Broedvogeltelling 2013-14 voor de Vogelatlas in Noord-Holland N en Z In het broedseizoen van 2013 en 2014 hebben tientallen tellers in Noord-Holland Noord (district 1) en Zuid (district 8) broedvogels geteld voor de vogelatlas. Op dit moment (april 2015) zijn veel tellers begonnen aan de tellingen in het laatste broedseizoen voor de vogelatlas. Hier volgt een beknopt verslag met wat leuke resultaten van de eerste twee broedseizoenen. Omdat er in Noord-Holland enkele jaren geleden nog een vrijwel compleet broedvogelonderzoek is uitgevoerd, ligt het voor de hand om de resultaten van het onderzoek voor de vogelatlas te vergelijken met die van de Atlas van de Noord-Hollandse Broedvogels uit 2010. Voortgang claims De beide districten beslaan in totaal 136 atlasblokken. Hiervan zijn er 134 geclaimd, waarvan 41 voor de broedvogeltelling in het broedseizoen van 2015 (figuren 1 en 2). Met bijna 99% geclaimde atlasblokken liggen we vrijwel op schema. Als iedereen doet wat hij of zij heeft toegezegd, komt het wel goed. Indien nodig zullen we voor de twee nog niet geclaimde atlasblokken een oplossing verzinnen. Maar mochten er nog mensen staan te trappelen om het komend broedseizoen nog iets leuks te doen………, maak ons blij en claim een van de laatste twee atlasblokken! Wij gaan er nog steeds van uit dat Noord-Holland voor 100% geteld wordt. Onze provincie is niet voor niets een van de regio’s met de hoogste dichtheid aan ‘Sovontellers’.
Figuur 1 Kaartbeeld van het broedvogelonderzoek in Noord-Holland N en Z per 26 maart 2015.
Verslag broedvogeltellingen 2013-14 Noord-Holland N + Z
1
Voortgang tellingen Van de 134 geclaimde atlasblokken zijn er 93 onderzocht. Hiervan zijn er 76 volledig geteld. Dat wil zeggen dat alle kilometerhokken van het ‘gouden grid’ inclusief de punten zijn geteld. Daarnaast zijn ook aanvullende atlasbloktellingen uitgevoerd. De overige 17 atlasblokken zijn onvolledig geteld. Dat betekent dat er wel tellingen zijn uitgevoerd, maar dat niet alle ‘verplichte’ kilometerhok- en punttellingen zijn uitgevoerd. Zie voor het kaartbeeld en overzicht van voortgang de figuren 1 en 2. In een aantal van de onvolledig onderzochte atlasblokken is een groot deel van het ‘verplichte’ veldwerk wel uitgevoerd. De tellers wordt gevraagd om in ieder geval de ontbrekende tellingen alsnog in 2015 uit te voeren. Zij krijgen nog een bericht met een overzicht van de ontbrekende tellingen per atlasblok. Sommige tellers gaven aan dat zij wel alle tellingen hebben uitgevoerd, maar dat het ‘dashboard’ nog steeds aangeeft dat er tellingen ontbreken. Mogelijk is er iets misgegaan bij de invoer, bijvoorbeeld dat er onder een verkeerd kilometerhok is ingevoerd. Helaas kan een dergelijke foute invoer niet gerepareerd worden. De enige oplossing is de telling te annuleren (verwijderen) en de telling opnieuw in te voeren.
Figuur 2 Overzicht van de stand van het broedvogelonderzoek (aantal atlasblokken) in Noord-Holland N en Z per 26 maart 2015.
Aantalschattingen Net als bij de wintervogeltelling is de broedvogeltelling pas compleet als er ook aantalschattingen zijn gemaakt. Van de 76 volledig getelde atlasblokken zijn er van 68 ook ‘definitieve’ aantalschattingen ingevoerd en opgestuurd. Tellers van de overige acht atlasblokken worden verzocht op korte termijn een aantalschatting op te stellen en in te sturen. Op die manier kunnen we de klus van het valideren een beetje spreiden. Het is de bedoeling dat men bij het opstellen van de aantalschattingen niet alleen de eigen tellingen gebruikt, maar ook alle overige gegevens in de lijst meeneemt (waarneming.nl, telmee.nl, bmp e.d.). Een tip bij het veldwerk is om zoveel mogelijk extra informatie (bijvoorbeeld aantallen buiten de kilometerhoktellingen) vast te leggen, zeker voor de soorten waarbij een aantalschatting ‘verplicht’ is. Dat is later erg handig bij het kiezen van een aantalsklasse. Sommige tellers menen dat zij ook van de ‘niet-verplichte’ soorten een aantalschatting moeten Verslag broedvogeltellingen 2013-14 Noord-Holland N + Z
2
opgeven. Dat mag zeker, maar doe dat alleen als je er (vrij) zeker van bent dat de opgegeven aantalklasse ook enigszins klopt voor een heel atlasblok van 25 vierkante kilometer. Als je daar niet zeker van bent, gebruik dan de klasse P (aanwezig, geen aantalschatting). Bij het valideren van de soortenlijst en aantalschattingen komen wij vaak tegen dat klasse P ook wordt gebruikt voor doortrekkers en zelfs langsvliegende vogels. Dit is niet de bedoeling. Klasse P is uitsluitend bedoeld voor soorten waarvan ‘territorium-indicerende’ of ‘nest-indicerende’ waarnemingen zijn gedaan. Daarbij moet er ook sprake zijn van geschikt broedbiotoop. Dit punt komt verderop in dit verslag nog aan de orde (o.a. bij wulp en tapuit). Validatie en eindschatting De aantalschattingen worden door de adc bekeken en – indien er geen op- of aanmerkingen zijn – doorgestuurd naar het atlasteam van Sovon. Als zij ook geen op- of aanmerkingen hebben, wordt het atlasblok als ‘klaar’ bestempeld. Als er reden is om aan te nemen dat er toch nog wat extra tijd in een atlasblok gestoken moet worden, wordt het atlasblok op ‘aanvullingen gewenst’ gezet. Een deel van de aantalschattingen is door de adc van commentaar voorzien en teruggestuurd naar de (hoofd)teller. Wij verwachten dat de aantalschatting (al dan niet aangepast en met eventuele opmerkingen) opnieuw worden ingestuurd. Als een aantalschatting is doorgestuurd naar het atlasteam van Sovon, kunnen tellers nog wel aanvullende tellingen invoeren. Alleen kan de aantalschatting niet meer worden gewijzigd. Dat is geen reden tot paniek, want alle tellers krijgen na het broedseizoen van 2015 nog een keer de gelegenheid om lijsten en aantalschattingen bij te stellen bij de eindschatting. Bij de eindschattingen is het de bedoeling dat niet alleen het basisjaar, maar ook de beide andere atlasjaren bij de schatting worden betrokken. Die laatste gegevens bestaan vaak uit gegevens van derden. Er moet eerst een aantalschatting voor het basisjaar wordt ingestuurd, alvorens een eindschatting kan worden gemaakt. In het schema van de invoer verschijnt het balkje <eindschatting> pas als een jaarschatting is ingestuurd. Dit is ook het geval bij de schattingen van de wintervogeltellingen! Eerst een jaarschatting en dan pas de eindschatting. Van de 68 ingestuurde atlasblokken met aantalschattingen van broedvogels zijn er 56 klaar. Bij negen atlasblokken is nog wat aanvullend veldwerk gewenst. Wij hopen dat tellers daar dit broedseizoen aan toekomen. Van de aantalschattingen die met commentaar zijn teruggestuurd aan de teller(s), zijn er enkele nog niet opnieuw ingestuurd. Wij sporen tellers aan om dat op korte termijn te doen, want klaar is klaar! Aanvullende waarnemingen en BOEST Alle relevante waarnemingen uit de broedtijd van www.waarneming.nl , www.telmee.nl of www.natuurontdekker.nl en uit de diverse Sovonprojecten (Kolonievogels, LSB en BMP) worden automatisch aan het project toegevoegd. De aanvullende waarnemingen staan in de lijsten van de atlasblokken en als het goed is worden deze meegenomen bij het opstellen van de aantalschattingen. Alle tellers (en waarnemers die geen atlasblokken tellen) worden opgeroepen om zoveel mogelijk waarnemingen binnen of buiten hun eigen atlasblokken via een van de drie bovenstaande sites in te voeren.
