BROCHURE FREINETSCHOOL HET PRISMA
Freinetschool Het Prisma
“heterogeniteit …
als kracht”
Inhoud 1 ACHTERGRONDEN VAN DE FREINETPEDAGOGIE 1.1 WIE WAS FREINET? 1.2 WAT IS EEN FREINETSCHOOL? 1.3 WAT IS FREINETPEDAGOGIE? 1.3.1 DE BASISPRINCIPES 1.3.2 VIER PIJLERS 1.3.2.1 PROEFONDERVINDELIJK VERKENNEN 1.3.2.2 EXPRESSIE 1.3.2.3 COMMUNICATIE 1.3.2.4 COÖPERATIE 1.3.3 AUTEUR VERSUS ACTEUR 1.3.4 DE VIER PRODUCTIES 1.3.4.1 DE VRIJE TEKST 1.3.4.2 HET WISKUNDIG ONDERZOEK 1.3.4.3 HET WERELDONDERZOEK 1.3.4.4 KUNSTWERKEN EN ATELIERWERK 1.3.5 DE INVARIANTEN VAN FREINET 1.3.6 DE PLANNING 1.3.7 DEMOCRATISCH ONDERWIJS 2 FREINETSCHOLEN IN HET ONDERWIJSVELD 3 WAARIN ONDERSCHEIDT HET PRISMA ZICH? 3.1 EEN KLEINE SCHOOL 3.2 CLASSES UNIQUES 3.3 BREVETTEN 3.4 GEËNGAGEERD 3.5 KINDERRECHTENSCHOOL 4 WAT IS EEN CLASSE UNIQUE? 4.1 OMSCHRIJVING 4.2 KORTE HISTORIEK 4.3 WAAROM?
1 ACHTERGRONDEN VAN DE FREINETPEDAGOGIE
“Gras groeit niet sneller door er aan te trekken, maar door het voldoende voedsel te geven.”
Célestin Freinet
1.1 WIE WAS FREINET? Célestin Freinet (1896 – 1966) was de belangrijkste onderwijsvernieuwer van de twintigste eeuw. Hij was een jongere tijdgenoot van vernieuwingspedagogen zoals Montessori, Decroly, Korzcak, Petersen, Parkhurst. Hij was echter de enige die zelf onderwijzer was en daardoor dagelijks zijn visie verder kon ontwikkelen en bijsturen door te werken met de kinderen. Zijn levensverhaal is deel van het grote verhaal van de 20ste eeuw: modernisering, sociale strijd, Russische revolutie, rechtse en linkse dictaturen, twee wereldoorlogen, Koude Oorlog, de cultuuromslag in de jaren zestig. Zijn zoektocht naar beter onderwijs dwingt hem vaak tot ingrijpende persoonlijke, maatschappelijke en politieke keuzes. Proefondervindelijk ontwerpt hij zijn technieken en materialen. Hij is de stichter van een onderwijsbeweging met leden en scholen in 40 Europese landen, Franstalig Afrika, Midden- en Zuid-Amerika en Japan. Als jonge onderwijzer verzette hij zich tegen de “scholastiek”, de verschoolsing van alle leerprocessen. Dit is de oude, traditionele manier van onderwijzen die nergens anders dan op school wordt toegepast, die onnatuurlijk is en geen gebruik maakt van leren door proefondervindelijk verkennen. Men noemt zijn pedagogie ook wel eens “de natuurlijke methode” omdat ze het natuurlijk leerritme en manier van leren van elk kind respecteert. Of “de pedagogie van het werk”, omdat alles wat een kind in een freinetklas doet ècht werk is.
1.2 WAT IS EEN FREINETSCHOOL? Een Freinetschool is een school die de freinetpedagogie onderschrijft. Er is hierop echter geen kwaliteitscontrole en elke freinetschool kan zo diep in de pedagogie graven als ze zelf wil. Het is zelfs zo dat freinettechnieken doordringen in het regulier onderwijs en dat freinetwerkers werkzaam zijn in reguliere scholen. De mate waarin de pedagogie werkelijk wordt toegepast is afhankelijk van de inzet van de op dat moment aanwezige teamleden. Ook voor de freinetwerker geldt het principe van proefondervindelijk verkennen, waardoor sommigen zich op bepaalde terreinen met een andere snelheid ontwikkelen dan teamgenoten. Sommige zijn ook lid van de nationale en/of internationale freinetbeweging. Ook binnen een freinetschool horen er, afhankelijk weer van het team, voldoende inhoudelijke teamvergaderingen te zijn waarin praktijkervaringen uitgewisseld kunnen worden. Een freinetschool is gebonden aan de officiële eindtermen en de daaraan verbonden leerplannen. Dat betekent dat onze kinderen het zelfde leren als kinderen in de reguliere school.
