Brabant voor de wind Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
Ontwerp Versie 2.9 Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
1/72
Tekst J.C.M. Farla P.R. Beaujean J. Meulenbeld Tekstredactie Opdrachtgever Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Ontwerp en opmaak Drukwerk Papier Fotografie Besteladres Servicecentrum Provincie Noord-Brabant Postbus 90151 5200 MC ’s-Hertogenbosch Telefoon 073 6812525 Informatie bij Communicatieboodschap 2/72
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
Inhoud
Voorwoord
5
Samenvatting
7
1
Algemeen
9
1.1 1.2 1.3 1.4
Inleiding en achtergrond Terugblik en stand van zaken Doel en opzet van de beleidsnota Leeswijzer
9 10 10 10
2
Beleidskaders en beleidsvoorbereiding
13
2.1 2.1.1 2.1.2 2.1.3 2.2 2.3 2.3.1 2.3.2 2.3.3 2.3.4 2.3.5 2.4 2.4.1 2.4.2 2.4.3
Internationaal en nationaal beleid De vogel- en Habitatrichtlijn De Vijfde Nota en het Structuurschema Groene Ruimte 2 Milieu-aspecten, risico en verstoring Interbestuurlijke afspraken en samenwerking Provinciaal beleid Het beleid duurzame energiehuishouding Streekplan Noord-Brabant 2002 Het Natuur- en landschapsbeleid Het Cultuurhistorische beleid Revitalisering van het landelijk gebied De beleidsvoorbereiding Het evaluatieonderzoek Het ruimtelijk onderzoek en de discussiemiddag Samenhang met andere windenergie-inventarisaties
13 13 13 14 16 16 16 17 18 19 19 20 20 20 21
3
Het windenergiebeleid
23
3.1 3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3
Visie, doel en uitgangspunten De gebieds-, locatie- en projectkeuze De gebiedskeuze De locatiekeuze De projectkeuze
23 27 27 30 31
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
3/72
3.2.4 3.2.5 3.2.6 3.3 3.3.1 3.3.2 3.4 3.4.1 3.4.2
Regels voor plaatsing van windturbines langs grootschalige infrastructuur door de EHS en GHS Risico’s, verstoring en milieuaspecten Natuur Processen en procedures Wet- en regelgeving Afstemming met belanghebbenden Overige beleidsaspecten windenergie Nieuw voor oud / afbraakregeling Onconventionele windturbineontwerpen
33 33 38 39 39 40 40 40 41
4
Uitvoering en doorwerking
43
4.1 4.2 4.3
Het afsprakenkader Wat doet de provincie Wat verwacht de provincie van de (samenwerkende) gemeenten
43 45 46
5
Monitoring en beleidsevaluatie
49
5.1 5.2
Monitoring en jaarlijkse evaluatie Beleidsevaluatie in 2005
49 53
Literatuurlijst
55
Lijst van afkortingen en begrippen
57
Bijlagen
59
Bijlage 1 Kaarten
61
Bijlage 2 Beleidsregel Rijkswaterstaat
67
Bijlage 3 Adressenlijst
71
4/72
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
Voorwoord
Ook in Noord-Brabant kan windenergie worden opgewekt. Vóór 2010 willen we in Noord-Brabant minimaal 115 megawatt aan windturbinevermogen hebben staan. Dat is nodig naast de andere manieren om energie met hernieuwbare bronnen op te wekken, zoals zonne-energie en bio-energie. In Noord-Brabant zijn voldoende mogelijkheden voor windturbineparken, maar windturbines kunnen niet zomaar overal worden gebouwd. Er zijn veel mooie en waardevolle gebieden die wij willen beschermen. In het streekplan Noord-Brabant 2002 hebben wij daarom ruimte gegeven aan windenergie, maar ook aangegeven waar het niet kan. Wij vinden het belangrijk dat de windturbines worden geconcentreerd bij bedrijventerreinen en langs infrastructuur. Op die manier komen ze op plaatsen waar ze het beste passen. Daarnaast is de veiligheid van de windenergieprojecten van belang en willen wij voorkomen dat omwonenden hinder ondervinden. Ook om die reden zijn locaties bij bedrijventerreinen en autosnelwegen beter geschikt. Er zijn daar weinig omwonenden en het geluid van de windturbines valt weg tegen het bestaande geluidsniveau. Wij zullen in deze gevallen er uiteraard rekening mee houden dat de bedrijven op het bedrijventerrein voldoende geluidsruimte overhouden. Met deze Beleidsnota maakt het provinciaal bestuur duidelijke en transparante keuzes, zodat alle belanghebbende partijen weten waar ze aan toe zijn. Zo kiezen wij voor een eenduidig en consistent beoordelingskader. Ook geven wij duidelijk aan waar de turbines niet mogen komen. Elk windturbineproject is echter maatwerk, of het nu gaat om de plaatsing op een industrieterrein of in het landelijk gebied. Wij vinden dat we zeer zorgvuldig en weloverwogen met de ontwikkeling en vormgeving van ons gebied en dus ook met de locatiekeuze en plaatsing van windturbines om moeten gaan. Deze Beleidsnota biedt daarvoor een uitstekend kader. Dit geldt niet alleen voor de provincie bij de beoordeling van structuurvisies en bestemmingsplannen, maar juist ook voor gemeenten en marktpartijen en niet te vergeten de burgers en maatschappelijke organisaties. Wij verwachten veel van de gemeenten en de marktpartijen. Zij zijn immers verantwoordelijk voor de realisatie. Onze voorkeur gaat daarbij uit naar regionale samenwerking en planvorming, die inmiddels goed van de grond komt. Wij vragen veel, maar zullen zorgen voor voldoende ondersteuning met deskundige menskracht en middelen. Daarbij noemen wij in het bijzonder de inzet van Projectbureau Energie 2050. Tot slot willen wij aandacht vragen voor het vroegtijdig betrekken van burgers en andere belanghebbenden bij de planvorming. Hun kennis en betrokkenheid is van essentieel belang voor het realiseren van een landschappelijk goed ontworpen en vormgegeven windturbineproject. O. Hoes, Gedeputeerde Economische Zaken, Arbeidsmarkt en Duurzame Energiehuishouding Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