Verslag broedvogeltellingen 2013-14 Noord-Holland N + Z
3
Actief in je eigen atlasblok(ken)? Voer dan alle aanvullende bezoeken van enige duur in bij je atlasblok(ken) op www.vogelatlas.nl . Ook als je eigenlijk geen nieuwe soorten voor de lijst ziet, kun je toch beter een aanvullend bezoek aanmaken. Op die manier wordt het duidelijk hoeveel tijd er in totaal aan het onderzoek van het atlasblok is besteed. Nieuw in dit laatste broedseizoen is BOEST. Deze term staat voor Broedcode Ophogen Extra Soorten Tellen met een knipoog naar de Engelse term ‘boost’ wat zoveel als ‘aanjagen’of ‘een zetje geven’ betekent. Met BOEST kun je waarnemingen doorgeven en zo de soortenlijst van een atlasblok aanvullen. Niet alleen van je eigen atlasblokken, maar ook van andere atlasblokken, waar ook in Nederland. Voor broedvogels geldt verder dat de broedcodes ook eenvoudig zijn op te hogen. Bijvoorbeeld van de grutto is code 1 (paar in broedbiotoop) de hoogste broedcode die in een atlasblok is vastgesteld. Een waarneming van een paartje met kleine pullen geeft als hoogste broedcode 12. Met andere woorden het verschil tussen de broedzekerheidsklassen ‘mogelijk broedvogel’en ‘zeker broedvogel’. In deze rapportage behandel ik de optie voor tellers om in hun eigen atlasblok(ken) te ‘BOESTEN’. Voor de optie om elders te ‘BOESTEN’ zie de www.vogelatlas.nl en Sovon-Nieuws (december 2014). Het begint met op de site naar het kopje ‘Meld extra (verwachte) vogelsoorten’ Klik vervolgens ‘Kijk en meld’ aan en er verschijnt een kaart van Nederland met links naar instructiefilmpjes. Als het duidelijk wat je moet doen, zoom in op de kaart naar (een deel van) Noord-Holland en klik op een atlasblok. Als het goed is verschijnt er dan iets dat lijkt op figuur 3. Figuur 3 is de lijst van een van mijn eigen atlasblokken: 19-21, het duingebied tussen Bergen aan Zee en Egmond aan Zee, waar o.a. de Wimmenummerduinen liggen. Ingewijden weten dat ik ik in het zuidwestelijk deel van dit atlasblok al sinds 1993 mijn ‘Routesix’ loop (volgende week hoop ik de 1000ste telling uit te voeren!). De gepresenteerde te verwachten soorten zijn in vier of meer omliggende atlasblokken waargenomen (lichtgroen hokjes). Mede dankzij een gebiedsdekkende broedvogelinventarisatie in 2014 (door PWN, niet alle soorten) en mijn Routesix broedvogelinventarisatie in 2013 (alle soorten) is deze lijst beperkt. Een deel van de te verwachten soorten in 19-21 verwacht ik niet omdat er geen geschikt broedbiotoop is (bruine kiekendief, kwartel, fluiter en boomklever). De bergeend komt soms nog wel eens even kijken, maar heeft al jaren geen broedpoging meer gedaan. Van de wielewaal krijgen we hier hooguit rondzwervende ongepaarde ♂♂. De kleine karekiet verschijnt onregelmatig in de broedtijd en zingt niet of nauwelijks: doortrek dus. Bij de lijst van soorten waarvan mogelijk een hogere broedcode kan worden vastgesteld, zitten veel soorten die niet tot de zekere (regelmatige) broedvogels gerekend kunnen worden en of zelfs nog nooit in het atlasblok gebroed hebben. Zo heeft de spotvogel zeker gebroed in 2012 (alarmerend met voer), maar niet in 2013 of 2014. Ik heb verder geen waarnemingen, maar er is een externe waarneming van een zingende spotvogel. Dan kom je niet verder dan ‘mogelijk broedend’. De lijsten zijn momentopnames en veranderen met regelmaat, bijvoorbeeld ook omdat er aanvullend veldwerk wordt verricht of omdat er waarnemingen worden ingestuurd via een van de drie bovenstaande sites. Kijk daarom gedurende het broedseizoen regelmatig bij BOEST naar je eigen atlasblokken. Als je gaat ‘BOESTEN’ in je eigen atlasblok(ken) maak dan bij voorkeur altijd een aanvullend atlasblokbezoek aan (zie boven).
Verslag broedvogeltellingen 2013-14 Noord-Holland N + Z
4
Figuur 3 Voorbeeld van de BOEST-lijst van atlasblok 19-21 op 26 maart 2015. Ik wil hier nog een eenvoudige optie noemen om te BOESTEN. Kijk eens naar het atlasblok waar je woont of werkt. Daar is het vaak eenvoudig zonder veel inspanningen wat extra soorten of hogere broedcodes te scoren. Voorlopige verspreidingskaarten Na de regionale wintervogelkaarten zijn nu ook de voorlopige broedvogelkaarten beschikbaar op het niveau van provincie, district of vogelwerkgroep. De kaarten zijn te vinden onder Resultaten / Voorlopige broedvogelresultaten per regio. De kaarten worden regelmatig geactualiseerd. De verspreidingskaarten geven een eerste indruk welke soorten, in welke aantallen waar zijn geteld tijdens het lopende atlasproject. Met een groentint is ook te zien wat de maximaal vastgestelde broedzekerheidsklasse (mogelijk, waarschijnlijk of zeker) is. Tevens is aangegeven wat het resultaat was bij het vorige atlasproject van Sovon (1998-2000). Via deze kaarten (zie figuur 4 voor een voorbeeld) is het per soort vrij eenvoudig te zien waar deze nog niet is vastgesteld of waar de broedzekerheidsklasse nog opgeschroefd kan worden. Een mooie aanleiding om, waar ook in ons land, de vogelatlas in het laatste broedseizoen een extra BOEST te geven.