Echter wel op een andere manier, niet via de “scholastiek”, maar via de proefondervindelijke methode. In de freinetschool leren kinderen dus door proefondervindelijk te mogen verkennen. Het is niet de leerkracht die zegt hoe alles moet, maar het kind dat tastenderwijs mag uitproberen op het terrein van taal, wiskunde, kunst en wereldverkenning. Alles wat het kind maakt, wordt getoond aan de andere kinderen van de groep. Deze werkstukken betekenen succes voor de maker en bieden kansen om tips uit te wisselen, werkwijzen te bespreken, te leren van en aan elkaar. Zo is er doorheen de werkdag een afwisseling van individuele werkmomenten (of in beperkte groepen) en collectieve momenten. Daardoor is freinetonderwijs coöperatief. Het maken van de zinvolle werkstukken geeft kinderen zelfvertrouwen en werkt motiverend en emanciperend. Hier is enkel plaats voor het echte leren. Er wordt nadruk gelegd op de positieve krachten en de totale persoonlijkheid van elk kind. Doordat er samen wordt geleefd, zijn kinderen gemotiveerd om naar school te gaan. Er wordt op een natuurlijke manier geleerd, dus vanuit de beleving van elk kind. Elk kind kan zich ontplooien op verschillende evenwaardige terreinen en volgens een eigen leertempo. Hierdoor zijn verschillen (in leeftijd, karakter, origine, talenten) tussen kinderen geen probleem, wel een kracht die uitwisselen met elkaar stimuleert. Zelfinitiatief en zelfstandigheid worden gestimuleerd, net als expressie en creatie, op alle werkterreinen. De leefgroepen en de school werken sterk democratisch omdat orde en structuur door de kinderen zelf gewild worden. Via een specifieke manier van bijhouden (brevetten en portfolio’s) kan de evolutie van elk kind nauwkeurig worden gevolgd. De begeleiders zijn in de freinetpedagogie opgeleid en wisselen voortdurend hun praktijkervaringen uit binnen de Freinetbeweging. Er is plaats voor een sterke ouderparticipatie. 1.3 WAT IS FREINETPEDAGOGIE? Dit is een niet eenvoudig te beantwoorden vraag. Velen zullen denken er het antwoord op te weten, maar het feit dat decennia na de dood van Freinet nog jaarlijks congressen, maandelijks bijeenkomsten van de beweging en wekelijks inhoudelijke teambijeenkomsten worden georganiseerd, toont aan dat de pedagogie niet zomaar eenvoudig te vatten is. Ook het feit dat deze pedagogie put uit het leven, het leven zelf is, betekent dat ze nooit statisch is. Als maatschappelijke fenomenen veranderen, verandert de freinetschool mee. Toch doen we hier een poging om ouders inzicht te geven in enkele begrippen en technieken. 1.3.1 DE BASISPRINCIPES Kenmerkend voor de freinetpedagogie zijn: maximaal vertrekken van de belevingswereld van het kind, werken in een coöperatieve groep, natuurlijk leren, bevrijdend (emancipatorisch) onderwijs, intrinsieke motivatie, gebruik maken van diversiteit en multiculturaliteit, proefondervindelijk verkennen, individuele ontplooiing, het echte leren, ruimte voor zelfinitiatief, zinvol werken, aandacht voor de totale persoonlijkheid, sociaal engagement, vrije expressie, democratisch onderwijs, optimisme, de moderne school, orde en discipline door de groep vorm gegeven en gedragen, ouderparticipatie, freinetbeweging (voor de leerkrachten), freinettechnieken, afwisselende individuele en collectieve momenten, communicatief, het kind is auteur en geen acteur, het maken van producties, uitwisseling, ateliers als werkruimtes. 1.3.2 DE VIER PIJLERS Er zijn vier belangrijke pijlers in de freinetpedagogie: - proefondervindelijk verkennen - expressie - communicatie - de coöperatie