5/72
6/72
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
Samenvatting
Wij willen de ontwikkeling van windenergie stimuleren. In 2010 moet er minimaal 115 megawatt vermogen aan windturbines zijn opgesteld. Deze taakstelling is met het Rijk, de provincies en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in het kader van de Bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie (BLOW) overeengekomen. Implementatie van windenergie vinden wij als provincie belangrijk, maar niet ten koste van alles. Wij hechten grote waarde aan de bescherming van kernkwaliteiten van natuur en landschap. De verscheidenheid, identiteit en de aanwezige natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden zijn bepalend. Daarom is plaatsing van windturbines niet overal mogelijk. Wij hebben daarom de beleidsnota windenergie vastgesteld. In de nota wordt het provinciale windenergiebeleid vormgegeven en operationeel gemaakt. Het doel van de Beleidsnota is een eenduidig toetsingskader aan te reiken voor marktpartijen, maatschappelijke organisaties en het bevoegde gezag. Hierbij hanteren wij vijf leidende uitgangspunten namelijk van een aanwijzend naar een voorwaardenscheppend/uitsluitend beleid, veel aandacht voor de optimale locatie, zorgvuldige inpassing met gevoel voor kernkwaliteiten en belevingswaarden, een sterke regie en ondersteunende rol door de provincie en een aanwijzende en uitvoerende rol voor de (samenwerkende) gemeenten. De Beleidsnota is een uitwerkingsplan van het provinciale beleid voor een duurzame energiehuishouding en geeft daarmee invulling aan één van de hoofddoelen, namelijk een sterke impuls voor hernieuwbare bronnen. De nota geeft tevens concrete invulling van het beleid in het Streekplan Noord-Brabant 2002 ‘Brabant in Balans’. Relevant beleid op Europees, nationaal en provinciaal niveau, dat kaderstellend is voor het tot stand komen van het provinciale windenergiebeleid, worden kort beschreven. Daarnaast wordt ingegaan op de wettelijke voorwaarden die worden gesteld aan windenergieprojecten. Om recht te doen aan de beleidskaders en uitgangspunten enerzijds en anderzijds via een eenduidig en consistent beleid projecten ook daadwerkelijk te kunnen realiseren, hanteren wij een stappenplan gekoppeld aan een toetsingskader. De ruimtelijke mogelijkheden, op basis van het streekplanbeleid van de provincie, zijn op een ‘kansenkaart’ weergegeven. Deze kaart geeft de eerste stap aan in de afweging van waar windenergie wel en niet mogelijk is. Gebieden aangeduid met een groene kleur achtten wij het meest kansrijk voor de plaatsing van turbines, gevolgd door de gele gebieden. Dit zijn gebieden waar plaatsing van windturbines minder voor de hand ligt, maar niet is uitgesloten. Een rode kleur geeft aan dat windturbines niet gewenst zijn en in beginsel worden uitgesloten. De volgende stap betreft de locatiekeuze, waarbij gezocht wordt naar een goede locatie voor het windturbineproject. Belangrijke aspecten hierbij zijn versterking van de landschaps- of omgevingsstructuur, inspelen op dynamiek en landschappelijke meerwaarde. Daarnaast zijn de plaatsings- en vormgevingsaspecten van belang. Het gaat hierbij om de detaillering en concrete invulling van de opstelling en het turbineontwerp op locatie. Tot slot moeten de Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
7/72
wettelijke procedures in gang worden gezet voor het verkrijgen van de benodigde vergunningen. Vervolgens wordt in deze Beleidsnota aangegeven op welke wijze de provincie de ontwikkeling van windenergie zal stimuleren en ondersteunen. De provincie heeft hierin een regisserende rol. Daarbij richten wij ons voornamelijk op gemeenten en regio’s om te komen tot windenergiebeleid. Regionale windoverleggen spelen daarbij voor de provincie een belangrijke rol. Tot slot wordt, als sluitstuk van de beleidscyclus, beschreven hoe het beleid zal worden gevolgd en geëvalueerd. Aan de hand van het monitoring- en evaluatietraject wordt het mogelijk de beleidsuitvoering te volgen, de effecten van het beleid inzichtelijk te maken, het beleid zo nodig bij te sturen en verantwoording over de resultaten af te leggen.