Verslag broedvogeltellingen 2013-14 Noord-Holland N + Z
5
Figuur 4 De voorlopige verspreidingskaart van de grauwe vliegenvanger in Noord-Holland Noord (district 1). Versie 6 maart 2015. De blauwe stippen geven aan waar de soort tijdens het huidige atlasproject is vastgesteld. De rode blokken geven aan waar de soort bij het vorige atlasproject (1998-2000) werd vastgesteld. De grijze blokken zijn de atlasblokken waarvan een aantalschatting is ingestuurd.
Resultaten 2013 en 2014 – verspreidingskaarten Bijlage 1 geeft kaarten van de beide Noord-Hollandse districten met de aanwezigheid per atlasblok van 72 soorten. Wij hebben ons hierbij beperkt tot de 76 atlasblokken die in 2013 en/of 2014 volledig zijn onderzocht. Daarnaast zijn nog vier atlasblokken toegevoegd die nagenoeg volledig zijn onderzocht, waardoor het totaal aantal atlasblokken op de kaarten 80 is (bijna 60% van het totaal). Het is niet zo zinvol is om de voorlopige verspreidingskaarten van de vogelatlas site domweg te kopiëren. Daarnaast er een compleet overzicht is van de verspreiding van de Noord-Hollandse broedvogels uit de jaren 2005-2009 (‘Atlas van de Noord-Hollandse Broedvogels’). Reden om hier te kiezen om de resultaten van het huidige atlasproject te vergelijken met de resultaten uit 2005-2009 en niet met de resultaten van het vorige landelijke atlasproject uit de jaren 1998-2000. Met nog maar één broedseizoen te gaan, is het nu zaak is om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen van de verspreiding van broedvogels. Daarom is op de verspreidingskaarten aangegeven in welke van de 80 atlasblokken een soort thans nog niet is vastgesteld, maar wel in 2005-2009. Omdat we ook streven naar een zo hoog mogelijke broedzekerheid is op de kaarten ook onderscheid gemaakt tussen de drie broedzekerheidsklassen (mogelijk, waarschijnlijk of zeker broedend). Figuur 5 geeft een overzicht van de presentie (aantal atlasblokken waar een soort is vastgesteld) en de broedzekerheidsklasse van 57 soorten uit bijlage 1.
Verslag broedvogeltellingen 2013-14 Noord-Holland N + Z
6
Figuur 5 Broedzekerheid van 57 soorten broedvogels in 80 atlasblokken en het aantal atlasblokken waar soorten niet zijn vastgesteld, maar wel in 2005-2009.
Verslag broedvogeltellingen 2013-14 Noord-Holland N + Z
7
Bij de vergelijking tussen de resultaten van beide projecten moet wel worden bedacht dat het onderzoek in 2005-2009 intensiever was dan dat voor het huidige atlasproject. Er zijn meer verschillen te bedenken, maar dat is hier niet zo relevant. Het doel van de voorliggende tussenrapportage is vooral om tellers aan te sporen om in het laatste broedseizoen nog een extra inspanning te leveren. Het is de bedoeling om na het laatste broedseizoen een uitgebreidere analyse te maken van de verschillen in de verspreidingsgegevens van de Noord-Hollandse broedvogels tussen 2005-2009 en 2013-2015. Daarbij zullen ook de resultaten van de ontbrekende Noord-Hollandse atlasblokken uit de twee aangrenzende districten (Wadden en Utrecht) worden meegenomen. Hier bespreken we verder kort de soorten van bijlage 1. Dodaars – In 35 atlasblokken vastgesteld (44%). Daarnaast lijkt de soort uit zes blokken te zijn verdwenen. Ontbreekt als broedvogel in grote delen van Noord-Holland Noord. Roerdomp – In 28 atlasblokken vastgesteld (35%). In tien blokken lijkt de soort verdwenen, maar het is een soort met een lage trefkans. Dat blijkt ook uit het feit dat de broedzekerheid in 14 atlasblokken niet verder komt dan ‘mogelijk broedend’. Grauwe gans – Een soort die tegenwoordig overal in Noord-Holland voorkomt. Vastgesteld in 76 atlasblokken (95%), vrijwel altijd ook als ‘zeker broedend’. Brandgans – Net als de vorige soort zit de brandgans ook in de lift. Vastgesteld in 41 atlasblokken (51%), echter in een groot aantal (17) alleen als ‘mogelijk broedend’. Bergeend – Ooit ontbrak deze soort als broedvogel in grote delen van Noord-Holland. Tegenwoordig zijn bergeenden niet meer weg te denken uit ons polderland. Komt net iets minder verspreid voor dan grauwe gans: vastgesteld in 70 atlasblokken (88%), waarvan in negen als ‘mogelijk broedend’. Zomertaling – Deze soort doet het tegenwoordig niet goed. Zomertalingen zijn in 33 atlasblokken (41%) vastgesteld, waarvan in 14 slechts als ‘mogelijk broedend. In 14 atlasblokken niet gevonden, waar de soort in 2005-2009 wel is vastgesteld. De lage trefkans zal zeker een rol hebben gespeeld, maar in het Noord-Hollandse weidevogelmeetnet waren 2013 en 2014 ook ronduit slechte jaren voor deze soort. Slobeend – Met 63 atlasblokken (79%) heeft de soort een ruime verspreiding. Noord-Holland is dan ook erg belangrijk is voor deze soort. Rond 2009 broedde hier ongeveer een kwart van de Nederlandse broedpopulatie. Opmerkelijk is het hoge aandeel atlasblokken waar de soort slechts als ‘mogelijk broedend’ is opgegeven. Dat kan vast beter. Tafeleend – Met ongeveer 20% van de Nederlandse broedpopulatie is Noord-Holland ook belangrijk voor de tafeleend. Vastgesteld in 52 atlasblokken (65%), waarvan echter in bijna de helft ‘mogelijk broedend’. In twee atlasblokken (19-13 en 19-36) is klasse D (26-50 broedparen) opgegeven. Bruine kiekendief – In grote delen van Noord-Holland zijn hoog in de lucht baltsende bruine kiekendieven in het voorjaar een normale verschijning. Vastgesteld in 56 atlasblokken (70%), in ruim de helft ook als zekere broedvogel. Is afwezig in de meeste duingebieden, ook al lijken daar geschikte broedgebieden aanwezig. Verslag broedvogeltellingen 2013-14 Noord-Holland N + Z
8
