Misjpoge 1992 nr 3, pagina 88-96
BRONNEN VOOR JOODSE GENEALOGIE IN DE NEDERLANDSE ARCHIEVEN IV. Het Stadsarchief van Groningen INLEIDING De joodse gemeente in de stad Groningen was een van de talrijkste in ons land. Haar ontstaan dateert pas van 1731. Vóór die tijd, rond 1700, hadden zich ook al joden in de stad gevestigd. Als gevolg van de politiek van Burgemeesters en Raad van de stad Groningen, die in 1710 leidde tot de verbanning van de Joden uit de stad, kon deze kleine gemeenschap toen nog niet uitgroeien tot een joodse gemeente. In de praktijk viel deze stedelijke politiek echter wel mee. Toen in 1711 de stedelijke bank van lening voor een nieuwe twintigjarige periode verpacht werd, besloot het stadsbestuur namelijk dat ook joden als pachter konden worden toegelaten. Meer nog, een eventuele joodse pachter mocht zich met zijn familie en benodigd personeel vrij in de stad vestigen. Vooralsnog bleef het hierbij. Pas in 1731, bij een hernieuwde verpachting van de leenbank, pachtte een jood de bank van lening. Het ging hierbij om de Amsterdamse jood Mozes Goldsmid. In het contract tussen hem en het stadsbestuur was onder andere opgenomen, dat de joodse godsdienst zonder belemmering in Groningen mocht worden uitgeoefend. Een jaar later vroeg en verkreeg een zoon van Mozes Goldsmid, Levi Goldsmid Stadhagen, toestemming van Burgemeesters en Raad voor de vestiging van een tiental joodse families in de stad. In de loop der jaren vermeerderde het aantal joodse families gestaag. In 1796 telde de joodse gemeenschap 396 zielen, in 1813 al 784 en in 1941 zelfs 2781 zielen. In de 18e eeuw golden in de provincie en in de stad Groningen, net als elders in de Republiek, allerlei uitzonderingsbepalingen voor joden. Zij waren zowel sociaal als juridisch derderangs inwoners. In 1796, met de afkondiging van de burgerlijke gelijkstelling van joden, kwam aan hun uitzonderingspositie een eind. Behalve allerlei bijzondere bepalingen golden in de 18e eeuw voor joden dezelfde algemene verplichtingen als voor de overige inwoners. Zij moesten bijvoorbeeld belasting betalen en nabuurplichten vervullen. De belangrijkste bijzondere verplichting ten aanzien van joden was, dat elke toekomstige Joodse inwoner van de stad Groningen hiertoe bij het stadsbestuur een verzoek moest indienen. De bemoeienis van Burgemeesters en Raad strekte zich ook uit tot de interne organisatie van de joodse gemeente. Zo kondigde het stadsbestuur in 1744, 1754, 1767 en 1776 reglementen op de joodse gemeente af. Het deed dit overigens op verzoek van die gemeente. In dergelijke reglementen was nauwkeurig omschreven, welke rechten en plichten de joodse inwoners hadden. Van bijzonder belang voor onderzoekers op het gebied van de joodse genealogie is een resolutie van het stadsbestuur uit 1750. Sinds de reductie (1594) gold de verplichting dat iedereen, ongeacht zijn religieuze achtergrond, zijn voorgenomen huwelijk in een van de drie hoofdkerken van de stad moest laten afkondigen. In 1750 werden de joden hiervan vrijgesteld. Voor de genealoog betekent dit, dat hij zich de moeite kan besparen om in de stad Groningen op zoek te gaan naar huwelijken van joden. Wat houdt het voorgaande nu in voor iemand die genealogisch onderzoek naar joden in de stad Groningen wil doen? In de eerste plaats dat men zijn onderzoek moet verrichten in bronnen van algemene aard. Specifiek joodse bronnen zijn nauwelijks aanwezig. Wat betreft de in aanmerking komende bronnen brengen we een scheiding aan in 1811. Immers, met de invoering van de Burgerlijke Stand in dat jaar is genealogisch onderzoek naar joodse families betrekkelijk eenvoudig. Hieronder geven wij een opsomming van de naar onze mening meest relevante bronnen. Er kunnen echter archivalia zijn die van bijzonder belang zijn voor de individuele onderzoeker. Om een overzicht te krijgen van alle beschikbare bronnen, kan men het best de volgende archiefoverzichten raadplegen: Archievenoverzicht gemeente-archief Groningen, 1991 en het Beknopt overzicht van de archieven en verzamelingen in het gemeente-archief van Groningen en het Rijksarchief in de provincie Groningen.