8/72
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
1
Algemeen
1.1
Inleiding en achtergrond
De provincie Noord-Brabant heeft voor windenergie als taakstelling dat op 31 december 2010 minimaal 115 MW aan opgesteld vermogen moet zijn geplaatst. De provincie is dit overeengekomen in de Bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie (BLOW), samen met het Rijk, de andere provincies en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Windenergie is één van de vormen van hernieuwbare energie. Windenergie levert daarom een belangrijke bijdrage aan een duurzame energiehuishouding. Omdat bij de opwek king van windenergie geen fossiele brandstof nodig is, dragen windturbines bij aan de reductie van de uitstoot van schadelijke emissies, waaronder het broeikasgas koolstofdioxide (CO2). Windturbines wekken namelijk direct elektriciteit op die via een omvormer rechtstreeks wordt geleverd aan het openbare elektriciteitsnet. Overigens is ons energieen klimaatbeleid gericht op het stimuleren van alle vormen van hernieuwbare energie, bijvoorbeeld zonne-energie, waterkracht en biomassa en warmte-koude opslag in de bodem. In deze Beleidsnota wordt echter specifiek ingegaan op windenergie. De beleidslijnen voor de overige vormen van hernieuwbare energie worden beschreven in het beleids- en uitvoeringsprogramma Duurzame energiehuishouding. Op dit moment is windenergie niet alleen een effectieve manier van energieopwekking, maar door diverse vormen van financiële stimulering, ook economisch gezien een interessante optie. Als de gezamenlijke overheden in Nederland de ruimte bieden aan windturbines zijn er naar verwachting voldoende partijen bereid om te investeren in windenergie. Op die manier dragen zij bij aan het realiseren van de taakstellingen voor hernieuwbare energie. Windenergie is de meest effectieve techniek voor CO2 -emissiereductie
Windenergie is een goede kandidaat om bij te dragen aan CO2-emissiereductie. Er is een aanzienlijk potentieel en windenergie staat op dit moment op de drempel van zelfstandige commerciële haalbaarheid. Ook wereldwijd geldt windenergie als effectieve CO2-bestrijder. Er is echter niet één bron die een duurzame energievoorziening volledig voor z’n rekening kan nemen. Alle opties, waaronder zonne-energie, biomassa, kleinschalige waterkracht en energiebesparing, moeten worden benut (Beurskens en Van Kuik, 2001).
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
9/72
1.2
Terugblik en stand van zaken
In 1991 heeft de provincie Noord-Brabant met het Rijk een akkoord gesloten over windenergie: de Bestuursovereenkomst Plaatsingsproblematiek Windenergie (BPW). In deze overeenkomst was opgenomen dat er in het jaar 2000 een windenergievermogen van 75 MW in Brabant moest worden gerealiseerd. De provincie heeft hiervoor de nodige ruimte vrijgemaakt in het Streekplan 1992. Tijdens de evaluatie van het derde provinciaal milieubeleidsplan werd echter duidelijk dat de vermogenstaakstelling in Brabant niet werd gerealiseerd. Tegelijkertijd werd door diverse Brabantse gemeenten aangegeven dat men met windenergie aan de slag wilde, maar dat het ruimtelijk beleid van de provincie daarvoor onvoldoende mogelijkheden bood. In 2000 stond in Noord-Brabant een vermogen van bijna 27 MW opgesteld. Vanwege de tegenvallende resultaten hebben wij besloten het windenergiebeleid van de provincie te wijzigen, mede in samenhang met het ontwerpen van een nieuw streekplan voor NoordBrabant en een nieuw energie- en klimaatbeleid. Om in de overgangsperiode vanaf 2000 tot aan de vaststelling van het nieuwe streekplan in 2002 te zorgen voor meer mogelijkheden voor windenergie, hebben wij in oktober 2000 een interim-beleid voor windenergie vastgesteld. Op dit moment is een plan van aanpak operationeel, waarin de voorbereiding, vorming, uitvoering en evaluatie van het windenergiebeleid projectmatig wordt beschreven. Daarin zijn de afspraken verwerkt die in het kader van de BLOW zijn overeengekomen. Het plan is tevens de basis voor aanvullende financiering door het Rijk. Het opstellen en vaststellen van deze beleidsnota is één van de activiteiten uit het plan van aanpak. 1.3
Doel en opzet van de beleidsnota
In deze beleidsnota ‘Brabant voor de wind’ wordt het provinciale windenergiebeleid vormgegeven en operationeel gemaakt. Het doel van de Beleidsnota is een eenduidig toetsingskader aan te reiken voor alle belanghebbenden en het bevoegde gezag. De Beleidsnota geeft concreet aan waaraan alle initiatieven en plannen moeten voldoen. Voorts wordt beschreven op welke wijze het beleid zal worden uitgevoerd, wat de rol en bijdrage van de diverse partijen is en op welke manier het beleid zal worden gevolgd en geëvalueerd. De Beleidsnota is een uitwerkingsplan van het provinciale beleid voor een duurzame energiehuishouding en geeft daarmee invulling aan één van de hoofddoelen, namelijk een sterke impuls voor hernieuwbare bronnen. De nota geeft tevens concrete invulling van het beleid in het Streekplan Noord-Brabant 2002 ‘Brabant in Balans’. 1.4
Leeswijzer
Deze beleidsnota is als volgt opgebouwd. De hoofdstukindeling is gebaseerd op de beleidscyclus: beleidsvorming, uitvoering, doorwerking en evaluatie. In hoofdstuk 2 wordt weergegeven welke relevante Europese, nationale en provinciale beleidskaders zijn meegenomen bij het tot stand komen van het windenergiebeleid. Tevens worden daar de resultaten van de beleidsvoorbereiding beschreven. Vervolgens worden in hoofdstuk 10/72