Havik – Dertig jaar geleden kwam de havik in Noord-Holland uitsluitend in de Gooi- en Vechtstreek voor. Tegenwoordig komt de soort veel meer voor. Vastgesteld in 48 atlasblokken (60%), voor het merendeel in Noord-Holland Zuid. In het noordelijk district is de havik veel minder algemeen, maar daar neemt de soort waarschijnlijk nog steeds toe. Sperwer – Sperwers komen iets meer voor dan haviken. In 60 atlasblokken (75%) vastgesteld. Het vaststellen van broedgevallen is echter minder eenvoudig dan bij de vorige soort. Dat is ondermeer af te leiden uit het grote aandeel atlasblokken met de broedzekerheid ‘mogelijk broedend’. Buizerd – Tegenwoordig met stip de meest algemene dagroofvogel. Als broedvogel vastgesteld in 74 atlasblokken (93%). De zes atlasblokken waar de soort niet is vastgesteld, zijn alle ‘randblokken’ die voor het overgrote deel uit water bestaan. Eigenlijk komt de soort in alle geschikte atlasblokken voor als broedvogel. Nog maar 30 jaar geleden broedde de buizerd in Noord-Holland vrijwel uitsluitend in de Gooi- en Vechtstreek. Boomvalk – Altijd een lastige soort om als broedvogel vast te stellen. Het resultaat – 36 atlasblokken (45%) – valt zeker niet tegen. Toch is de boomvalk in 18 atlasblokken niet vastgesteld, waar de soort wel aanwezig was in 2005-2009. De boomvalk is een van de soorten waar vooral na 30 juni nog extra aandacht aan moet worden besteed. Als er jongen zijn, is de soort redelijk gemakkelijk vast te stellen. Een flink deel van de Noord-Hollandse boomvalken broedt in oude kraaiennesten in hoogspanningsmasten. Torenvalk – Nog niet zo lang geleden onze algemeenste dagroofvogel. Nu na de buizerd een goede tweede. Vastgesteld in 66 atlasblokken (83%), waarvan in tweederde deel ook als ‘zeker broedend’. Opmerkelijk is dat er in de duinstreek vrijwel geen zekere broedgevallen zijn gemeld. Ook is de soort hier in drie atlasblokken niet gemeld, waar deze in 2005-2009 wel is vastgesteld. Patrijs – Een soort die het meest opvalt in de nawinter en het vroeg voorjaar, mits het weer meewerkt. Patrijzen zijn in 25 atlasblokken (31%) vastgesteld, maar vooral als ‘mogelijke broedvogel’. De soort is in zestien atlasblokken niet gemeld, waar deze in 2005-2009 nog wel is gemeld. In vier van deze 16 atlasblokken waren patrijzen wel in de winters van 2012-13 en 2013-14 gemeld, dus mag je verwachten dat die daar ook wel broeden. Fazant – Deze jachtvogel is in 72 atlasblokken (90%) vastgesteld. Opmerkelijk is dat in 21 atlasblokken de broedzekerheid niet verder komt dan ‘mogelijk broedend’. Porseleinhoen – Een soort waar je ’s nachts voor op pad moet. Mede gezien het feit dat het optimale broedbiotoop niet ruim voorhanden is, is het niet zo vreemd dat de soort slechts in negen atlasblokken (11%) is vastgesteld. Er zijn tien atlasblokken waar de soort thans (nog) niet is gemeld, maar wel in 2005-2009 werd vastgesteld. Gelukkig krijgt iedereen nog een herkansing in de ‘Nacht van de Rallen’ in april en juni (zie www.sovon.nl) Waterral – Eveneens een soort die vooral ’s nachts actief is. Overdag horen (of zien) in de broedtijd zijn vaak toevalstreffers. Vastgesteld in 44 atlasblokken (55%), waarvan in meer dan de helft slechts als ‘mogelijk broedend’. Ook waterrallen zijn in tien atlasblokken (nog) niet gemeld, waar deze wel zijn vastgesteld in 2005-2009. Er is een herkansing is in de ‘Nacht van de Rallen’.
Verslag broedvogeltellingen 2013-14 Noord-Holland N + Z
9
Kluut – Ondanks een afname in een aantal akkerbouwgebieden sinds de jaren negentig van de vorige eeuw, is deze elegante zwart-op-wit vogel nog ruim verspreid in Noord-Holland. In 38 atlasblokken (48%) als broedvogel vastgesteld, in vrijwel alle gevallen ook als ‘zeker broedend’. Kleine plevier – Een soort die het vooral moet hebben van kale, zanderige gebieden die ontstaan als gevolg van menselijk handelen, zoals natuurbouwprojecten, landinrichting en opspuitterreinen. Vastgesteld in 41 atlasblokken (51%). Misschien heeft de crisis voor deze soort wat negatieve gevolgen, want kleine plevieren lijken uit 14 blokken te zijn verdwenen. Bontbekplevier – Iets meer een kustvogel dan de vorige soort, maar komt in het binnenland vaak op dezelfde plaatsen voor als de kleine plevier. In 22 atlasblokken (28%) vastgesteld, waarvan in een derde deel als ‘mogelijk broedend’. Net als kluut en kleine plevier is de soort in het binnenland sterk afhankelijk van tijdelijke habitats zoals opspuitterreinen en natuurbouwprojecten, wat deels verklaard dat bontbekplevieren uit 13 atlasblokken lijken te zijn verdwenen. Leuk is dat de soort zich nog steeds weet te handhaven op akkers in oostelijk West-Friesland. Watersnip – Een lastige soort om vast te stellen, zeker bij geïsoleerde broedgevallen. Watersnippen trekken in voorjaar volop door en in de ‘goede’ tijd is de trefkans vrij laag. Buiten de drie atlasblokken waar de soort als ‘zeker of waarschijnlijk broedend’ is vastgesteld, zijn er maar liefst 17 atlasblokken waar zij als ‘mogelijk broedend’ zijn gemeld. Voor een belangrijk deel zullen deze gevallen op doortrekkers betrekking hebben, zeker als er geen territorium-indicerend gedrag is vastgesteld. Uit de resultaten van grootschalige weidevogelonderzoeken in 2006-2010 blijkt dat watersnippen in Noord-Holland vrijwel alleen nog maar als broedvogel zijn te verwachten in de veenweidegebieden van Waterland, de Zaanstreek en bij Haarlem. Houtsnip – Geen echte verrassingen, de soort komt in Noord-Holland buiten de duinstreek alleen voor in de bosgebieden in de Wieringermeer en in de Gooi- en Vechtstreek. Vastgesteld in 19 atlasblokken (24%). Wulp – Vanouds broedt de wulp in Noord-Holland vrijwel alleen in de duinen, maar daar is de soort thans grotendeels als broedvogel verdwenen. Het afgelopen decennium werden buiten de duinen zekere broedgevallen vastgesteld in het Westelijk Havengebied bij Amsterdam en bij Schiphol. In totaal zijn wulpen in 30 atlasblokken (38%) gemeld, waarvan in drie atlasblokken als ‘waarschijnlijk broedend’. Er zijn geen atlasblokken met zekere broedgevallen, alleen wel 27 atlasblokken waar de soort alleen als ‘mogelijk broedend’ is gemeld. Net als bij de watersnip hebben we hier een probleem. Wulpen trekken tot door tot in mei en overzomeren zelfs. Het gedrag van deze vogels lijkt soms op dat van broedvogels (gepaard, jodelen etc.). Ik vrees dat een groot deel van deze meldingen bij de uiteindelijke eindvalidatie zullen worden afgevoerd (klasse N = geen geldige territoria). Stormmeeuw – Een typische Noord-Hollandse soort: hier broedt ruwweg de helft van de Nederlandse broedpopulatie. In 23 atlasblokken (29%) vastgesteld. In vier atlasblokken lijkt de soort verdwenen. De soort broedt in kleine kolonies. Is vooral talrijk in en rond Alkmaar. In atlasblok 19-23 werd het aantal broedparen geschat op klasse G (251-500).
