijke verdeling van de gemiddelde emissie via spui (vracht per ha). De gemiddelde emissie via spui is het hoogst in het RWSR-gebied Zuid-West Maasterras (beheergebied Peel en Maasvallei).
Bronnenanalyse Maas Fase 2
13
1208058-000-ZWS-0007, 24 juli 2013, definitief
2.4.5
Monitoring De hoogste concentraties imidacloprid zijn gemeten in Goeree (Waterschap Hollandse Delta). Op enkele meetpunten in het beheergebied van het Waterschap Brabantse Delta, Peel en Maasvallei, en Roer en Overmaas zijn ook relatief hoge concentraties gemeten (Figuur 10).
Figuur 10: Maximum gemeten concentratie imidacloprid in het Stroomgebied Maas ( g/L)
Figuur 11: Detail kaart Goeree met de maximum gemeten concentratie imidacloprid in de locaties rond Oude Tonge g/L)
Bronnenanalyse Maas Fase 2
14
1208058-000-ZWS-0007, 24 juli 2013, definitief
Figuur 11 toont een detail van Figuur 10 van het gebied op Goeree rond Oude Tonge waar de hoogste concentraties imidacloprid zijn gemeten. De aanwezigheid van kassen in de directe omgeving van Oude Tonge (volgens Google Maps ©) vormt een aanwijzing voor de mogelijke oorzaak van deze hoge concentraties in het oppervlaktewater. In de meeste locaties is de maximum concentratie gemeten in de periode mei-juli. 2.4.6
Maatregelen Gezien de aankondiging door het Ctgb van aanstaande wijzigingen in de toelating lijkt het zinvol om deze maatregelen af te wachten. Open teelten Zowel drift als drainage zijn een mogelijke oorzaak voor normoverschrijding van de stof imidacloprid in oppervlaktewater. Afhankelijk van de omstandigheden tijdens toediening, de gebruikte techniek en de afstand tot de sloot langs het behandeld perceel kan verwaaiing van spuitvloeistof op het moment van spuiten direct tot normoverschrijding leiden. Preferent transport van de stof via de bodem en via drainbuizen kan in de periode na toediening optreden; deze emissieroute is een mogelijke oorzaak van normoverschrijding buiten het spuitseizoen. Oplossingen in de vorm van een verbreding van de teeltvrije zone en/of het gebruik van emissie reducerende technieken lijken het meest voor de hand te liggen. Reductie van de emissies via drainage is mogelijk door het terugdringen van het verbruik. In overleg met groepen gebruikers kan worden nagegaan in hoeverre het beeld uit de bronnenanalyse overeenkomt met de huidige praktijk in de regio en wat de beste aanpak is. Kasteelten In het algemeen is zuivering van gebruikt recirculatiewater voor het moment van lozen (via riool of direct op het oppervlaktewater) de meest voor de hand liggende aanpak. Specifiek voor het gebied rond Oude Tonge wordt aanbevolen om contact op te nemen met de tuinders om na te gaan in hoeverre het beeld uit de bronnenanalyse overeenkomt met de praktijk op de bedrijven.
2.5 2.5.1
MCPA Gedrag in het milieu Stofgroep: herbiciden (Cas nr.: 94-76-6) De stof MCPA (2-methyl-4-chloorfenoxyazijnzuur) is goed oplosbaar in water en enigszins vluchtig. De stof is redelijk afbreekbaar in de bodem. De mate waarin de stof MCPA aan de organische stof bindt is afhankelijk van de zuurgraad van de bodem. De stof MCPA is daarmee te omschrijven als weinig mobiel in zure gronden (zandgronden) tot matig mobiel in overige gronden. Waterkwaliteitsnorm: MTR = 280 000 ng/L; JG-MKN = 1400 ng/L (www.helpdeskwater.nl)
Bronnenanalyse Maas Fase 2
15
1208058-000-ZWS-0007, 24 juli 2013, definitief
2.5.2
Gebruik volgens de toelating Landbouw De stof MCPA is toegelaten als breed werkend onkruidbestrijdingsmiddel in een groot aantal gewassen. Niet-landbouw De stof MCPA is toegelaten voor professioneel gebruik als breed werkend onkruidbestrijdingsmiddel in parken, op sportvelden, wegbermen, en in braakliggend terrein.
2.5.3
Gebruik volgens de praktijk De stof MCPA wordt gebruikt in de sectoren veehouderij, akkerbouw, fruitteelt en boomkwekerij. De stof wordt het meest gebruikt in grasland (42%), wintertarwe (21%), zomergerst (12%), zomertarwe (6%), graszaad (5%) en appel (4% van het verbruik). In de beschrijving van het verbruik MCPA in grasland, granen, appel en aardbeien is een restrictie opgenomen in de vorm van een drift reducerende maatregel. Kaart 1 toont de ruimtelijke verdeling van het gemiddeld verbruik over het stroomgebied. De RWSR-gebieden met het grootste verbruik zijn paars gekleurd.
Figuur 12: Ruimtelijke verdeling van het gemiddeld verbruik per ha van de stof MCPA over het stroomgebied Maas (op basis van het nationaal verbruik in 2008 en het grondgebruik in de RWSR-gebieden).
2.5.4
Bronnen De belangrijkste emissieroute is drainage (uitspoeling via drainagebuizen). De totale vracht drift is ongeveer twee orden van grootte lager dan de totale vracht drainage. Emissie via drift kan echter een grotere bijdrage leveren aan normoverschrijding en aan het risico voor
Bronnenanalyse Maas Fase 2
16
1208058-000-ZWS-0007, 24 juli 2013, definitief
waterleven dan emissie via drainage. De stof MCPA is enigszins vluchtig en kan tijdens het spuiten als damp via de lucht getransporteerd worden en buiten het perceel terecht komen. Figuur 13 toont de ruimtelijke verdeling van de emissie via drift (vracht per ha) over de RWSR-gebieden in het stroomgebied. De gemiddelde emissie via drift is het hoogst in Goeree (Waterschap Hollandse Delta) en in Alm-Biesbosch (Waterschap Rivierenland). Dit zijn ook de RWSR-eenheden met het grootste gemiddelde verbruik.