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
3 de visie, doelen en uitgangspunten beschreven en verder uitgewerkt in een stappenplan gekoppeld aan een eenduidig toetsingskader. Er wordt ingegaan op de ruimtelijke mogelijkheden voor plaatsing van windturbines in Noord-Brabant zoals dat naar voren is gekomen uit een ruimtelijke onderzoek. Verder wordt in dit hoofdstuk nader ingegaan op de vormgeving en de plaatsing van windturbines in het Noord-Brabantse landschap en op de aspecten risico’s, verstoring en milieu. Voorts komen de wettelijke procedures aan de orde, zoals bouw- en milieuvergunning en het bestemmingsplan, evenals het betrekken van belanghebbende partijen als Rijkswaterstaat en Defensie, omwonenden en maatschappelijke organisaties. Tot slot beschrijft dit hoofdstuk kort een aantal specifieke aspecten ten aanzien van windenergie. De wijze waarop de provincie denkt de taakstellingen te kunnen realiseren, wordt in hoofdstuk 4 beschreven. Tot slot wordt in hoofdstuk 5 aangegeven op welke wijze de monitoring en beleidsevaluatie zal worden uitgevoerd als sluitstuk van de beleidscyclus. Voor een overzicht van de ruimtelijke mogelijkheden voor windenergie in Brabant wordt verwezen naar hoofdstuk 3, de indicatieve kansenkaart (bijlage 1, kaart 1) en de Defensiekaart (bijlage 1, kaart 2) Enige algemene wetenswaardigheden over windenergie zijn tussen de tekst weergegeven in kadertjes. Deze teksten zijn met toestemming van de auteurs overgenomen uit de publicatie Alles in de wind (2001) van ir. Jos Beurskens (Energieonderzoek Centrum Nederland) en prof. dr. ir. Gijs van Kuik (Technische Universiteit Delft).
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
11/72
12/72
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
2
Beleidskaders en beleidsvoorbereiding
In dit hoofdstuk worden de relevante Europese, nationale en provinciale beleidskaders op hoofdlijnen weergegeven. Tevens komen de interbestuurlijke samenwerking en afspraken aan de orde en worden de resultaten van de beleidsvoorbereiding beschreven. De genoemde beleidskaders en -voorbereiding vormen de basis voor de beleidsvorming, beschreven in hoofdstuk 3. Een meer uitgebreide beschrijving van de diverse beleidskaders en de daaruit voort vloeiende beperkingen voor windenergie zijn beschreven in Windenergie in Noord-Brabant: visie op de plaatsingsmogelijkheden (2002). Tevens zijn in de literatuurlijst verwijzingen naar de onderliggende documenten opgenomen. 2.1
Internationaal en nationaal beleid
2.1.1
De vogel- en Habitatrichtlijn
De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn hebben tot doel vogels en natuurlijke habitat en dier- en plantensoorten te beschermen. Deze richtlijnen zijn in het rijks- en provinciale natuurbeschermingsbeleid geïntegreerd. 2.1.2
De Vijfde Nota en het Structuurschema Groene Ruimte 2
De rijksoverheid heeft in januari 2001 deel 1 van de planologische kernbeslissing (pkb) Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening uitgebracht, waarin een ruimtelijke visie op de plaatsing van windenergieprojecten is uitgewerkt. In het kabinetsstandpunt (deel 3) is neergelegd dat het rijk met de provincies nadere afspraken zal maken over de plaatsing van windturbines. Het beleid is erop gericht windturbines zoveel mogelijk te bundelen tot lijnen of parken en te plaatsen op of nabij industrieterreinen en langs wegen, vaar- of spoorwegen. Bij de vestigingsplaatskeuze gelden de volgende criteria: • Bij voorkeur plaatsing in jonge, grootschalige landschappen. • Bij voorkeur plaatsing aan de rand van open ruimten. Het effect van visuele omheining van de open ruimte moet worden vermeden. • Windturbines mogen niet in conflict zijn met vrijwaringzones om ruimte te behouden voor toekomstige knelpunten. • Nieuwe windturbines worden niet toegestaan in open landschappen, tenzij ze landschappelijk goed inpasbaar zijn en onmisbaar zijn om de taakstelling voor windenergie te halen. • Binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de Groene Contourgebieden geldt de ‘nee, tenzij’ afweging voor alle ingrepen binnen en in de nabijheid van groene contouren die mogelijk de bestaande waarden en wezenlijke kenmerken aantasten. De ‘nee, tenzij’ afweging geldt in ieder geval voor windturbinecomplexen. Bovendien geldt binnen deze gebieden een basisbescherming, waarbij de beheerder verplicht is zorg te dragen voor de kwaliteit van het gebied. Nieuwe plannen binnen de nabijheid van deze gebieden die significante gevolgen kunnen hebben voor de te behouden Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
13/72
waarden en kenmerken, zijn alleen in uiterste noodzaak mogelijk en na een zeer zorgvuldige beoordeling en afweging. In het Structuurschema Groene Ruimte 2 (SGR 2) staat hoe het kabinet het landelijke gebied wil behouden, herstellen en ontwikkelen. Het hoofddoel is behoud en ontwikkeling van identiteit, verscheidenheid en beleving van het landschap en het voldoende functioneel inrichten van het landschap voor de diverse gebruiksfuncties van het gebied. Om dit ook daadwerkelijk te realiseren zijn kernkwaliteiten geformuleerd, die uitgangspunten en toetsingscriteria vormen voor de planontwikkeling van het Rijk, de provincies en de gemeenten. Voor ingrepen in het landelijke gebied wordt als basis een integraal ontwerp opgesteld. Daarbij gaat het niet alleen om de ingreep zelf maar ook om de manier waarop deze in het landschap wordt ingepast en de samenhang die in het landschap ontstaat. Uiteindelijk gaat het er om dat de (ruimtelijke) kwaliteit wordt behouden dan wel wordt versterkt. 2.1.3