Verslag broedvogeltellingen 2013-14 Noord-Holland N + Z
10
Kleine mantelmeeuw – Enkele decennia geleden broedden kleine mantelmeeuwen uitsluitend in de duinen. Tegenwoordig zijn ze daar nog maar weinig te vinden en broedt de soort vooral in het IJmondgebied en – grotendeels op daken – bij Haarlem en Alkmaar. Plaatselijk broeden kleine mantelmeeuwen ook in poldergebieden, zoals in het Wormer- en Jisperveld. Vastgesteld in 34 atlasblokken (43%). De grootste kolonie ligt in atlasblok 24-18 (Forteiland IJmuiden > 1.000 paar) Zilvermeeuw – Net als de vorige soort, vroeger vooral broedend in de duinen. Daar zijn zilvermeeuwen ook vrijwel verdwenen en broeden zij thans vooral in het IJmondgebied, rond Alkmaar en bij Den Helder. Vastgesteld in 27 atlasblokken (34%). De soort komt daarmee wat minder verspreid voor dan de kleine mantelmeeuw. Opmerkelijk zijn de vier atlasblokken rond Haarlem, waar de soort niet is vastgesteld, maar waar zilvermeeuwen wel werden gemeld in 2005-2009. Visdief – In het zomerhalfjaar is de visdief een normale verschijning in grote delen van Noord-Holland. De soort is dan ook in 48 atlasblokken (60%) als broedvogel gemeld, voor het overgrote deel ook als ‘zeker broedend’. Uit tien atlasblokken lijken visdieven als broedvogel te zijn verdwenen. Deze atlasblokken liggen vrijwel allemaal in West-Friesland, vooral rond Schagen (?). Het vogeleiland ‘De Kreupel’ in het IJsselmeer (niet op de kaart) is met circa 4.000 paar de grootste broedkolonie van ons land. Holenduif – Vastgesteld in 67 atlasblokken (84%). De soort is erg vindingrijk in het vinden van nestgelegenheid. Zo heeft vrijwel elke Noord-Hollandse molen wel een of meerdere broedende holenduiven in de kap en plaatselijk broedt de soort in pas aangebrachte oeverbescherming van losse basaltblokken. Opvallend is het grote aandeel van atlasblokken waar de soort slechts als ‘mogelijk broedend’ is gemeld. Dat kan toch beter? De holenduif is ook een statussymbool. In enkele betere villawijken in het Gooi broeden holenduiven bij de huizen en ontbreken Turkse tortels vrijwel geheel. In mijn tuin in Heiloo zitten helaas alleen Turkse tortels (en houtduiven). Zomertortel – Dat het niet goed gaat met deze soort wisten we natuurlijk al. Slechts in zes atlasblokken (8%) vastgesteld, vier in de duinstreek en twee in de Wieringermeer. Vergeleken met de gegevens uit 2005-2009 lijken zomertortels uit 18 atlasblokken te zijn verdwenen. Als dit echt zo is, dan gaat de soort wel erg snel achteruit. Halsbandparkiet – Deze tropische verrassing is in 28 atlasblokken (35%) vastgesteld, vrijwel uitsluitend in Noord-Holland Zuid. In Noord-Holland Noord is de soort nog vrijwel afwezig, slechts in een atlasblok gemeld. Koekoek – Vastgesteld in 66 atlasblokken (83%). Het vaststellen van een hoge broedzekerheidscode is kennelijk een probleem, want in bijna de helft van de atlasblokken is de koekoek slechts gemeld als ‘mogelijk broedend’. Pas uitgevlogen koekoeken zijn best opvallend en het vaststellen van (roepende) vogels met 10 dagen tussentijd kan toch ook niet zo moeilijk zijn. Steenuil – In totaal in 25 (31%) atlasblokken vastgesteld. Uit negen atlasblokken lijkt de soort verdwenen. Verder geen verrassingen, West-Friesland is nog steeds het bolwerk. Bij een standvogel als de steenuil geven winterwaarnemingen een goede indicatie waar de soort als broedvogel is te verwachten. Dit geldt hier voor drie atlasblokken waar de soort (nog) niet is gemeld als broedvogel (14-58, 19-37 en 2554). In deze blokken werd de steenuil ook in 2005-2009 als broedvogel gemeld. Verslag broedvogeltellingen 2013-14 Noord-Holland N + Z
11
Bosuil – Vastgesteld in 27 atlasblokken (34%). Bosuilen hebben nog steeds een zeer uitgesproken verspreiding in Noord-Holland. Buiten de Gooi- en Vechtstreek, Amstelland en de duinstreek komt de soort nauwelijks voor. Alleen in de bossen van de Wieringermeer worden bosuilen al sinds jaren gemeld, echter volgens de verhalen zijn hier maar weinig broedgevallen vastgesteld. Enige jaren geleden zaten er nog bosuilen in het oostelijk deel van West-Friesland. Zijn die definitief verdwenen? Ransuil – In 51 atlasblokken (64%) vastgesteld. Vergeleken met de gegevens van 2005-2009 lijkt de soort in 15 atlasblokken te zijn verdwenen. Laten we hopen dat dit geen werkelijkheid is. De ransuil is een van de soorten die wat extra aandacht vergen. Het vaststellen van succesvolle broedgevallen is vrij eenvoudig in juni en begin juli als de uitgevlogen jongen ’s nachts aanhoudend hun klagende bedelroep laten horen. IJsvogel – De winter van 2012-13 heeft kennelijk een behoorlijke impact gehad op ijsvogels, want de soort in het daarop volgende broedseizoen weinig gemeld. Gelukkig lijkt de zachte winter van 2013-14 de balans weer wat recht getrokken te hebben. In totaal in 35 atlasblokken (44%) vastgesteld, in bijna alle ook als ‘zeker broedend’. Toch zijn er nog 13 atlasblokken waar ijsvogels (nog) niet zijn vastgesteld, maar waar zij in 2005-2009 wel zijn gemeld. Daarbij moet worden opgemerkt dat in het topjaar 2008 in Noord-Holland niet minder dan 183 territoria werden vastgesteld. Dit werd door geen enkele andere provincie geëvenaard. Een succes dat vooral was te danken aan de activiteiten van verschillende ijsvogelwerkgroepen. Groene specht – Vastgesteld in 49 atlasblokken (61%). In de helft van deze atlasblokken is de soort gemeld als ‘mogelijk broedend’. In elf atlasblokken lijkt de groene specht nieuw, want daar werd en zij niet gemeld in 2005-2009. De soort heeft zich de afgelopen decennia verspreid over het Noord-Hollandse polderland. Deze opmars is kennelijk nog steeds gaande. Kleine bonte specht – Een lastige soort om vast te stellen, zeker bij lage dichtheden. Dat de soort maar in 18 atlasblokken (23%) is vastgesteld is niet verrassend, wel dat daarvan vijf nieuw zijn. Het meest opmerkelijk is dat de soort in 2013 voor het eerst in het Robbenoordbos is vastgesteld. De dichtstbijzijnde broedgebieden liggen bij Schoorl en in Zuidwest Friesland (Gaasterland). Boomleeuwerik – Komt in Noord-Holland uitsluitend voor in de duinen en op de Gooise heidevelden. In dat opzicht is het niet verrassend dat de 20 atlasblokken (25%) waar boomleeuweriken zijn vastgesteld, alle hier liggen. Er is een uitzondering, atlasblok 25-46. Het is echter de vraag of het hier wel om potentieel broedbiotoop gaat (Diemerzeedijk). Veldleeuwerik – In de ruim de helft (42) van de onderzochte atlasblokken vastgesteld. Daar staat tegenover dat de soort uit 25 atlasblokken lijkt te zijn verdwenen. Als dit werkelijkheid is, dan gaat het wel erg slecht. Rond de eeuwwisseling kwamen veldleeuweriken nog in vrijwel alle Noord-Hollandse atlasblokken voor. Boompieper – Vastgesteld in 29 atlasblokken (36%), voor het overgrote deel in de duinstreek en de Gooi- en Vechtstreek. Komt ook voor in polderbossen en recreatiegebieden.