Gemeente-archief Groningen, Viaductstraat 3a (foto: Gemeente-archief Groningen)
Het gemeente-archief is gevestigd in de voormalige AJP-puddingfabriek van de heer Polak. (Foto P. Boonstra, fotocollectie Gemeente-archief Groningen) Voordat men aan een onderzoek begint, verdient het aanbeveling contact op te nemen met het hoofd studiezaal, dhr D.F. Kuiken. Deze heeft in de loop der jaren veel aantekeningen gemaakt over joden in de stad Groningen. Wellicht dat de individuele onderzoeker hiertussen iets van zijn of haar gading vindt. Het adres van het stadsarchief is Viaductstraat 3a, 9725 BG Groningen. De openingstijden zijn van Maandag t/m Vrijdag van 9.00-16.30 uur en Dinsdagavond van 19.00-22.00 uur. Stukken die men tijdens de avondopenstelling wil raadplegen, dienen van te voren te worden aangevraagd. Telefonische of schriftelijke verzoeken om uitgebreide inlichtingen kunnen over het algemeen niet gehonoreerd worden. Men dient zijn of haar onderzoek ter plaatse te verrichten. Literatuur - Mendels, De joodsche gemeente Groningen (Groningen 1910). - E. Schut, 'Geschiedenis van de joden in de stad Groningen vanaf de eerste vestiging tot het midden der negentiende eeuw' in: Groningse Volksalmanak 1985/86, 58-59. - W.J. van Bekkum en E. Schut, 'De joodse gemeente van Groningen' in: Geloven in Groningen: capita selecta uit de geloofsgeschiedenis van een stad, onder redactie van G. van Halsema e.a. (Kampen 1990) 157-184.
BRONNEN VOOR 1811 Wat betreft de bronnen vóór 1811 zijn twee archieven van belang. Het betreft in de eerste plaats het Archief van de secretarie van het stads- en latere gemeentebestuur van Groningen, 1247-1991. Van het gedeelte 1594-1816 bestaat een plaatsingslijst. Hoewel dit archief een groot aantal inventarisnummers telt, is slechts een klein aantal nummers voor ons doel, genealogisch onderzoek naar joden, van belang. Hieronder geef ik een overzicht van deze inventarisnummers. Inventarisnummer 30r: Lijsten van burgers die gestemd hebben over de ontwerpen van de staatsregelingen van 1801 en 1805. Deze verkiezingslijsten over de toenmalige grondwet bevatten namen en adressen van joden die hebben gestemd. Ook de inv.nrs 327r, 328r, 329r, 516r, 517r, 519r en 520r bevatten dergelijke verkiezingslijsten van (meestal) andere jaren. Inventarisnummer 136r: Goedgekeurde rekeningen van het lantarengeld, 1783-1811. Voor de openbare verlichting in de stad moesten de huiseigenaren betalen. De namen en adressen van de schuldplichtigen staan in deze registers. Inventarisnummer 152r: Rekeningen van de joodse gemeente, 1776-1805.
Bij de afkondiging van het reglement voor de joodse gemeente in 1776 was onder andere bepaald, dat het bestuur van de Joodse gemeente in Mei van elk jaar rekening en verantwoording aan het stadsbestuur moest afleggen over het gevoerde beleid. De rekening moest in tweevoud opgemaakt worden en een deel bleef achter in het archief van de secretarie. Deze rekeningen zijn van groot belang voor de genealogisch onderzoeker, omdat ze de namen bevatten van de leden van de joodse gemeente die geld verschuldigd waren voor een zitplaats in de synagoge. Verder staan er ook de namen in van de personen die zich lieten inschrijven als lid van de gemeente; en, hoewel zeer onvolledig, de namen van één van de huwelijkspartners. Inventarisnummers 162r-164r: Rekeningen van het drekgeld, 1765-1815. Voor de afvoer van vuil moesten de huiseigenaren betalen. De namen en adressen van de schuldplichtigen staan in deze registers. Inventarisnummer 321r: 'Requestboeken', bevattende beschikkingen op rekesten, 1672-1811. In deze registers van beschikkingen op verzoekschriften kan men bijvoorbeeld aanvragen voor een woonvergunning vinden. Soms, maar lang niet altijd, staat in de aanvraag de plaats van herkomst genoemd. In deze registers kan men uiteraard ook een veelheid van andere informatie vinden, variërend van verzoeken tot gildelidmaatschap tot verzoeken om scheiding van zijn/haar huwelijkspartner. Het probleem voor de genealogisch onderzoeker is, dat op deze registers geen index is gemaakt. Het vergt over het algemeen veel tijd voordat men de benodigde informatie heeft gevonden. Inventarisnummer 596r: Register van personen die het klein-burgerrecht hebben verzocht en gekregen, 