Figuur 13 Ruimtelijke verdeling van de gemiddelde emissie via drift (vracht per ha). De gemiddelde emissie via drift is het hoogst in Goeree (Waterschap Hollandse Delta) en in Alm-Biesbosch (Waterschap Rivierenland).
Figuur 14 toont de ruimtelijke verdeling van de emissie via drainage (vracht per ha) over de RWSR-gebieden in het stroomgebied. De gemiddelde emissie via drainage is het hoogst in de RWSR-eenheden binnen het beheergebied van Waterschap Roer en Overmaas, in Goeree (Waterschap Hollandse Delta) en in Alm-Biesbosch (Waterschap Rivierenland).
Bronnenanalyse Maas Fase 2
17
1208058-000-ZWS-0007, 24 juli 2013, definitief
Figuur 14 Ruimtelijke verdeling van de gemiddelde emissie via drainage (vracht per ha). De gemiddelde emissie via drainage is het hoogst in de RWSR-eenheden binnen het beheergebied van Waterschap Roer en Overmaas, in Goeree (Waterschap Hollandse Delta) en in Alm-Biesbosch (Waterschap Rivierenland).
2.5.5
Monitoring De hoogste concentraties MCPA zijn gemeten in Goeree (Waterschap Hollandse Delta) en in het RWSR-gebied Brabantse Wal (behaargebied Brabantse Delta). Op aan aantal andere meetpunten in het beheergebied van het Waterschap Brabantse Delta, Waterschap de Dommel en Aa en Maas zijn ook relatief hoge concentraties gemeten. In 5 van de 54 locaties is een maximum concentratie > 2,4 g/L gemeten. In 12 locaties is een maximum concentratie > 0,7 g/L gemeten. De hoogste concentratie in een locatie is gemeten in de maand mei, juni, september of in december.
Bronnenanalyse Maas Fase 2
18
1208058-000-ZWS-0007, 24 juli 2013, definitief
Figuur 15: Maximum gemeten concentratie MCPA in het Stroomgebied Maas ( g/L)
2.5.6
Maatregelen Landbouwkundig gebruik Voor de landbouw geldt dat zowel drift als drainage een mogelijke oorzaak voor normoverschrijding van MCPA in oppervlaktewater zijn. Afhankelijk van de omstandigheden tijdens toediening, de gebruikte techniek en de afstand tot de sloot langs het behandeld perceel kan verwaaiing van spuitvloeistof op het moment van spuiten direct tot normoverschrijding leiden. Preferent transport van de stof via de bodem en via drainbuizen kan in de periode na toediening optreden. Drainage is een mogelijke oorzaak van normoverschrijding buiten het spuitseizoen. Oplossingen in de vorm van een verbreding van de teeltvrije zone, het gebruik van emissie reducerende technieken en meer aandacht voor de weersomstandigheden tijdens toediening lijken het meest voor de hand te liggen. In overleg met groepen gebruikers kan worden nagegaan in hoeverre het beeld uit de bronnenanalyse overeenkomt met de huidige praktijk in de regio, welke maatregelen reeds zijn geïmplementeerd en wat hierop de beste aanvulling is. Niet-landbouwkundig gebruik In de Nota ‘Gezonde groei, duurzame oogst’ is het gewasbeschermingsbeleid voor de periode 2013-2023 vastgelegd. Professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op verhardingen die werkzame stoffen bevatten die nu tot overschrijding van normen leiden is vanuit het oogpunt van duurzaam gebruik per 1 januari 2018 niet meer toegestaan.
Bronnenanalyse Maas Fase 2
19
1208058-000-ZWS-0007, 24 juli 2013, definitief
Toepassing met handgedragen spuitapparatuur blijft wel mogelijk, voor een aantal situaties waarin chemisch beheer onvermijdelijk is. Het Kabinet wil ook het gebruik op sport- en recreatieterreinen per 1 januari 2018 verbieden. Toepassing van gewasbeschermingsmiddelen door particulieren (niet-professioneel gebruik) blijft gehandhaafd. Het kabinet is van mening dat de blootstelling van mens, dier en milieu klein is door de relatief beperkte afzet van middelen voor niet-professioneel gebruik. 2.6 2.6.1
Mecoprop-p Gedrag in het milieu Stofgroep: herbiciden (Cas nr.: 16484-77-8) De stof mecoprop-p (MCPP) is goed oplosbaar in water en enigszins vluchtig. De stof is goed afbreekbaar in de bodem en weinig mobiel. In het water/sediment systeem is de stof redelijk afbreekbaar. Waterkwaliteitsnorm: MTR = 0,38 mg/L (stoffendatabase NMI 3).
2.6.2
Gebruik volgens de toelating Landbouw In de EU zijn mecoprop en de isomeer mecoprop-p vanaf 1 juni 2004 toegelaten. In Nederland zijn alleen middelen op basis van mecoprop-p toegelaten als onkruidbestrijdingsmiddel in de teelt van granen, graszaad, grasland, appel, peer. Mecopropp is toegelaten voor behandeling van de zwartstrook onder de bomenrij en onder windschermen. Mecoprop-p is tevens toegelaten op akkerranden en randen van weilanden, en voor gebruik op het erf. Deze middelen mogen alleen worden toegepast tussen 1 maart en 1 september (RIWA, 2011). Niet-landbouw De stof mecoprop-p is toegelaten als onkruidbestrijdingsmiddel in gazons en op sportvelden.
2.6.3
Gebruik volgens de praktijk De stof mecoprop-p wordt met name gebruikt in de sectoren veehouderij en akkerbouw, en in mindere mate in de boomkwekerij, fruitteelt en vollegronds groenteteelt. De stof wordt het meest gebruikt in grasland (46%), wintertarwe (32%), graszaad (11%) en appelen (2% van het verbruik). Figuur 15 toont de ruimtelijke verdeling van het gemiddeld verbruik per ha over het stroomgebied. De RWSR-gebieden met het grootste gemiddelde verbruik zijn paars gekleurd; Alm-Biesbosch (Waterschap Rivierenland), Goeree (Waterschap Hollandse Delta), Hollandsch Diep/Amer (Waterschap Brabantse Delta) en Plateau van Margraten (Waterschap Roes en Overmaas).