Verslag broedvogeltellingen 2013-14 Noord-Holland N + Z
12
Graspieper – De graspieper doet het niet zo goed in het Noord-Hollandse polderlandschap. De soort is in 61 atlasblokken (76%) vastgesteld en heeft daarbij nog een ruime verspreiding. Toch zijn tegenwoordig de aantallen in de meeste atlasblokken lager dan 25 jaar geleden. In veel agrarisch graslandgebieden zijn graspiepers tegenwoordig vrijwel afwezig. Gelukkig gaat het in de duinen beter met als gevolg dat ongeveer de helft van de Noord-Hollandse graspiepers tegenwoordig in de duinen broedt. In het ‘duinblok’ 19-41 werd het aantal territoria geschat op klasse F (101-250). Opmerkelijk dat het lage aandeel van atlasblokken waar de soort als ‘zeker broedend’ is gemeld. De soort broedt meerdere keren per jaar en vogels met jongen gedragen zich opvallend. Gele kwikstaart – Het aantal atlasblokken waar de gele kwikstaart is vastgesteld is gelijk aan dat van de vorige soort (61). De verspreiding kent wel duidelijke verschillen. Anders dan de graspieper ontbreken gele kwikstaarten nagenoeg in de duinen en komen zij veel meer voor in het agrarisch gebied, in het bijzonder in akkerbouwgebieden en bollenvelden. In enkele atlasblokken in WestFriesland broeden meer dan 100 paar (klasse F: 101-250). Nachtegaal – In tegenstelling tot andere delen van ons land, doet deze soort het goed in West-Nederland. In 45 atlasblokken (56%) vastgesteld. Is vooral talrijk in de duinen, waar plaatselijk het ‘BMP-en’ wordt bemoeilijkt door een koor van nachtegalen. In zeven ‘duinblokken’ broeden meer dan 100 paar nachtegalen, in twee zelfs meer dan 250 paar. Blauwborst – Ook de blauwborst is een soort die het erg goed doet: in totaal werd de soort in 63 atlasblokken (79%) gemeld. Blauwborsten zijn relatief talrijk in de duinen, waar zij tot in de zeereep broeden. In twee ‘duinblokken’ broeden meer dan 25 paar. In atlasblok 25-58, de omgeving van het Naardermeer, broeden er zelf meer dan 50. Zwarte roodstaart – Wat voor de beide voorgaande soorten geldt, gaat zeker niet op voor de zwarte roodstaart. Deze soort is duidelijk op zijn retour in Noord-Holland. Vastgesteld in 36 atlasblokken (45%) en lijkt uit 15 atlasblokken verdwenen. Omdat de soort voor een groot deel is gebonden aan nieuwbouwprojecten, is dit mogelijk ook een slachtoffer van de crisis in de bouw. Gekraagde roodstaart – Komt tegenwoordig vrijwel alleen nog voor in de duinstreek, in de bossen van de Wieringermeer en in het zuidoostelijk deel van de provincie. In 24 atlasblokken (30%) vastgesteld en de soort lijkt uit vier atlasblokken verdwenen. In de jaren zeventig van de vorige eeuw broedden gekraagde roodstaarten nog op veel plaatsen in het polderland rond boerderijen, in knotwilgen en in hoogstamboomgaarden. Meldingen uit het polderland in het Noorderkwartier (het gebied ten noorden van het Noordzeekanaal) in april en begin mei hebben tegenwoordig vrijwel altijd betrekking op doortrekkers. Roodborsttapuit – In Noord-Holland vooral een vogel uit de duinen. Vastgesteld in 26 atlasblokken (33%), buiten de duinen in de Wieringermeer en in de Gooi- en Vechtstreek. Buiten deze gebieden is de soort slechts in twee atlasblokken als ‘mogelijk broedend’ gemeld. Dat het vaststellen van broedgevallen eenvoudig is, blijkt duidelijk uit het grote aandeel atlasblokken waar de soort als ‘zeker broedend’ is gemeld. In twee ‘duinblokken’ broeden meer dan 50 paar.