Milieu-aspecten, risico en verstoring
De Wet Milieubeheer De Wet milieubeheer (Wm) bepaalt dat er een milieuvergunning nodig is voor een windturbine. Evenals bij andere vergunningplichtige bedrijven wordt via voorschriften bij deze vergunning geregeld dat er voor omwonenden geen geluidhinder, visuele hinder of schade (slagschaduweffect) optreedt en dat ook andere nadelige milieu-effecten tot een minimum worden beperkt. Bij woningen gelegen op een bedrijventerrein wordt rekening gehouden met de woonomgeving en worden minder strenge toetsingsnormen gehanteerd. Woningen gelegen op een geluidgezoneerd industrieterrein worden in de regel in het geheel niet beschermd tegen mogelijke geluidhinder. Op 1 december 2001 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Voorzieningen en Installaties in werking getreden. Deze AMvB regelt dat windturbines ook zonder milieuvergunning kunnen worden opgericht indien ze voldoen aan de in die AMvB opgenomen eisen. Eén van de eisen in de AMvB heeft betrekking op de minimale afstand tot woonbebouwing. Indien windturbines worden geplaatst op minimaal vier maal de ashoogte vanaf de dichtstbijzijnde woning en indien het een project betreft van minder dan 15 MW, is geen milieuvergunning benodigd, maar kan met een meldingsplicht worden volstaan. Deze AMvB voorziet in principe in een gelijke bescherming tegen geluidhinder of visuele hinder als de vergunning Wet milieubeheer. Voor windenergie-initiatieven met een gezamenlijk vermogen van minimaal 10 MW of een aantal turbines van 10 of meer is het verplicht te beoordelen of een MilieuEffectRapport (MER) moet worden opgesteld. Het bevoegde gezag voor het eerste besluit waarmee de plaatsing van een dergelijk windpark wordt mogelijk gemaakt, moet bepalen of een Milieu-effectrapportage (m.e.r.) nodig is. Het laten uitvoeren van een m.e.r. zal in principe alleen nodig zijn indien specifieke milieuomstandigheden, zoals de ligging nabij gevoelige gebieden, hinder of cumulatieve effecten, daartoe aanleiding geven1. De genoemde grens van 10 MW zal waarschijnlijk binnenkort worden verhoogd tot 15 MW zodat beter wordt aangesloten bij bovengenoemde AMvB.
14/72
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
Beleidsregel Rijkswaterstaat De minister van Verkeer en Waterstaat heeft in het kader van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr) de Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over rijkswaterstaatswerken voor het beheersgebied van Rijkswaterstaat vastgesteld. Hierdoor zullen er niet langer regionale verschillen bestaan in de beoordeling van de mogelijkheden voor windturbineprojecten op, in of boven waterstaatswerken. Op basis van de beleidsregel zal Rijkswaterstaat vergunningen voor een bepaalde termijn afgeven op grond van de Wbr. De Beleidsregel is opgenomen in bijlage 2. De beleidsregel beschermt de gebruikers van wegen en vaarwegen tegen gevaar en hinder door het opnemen van minimale afstanden tussen de turbines en de infrastructurele elementen, dan wel door het vereisen van een specifieke studie. Ook verstoring van radarnavigatiesystemen wordt door de beleidsregel van Rijkswaterstaat voorkomen. Veiligheid van windturbines
In het verleden werd nog wel eens een omgevallen windturbine of afgebroken turbineblad gerapporteerd. Ook nu komt het heel af en toe nog voor dat er een turbineblad afbreekt of dat een mast kapot gaat. Het betreft dan meestal oudere typen turbines. Het idee dat windturbines onveilig zijn is daarmee voornamelijk een erfenis uit de beginjaren van de windturbine-industrie. Windturbines die tegenwoordig worden geplaatst, worden vooraf uitvoerig op veiligheid getest. Om de veiligheid van windturbines te waarborgen geldt de norm NVN 11400/0. Deze norm bevat criteria voor veiligheid, geluidemissie en rendement. In Nederland wordt voorgeschreven dat alleen windturbines mogen worden geplaatst die volgens die norm zijn gecertificeerd. Wanneer het gaat om plaatsing bij snelwegen, spoorlijnen of potentieel gevaarlijke industriële installaties, stellen Rijkswaterstaat, de Nederlandse Spoorwegen en de centrale overheid doorgaans aanvullende veiligheidseisen. Eén van de op dit moment grootste windturbines van Nederland, een 1,5 megawatt windturbine bij Zoetermeer naast de A12 en de spoorlijn Den Haag-Utrecht, laat zien dat turbines ook aan die eisen kunnen voldoen. De grootste veiligheidsrisico’s hebben betrekking op bladbreuk en in mindere mate op mastbreuk en ijsafwerping. In sommige situaties worden risicoanalyses uitgevoerd om trefkansen voor personen (directe gevolgen) of kwetsbare objecten en activiteiten (indirecte gevolgen) te bepalen. Voor het beoordelen van de directe gevolgen zijn wettelijke normen voorhanden waardoor slechts aanvaardbaar kleine risico’s worden toegestaan. Beleid Defensie Defensie beïnvloedt grote delen van het Brabantse grondgebied en het luchtruim. Ten aanzien van het plaatsen van windturbines worden beperkingen gesteld vanwege de veiligheid van de luchtvaart. Het betreft ‘funnels’ bij (militaire) luchtvaartterreinen, laagvliegroutes, laagvlieggebieden en lucht vaartbeveiligingzones (LVB-zones). Op advies van de provinciale planologische commissie (PPC) zijn deze belangen nadrukkelijk meegenomen bij de ontwikkeling van het provinciaal windenergiebeleid.