1.3.2.1 PROEFONDERVINDELIJK VERKENNEN: Nergens ter wereld leren kinderen praten, zoals ze op school leren lezen. U zult te horen krijgen: kinderen kunnen toch niet leren lezen en schrijven als ze niet eerst de tekens, woorden en zinnen kennen, plus de regels om die elementen te combineren! En dat lijkt u nog logisch ook. Alle kinderen leren praten zonder systematische oefeningen, zonder lessen, zonder regels. En dat is zo’n doorslaand succes, dat niemand ooit geadviseerd is die te vervangen door een schoolse aanpak. Leren praten, stappen, fietsen, knippen, … (de lijst wordt eindeloos als je er over gaat nadenken), heeft u allen geleerd volgens de methode van het proefondervindelijk verkennen. De traditionele school leert kinderen lezen en schrijven en schrijft deze successen toe aan haar schoolse methode. Elk kind leert echter zichzelf lezen en schrijven volgens de proefondervindelijke methode en niet dankzij, maar ondanks de schoolse methode van de reguliere school. Het proefondervindelijk verkennen is al duizenden jaren de natuurlijke leermethode. Het zit in onze natuur en de freinetwerker respecteert deze weg. De technieken in de freinetpedagogie zijn er op gericht het proefondervindelijk verkennen zo veel mogelijk toe te laten en te stimuleren op alle leerdomeinen. (1) 1.3.2.2 EXPRESSIE Elk mens heeft een levenskracht, een wilskracht, wil slagen in het leven. Deze innerlijke drijfveer is bijzonder sterk bij jonge kinderen en wordt vaak in de kiem gesmoord door de reguliere school. Wanneer kinderen de vrijheid krijgen om expressief en creatief voluit te gaan, grenzen te verleggen, zich maximaal te ontplooien en echt werk te produceren dat bevrijdend en emanciperend is, kunnen ze zich ontwikkelen tot eerlijke, authentieke, open, vindingrijke, geïnteresseerde volwassenen. De technieken in de freinetpedagogie zijn erop gericht de expressie maximaal toe te laten en te stimuleren op alle leerdomeinen. 1.3.2.3 COMMUNICATIE Elk mens is een sociaal wezen of wil dat zijn. Sociale vaardigheden ontwikkelen, vereist een zekere communicatie-behendigheid. Een kind wil communiceren over het werk dat is verricht, door zichzelf of door anderen. De vele gezamenlijke momenten en de correspondentie met anderen, buiten de school, zijn erop gericht dit werk uit te wisselen met anderen. We corresponderen met klassen in binnen- en buitenland. 1.3.2.4 COÖPERATIE Het is een illusie te denken dat kinderen alles van hun onderwijzer of ouders leren. In een freinetklas wordt zulk waardevol werk verricht, dat dit vraagt om gedeeld te worden. Kinderen tonen gemaakte werkstukken aan elkaar, leggen de daarbij gevolgde werkmethode uit en komen in discussie met anderen die misschien andere ervaringen hebben. Het samen groeien van de groep en elk individu daarin, noemen we de coöperatie. Zodra een werkstuk of ervaring wordt gedeeld met anderen, wordt er door iedereen bijgeleerd. Wat er precies wordt bijgeleerd is individueel verschillend, maar dat er wordt geleerd staat vast. De coöperatie laat toe dat kinderen samen leven en dus samen leren,
dat er rituelen ontstaan die worden doorgegeven van kind op kind en dat er een patrimonium kan worden opgebouwd (een geheel aan kennis en materialen ten dienste van de groep en al haar leden). Door verantwoordelijke taken in de groep op te nemen, draagt elk kind bij aan het functioneren van de groep. Kinderen die nog moeten groeien in autonomie zien een voorbeeld in kinderen met veel autonomie. 1.3.3 AUTEUR VERSUS ACTEUR “Uitleg kan geestdodend zijn…” (2) In traditionele lessen kan het kind enkel acteren in een voor hem uitgedachte leersituatie (oefeningen uit handboeken, uitgewerkte les door de leerkracht). De oplossingen op de gestelde vragen zijn door de leerkracht al op voorhand gekend. Het kind figureert. Dat is wat kinderen, die het wat moeilijker hebben op school, ervaren doorheen de jaren. Wat uiteindelijk kan uitmonden in opstandigheid tegenover de school en/of in schoolmoeheid. De school is er zich vaak niet van bewust zelf de oorzaak van dit probleem te zijn. Zelf auteur mogen zijn van je dagelijks werk, is emanciperend. Dagelijks werkstukken mogen maken op alle leerterreinen, de resultaten daarvan mogen presenteren aan de groepsleden, aan ouders, aan correspondenten, werkt stimulerend. Het is de sleutel tot succes van elk kind, van heel begaafd tot minder begaafd, want het kan dit doen in een veilige groep waar verschillen gerespecteerd worden. Het zelf auteur mogen zijn, brengt kinderen in een spiraal van werk. Ze leren werk zien, zijn intrinsiek gemotiveerd, plannen hun werk. Het individuele leertempo zal versnellen.