Verslag broedvogeltellingen 2013-14 Noord-Holland N + Z
13
Tapuit – Als ‘zeker of waarschijnlijk broedend’ slechts in vijf ‘duinblokken’ vastgesteld. In de overige zes ‘duinblokken’ werden tapuiten alleen als ‘mogelijk broedend’ gemeld. Gevreesd moet worden dat het hier voornamelijk doortrekkers betreft. Dit geldt ook voor de zeven atlasblokken buiten de duinen. Het broedbiotoop bestaat uit schaars begroeide zandige terreinen met een zeer korte vegetatie. Zelfs in grote delen van de duinen is dit biotoop niet meer te vinden, laat staan elders in de provincie. Mogelijk broedt de soort nog in het Westelijk Havengebied bij Amsterdam. Grote lijster – Vastgesteld in 33 atlasblokken (41%) en lijkt uit 14 blokken verdwenen. Wij wisten natuurlijk al langer dat het niet zo goed gaat met de grote lijster in West-Nederland, maar dit gaat wel erg hard. Hopelijk blijkt na het laatste telseizoen dat het nog iets meevalt. Dat het een lastige soort is, blijkt ook uit het feit dat in 16 atlasblokken grote lijsters alleen als ‘mogelijk broedend’ zijn gemeld. Spotvogel – Vastgesteld in 61 atlasblokken (76%). In zes blokken is de soort (nog) niet vastgesteld, waar deze wel in 2005-2009 aanwezig was. Opmerkelijk is het grote aandeel atlasblokken (40) waar spotvogels slechts als ‘mogelijk broedend’ zijn gemeld. Sprinkhaanzanger – Vastgesteld in 49 atlasblokken (61%). Is vooral talrijk in twee duinblokken, 19-41 (26-50) en 24-48 (51-100 territoria) Snor – Vastgesteld in 32 atlasblokken (40%), vrijwel uitsluitend in Noord-Holland Zuid. De soort lijkt verdwenen uit acht blokken. In de meeste atlasblokken werd het aantal territoria geschat op 1-3, in twee blokken op 4-10 (19-43 en 25-47). Rietzanger – In grote delen van Noord-Holland is de rietzanger een smaakbepalende soort. Vastgesteld in 70 atlasblokken (88%). In twee atlasblokken (19-43 en 25-13) werd het aantal territoria geschat op klasse F (101-250), in een blok (25-58) zelfs op klasse G (251-500). Braamsluiper – Ooit was er een bekende vogelaar die beweerde dat de veel waarnemingen van deze soort niet op broedvogels, maar op doortrekkers betrekking hadden. Deze dwaling is natuurlijk toe te schrijven aan het feit dat braamsluipers tussen half april en begin mei fanatiek zingen, maar zich later nogal stil houden. Gelukkig weet de huidige generatie tellers wel beter, want de braamluiper is in 72 atlasblokken (90%) vastgesteld. Braamsluipers zijn vooral talrijk in de Amsterdamse Waterleidingduinen. Hier werd in blok 24-38 het aantal territoria geschat op klasse E (51-100), in blok 24-48 zelf op klasse F (101-250). Goudhaan – Gelukkig komen ‘goudhanen’ ook nog buiten het vriesvak bij de supermarkt voor, want zij zijn als broedvogel vastgesteld in 19 atlasblokken (24%). Buiten de grotere bosgebieden, broeden goudhanen elders in Noord-Holland onregelmatig ook in parken, tuinen e.d. met naaldbomen. Waarschijnlijk zijn dit vogels die blijven ‘hangen’ na invasies in de herfst en winter. Dit verschijnsel is ook bekend bij zwarte mezen. Bonte vliegenvanger – Het blijft tobben met deze soort in Noord-Holland. Bonte vliegenvangers zijn gemeld in zeven atlasblokken (9%), waarvan drie in de Gooi- en Vechtstreek. Dit is ook het enige gebied waar de soort als regelmatige broedvogel voorkomt. In de overige vier atlasblokken lijkt broeden onwaarschijnlijk. Bonte vliegenvangers trekken eind april-half mei in wisselende aantallen door en zijn dan overal te verwachten. Zij kunnen dagen blijven hangen en zingen soms ook. Verslag broedvogeltellingen 2013-14 Noord-Holland N + Z
14
Grauwe vliegenvanger – Ook een van de soorten die niet zo eenvoudig zijn vast te stellen als broedvogel, vooral in een provincie waar het bijna altijd (te hard) waait. Daarom valt het zeker niet tegen dat grauwe vliegenvangers in 43 atlasblokken (54%) zijn vastgesteld. Daar staat tegenover dat de soort in 18 blokken niet is gemeld, waar deze in 2005-2009 wel is vastgesteld. Tellers die de soort ‘gemist’ hebben, wordt gevraagd om het komende broedseizoen nog eens extra op deze soort te letten. Baardman – Baardmannen (wie heeft die afschuwelijke naam verzonnen?) zijn gevoelig voor strenge winters en er treden vooral verliezen op als het nog laat in het seizoen vriest. Vastgesteld in 24 atlasblokken (30%), wat zeker niet tegenvalt. Het zwaartepunt van de verspreiding ligt in ZaanstreekWaterland en in de Vechtstreek. Aantallen per atlasblok zijn meestal laag (klasse A, 1-3 territoria), in vier atlasblokken is klasse B (4-10) geschat. Staartmees – Best een lastige soort om als broedvogel vast te stellen. Dat blijkt ondermeer uit het feit dat in bijna de helft van de 59 atlasblokken (74%) waar staartmezen zijn vastgesteld, deze slechts als ‘mogelijk broedend’ zijn gemeld. Het ‘rijkste’ atlasblok is 25-31 (omgeving Haarlem) met 51-100 territoria. Matkop – Vastgesteld in 14 atlasblokken (18%), vrijwel uitsluitend in het zuidelijk deel van de provincie. Uit vier blokken lijkt de soort verdwenen. Rond de eeuwwisseling kwamen matkoppen ook nog voor op een aantal plaatsen boven het Noordzeekanaal. Daar lijkt thans nog weinig van over. De waarneming in 19-25 valt buiten het normale verspreidingsgebied. Glanskop – Buiten de Gooi en Vechtstreek komt de soort vooral voor in de duinen en langs de binnenduinrand. In dat opzicht leveren de eerste resultaten geen verrassingen op. Vastgesteld in 18 atlasblokken (23%). Uit drie blokken lijken glanskoppen verdwenen. Opmerkelijk is de vondst van een glanskop bij Amsterdam in blok 25-46. Helemaal buiten het normale verspreidingspatroon is de opgave uit een BMP-plot bij Schagen (14-44) in 2013. Vreemd, want dit lijkt geen broedbiotoop. Kuifmees – Als broedvogel van naaldbossen eigenlijk alleen te verwachten in de duinstreek en in het Gooi. De 17 atlasblokken (21%) , waar kuifmezen zij vastgesteld, vormen geen verrassingen. Opmerkelijk is het grote aandeel (11 van de 17) atlasblokken, waar de soort slechts als ‘mogelijk broedend’ is gemeld. Zwarte mees – Net als de vorige soort een broedvogel van naaldbossen. Met 22 atlasblokken (28%), waar zwarte mezen zijn vastgesteld, net een iets ruimere verspreiding dan de kuifmees. De soort broedt soms ook in parken en tuinen met naaldbomen, vooral na een invasie in de voorgaande herfst en winter. Boomklever – Geen verrassingen bij deze soort. De 26 atlasblokken (33%) met boomklevers zijn bekende broedgebieden. De soort is al enkele decennia bezig met een opmars die nog steeds doorgaat. Zo broeden boomklevers in de duinstreek van Noord-Kennemerland thans op meer plaatsen dan in 2005-2009. Uit twee blokken lijkt de soort verdwenen. De waarneming in Waterland Oost (25-27, april 2013) betreft geen broedvogel, want er is daar beslist geen broedbiotoop aanwezig. Dit soort gevallen zullen zeker ‘sneuvelen’ bij de eindvalidatie.