1 In opdracht van Novem heeft NovioConsult een onderzoek uitgevoerd waarin nader op deze materie wordt ingegaan. Het rapport m.e.r. en windenergie (2001) kan via Novem in Utrecht worden verkregen.
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
15/72
2.2
Interbestuurlijke afspraken en samenwerking
De Bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie (BLOW) is een samenwerkingsovereenkomst tussen het Rijk, de andere provincies via het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de VNG. Voor alle partijen zijn daarin inspanningsverplichtingen opgenomen, zoals de provinciale taakstelling voor windenergievermogen in 2010. De belangrijkste afspraken voor de provinciale inzet in het kader van de BLOW zijn: • De provincie stelt uiterlijk op 10 juli 2002 een plan van aanpak vast waarin wordt aangegeven wat de concrete activiteiten zijn voor de ontwikkeling van locaties voor windturbines en op welke wijze met gemeenten en marktpartijen wordt samengewerkt. Het plan geeft inzicht in de tijdsplanning van de activiteiten en de meerkosten die de uitvoering voor de provincies met zich meebrengt. Dit plan hebben wij op 25 juni 2002 vastgesteld. • Ter voorbereiding van het plan van aanpak voert de provincie overleg met gemeenten om de voornemens van de gemeenten en het provinciaal beleid af te stemmen. Het overleg met gemeenten is gevoerd via de klankbordgroep en tijdens een provinciale discussiemiddag windenergie in ’s-Hertogenbosch. • De provincie bevordert finale planologische besluitvorming op gemeentelijk niveau voor 31 december 2005 en geeft - indien dit niet toereikend is voor de realisatie van de taakstelling - voor medio 2006 inzicht in de wijze waarop zij in finale planologische besluitvorming zal voorzien. • De provincie benoemt een bestuurlijk en een ambtelijk coördinator windenergie en hun vervangers. • De provincie brengt jaarlijks in april verslag uit van de voortgang van de eigen werkzaamheden en van de werkzaamheden bij gemeenten. 2.3
Provinciaal beleid
De belangrijkste onderdelen van het provinciaal beleid die van invloed zijn op de mogelijkheden voor windenergie zijn het beleid duurzame energiehuishouding, het Streekplan, het Natuur- en landschapsbeleid, het Cultuurhistorische beleid en plannen aangaande de revitalisering van het landelijk gebied. Deze beleidsonderwerpen worden onderstaand kort beschreven. 2.3.1
Het beleid duurzame energiehuishouding
Met het provinciale beleid duurzame energiehuishouding wordt een bijdrage geleverd aan het internationaal klimaatbeleid. Het centrale milieudoel is het realiseren van de reductie van de emissie van CO2. Om het milieudoel te bereiken zijn drie maatschappelijke doelen gesteld, namelijk energiebesparing met 2% per jaar, 12,5% opwekking van duurzame energie in 2020 en het realiseren van een schone toepassing (ecologisch verantwoord en efficiënt gebruik) van fossiele brandstoffen. Het beleid duurzame energiehuishouding is de komende jaren gericht op een forse versterking en verbreding van de uitvoering door een samenhangend pakket van maatregelen. Om de doelen te realiseren zetten wij de volgende strategie in: Meer samenhang in het beleid, een goede afstemming bij de uitvoering en integratie van energie en klimaat in andere beleidsvelden.