1.3.4 DE VIER PRODUCTIES Doordat wordt afgezien van elke schoolse methode (handboeken en lessen), kan voluit worden gegaan voor werkstukken. Deze zijn er op vier leerdomeinen: Elk kind komt naar school om actief te zijn op vier terreinen: de vrije tekst het wiskundig onderzoek het wereldonderzoek de kunstwerken
1.3.4.1 DE VRIJE TEKST Wat is lezen? Lezen is het begrijpen en zin geven van gecodeerde gegevens en gaat ruimer dan enkel lettertekens. Zo kan je iemands stemming van zijn gezicht “aflezen”. Dit moet je leren en ook dit gebeurt via proefondervindelijk verkennen. Al van jongsaf aan gaan kinderen tekenen. In de tekening zitten de expressie, ideeën, fantasieën, een boodschap van het kind. Het kind communiceert met de buitenwereld via de tekening. In alle leefgroepen (zowel kleuter als lager) wordt hier veel aandacht aan besteed en wordt de illustratie van het kind gebruikt om een gesprek met de begeleider op gang te brengen. Die gaat doorvragen en het kind vertelt de achterliggende boodschap. Deze wordt door de begeleider bij de illustratie geschreven. Zo ontstaat een vrije tekst. Het kind kan aanvankelijk de lettertekens niet “lezen”, maar
weet wel wat er staat. Het leert de vrije tekst verklanken en presenteert het aan de groep, waar het op gejuich wordt onthaald. De nadruk ligt op het begrijpend lezen, het kind kan woorden verklanken omwille van hun plaats in de zin, lengte of bijzondere gevoelswaarde. Er worden klasteksten gekozen en grondwoorden, waarmee verder wordt geoefend volgens de natuurlijke manier. Dat is altijd een globale manier. Dat betekent dat woorden, woordgroepen en zinnen in hun geheel worden herkend. Kinderen leggen vanzelf de link tussen lettertekens en de bijhorende klanken. Woorden worden niet geanalyseerd tot letters, zoals in de meeste klassieke leesmethodes. De volgorde is dus: eerst spreken, dan illustreren, dan schrijven (wat een zekere vorm van illustreren is) en dan lezen. Dit verschilt fundamenteel van de klassieke school, waar wordt gelezen voor er wordt geschreven. Het schrijven van teksten gaat door gedurende de volledige lagere school. Alle vrije teksten van het kind vormen een soort “blauwdruk” van dat kind. Het is zijn verzameling van belevenissen, emoties en fantasieën.
1.3.4.2 HET WISKUNDIG ONDERZOEK Wiskunde is overal rondom ons. We zien het niet als een schoolvak. Elk mens staat met een onderzoekende houding in de wereld en als we kinderen hierin niet afremmen, gaan ze ook wiskunde verkennen. Wiskundige problemen worden scherp gesteld en met de aanwezige kennis van het kind of van de groep wordt het probleem opgelost. De oplossing is de ontdekking door het kind van een wiskundige wetmatigheid. Deze wordt gepresenteerd en vastgelegd voor de groep. Naast het wiskundig onderzoek beschikt onze school ook over een uitgebreide reeks werkbundels voor wiskunde. Die worden aangeboden vanaf het eerste leerjaar. Alle leerstof van de lagere school is daarin verwerkt. De werkbundels zijn gericht op autonoom werken, met een minimum aan instructie door de begeleider. Door het weglaten van verbale opdrachten, kunnen ook anderstalige kinderen deze bundels maken. Er is autocorrectie voorzien. Na afloop worden brevetten afgelegd over de ingeoefende leerstof. De resultaten daarvan worden digitaal bijgehouden. 1.3.4.3 HET WERELDONDERZOEK De praatronde is het moment waarop kinderen vertellen en vragen stellen over de ons omringende wereld. De begeleider voegt hier probleemstellende vragen aan toe, waardoor kansen ontstaan om de wereld verder te onderzoeken. Dit gebeurt in het wereldonderzoek. Kinderen zullen kunnen experimenten opzetten, communiceren buiten de klas (vb experten contacteren), uitstappen organiseren en opzoekingwerk verrichten om de antwoorden op de vragen te vinden. Deze worden in werkstukken vastgelegd en gepresenteerd. De wereld leer je kennen in de wereld zelf. Daarom worden vaak uitstappen georganiseerd.