Verslag broedvogeltellingen 2013-14 Noord-Holland N + Z
15
Boomkruiper – Boomkruipers komen tegenwoordig eigenlijk overal in Noord-Holland voor waar voldoende bomen staan. De soort is dan ook in 59 atlasblokken (74%) vastgesteld. Dat de boomkruiper in 13 blokken niet is vastgesteld, waar deze wel is gemeld in 2005-2009, ligt vermoedelijk meer aan de tellers dan aan de vogels. In de beide voorgaande winters is deze standvogel in tien van deze 13 atlasblokken wel waargenomen. Ringmus – Ondanks dat deze soort het niet zo goed doet in West-Nederland, toch nog vastgesteld in bijna driekwart van de onderzochte atlasblokken (58 = 73%). Opmerkelijk is de concentratie van atlasblokken rond Haarlem waar de soort niet is gemeld, maar waar deze wel aanwezig was in 2005-2009. Putter – Putters zijn tegenwoordig niet meer weg te denken uit Noord-Holland. Werkelijk overal kom je ze tegen. Dat blijkt ook uit het feit dat de soort in 74 atlasblokken (93%) is vastgesteld. Kneu – Vastgesteld in 63 atlasblokken (79%), wat zeker niet tegenvalt voor deze soort. Kneuen zijn vooral talrijk in de duinen, waar zij plaatselijk in ware kolonies broeden. In twee ‘duinblokken’ (19-41 en 19-52) broeden meer dan 100 paar. Dit geldt ook voor atlasblok 14-17 in de Wieringermeer. Goudvink – De soort broedt vooral in de Gooi- en Vechtstreek en in de duinstreek. Vastgesteld in 25 atlasblokken (31%). De soort is al langer aan een opmars bezig en zal in de toekomst zich zeker nog verder verspreiden. Net als een soorten als de boomklever vraag je je af wanneer de goudvink als broedvogel in de bossen van de Wieringermeer zal opduiken. Appelvink – Voor 1980 broedde de soort alleen nog in het Gooi. In de jaren tachtig werd de duinstreek bevolkt en tegenwoordig komen appelvinken ook buiten deze gebieden voor in de Wieringermeer, rond Alkmaar, Amsterdam en Haarlem. Vastgesteld in 31 atlasblokken (39%). Waarschijnlijk komt de soort nog meer verspreid voor, want appelvinken worden gemakkelijk over het hoofd gezien. Rietgors – Broedt eigenlijk overal waar voldoende riet aanwezig en dat groeit volop in Noord-Holland. Dan is het ook niet zo vreemd dat rietgorzen in vrijwel alle onderzochte atlasblokken (74 = 93%) zijn vastgesteld.
Verslag broedvogeltellingen 2013-14 Noord-Holland N + Z
16
Resultaten 2013 en 2014 – aantal soorten per atlasblok Figuur 6 geeft het kaartbeeld van het aantal broedvogelsoorten per atlasblok in de 80 atlasblokken die in 2013 en 2014 volledig zijn onderzocht. Het aantal soorten is beperkt tot 140 min of meer regelmatige broedvogels in Noord-Holland. Zeldzame (onregelmatige) broedvogels en ‘vage’ exoten zijn buiten beschouwing gelaten. In de meeste atlasblokken zijn 71 of meer soorten broedvogels vastgesteld. In negen atlasblokken zijn meer dan 100 soorten vastgesteld. Tot de ‘top-drie’ behoren 14-17 (omgeving Robbenoordbos, 107 soorten), 26-52 (omgeving Stichtse Brug, 110) en 25-58 (omgeving Naardermeer, 116).
Figuur 6 Aantal soorten broedvogels in de 80 atlasblokken in 2013-14. Omdat we beschikken over de gegevens van de broedvogelatlas uit 2010, is het vrij eenvoudig na te gaan welke soorten in 2013 niet zijn aangetroffen, maar die wel zijn aangetroffen in 2005-2009. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat het onderzoek in 2005-2009 is uitgevoerd op basis van kilometerhokken en daardoor in de meeste atlasblokken nauwkeuriger geweest is dan het huidige onderzoek. Figuur 7 geeft het resultaat van de vergelijking tussen de vastgestelde aantallen broedvogelsoorten. Merk op dat het aantal atlasblokken met minimaal vijf soorten meer iets groter is dan het aantal atlasblokken met minimaal vijf soorten minder. Er zijn echter acht atlasblokken waar tijdens het huidige onderzoek 10-13 soorten minder zijn vastgesteld dan in 2005-2009. Het enige atlasblok met 13 soorten minder is 14-35 (Wieringerwaard). Helaas moet ik schuld bekennen, want dat is een van ‘mijn’ atlasblokken. Hier moet ik (of anderen) dus nog even gaan BOESTEN.
Verslag broedvogeltellingen 2013-14 Noord-Holland N + Z
17
Figuur 7 Vergelijking van het aantal broedvogelsoorten in 80 atlasblokken in 2013-14, vergeleken met de resultaten in 2005-2009 (Atlas van de Noord-Hollandse Broedvogels). Het zou interessant zijn om de vergelijking van de resultaten van beide projecten verder uit te werken. Dit is voor een tussenrapportage met een onvolledige set atlasblokken weinig zinvol. Dat blijft dus op de plank liggen voor een eindrapportage in 2016. Heiloo, 18 april 2015 Kees Scharringa (ADC Noord-Holland Noord en Zuid)
[email protected] [email protected] [email protected]
Verslag broedvogeltellingen 2013-14 Noord-Holland N + Z
18
Bijlage 1 Voorlopige verspreidingskaarten van 72 soorten Op de kaartjes zijn de 80 onderzochte atlasblokken (met aantalschatting) aangegeven als vierkantjes. Als een soort is vastgesteld tijdens het atlasonderzoek, is dat aangegeven met een groen rondje in het atlasblok, waarbij onderscheid is gemaakt tussen de drie broedzekerheidsklassen. Atlasblokken waar de soort (nog) niet is vastgesteld bij het huidige atlasproject, maar wel in 2005-2009 (‘Atlas van de Noord-Hollandse Broedvogels’), zijn aangegeven met een rood rondje.
Verslag broedvogeltellingen 2013-14 Noord-Holland N + Z
19
Verslag broedvogeltellingen 2013-14 Noord-Holland N + Z
20
Verslag broedvogeltellingen 2013-14 Noord-Holland N + Z
21
Verslag broedvogeltellingen 2013-14 Noord-Holland N + Z
22
Verslag broedvogeltellingen 2013-14 Noord-Holland N + Z
23
Verslag broedvogeltellingen 2013-14 Noord-Holland N + Z
24
Verslag broedvogeltellingen 2013-14 Noord-Holland N + Z
25
Verslag broedvogeltellingen 2013-14 Noord-Holland N + Z
26
Verslag broedvogeltellingen 2013-14 Noord-Holland N + Z
27