Bronnenanalyse Maas Fase 2
20
1208058-000-ZWS-0007, 24 juli 2013, definitief
Figuur 15: Ruimtelijke verdeling van het gemiddeld verbruik per ha van de stof mecoprop-P over het stroomgebied Maas (op basis van het nationaal verbruik in 2008 en het grondgebruik in de RWSR-gebieden).
De beschrijving van het verbruik mecoprop-p in grasland en granen bevat een restrictie in de vorm van een drift reducerende maatregel. 2.6.4
Bronnen De belangrijkste emissieroute is drainage (uitspoeling via drainagebuizen). De totale vracht drift is ongeveer twee orden van grootte lager dan de totale vracht drainage. Emissie via drift kan echter een grotere bijdrage leveren aan normoverschrijding en aan het risico voor waterleven dan emissie via drainage. De stof mecoprop-P is enigszins vluchtig en kan tijdens het spuiten als damp via de lucht getransporteerd worden en buiten het perceel terecht komen. Figuur 16 toont de ruimtelijke verdeling van de emissie via drift (vracht per ha) over de RWSR-gebieden in het stroomgebied. De gemiddelde emissie via drift is het hoogst in AlmBiesbosch (Waterschap Rivierenland), Goeree (Waterschap Hollandse Delta) en Hollandsch Diep/Amer (Waterschap Brabantse Delta).
Bronnenanalyse Maas Fase 2
21
1208058-000-ZWS-0007, 24 juli 2013, definitief
Figuur 16: Ruimtelijke verdeling van de gemiddelde emissie via drift (vracht per ha). De gemiddelde emissie via drift is het hoogst in een aantal RWSR-eenheden binnen het beheergebied Aa en Maas.
Figuur 17 toont de ruimtelijke verdeling van de emissie via drainage (vracht per ha) over de RWSR-gebieden in het stroomgebied. De gemiddelde emissie via drainage is het hoogst in Plateau van Margraten en in Geul (Waterschap Roes en Overmaas)
Figuur 17: Ruimtelijke verdeling van de gemiddelde emissie via drainage (vracht per ha). De gemiddelde emissie via drainage is het hoogst in Goeree en in de RWSR-eenheden binnen het beheergebied Roer en Overmaas.
Bronnenanalyse Maas Fase 2
22
1208058-000-ZWS-0007, 24 juli 2013, definitief
2.6.5
Monitoring De hoogste concentratie mecoprop werd gemeten op Goeree (4,5 g/L). Concentraties > 0,9 mg/L zijn gemeten in 3 van de 59 locaties. Concentraties > 0,34 mg/L zijn gemeten in 9 van de 59 locaties. Figuur 18 toont de maximum gemeten concentraties in het stroomgebied Maas. In de meeste locaties is de maximum concentratie gemeten in juni, september of augustus.
Figuur 18: Maximum gemeten concentratie mecoprop in het Stroomgebied Maas ( g/L)
2.6.6
Maatregelen Zowel drift als drainage zijn een mogelijke oorzaak voor normoverschrijding van de stof mecoprop in oppervlaktewater. Afhankelijk van de omstandigheden tijdens toediening, de gebruikte techniek en de afstand tot de sloot langs het behandeld perceel kan verwaaiing van spuitvloeistof op het moment van spuiten direct tot normoverschrijding leiden. Preferent transport van de stof via de bodem en via drainbuizen kan in de periode na toediening optreden; deze emissieroute is een mogelijke oorzaak van normoverschrijding buiten het spuitseizoen. Oplossingen in de vorm van een verbreding van de teeltvrije zone en/of het gebruik van emissie reducerende technieken lijken het meest voor de hand te liggen. Reductie van de emissies via drainage is mogelijk door het terugdringen van het verbruik. In overleg met groepen gebruikers kan worden nagegaan in hoeverre het beeld uit de bronnenanalyse overeenkomt met de huidige praktijk in de regio en wat de beste aanpak is.
Bronnenanalyse Maas Fase 2
23
1208058-000-ZWS-0007, 24 juli 2013, definitief
2.7 2.7.1
S-metolachloor Gedrag in het milieu Stofgroep: herbicide (Cas nr.: 51218-45-2) S-metolachloor is matig oplosbaar in water en enigszins vluchtig. De stof is redelijk afbreekbaar in de bodem en bindt sterk aan organische stof en is daardoor zeer weinig mobiel in de bodem. S-metolachloor is zeer giftig voor waterleven. De stof wordt gemeten als mix van stereo-isomeren. Waterkwaliteitsnorm MTR = 200 ng/L (stoffendatabase NMI 3).
2.7.2
Gebruik volgens de toelating Landbouw De actieve stof metolachloor kende tot eind 1999 verschillende toelatingen, maar kende daarna uitsluitend toelating als S-metolachloor (een actieve isomeer). De toelatingen van metolachloor worden hier niet behandeld, omdat niet wordt verwacht dat deze voor het aantreffen van de stof gedurende monitoring in 2008 en later een rol van betekenis hebben gespeeld. Sinds 2000 kent S-metolachloor toelating als onkruidbestrijdingsmiddel in de vorm van Dual Gold 960 EC (toelatingsnummer 12096, 17 maart 2000) en als Gardo Gold, een mengsel van S-metolachloor en terbuthylazine (toelatingsnummer 13145, vanaf 17 december 2008). Dual Gold 960 EC, een ‘emulsifiable concentrate’ voor spuittoepassingen, is sinds mart 2000 toegelaten voor gebruik in bieten, maïs, witlof, cichorei, pennenteelt van witlof, onbedekte teelt van tulpen, de onbedekte teelt van aardbeien, en de teelt van stamslabonen en stamsnijbonen. Sinds oktober 2010 is het middel ook toegelaten voor gebruik in de teelt van uien, sjalotten en de onbedekte teelt van lelies. Gardo Gold, een ‘suspension concentrate’ voor spuittoepassingen, is vanaf het begin van toelating uitsluitend toegelaten voor gebruik in de teelt van maïs. Voor beide middelen geldt de restrictie dat op perceelranden die aan oppervlaktewater grenzen het gebruik uitsluitend is toegestaan indien gebruik wordt gemaakt van minimaal 90% driftreducerende spuitdoppen. Voor Dual Gold 960 EC geldt de aanvullende restrictie dat toepassing op perceelranden die niet aan oppervlaktewater grenzen het gebruik uitsluitend is toegestaan indien gebruik wordt gemaakt van minimaal 50% driftreducerende spuitdoppen. Een uitgebreider overzicht van de toelatingen, gebruiksvoorschriften, is op aanvraag beschikbaar.