1.3.4.4 KUNSTWERKEN EN ATELIERWERK Voor ons gaat creativiteit boven geleerdheid. Kinderen willen scheppen. Dat gebeurt in speciaal daarvoor voorziene werkplaatsen. In de eerste leefgroep spreken we nog van hoeken, in de tweede leefgroep worden dat de ateliers. De ateliers staan opgesteld in de diverse ruimtes van de tweede leefgroepen, waardoor al deze kinderen er elkaar kunnen ontmoeten. In elk atelier gaan de kinderen proefondervindelijk te werk en maken gebruik van het patrimonium (wat anderen hen al voordeden) of autonoom fichemateriaal. We streven naar het uitbouwen van de ateliers: - muziek (zelfgemaakte en aangekochte instrumenten) - toneel - tekenen, schilderen - klei (draaitafel) - dans - textiel (spinnewiel, weefgetouw, naaimachine), - fotografie en film - natuurmoestuin - dierverzorging - drukken - computer - techniek - houtbewerking - bibliotheek en documentatie - taal - wiskunde - … Onze ateliers zijn steeds in ontwikkeling. Het magazijn (met de voorraad aan materialen) wordt door de oudere kinderen beheerd. De bestelling van nieuw materiaal wordt door kinderen en begeleiders samen gedaan. Daardoor willen we de kinderen leren om respectvol met het materiaal om te gaan. 1.3.5 DE INVARIANTEN VAN FREINET Freinet schreef op het einde van zijn leven zijn invarianten. Ze vormen zijn opvoedkundig testament. Een dertigtal principes die altijd en overal zullen zijn, onveranderlijk, eigen aan het menselijk wezen. U kan ze lezen in een afzonderlijke brochure (in onze schoolbibliotheek). De invarianten geven een nog duidelijker beeld over de visie van de freinetwerker en zijn daaraan verbonden manier van werken. 1.3.6 DE PLANNING In een heterogene leefgroep is autonomie belangrijk. Om kinderen de weg naar autonomie te tonen worden vanaf de eerste leefgroep de fundamenten gelegd om te werken met dag- en weekplanning. Vanaf leefgroep 2 krijgen de kinderen ook een weekplanning op papier. Hierop noteren kind of begeleider de werkstukken waaraan wordt gewerkt. Het is tevens een belangrijk communicatiemiddel tussen school en ouders. 1.3.7 DEMOCRATISCH ONDERWIJS In onze school werken we voornamelijk met afspraken. De afspraken worden door iedereen gedragen, want in ze worden in samenspraak met de hele leefgroep of school gemaakt. Daardoor ontstaat een sterke, gewilde structuur. Alle kinderen hebben de kans gevoelens te uiten, waardoor
ze bespreekbaar worden. Vanaf de tweede leefgroep wordt dit gestructureerd in de wekelijkse klasraad. Hierin kunnen kinderen wrevels uiten, felicitaties geven en voorstellen doen. Op elk probleem komt een oplossing via de brainstormtechniek. De oplossing wordt uitgetest via het proefondervindelijk verkennen. Problemen die de eigen leefgroep overstijgen, verhuizen naar de kinderschoolraad.
2. FREINETSCHOLEN IN HET ONDERWIJSVELD Vlaanderen kent een uitgebreid assortiment aan scholen. Scholen hebben er een relatief grote vrijheid om een pedagogische visie uit te bouwen. Deze visie moet conform de Vlaamse Eindtermen voor het Onderwijs zijn (behalve voor het Steineronderwijs dat eigen goedgekeurde leerplannen ontwikkelde). Vanuit de eindtermen werden leerplannen uitgeschreven. Onze school volgt het leerplan van OVSG (onderwijssecretariaat voor stedelijk en gemeentelijk onderwijs). Het merendeel van de scholen in Vlaanderen volgt de klassieke leermethode. Een minderheid werkt volgens een alternatieve methode. Daarin onderscheiden we Freinet, Steiner, Montessori, Jenaplan, Dalton, Sudburry en leefscholen. Er zijn een 80-tal lagere Freinetscholen in Vlaanderen, waarmee Freinet veruit de populairste pedagogie is in het alternatieve circuit. De Stad Gent heeft in 1986 een duidelijke keuze gemaakt voor haar stedelijk onderwijs door voor de oprichting van freinetscholen te kiezen. Het aanbod in Gent wordt nog geregeld uitgebreid. Gent is wereldstad als het gaat om alternatieve scholen, zeker als we het hebben over freinetscholen.