16/72
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
Het ambitieniveau voor de komende jaren is hoog. Intensivering van de uitvoering willen wij realiseren via drie sporen: 1. Een kwaliteitsverbetering van de uitvoering. 2. Het voortzetten van Energie 2050. 3. Een verdere ontwikkeling naar een duurzame energiehuishouding. Wij willen daarom met name de uitvoering van het energie- en klimaatbeleid op lokaal en regionaal niveau versterken (spoor 1). Dit doen wij door een goede uitvoeringsorganisatie, door samenwerking en afstemming en door financiering en praktische hulpmiddelen. Daarmee beogen we een belangrijke belemmering bij gemeenten, namelijk onvoldoende capaciteit en deskundigheid weg te nemen. Bovendien zal de effectiviteit en de efficiency en een betere benutting van deskundigheid bij de uitvoering daardoor verbeteren. De uitvoeringsorganisatie wordt gerealiseerd door: • Cofinanciering van deskundige menskracht, die ten dienste staat van de gemeenten. • Samenwerking en afstemming met Novem, Energie 2050 en de provinciaal consulent duurzaam bouwen. • Een provinciale coördinatiegroep duurzame energiehuishouding op provinciaal niveau en in elke regio op ambtelijke niveau een overleggroep milieu/energie. • Het project Energiemand, professionele kennis- en informatievoorziening, e.d. Een succesvolle uitvoering realiseren door het bevorderen van samenwerking en krachtenbundeling. Niet alleen de samenwerking tussen de gemeenten maar vooral ook met bedrijven en marktpartijen. Ook het tijdig betrekken van de maatschappelijke organisaties is van belang. Sleutelwoorden zijn deskundige ondersteuning en maatwerk. 2.3.2
Streekplan Noord-Brabant 2002
In het Streekplan 2002 ‘Brabant in balans’ van de provincie Noord-Brabant is ten aanzien van windturbines, onder het kopje Duurzame energiehuishouding, de volgende tekst opgenomen: “Het provinciale beleid is erop gericht om 115 MW opgesteld windvermogen te ver wezenlijken in 2010. Daarom zullen wij energieproductie door windturbines actief bevorderen en ruimtelijk faciliteren, zowel in parken als in lijnopstellingen. Bundeling van windturbines bij bedrijventerreinen of langs infrastructuur in de stedelijke regio’s heeft onze voorkeur. Ook in de landelijke regio’s zijn windturbineparken toegestaan. Uitbreiding van bestaande parken is eveneens mogelijk. Voorwaarde voor plaatsing is echter steeds, dat de windturbines qua opstelling en vormgeving zodanig worden ingepast, dat ze aansluiten bij de karakteristiek van het landschap en de aanwezige cultuurhistorische (landschaps)waarden. Ook in of aan de rand van open gebieden is plaatsing van windturbineparken toegestaan, mits er sprake is van een goed landschappelijk ontwerp. Op de plaatsing van windturbineparken en lijnopstellingen in een regionale natuur- en landschapseenheid (RNLE) en in de groene hoofdstructuur (GHS) daarbuiten is het ‘nee, tenzij-principe’ van toepassing. Voor plaatsing van windturbines langs infrastructuur wordt hierop een uitzondering gemaakt volgens door Gedeputeerde Staten vast te stellen regels. Ook in aardkundig waardevolle gebieden is op de plaatsing van windturbineparken en lijnopstellingen het genoemde ‘nee, tenzij-principe’ van toepassing. Solitaire windturbines zijn niet toegestaan in een RNLE en in de GHS daarbuiten. Ten aanzien van de oprichting van solitaire windturbines in de agrarische hoofdstructuur buiten de RNLE’n zijn wij terug-
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
17/72
houdend. Dit geldt met name in de open gebieden. Wat betreft de opstelling en vormgeving moeten individuele plannen voor solitaire windturbines op elkaar worden afgestemd.” De in de streekplantekst genoemde uitzonderingsregels voor plaatsing van windturbines langs infrastructuur zijn opgenomen in § 3.2.4. 2.3.3
Het Natuur- en landschapsbeleid
Het natuur- en landschapsbeleid richt zich op: • Behoud, herstel en ontwikkeling van biodiversiteit. • Een duurzaam gebruik van bodem, water en ruimte. • Een mooi en prettig leefbaar Brabantse land met een diversiteit aan landschappen om in te wonen, te werken en te recreëren. De ambities voor natuur en landschap worden via drie perspectieven uitgewerkt: grootse natuur, landelijke natuur en groen in de stedelijke regio’s. Bij alle initiatieven en plannen moeten de natuur- en landschapswaarden meer structureel en als zwaarwegend criterium worden meegenomen bij de planvorming en de beoordeling. Dit geldt ook voor windturbineprojecten. De belangrijkste beperkingen voor de plaatsing van windturbines vanuit het natuur- en landschapsbeleid worden bepaald door de karakteristiek van het landschap en de aanwezige natuur- en landschapswaarden. De hinder voor vogels door windturbines moet beperkt worden, hoewel een nul-risico in principe niet mogelijk is. Om de risico’s gering te houden worden windturbines bij voorkeur niet geplaatst in vogeltrekgebieden, vogelbroedgebieden en in belangrijke voedselgebieden voor vogels. Ook ten aanzien van lokaal verblijvende en foeragerende vleermuizen dient een vergelijkbare voorzorg als beschreven voor vogels te worden genomen. Indien de locale situatie ten aanzien van vogels daartoe aanleiding geeft zal de gemeente aan de initiatiefnemer vragen een vogelstudie te laten uit voeren, waarmee een inschatting kan worden gemaakt van de effecten van een bepaald initiatief op de vogelstand ter plaatse. Gespecialiseerde onderzoeksbureaus op dit gebied zullen vaak de waarnemingen van locale vogel- en/of natuurorganisaties meenemen in hun beoordeling. Indien nodig zal de provincie een dergelijke studie betrekken in haar beoordeling van gemeentelijke plannen op het gebied van windenergie.