ontleend
aan
de
wettelijke
Niet-landbouw Niet van toepassing
Bronnenanalyse Maas Fase 2
24
1208058-000-ZWS-0007, 24 juli 2013, definitief
2.7.3
Gebruik volgens de praktijk De stof S-metolachloor wordt gebruikt in de sectoren veehouderij, akkerbouw, vollegronds groenteteelt, en in mindere mate de bloembollenteelt en de teelt van groenten onder glas. De stof wordt het meest gebruikt in snijmaïs (52%), suikerbieten (27%), aardbeien (7%) en tulpen (6% van het volume verbruik). De stof S-metolachloor wordt toegepast als bodembehandeling door spuiten, het meest frequent in de periode april t/m augustus. In de database NMI 3 zijn geen gegevens over restricties bekend. Figuur 19 toont de ruimtelijke verdeling van het gemiddeld verbruik over het stroomgebied. De RWSR-gebieden met het grootste verbruik zijn paars gekleurd.
Figuur 19: Verdeling van het gemiddeld verbruik per ha van de stof S-metolachloor over het stroomgebied Maas (op basis van het nationaal verbruik in 2008 en het grondgebruik in de RWSR-gebieden)
2.7.4
Bronnen De belangrijkste emissieroute is drainage (uitspoeling via drainagebuizen). De totale vracht drift is een factor 20 lager dan de totale vracht drainage. Emissie via drift kan echter een grotere bijdrage leveren aan normoverschrijding en het risico voor waterleven dan emissie via drainage. De stof S-metolachloor is vluchtig en kan tijdens het spuiten als damp via de lucht getransporteerd worden en buiten het perceel terecht komen. Figuur 20 toont de ruimtelijke verdeling van de emissie via drift (vracht per ha) over de RWSR-gebieden in het stroomgebied. De gemiddelde emissie via drift is het hoogst in de RWSR-eenheden binnen het beheergebied Aa en Maas.
Bronnenanalyse Maas Fase 2
25
1208058-000-ZWS-0007, 24 juli 2013, definitief
Figuur 20: Ruimtelijke verdeling van de gemiddelde emissie via drift (vracht per ha). De gemiddelde emissie via drift is het hoogst in de RWSR-eenheden binnen het beheergebied Aa en Maas.
Figuur 21 toont de ruimtelijke verdeling van de emissie via drainage (vracht per ha) over de RWSR-gebieden in het stroomgebied. De gemiddelde emissie via drainage is het hoogst in Goeree en in de RWSR-eenheden binnen het beheergebied Roer en Overmaas.
Figuur 21: Ruimtelijke verdeling van de gemiddelde emissie via drainage (vracht per ha). De gemiddelde emissie via drainage is het hoogst in Goeree en in de RWSR-eenheden binnen het beheergebied Roer en Overmaas.
Bronnenanalyse Maas Fase 2
26
1208058-000-ZWS-0007, 24 juli 2013, definitief
2.7.5
Monitoring De hoogste concentratie metolachloor werd gemeten in het beheergebied van waterschap de Dommel (2,5 g/L in monsters uit de Beerze en de Esschestroom). Concentraties > 0.2 mg/L zijn gemeten in 21 van de 74 locaties; de kaart van de maximum gemeten concentraties toont de verspreiding van deze locaties over het stroomgebied Maas. In de meeste locaties is de maximum concentratie gemeten in de periode mei-juli.
Figuur 22: Maximum gemeten concentratie metolachloor in het Stroomgebied Maas ( g/L)
2.7.6
Maatregelen Zowel drift als drainage zijn een mogelijke oorzaak voor normoverschrijding van de stof Smetolachloor en isomeren in oppervlaktewater. Afhankelijk van de omstandigheden tijdens toediening, de gebruikte techniek en de afstand tot de sloot langs het behandeld perceel kan verwaaiing van spuitvloeistof op het moment van spuiten direct tot normoverschrijding leiden. In de meeste locaties is de maximum concentratie in het spuitseizoen gemeten. Oplossingen in de vorm van een verbreding van de teeltvrije zone en/of het gebruik van emissie reducerende technieken lijken het meest voor de hand te liggen. In overleg met groepen gebruikers kan worden nagegaan in hoeverre het beeld uit de bronnenanalyse overeenkomt met de huidige praktijk in de regio en wat de beste aanpak is.
Bronnenanalyse Maas Fase 2
27
1208058-000-ZWS-0007, 24 juli 2013, definitief
2.8
Overige stoffen Stoffen die meer dan twee keer normoverschrijdend zijn aangetoond worden besproken in Tabel 1. Tabel 1: Samenvatting met gegevens over de toelating, het gebruik en de bronnen van stoffen die meer dan twee keer normoverschrijdend zijn aangetoond in het oppervlaktewater in de Brede Screening Maas, periode 2011-2012 (Tabel 7.5, 7.6 in Verhagen et al., 2013). JG-MKN = Milieukwaliteitsnorm voor de jaargemiddelde concentratie; MAC-MKN = Idem, voor de maximum concentratie; DN = drinkwater-norm (0,1 g L-1).