3. WAARIN ONDERSCHEIDT HET PRISMA ZICH? 3.1 EEN KLEINE SCHOOL Het Prisma is een kleine school en wil en zal dat blijven. Enkel binnen een kleinschalig project kunnen de gewenste waarden verwezenlijkt worden. Er is maximaal ruimte voor vijf leefgroepen (twee eerste en drie tweede leefgroepen). Hierdoor kennen kinderen, begeleiders en ouders elkaar goed. 3.2 CLASSES UNIQUES De leefgroepen zijn classes uniques, zowel op kleuterniveau als in de lagere school. De kleuters zitten met drie leeftijden samen, de kinderen van de lagere school met zes, van het eerste tot het zesde leerjaar. De classe unique heeft tal van voordelen die verder in deze brochure worden toegelicht. Door het niet werken met jaarklassen kan leerstof makkelijk worden verschoven in de tijd. Hierdoor heeft de school de kans sommige leerstof later of vroeger aan te bieden. Een voorbeeld daarvan zijn de tafels van vermenigvuldiging, die in wiskunde-handboeken al in het tweede leerjaar worden aangeleerd (puur uit concurrentieel oogpunt) en ingaat tegen de ontwikkelingsfasen van kinderen. Instappen in onze school betekent wel dat je je hiervan als ouder bewust bent en begrijpt dat er leerstofverschuivingen zijn t.o.v. het reguliere schoolsysteem. De overstap naar het secundair onderwijs verloopt vlot. 3.3 BREVETTEN De leerstof vanuit het leerplan werd in brevettenvorm gegoten. Ze vervangen de toetsen, die enkel in jaarklassensystemen kunnen worden afgenomen. Zodra een kind een leerstofonderdeel beheerst, wordt dit vastgelegd in een brevet en digitaal opgeslagen. Zo kunnen leervorderingen nauwgezet
worden opgevolgd. Naast deze cognitieve brevetten kunnen de kinderen ook leefbrevetten behalen. Deze gaan over hun sociale vaardigheden en klasverantwoordelijkheden. Elk kind heeft een portfolio. 3.4 GEËNGAGEERD Onze unieke school werd vorm gegeven door een klein team van geëngageerde freinetwerkers, die contacten onderhouden met binnenlandse en Franse freinetwerkers om voornamelijk het classe unique-gebeuren te vervolmaken. De school is enig in Vlaanderen als classes unique-school en kinderrechtenschool (met een sterke eigen invulling).
3.5 KINDERRECHTENSCHOOL Freinet had een grote affiniteit met de kinderrechten. Het Prisma werd in 2011 de eerste kinderrechtenschool in Vlaanderen. De kinderen leven dagelijks volgens een charter van 28 rechten. Ze kunnen beroep doen op hun rechten, altijd binnen het belang van de groep. Naast het kinderrechtencharter wordt gestreefd naar geweldloosheid. Hiervoor werd door de kinderen een afzonderlijk charter tegen geweld opgesteld. Hierin zitten punten die door de kinderen als geweld worden beschouwd.