1666-1794. Wilde men lid worden van een gilde, dan moest men eerst het burgerrecht hebben verworven. Dit gold uiteraard ook voor joden. Behalve naam, jaar en soms beroep bevat het burgerboek geen gegevens. Op het register is een klapper gemaakt. In de studiezaal van het gemeentearchief kan men deze raadplegen. In de tweede plaats zijn de archieven van de Stedelijke rechterlijke colleges, 1476-1811 (rechterlijke archieven) van de stad Groningen voor genealogisch onderzoek vóór 1811 waardevol. De meeste inventarisnummers die voor ons doel van belang zijn, zijn geklapperd. Ook hier geldt weer dat ik slechts een overzicht geef van die inventarisnummers, die voor de genealoog van belang zijn. Inventarisnummer III 1: Protocol van gerechtelijke beschrijvingen, 1605-1804. Hierin staan meer of minder uitgebreide inventarissen van roerende goederen. Ze zijn opgesteld bij faillissement of overlijden. Inventarisnummer III x: Protocol van verzegelingen, 1616-1811. Dit zijn acten van allerlei aard, zoals ze elders voor notarissen werden opgemaakt. Inventarisnummer III ij: Protocol van huwelijkscontracten en testamenten, 1606-1811. Hierin staan slechts weinig acten betreffende joden. Inventarisnummer III ii: Protocol van criminele zaken, 1616-1811. Vooral wat betreft de lagere sociale klasse binnen de joodse gemeenschap kan hierin enige informatie gevonden worden. Het geeft meer dan enige andere bron een impressie van het dagelijks leven. GEBOORTE EN BESNIJDENIS Een overzicht van de besnijdenisregisters is te vinden in: A. Pathuis en E.J. Werkman, Beschrijving van de doop-, trouw en begraafboeken, enz. in de provincie Groningen en Drente, dagtekenend van voor de invoering van de Burgerlijke Stand (Den Haag 1953). Van de volgende besnijders, die werkzaam zijn geweest in Groningen, zijn de besnijdenisboekjes bewaard gebleven. De data achter de naam geven de vroegste en laatste besnijdenis aan. De nummers verwijzen naar het werk van Pathuis. 1. 2. 3. 4. 5.
Besnijdenisregister van Levie Hartog Pinto, (1757-1797) nr. 652. Besnijdenisregister van Mozes Izaks van Coevorden, (1779-1810) nr. 647. Besnijdenisregister van Joseph Izaks Cohen, (1781-1798) nr. 649. Besnijdenisregister van Lazarus Mozes Perels, (1789-1811) nr. 651. Besnijdenisregister van Salomon Izaks van Coevorden, (1793-1811) nr. 648.
6. Besnijdenisregister van Izak Hartogs Kisch, (1795-1811) nr. 650. 7. Geboortenboek, 10 Januari 1811 - 18 Augustus 1811, nr. 653. Hierin bevindt zich een uittreksel uit de besnijdenisregisters, opgemaakt ten behoeve van de conscriptie. 8. Van de besnijdenisregisters onder nummer 1-6 is in Januari 1812 een vertaling gemaakt door de toenmalige secretaris van de joodse gemeente, Israël Goldsmid. Deze heeft tevens vertalingen gemaakt van het niet bewaard gebleven besnijdenisregister van Jacob Mozes Cohen (1807-1810) en van een paar besnijdenissen verricht door Levie Levie de Vries. 9. In de Bibliotheca Rosenthaliana te Amsterdam (handschrift 381) is nog een geboortenboek aanwezig van de met Lazarus Mozes Perels gehuwde Roosje Jacobs. Dit in het Hebreeuws geschreven register bevat aantekeningen over geboorten tijdens de jaren 1794-1833. Er is geen vertaling van aanwezig. Het is meer dan waarschijnlijk dat er meer besnijders dan genoemde zijn geweest. Dit blijkt uit het feit dat jongens van wie we zeker weten dat ze in Groningen zijn geboren, niet in een van de hierboven opgesomde besnijdenisregisters zijn aangetekend. Het is zeer wel mogelijk dat dergelijke besnijdenisregisters niet verloren zijn gegaan, maar in een ander archief worden bewaard. 10. Een andere manier om de geboorte van jongens en meisjes voor 1811 te achterhalen, is raadpleging van de archieven van het Vredegerecht Groningen, 1e en 2e kanton, 1815 en 1816 en de archieven van de Rechtbank van eerste aanleg te Groningen, 1811-1838. De rechtbankarchieven worden bewaard in het Rijksarchief in de provincie Groningen. Momenteel wordt gewerkt aan de inventarisatie. Bij huwelijk moest men ofwel een uittreksel uit een besnijdenisregister, of bij het ontbreken daarvan een acte van bekendheid overleggen. Deze acte werd opgemaakt voor de rechtbank. Van deze acten zijn soms afschriften bewaard in de rechtbankarchieven. Van de niet bewaarde acten kan men