Stofnaam, normoverschrijding (DN = drinkwaternorm) 2,4 D 10 x DN
AMPA
9 x DN
bentazon carbendazim
24 x DN 1 x JG-MKN 3 x MACMKN 11 x DN
chloortoluron
3 x DN
chloridazon
12 x DN
Bronnenanalyse Maas Fase 2
Herkomst, toelating, gebruik, bronnen
2,4-D (2,4-dichlorophenoxy azijnzuur) is toegelaten als breed werkend onkruidbestrijdingsmiddel in grasgroenbemesters, in de fruitteelt onder appel- en perenbomen en onder windschermen, op tijdelijk onbeteeld land, op akkerranden en randen van weilanden en op braakliggend bloembollenland (RIWA, 2011). AMPA (aminomethylfosfonzuur) is een metaboliet van glyfosaat. Daarnaast kent AMPA ook andere belangrijke bronnen als industriële stof. Het aantal normoverschrijdingen in het RIWA meetnet neemt de laatste jaren af (RIWA, 2011). Zie verder bij glyfosaat. Zie Sectie 2.2 Carbendazim is een metaboliet van thiofanaat-methyl en van benomyl (niet meer toegelaten). Als werkzame stof was carbendazim toegelaten tot eind 2007; de opgebruiktermijn liep medio 2008 ten einde. De stof carbendazim is matig oplosbaar in water, weinig vluchtig, slecht afbreekbaar in de bodem en zeer weinig mobiel. Thiofanaat methyl wordt gebruikt als fungicide in de bloembollenteelt, fruitteelt, boomkwekerij, en in mindere mate in de bloemisterij onder glas en groenteteelt onder glas. De belangrijkste gewassen zijn tulpen (32%), lelies (21%), appelen (10%), peren (5% van het verbruik). De belangrijkste toepassing is bolontsmetting, gevolgd door spuiten. Bolontsmetting kan leiden tot verliezen vanaf het erf; Voor spuittoepassingen zijn drift en drainage (uitspoeling via drainagebuizen) de belangrijkste emissieroutes. De verhouding tussen de totale vracht drift en de totale vracht drainage is ongeveer 1 : 5. Reststromen op het erf en spray drift zijn mogelijke oorzaken van normoverschrijdingen. Chloortoluron is in Nederland niet meer toegelaten. In de EU is de stof toegelaten als herbicide tot 28 februari 2016 (RIWA, 2011). Chloridazon is een herbicide (Cas nr. 1698-60-8). De stof is matig oplosbaar in water, weinig vluchtig en redelijk afbreekbaar in de bodem. Afhankelijk van de bodem pH is de stof weinig mobiel tot zeer weinig mobiel. Chloridazon is als herbicide toegelaten in de teelt van bieten, uien, kroten, bloembollen en bomen. Synoniemen zijn pyrazon en pyramin
28
1208058-000-ZWS-0007, 24 juli 2013, definitief
dimethoaat
2 x JG-MKN 1 x MACMKN
dinoterb diuron
19 x (adhoc) MTR 6 x DN
glyfosaat
6 x DN 1
imidacloprid
10 x JGMKN 9 x MACMKN 10 x DN 9 x DN
isoproturon
Bronnenanalyse Maas Fase 2
(RIWA, 2011). Chloridazon wordt gebruikt in de sectoren akkerbouw en bloembollenteelt. De stof wordt het meest gebruikt in suikerbieten (46%), zaaiuien (20%), tulpen (16%), lelies (9%) en poot- en plantuien (8% van het verbruik). Qua vracht is drainage (uitspoeling via drainagebuizen) veruit de belangrijkste emissieroute. De totale vracht drift is ongeveer drie orden van grootte lager dan de totale vracht drainage. Dimethoaat is een insecticide (Cas nr. 60-51-5). De stof is goed oplosbaar in water en enigszins vluchtig. De stof is goed afbreekbaar in bodem en weinig mobiel. Dimethoaat wordt gebruikt in de akkerbouw, vollegronds groenteteelt, boomkwekerij, bloembollenteelt, veehouderij, en in mindere mate in de bloemisterij onder glas. De belangrijkste gewassen zijn was- en bospeen (25%), consumptie aardappelen (16%), wintertarwe (14%), vruchtbomen (9%), winterpeen (7%) en grasland (5% van het verbruik). Qua vracht is drainage (uitspoeling via drainagebuizen) de belangrijkste emissieroute. De totale vracht drift is ongeveer twee orden van grootte lager dan de totale vracht drainage. Zie sectie 2.6 Alle toelatingen zijn per eind 2007 vervallen. Diuron werd voorheen gebruikt als onkruidbestrijdingsmiddel in landbouwgewassen (behandeling zwartstroken) en op verhardingen, en als werkzame stof in aangroei-werende verven. Geen maatregelen. Glyfosaat is een onkruidbestrijdingsmiddel. Gebruik op verhardingen leidt tot afspoeling naar het oppervlaktewater en kan daardoor leiden tot normoverschrijding van glyfosaat en van metaboliet AMPA. De laatste jaren neemt het aantal normoverschrijdingen af (RIWA, 2011). Gebruik op verhardingen is uitsluitend toegestaan door professionele gebruikers, volgens de methode van Duurzaam Beheer op Verhardingen/ DOB. Onkruidbestrijdingsmiddelen die werkzame stoffen bevatten die nu tot normoverschrijding leiden, en welke op verhardingen worden toegepast, mogen vanuit het oogpunt van duurzaam gebruik per 1 januari 2018 niet meer worden toegepast. Het verder terugdringen van het gebruik en het toepassen van de gebruiksvoorschriften blijven punt van aandacht. Zie Sectie 2.4
Isoproturon (Casnr. 34123-59-6) is een loofdodingsmiddel met toelating in wintergranen. De stof is matig oplosbaar in water en weinig vluchtig; goed afbreekbaar in de bodem en weinig mobiel. Aan het gebruik van isoproturon in wintertarwe zijn restricties verbonden in de vorm van driftreducerende maatregelen. Qua vracht is drainage
29
1208058-000-ZWS-0007, 24 juli 2013, definitief