4 WAT IS EEN CLASSE UNIQUE? 4.1 OMSCHRIJVING In een classe unique zitten kinderen van alle leeftijden samen. Deze organisatie staat haaks op het jaarklassensysteem. 4.2 KORTE HISTORIEK De context waarin Celestin Freinet als onderwijzer werkte, was gedurende een bepaalde tijd van zijn carrière er een van de classe unique. Hij was een hele periode de enige dorpsonderwijzer in een afgelegen bergdorp in de Provence, het zuiden van Frankrijk. Hij verzette zich pedagogisch-didactisch tegen “l’école cazerne” en bouwde een eigen leermethode uit. Hij had al snel enkele Franse en buitenlandse onderwijzers mee in zijn visie, waarmee hij en zijn kinderen correspondeerden. De leermethode werd binnen deze context sterk coöperatief. Leren met, van en aan elkaar. Toen in 1986 de eerste freinetschool in Gent werd opgericht, kozen de oprichters voor graadsklassen (twee leeftijden samen) en een 5-8-groep (oudste kleuters, eerste en tweede leejaar samen). Dit was al baanbrekend in Gent. De freinetscholen kenden in Gent (en in Vlaanderen) een groeiend succes en de graadsklassen bleven behouden. De 5-8-groep werd intussen afgevoerd. In 2004 sprak Bernard Collot (Frans freinetwerker) de Gentse freinetwerkers toe op een pedagogische studiedag. Bernard had lang een classe unique geleid en belichtte de werking en voordelen ervan. Het gevolg was dat spoedig daarna de eerste classe unique op kleuterniveau werd opgericht. Doordat freinetwerkers vaak samen zitten en uitwisselen breidde deze organisatievorm zich uit in de andere Gentse freinetscholen. Niemand nam het initiatief dit door te trekken naar de lagere school. De nieuwste freinetschool in Gent zou echter wel dit scenario mogelijk maken, aangezien de school nog in volle opbouw was (de school groeide mee naarmate de kinderen ouder werden). Tijdens het schooljaar 2010-2011 waren er al twee zeer heterogene groepen: 1-2-3 en 3-45-6. Bovendien werkten de kinderen uit deze groepen intensief samen. De begeleiders bouwden voldoende deskundigheid en materialen op om leeftijdsdoorbrekend te functioneren. De stap naar de classe unique werd steeds kleiner. Het Departement Onderwijs, de Pedagogische Begeleidingsdienst en het schoolteam gaven groen licht voor het project. Ondertussen bereidde het
team zich voor op deze organisatievorm met de hulp van Marcel Thorel, die in Frankrijk twaalf jaar een classe unique leidde. Vanaf 1 september 2011 werd het startschot gegeven. Daarmee profileert Het Prisma zich als enige school in Vlaanderen met classes uniques in de lagere school. Het hoopt hiermee ook een pioniersrol te vervullen voor andere freinetscholen. “We kiezen niet voor het avontuur, hoewel het ook voor ons spannend klinkt. We zullen zeker op een pak belangstelling kunnen rekenen. De c.u. is geen grote onbekende. Deze organisatievorm is beproefd, ze heeft haar nut bewezen, er is onderzoek naar verricht en de resultaten zijn bijzonder gunstig.” 4.3 WAAROM? Het Prisma is de uitgelezen school voor dit project. De classe unique werkt het best in een heterogene omgeving. De wijk waarin de school zich bevindt voldoet hieraan. Er wonen mensen van diverse origine. We trekken steeds meer ouders aan die niet in deze buurt wonen, waarschijnlijk door onze pedagogische visie. Uiteraard doen we het omwille van de vele voordelen van de classe unique, die we hieronder zullen toelichten. Ieder kind kan leren op zijn eigen tempo en op een eigen manier, vlugge kinderen worden extra geprikkeld, tragere kinderen kunnen trager gaan. Er is respect voor het leerritme van elk kind. Er zijn geen jaargrenzen, zoals in een gewoon leerjaar. Dit laat kinderen toe op bepaalde gebieden sneller te gaan en op andere gebieden trager te gaan. Daardoor is er minder sprake van “niet kunnen” , “uitvallen” of “gebrek”. Er is meer aandacht voor “rijping”. Minder zelfzekere kinderen bouwen ook een positief zelfbeeld op. Een rijke manier van leren
Door het feit dat de kinderen tastenderwijs experimenteren om problemen op te lossen en nadien hun bevindingen delen met de groep, bevinden we ons op een zeer waardevol niveau van leren. De begeleider is voortdurend aandachtig om deze uitwisselmomenten te gebruiken om leerstof vast te