toch de relevante informatie achterhalen via de repertoria op de acten. OVERLIJDEN 11. Registers van overlijden van leden van de joodse gemeente bestaan niet. Voor de periode 18061811 kunnen deze gegevens echter opgezocht worden in de Lijsten van aangegeven lijken, (Retroacta van de burgerlijke stand, 1594-1811, DTB 200 t/m 205). Deze staan in de studiezaal van het gemeente-archief. Bronnen na 1811 NAAMSAANNEMING Registers voor de acten van Familienamen, 1812. In dit register staan slechts 32 acten van naamsaanneming, waarvan 14 van joden. Register der acten van geslachtsnamen, 1826. In dit register staan 117 acten, waarvan 3 van joden. Deze registers zijn zowel in het Stadsarchief als het Rijksarchief in Groningen aanwezig. BURGERLIJKE STAND Het archief van de Ambtenaar van de burgerlijke stand te Groningen, 1811-1979. Klappers op de acten van geboorte, huwelijk en overlijden staan in de studiezaal van het stadsarchief. Verder zijn belangrijk de bijlagen bij de huwelijksacten. Ik wil hierbij ook nog wijzen op de Memories van Successie. Na overlijden werd een notitie gemaakt over de welstand van de overledene. In de provincie Groningen bevatten vooral de Memories tot ongeveer 1844 veel informatie. Na die tijd zijn over het algemeen geen Memories bewaard van minder gegoeden. Al deze Memories bevinden zich in het Rijksarchief in de provincie Groningen. BEVOLKINGSREGISTRATIE Er is een overzicht van de bevolking van de stad Groningen uit 1822. Hierin staan de naam van het gezinshoofd, zijn adres en het aantal kinderen vermeld. Verder is er een momentopname van de bevolking uit 1830 en 1840. In deze overzichten staan gegevens over alle in de stad woonachtige personen. Voor de jaren vanaf 1850 zijn deze gegevens continu bijgehouden en is ook vestiging en vertrek vermeld. Op al deze registers is een alphabetisch kaartsysteem gemaakt. Dit kaartsysteem is
niet vrij te raadplegen. Op verzoek kunt u de gegevens krijgen in de studiezaal. Van bovengenoemde registers zijn microfilms gemaakt. Deze kan men ook raadplegen bij het Centraal Bureau voor Genealogie in Den Haag.
Studiezaal van het archief (Foto: Gemeente-archief Groningen) AANVULLENDE BRONNEN Elke familieonderzoeker wil graag zijn of haar genealogische gegevens aanvullen met gegevens die iets meer over de familie meedelen dan alleen geboorte, huwelijk en overlijden. In elk archief is een keur van dergelijke bronnen aanwezig. Het hangt vaak van de inventiviteit van de onderzoeker af of hij/zij deze ten volle benut. Een gesprek met het hoofd studiezaal kan hier vaak goede diensten bewijzen. In die gevallen waar een studie bestaat over de joodse gemeenschap in een bepaalde plaats verdient het aanbeveling daarvan kennis te nemen. Vooral de annotatie van een schrijver kan de genealogisch onderzoeker op het spoor brengen van bepaalde archieven. Wat betreft de stad Groningen wil ik hier nog wijzen op de volgende archieven: -
Archieven van de te Groningen geresideerd hebbende notarissen, 1811-1905. De acten zijn toegankelijk met behulp van de chronologisch opgestelde repertoria. Archief van de B.V. Kledingfabriek voorheen Gebroeders Levie, 18571922. Archief van het Confectiebedrijf Polak, ca 1920 - ca 1950.
Voor de periode na 1811 blijven de archieven van de verschillende rechtbanken van groot belang. Deze worden echter bewaard op het Rijksarchief in de provincie Groningen. Aan de inventarisatie wordt gewerkt. Voor de beantwoording van de vraag naar de welstand van personen kan men gebruik maken van de registers van Hoofdelijke Omslag. Deze zijn vanaf 1858 bewaard. Tenslotte wil ik nog wijzen op het bestaan van een bron, die door familieonderzoekers weinig wordt geraadpleegd. Het betreft hier het archief van het Opperconsistorie der Hollandsche-Hoogduitsche Israëlitische Gemeenten 1909-1813; het archief van het Consistorie der Israëlieten in de circumscriptie Leeuwarden 1813; en het archief van de Hoofdcommissie tot de zaken der Israëlieten 1817-1870. Deze archieven worden bewaard in het Algemeen Rijksarchief te Den Haag. Hoewel deze archieven in de eerste plaats de neerslag vormen van de bestuurlijke gang van zaken in een joodse gemeente, bevatten ze ook veel informatie over personen.
Drs E. Schut Medewerker Rijksarchief in Groningen