linuron
3 x (ad-hoc) MTR 8 x DN
MCPA
1 x JG-MKN 36 x DN 27 x DN 10 x DN
mecoprop-P metazachloor
methyloxydemeton
17 x DN
metolachloor
16 x (adhoc) MTR 24 x DN 3 x DN
simazin
(uitspoeling via drainagebuizen) veruit de belangrijkste emissieroute (Figuur 3.7 in Klein et al., 2013). De totale vracht drift is ongeveer drie orden van grootte lager dan de totale vracht drainage. Linuron (Cas nr. 330-55-2) is een herbicide ter bestrijding van breedbladige onkruiden. De stof is toegelaten in een aantal akkerbouwmatige teelten, de vollegronds groenteteelt, boomkwekerij en bloembollenteelt. De stof is matig oplosbaar in water en weinig vluchtig. De stof is redelijk afbreekbaar in de bodem en zeer weinig mobiel. Linuron wordt met name gebruikt in de sectoren akkerbouw, boomkwekerij en groenteteelt vollegrond. De stof wordt gebruikt in de teelt van consumptie-aardappelen (32%), wintertarwe (19%), bos- en haagplantsoen (9%), laan- en parkbomen (8%), was- en bospeen (7%), asperges (7%), sierconiferen (5%), en pootaardappelen (4% van het volume verbruik). Drainage (uitspoeling via drainagebuizen) is de belangrijkste emissieroute. De totale vracht drift is ongeveer twee orden van grootte lager dan de totale vracht drainage. Zie Sectie 2.5 Zie Sectie 2.6 Metazachloor (Casnr. 67129-08-2) is een herbicide met toelating in aardappelen, koolsoorten, pitvruchten, prei, winterkoolzaad en boomkwekerijgewassen. De stof is slecht oplosbaar in water, weinig vluchtig, goed afbreekbaar in de bodem en weinig mobiel. Metazachloor wordt gebruikt in de sectoren boomkwekerij, groenteteelt vollegrond en in mindere mate in de akkerbouw. De stof wordt gebruikt in bos- en haagplantsoen (21%), sierconiferen (19%), laan- en parkbomen (18%), vruchtbomen (9%), prei (8%), sluitkool (7%), bloemkool (4%) en broccoli (4% van het volume verbruik). Drainage (uitspoeling via drainagebuizen) en drift zijn de belangrijkste emissieroutes. De totale vracht drift bedraagt ongeveer 4% van de totale vracht drainage. Drift kan een grotere bijdrage leveren aan normoverschrijding dan emissie via drainage. Methyloxydemeton is een metaboliet van demeton S-methyl (Cas nr. 919-86-8). Ook bekend als werkzame stof onder de naam oxydemeton-methyl (Cas nr. 301-12-2). Demeton Smethyl is een organofosfaatverbinding met een insecticide werking (Tomlin). Niet meer toegelaten. Nader onderzoek naar de herkomst is noodzakelijk om eventuele maatregelen te kunnen benoemen. Zie Sectie 2.7
Herbicide is niet meer toegelaten. In het verleden werd simazin gebruikt voor de behandeling van zwartstroken en in beplantingen.
1) In regionale wateren alleen geanalyseerd bij Waterschap Hollandse Delta en Waterschap Brabantse Delta
Bronnenanalyse Maas Fase 2
30
1208058-000-ZWS-0007, 24 juli 2013, definitief
3 Grondwater In de Brede Screening Maas (Verhagen et al., 2013) zijn ongeveer achttien gewasbeschermingsmiddelen normoverschrijdend aangetoond in het grondwater (Tabel 4.3, 4.9 in Verhagen et al., 2013). Tabel 2 bevat een overzicht van de werkzame stoffen en metabolieten van gewasbeschermingsmiddelen die meer dan twee keer normoverschrijdend zijn aangetoond. In deze notitie wordt niet ingegaan op stoffen die slechts één of twee keer normoverschrijdend zijn aangetoond. Tabel 2: Samenvatting met gegevens over de toelating, het gebruik en de bronnen van stoffen die meer dan twee keer de drinkwaternorm overschrijden in grondwatermonsters uit de Brede Screening Maas, periode 2011-2012 (Tabel 4.3, 4.9 in Verhagen et al., 2013).
Stofnaam, aantal overschrijdingen 2-hydroxy-atrazine
Herkomst, toelating, gebruik, bronnen, maatregelen 5
AMPA
5
BAM
40
bentazon
18
DMS
55
Bronnenanalyse Maas Fase 2
De stof 2-hydroxy-atrazine is een metaboliet van atrazin. De stof atrazin is niet meer toegelaten. In het verleden werd atrazin gebruikt in mais. Zie Tabel 1 De stof BAM (2,6-dichlorobenzamide) is een afbraakproduct van dichlobenil en fluopicolide. Het onkruidbestrijdingsmiddel dichlobenil is niet meer toegelaten. In het verleden werd dichlobenil als granulaat toegepast in beplantingen (openbaar groen) en in de fruitteelt. Het fungicide fluopicolide heeft een toelating in aardappelen. Fluopicolide werd in 2008 vooral gebruikt in consumptieaardappelen (91%) en in mindere mate in pootaardappelen (8%). In de EU loopt een discussie over de toxicologische relevantie van BAM. Zie Tabel 1 De stof DMS (N,N-dimethyl-N-(4-tolyl)sulfamide) is een metaboliet van fungicide tolylfluanide. De toelating van tolylfluanide als gewasbeschermingsmiddel is per 13 april 2007 ingetrokken. Tolylfluanide is toegelaten voor professioneel gebruik als biocide voor conservering van hout binnenshuis (expiratiedatum 1 januari 2023). De stof DMS is ook een omzettingsproduct van N,NDimethyl-N'-fenylsulfamide (DMSA, Casnr. 4710-17-2). De stof DMSA is een metaboliet van dichlofluanide; een werkzame stof gebruikt in aangroeiwerende verven voor boten (RIWA, 2011). Uit de Bronnenanalyse Maas Fase 1 zijn geen gegevens voorhanden om eventuele maatregelen te kunnen benoemen.