leggen. Het systeem werkt tijdsbesparend door de grote leerwinst t.o.v. een systeem waarin een kind vooral luistert en kijkt. De sociale ontwikkeling en burgerschapsvorming worden bevorderd. Het kind kan relaties aanknopen met kinderen van verschillende leeftijden. In de c.u. gaat een kind naar school om te leven en door het leven te leren. Samen leven bevordert de sociale ontwikkeling. Er hoeven geen lessen te worden gegeven over hoe je moet leven en hoe je een goed burger moet zijn. Elk kind oefent voortdurend in het omgaan met anderen van verschillende leeftijden. Kinderen bouwen relaties op met kinderen van verschillende leeftijden. Het doorgroeiproces van jongste naar oudste kind biedt meer ontwikkelingskansen op socio-emotioneel en democratisch vlak (werken in groep, discussie, zelfevaluatie en evaluatie van anderen, zelfreflectie, medezeggenschap). Een c.u. is altijd een rijke omgeving De gemengde leeftijdsgroep is het verlengde van de familiale structuur. Het sluit meer aan bij de natuurlijke ontwikkeling zoals die buiten de school gebeurt. De familiestructuur werkt rustgevend. Ze geeft minder concurrentie. De begeleiders kennen de kinderen en hun families goed doordat de kinderen een aantal jaren bij hen zitten. Doordat rekening wordt gehouden met verschillende talenten zijn er ateliers in de lokalen aanwezig. Een minder vlugge 11-jarige komt toch aan zijn trekken. Een snelle 6-jarige wordt extra geprikkeld. De kleine “instroom” en “uitstroom” Slechts enkele kinderen verlaten jaarlijks de groep of komen bij. Daardoor blijft elk jaar een behoorlijk aantal kinderen over dat de klaswerking zeer goed kent en de nieuwkomertjes ondersteunt. Zo gaat weinig tijd verloren bij een nieuw schooljaar. Weinig kinderen moeten leren lezen (jaarlijks drie of vier). De lezers nemen de niet-lezers op sleeptouw. voorbeeld voor een groep van 18 kinderen 1ste 2de 3de 3 3 3
4de 3
5de 3
6de 3
Slechts drie kinderen moeten worden klaargestoomd voor het secundair onderwijs. In dit voor beeld blijven het volgende schooljaar 15 kinderen in de groep. Het Prisma heeft een inschrijvingsnorm van 12 kinderen per geboortejaar. Dat betekent vier kinderen verdeeld over drie leefgroepen. Bij voltallige bezetting zullen zo 24 kinderen in elke groep zitten, 4 per leerjaar.
Toekomstbeeld Jongere kinderen zien door het spel, het werk, het gedrag van oudere kinderen wat ze zelf zullen kunnen, kennen, wel en niet zullen mogen doen in de nabije toekomst. Minder concurrentie Doordat minder kinderen van gelijke leeftijd samen zitten, zijn er minder problemen eigen aan bepaalde leeftijden (vb. “haantjesgedrag” bij oudere kinderen vermindert.) Kinderen hoeven niet in concurrentie met elkaar te gaan. De begeleider kent kind en familie goed en omgekeerd Doordat een kind lange tijd bij de zelfde begeleider, kennen ze elkaar goed. Er wordt geen tijd verloren om het kind elk jaar opnieuw te leren kennen door een nieuwe leerkracht. Stroeve relaties tussen kind en volwassene zullen worden verzorgd want de begeleider weet dat hij dit kind nog lange
tijd bij zich zal hebben. Het Prisma zal hierbij als extra voordeel hebben over drie gelijkwaardige c.u.’s te beschikken. In zeldzame gevallen kan gekozen worden om een kind van groep te laten wisselen. Leren door imiteren (nabootsen) en overdracht (presentaties). De kinderen leren veel van elkaar en worden als deskundigen beschouwd. Jongere kinderen zijn geïnteresseerd in hun omgeving, in wat ouderen doen, stellen voortdurend vragen, zien en horen veel van de oudere kinderen naar wie ze opkijken, worden vlugger zelfstandig. Oudere kinderen leren beter door het zelf uit te leggen (leerpiramide). Jaargrenzen verdwijnen Doordat leertempo’s verschillen kan buiten het “jaarklasdenken” worden gewerkt. Trager is nu niet noodzakelijk een probleem. Er kan een specifieke visie op het zorgbeleid komen. Leerproblemen krijgen minder kans om tot ontwikkeling te komen. Zittenblijven is in principe niet nodig.
Meer individuele aandacht Er is meer tijd om kinderen te observeren, omdat oudere kinderen al op een bepaalde routine en zelfstandigheid draaien.
Meer rollen, meer uitleggers Elk kind beschikt over meerdere personen die de leerkracht aanvullen. Niet enkel de leerkracht dient als rolmodel, ook de oudere kinderen doen dat. Er zijn meer “uitleggers”. Elk kind wisselt hierin voortdurend van rol. Verhoogd welbevinden en betrokkenheid Zowel zelfzekere als minder zelfzekere kinderen vinden voldoende aanzien binnen de gemengde leeftijdsgroep om een gezond zelfbeeld te ontwikkelen. Ouderen dragen verantwoordelijkheid en nemen graag de zorg op zich. Jongeren aanvaarden de zorg en zien in dat de ouderen meer kennen en kunnen. Bronvermelding 1 De freinetbeweging, De Reeks, Proefondervindelijk verkennen. 2 N. Go, openingstekst Freinetcongres te Lille, 2011.