31
1208058-000-ZWS-0007, 24 juli 2013, definitief
glyfosaat
3
Zie Tabel 1
mecoprop_p
5
Zie Tabel 1
Volgens een landelijk overzicht op basis van de NMI 3 en het verbruik in 2008 (Kruijne en Deneer, 2013) vormen herbiciden met 97% van de totale belasting van alle grondwaterlichamen in Nederland veruit de belangrijkste stofgroep. De sector veehouderij levert de grootste bijdrage aan de vracht uitspoeling, gevolgd door de akkerbouw en de bloembollenteelt. De bijdrage vanuit de vollegronds groenteteelt, boomkwekerij, en fruitteelt aan de totale vracht uitspoeling naar het grondwater in Nederland is in de orde van enkele procenten, maar kan lokaal van belang zijn in gebieden met een concentratie van de betreffende sectoren. De stoffen die de grootste bijdrage leveren aan de vracht uitspoeling zijn bentazon, fluroxypyr, hydroxy-terbutylazin (metaboliet van terbutylazin) en clopyralid
Bronnenanalyse Maas Fase 2
32
1208058-000-ZWS-0007, 24 juli 2013, definitief
4 Conclusies en aanbevelingen 4.1
Discussie In deze sectie wordt een aantal maatregelen en instrumenten besproken die bedoeld zijn om een verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit te bereiken. Ook wordt ingegaan op een aantal beperkingen die verbonden zijn aan het gebruik van de uitkomsten van de Bronnenanalyse en op een aantal verschillen tussen berekeningen (emissiecijfers) en metingen. Maatregelen Binnen het Europees en nationaal kader geldt de toelating als het belangrijkste beleidsinstrument voor het terugdringen van milieuproblemen als gevolg van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Onder invloed van het toelatingsbeleid wijzigt het middelenpakket en worden gebruiksvoorschriften aangepast. Ondanks de ontwikkelingen in de toelating zijn er nog steeds waterkwaliteitsproblemen. Hierdoor blijft het nodig om effectgerichte (‘end-of-pipe’) maatregelen te nemen. De Werkgroep Monitoring heeft in de periode 2009-2012 een methodiek ontwikkeld voor de terugkoppeling van monitoringsresultaten naar de toelating (De Werd en Kruijne, 2011). De methodiek maakt gebruik van een protocol voor het vaststellen van aannemelijke oorzaken van normoverschrijding in oppervlaktewater en is bedoeld voor stoffen met een hoge notering op de landelijke lijst probleemstoffen. Deze lijst wordt jaarlijks opgesteld aan de hand van een puntensysteem en de gegevens uit de Bestrijdingsmiddelenatlas. Na het doorlopen van het protocol levert de toelatingshouder een Emissiereductieplan ter goedkeuring aan het Ctgb. Naar verwachting wordt de methodiek in de toekomst ingezet in het kader van de Nota ‘Gezonde groei, Duurzame oogst’ (ook wel de Tweede Nota Duurzame Gewasbescherming genoemd). In de ontwikkelfase heeft de Werkgroep Monitoring de methodiek toegepast op de stoffen dimethoaat, terbutylazin, thiofanaat-methyl en imidacloprid. De maatregelen genoemd in dit deelrapport zijn vooral bedoeld als startpunt voor het initiëren van regionaal overleg met groepen gebruikers en/of voor het nader uitwerken van specifieke, effectgerichte maatregelen. Dit overleg met groepen gebruikers en met andere belanghebbenden dient aan te sluiten bij lopende initiatieven en bij de ervaringen die in het verleden zijn opgedaan bij het zoeken naar de oplossing van waterkwaliteitsproblemen met gewasbeschermingsmiddelen. Binnen het Innovatieprogramma Kaderrichtlijn Water (IP/KRW) zijn maatregelen op maat ontwikkeld. De belangrijkste aandachtspunten van deze innovatieve projecten zijn drift, erfafspoeling en andere reststromen, en emissies vanuit de glastuinbouw. Er zijn ook mogelijkheden voor een integrale aanpak: In samenwerking met onder meer het Waterschap Aa en Maas en het Waterschap Hunze en Aa’s heeft Wageningen UR in het STIMSLOOT project onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om met een aanpaste inrichting van de sloot(oever) en een afgestemd maaibeheer bepaalde ecosysteemdiensten te leveren en tevens de waterkwaliteit te verbeteren. Bij voldoende retentie (lage stroomsnelheden) kan de concentratie van bepaalde gewasbeschermingsmiddelen en zware metalen verlaagd worden door opname van stoffen in de slootvegetatie, afbraak in de waterplant, en/of een snellere afbraak van stoffen als gevolg van een verhoging van de pH van het slootwater. De
Bronnenanalyse Maas Fase 2
33
1208058-000-ZWS-0007, 24 juli 2013, definitief
resultaten zijn positief en geven aanleiding om de maatregelen in een pilot project verder te onderzoeken op hun werking in de praktijk (Arts et al., 2012). Berekeningen versus metingen In het onderdeel Milieu van de evaluatie van de Nota Duurzame Gewasbescherming (Van Eerdt et al., 2012, Van der Linden et al., 2012) is bij de beschrijving van de toestand van het aquatisch milieu in de EDG-eindsituatie ingegaan op de oorzaken van verschillen tussen een lijst van waterkwaliteitsproblemen op basis van berekeningen met de NMI 3 enerzijds en een lijst op basis van de metingen uit de Bestrijdingsmiddelenatlas anderzijds (periode 20082010). Hieruit is gebleken dat berekeningen en metingen elkaar aanvullen en dat geen van beide benaderingen een compleet beeld geeft van de kwaliteit van het Nederlandse oppervlaktewater. Een van de verschillen die in het oog springen betreft stoffen waarvoor een hoge vracht wordt voorspeld en waarvoor wordt vastgesteld dat deze niet in het oppervlaktewater zijn aangetroffen. Wat dit betreft is op voorhand te verwachten dat er uit de Bronnenanalyse Maas min of meer hetzelfde beeld naar voren komt als beschreven voor de eindsituatie van de EDG. Er is immers voor de berekeningen gebruik gemaakt van dezelfde gegevens en hetzelfde model, waarvan de uitkomsten worden vergeleken met de resultaten van een samengesteld monitoringsprogramma waarin is gezocht naar een groot aantal stoffen. Soms is een analyse van de oorzaken van normoverschrijding niet goed mogelijk vanwege het beperkte aantal meetpunten, de variatie van het aantal meetronden en van het meettijdstip. Bij het gebruik van de resultaten in de volgende fase van het stroomgebiedsproces is het van belang om een aantal beperkingen die aan deze benadering zijn verbonden voor ogen te houden; 1. Over het geheel van alle stoffen omvat de beschrijving van het verbruik (CBS 2008, aangevuld met LEI-gegevens over het verbruik in grasland) ongeveer 2/3 deel van de afzet op de Nederlandse markt. De volumes verbruik zijn weliswaar gecorrigeerd aan de hand van jaargemiddelde afzetcijfers uit de periode 2008-2010, maar deze correctie leidt niet tot verbetering van de nauwkeurigheid van de verdeling van het gebruik over gewassen. Een van de gevolgen van deze correctie is het overschatten van de bron (de emissie als vracht in kg). Een overschatting kan ook optreden door het gebruik van landsdekkend gemiddelde verbruikscijfers op regionale schaal, zoals in het stroomgebied van de Maas. 2. De NMI 3 bevat gegevens over het toegelaten, landbouwkundig gebruik. De bijbehorende emissiefactoren gelden voor toepassingen conform de Goede Landbouwpraktijk/GLP. De NMI 3 bevat geen gegevens over (de gevolgen van) nietlandbouwkundig gebruik, gebruik in het buitenland, gebruik wat afwijkt van GLP. In de resultaten van de brede screening zijn dergelijke factoren wel verdisconteerd. 3. Werkzame stoffen en afbraakproducten van gewasbeschermingsmiddelen kunnen sterk verschillen voor wat betreft hun afbraaksnelheid in oppervlaktewater. De concentratie van stoffen die behoren tot de groep insecticiden en fungiciden zal gemiddeld gesproken snel afnemen in vergelijking met stoffen die behoren tot de groep herbiciden. Theoretisch (d.w.z. berekend op basis van stofeigenschappen) is de kans dat stoffen met een insecticide- of fungicide werking in het oppervlaktewater
Bronnenanalyse Maas Fase 2
34
1208058-000-ZWS-0007, 24 juli 2013, definitief
worden gemeten over het algemeen kleiner dan voor stoffen met een herbicide werking. 4. De bronnen zijn berekend voor het water in de sloot langs het behandeld perceel. In de regel liggen de meetpunten in grotere waterlopen die niet direct grenzen aan landbouwpercelen. Het water op deze locaties is meestal afkomstig uit een groter gebied, wat tot verdunning leidt. Bovendien varieert de samenstelling van het water met de tijd. Dit heeft tot gevolg dat niet op voorhand is te verwachten dat een emissie leidt tot een hoge concentratie op een meetlocatie, maar dat wel is te verwachten dat patronen in de tijd van berekende emissies en gemeten concentraties overeen zullen komen. 4.2
Conclusies Resultaten uit de Bronnenanalyse Fase 1 (berekende vrachten) en de Brede screening (monitoring) zijn gecombineerd met aanvullende gegevens over stofeigenschappen, het gebruik volgens de toelating en het gebruik in de praktijk. De informatie over deze onderwerpen levert een beeld van de mogelijke oorzaken van normoverschrijding, waarvan de plausibiliteit per stof verschilt. Dit is te verklaren uit de breedte van de toelating, de diversiteit in toepassingstechnieken, en de kwaliteit van de onderliggende gegevens. De brede screening van stoffen is opgezet als een eenmalig, samengesteld monitoringsprogramma voor een groot aantal stoffen, met een beperkt aantal meetpunten, variatie in het aantal meetronden en het tijdstip van bemonstering. Deze opzet beperkt de mogelijkheden om aannemelijke oorzaken van normoverschrijding aan te wijzen.
4.3
Aanbevelingen De volgende aanbevelingen kunnen worden gedaan; Indien mogelijk een actuele beschrijving van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de land- en tuinbouw gebruiken om een beeld te schetsen van de mogelijke oorzaken van waterkwaliteitsproblemen. Hierbij wordt gedacht aan de CBS waarneming uit het jaar 2012. Combinatie van de resultaten van de brede screening met de resultaten van reguliere monitoring uit de Bestrijdingsmiddelenatlas zal de gebruiksmogelijkheden van monitoringsresultaten bij het zoeken naar oorzaken van normoverschrijding vergroten. Bij het uitwerken van maatregelen dient men het beeld uit de bronnenanalyse te vergelijken met de situatie in de praktijk in de betreffende regio.
Bronnenanalyse Maas Fase 2
35
1208058-000-ZWS-0007, 24 juli 2013, definitief
5 Referenties Arts, G.H.P., Beltman, W.H.J., Groenenberg, J.E.en Romkens, P.F.A.M., 2012. Aquatic macrophytes can decrease the availability of contaminents in mesocosms and experimental ditches. In: Proccedings of the SETAC World Congress / SETAC Europe Annual meeting 2024 May 2012, Berlijn, Germany. De Werd, H.A.E. & Kruijne, R., 2011 (Eds). Interpretation of surface water monitoring results in the authorisation procedure of plant protection products in the Netherlands – Including a draft protocol for cause analysis of surface water quality problems caused by plant protection products. Decision Tree Surface Water – Monitoring working group. PRI, Wageningen UR, 85 p. Klein, J., R. Kruijne en S. de Rijk, 2013. Bronnenanalyse van stoffen in het oppervlaktewater en grondwater in het stroomgebied Maas. Deltares, Utrecht, nr. 1206921-000-ZWS-0004, 89 p. Kruijne, R. en J.W. Deneer, 2013. Belasting van grondwaterlichamen gewasbeschermingsmiddelen Wageningen, Alterra, Alterra rapport 2447. 60 p.
door
Ordelman, H.G.K., P.C.M. van Noort, J.M. van Steenwijk, J.E.M. Beurskens, R. Faassen, M.A. Beek en E.H.G. Evers, 10994. Fenolherbiciden - Dinoseb Dinoterb DNOC. RIZA Nota 94.004. 123 p. RIWA, 2011. De kwaliteit van het Maaswater in 2011. Vereniging van Rivierwaterbedrijven. http://www.riwa-maas.org/uploads/tx_deriwa/Waterkwaliteitsverslag_2011.pdf Tomlin, C.D.S, 2003. Pesticide Manual, 13th Edition. British Crop Protection Council. Van der Linden, A.M.A., Kruijne, R., Tiktak, A., Vijver, M.G., 2012. Evaluatie Nota duurzame gewasbescherming 2010, Milieu. RIVM Rapport 60705900, 87 p. Van Eerdt, M, J. Van Dam, A. Tiktak, M. Vonk, R. Wortelboer en H. Van Zeijts, 2012. Evaluatie van de nota Duurzame Gewasbescherming. Planbureau voor de Leefomgeving, Bilthoven. 122 p. Verhagen, F.Th., J.M. Snijders en M. Kleintjes, 2013. Feitenrapport brede screening bestrijdingsmiddelen en nieuwe stoffen Maasstroomgebied 2011-2012. Projectgroep Brede Screening Bestrijdingsmiddelen. Versie dd 15 februari 2013, projectnummer 9X5223, Royal HaskoningDHV, 49 p.
Bronnenanalyse Maas Fase 2
36
www.wageningenur.nl www.deltares.nl