18/72
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
Hinder voor vogels is in het algemeen beperkt
Vogelbescherming Nederland en het Instituut voor Bos en Natuurbeheer van de Dienst Landbouwkundig Onderzoek schatten voor Nederland het aantal directe vogelslachtoffers bij 1.000 MW windturbine vermogen op 21.000 per jaar. Dat lijkt veel, maar is gering in verhouding tot het aantal slachtoffers dat valt door de jacht (1,5 miljoen per jaar), hoogspanningsleidingen (1 miljoen) of het verkeer (2 miljoen). Bij windturbines vallen de meeste vogelslachtoffers ’s nachts, tijdens schemering en bij slecht weer. De effecten op rust- en foerageergedrag zijn met radar waarnemingen bestudeerd. Het blijkt dat vogels over gebiedskennis beschikken waardoor zij windturbines kunnen mijden. Bij goed zicht vliegen vogels tussen de turbines van een windpark door, terwijl ze bij slecht zicht om het gehele park heen gaan. Voor vogels in broedgebieden blijkt de plaatsing van windturbines weinig gevolgen te hebben. De effecten van windturbines op vogels blijken ook in de praktijk mee te vallen. Dat wil niet zeggen dat er geen enkele strijdigheid zou bestaan. In kritische situaties kan vogelonderzoek uitwijzen of de effecten aanvaardbaar zijn of niet. Om risico’s te vermijden, moeten turbines niet worden geplaatst in vogeltrekgebieden, broedgebieden en voedselgebieden. In gebieden waar de risico’s niet bekend zijn, kan goede monitoring helpen om schade te voorkomen. 2.3.4
Het Cultuurhistorische beleid
De provincie Noord-Brabant heeft met de publicatie van de Cultuurhistorische waardenkaart een instrument ontwikkeld waarmee lokale cultuurhistorische waarden kunnen worden meegenomen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Met het bijbehorende ‘Kookboek cultuurhistorie: kwaliteit als grondslag’ heeft de provincie aangegeven dat niet zo zeer wordt gestreefd naar een beperking van alle initiatieven op of nabij cultuurhistorische waarden, maar dat het besef van deze waarden een belangrijke rol kan spelen bij ruimtelijke ontwerpen. Boven archeologische monumenten kunnen geen windturbines worden gebouwd. In waardevolle archeologische gebieden (hoog en middelhoge score op de kaart) zal eerst een archeologische inventarisatie moeten worden uitgevoerd. In de Brabantse Belvederegebieden streeft de provincie naar de versterking van de samenhang tussen de aanwezige cultuurhistorische (landschaps)waarden. In bepaalde gebieden kunnen cultuurhistorische en archeologische waarden beperkingen opleggen voor nieuwe ontwikkelingen, waaronder windturbines. Maar een juist gebruik in een goed ruimtelijk ontwerp kan evenzeer kansen opleveren voor nieuwe ontwikkelingen, waaronder windturbines. De cultuurhistorische waarden zullen eerder als inspiratiebron voor de ruimtelijke ontwikkeling moeten worden gebruikt. 2.3.5
Revitalisering van het landelijk gebied
In Brabant zijn zeven reconstructiecommissies en twee gebiedscommissies geïnstalleerd. Zij zijn verantwoordelijk voor de revitalisering van het landelijk gebied en bepalen in grote mate de ruimtelijke inrichting van het buitengebied in de negen gebieden. De taakstellingen voor de reconstructiecommissies zijn meegegeven door het Koepelplan reconstructie concentratiegebieden (2001a). Voor de gebiedscommissies en een gebiedsgerichte aanpak in West-Brabant is de nota Hand aan de Ploeg voor West-Brabant kaderstellend (2001b). In beide plannen is aan de commissies de inspanningsverplichting meegegeven om ruimte te zoeken voor het optimaal benutten van kansen voor energiebesparing en het produceren van hernieuwbare energie. Op basis van deze nota worden de commissies Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
19/72
gevraagd (op zijn minst) rekening te houden met de inpassing van windenergielocaties in de gebiedsplannen. 2.4
De beleidsvoorbereiding
Voorafgaand aan het opstellen van de Beleidsnota is het windenergiebeleid in Noord-Brabant over de periode 1991-2000 geëvalueerd. Daarnaast is onderzoek verricht naar ruimtelijke factoren die de plaatsing van windturbines uitsluiten dan wel mogelijk maken. 2.4.1
Het evaluatieonderzoek
Het windenergiebeleid van de provincie over de periode 1991-2000 is geëvalueerd. De evaluatie is uitgevoerd als afstudeeropdracht door de heer P.R. Beaujean (2001), student aan de Technische Universiteit Eindhoven. De heer Beaujean is overigens met succes afgestudeerd. De belang rijkste conclusies uit het onderzoek Windstilte in Noord-Brabant? (2001) zijn: • Het realiseren van windenergieprojecten is een complex proces waarbij veel actoren (initiatiefnemer, grondbezitter, energiebedrijf, omwonenden, gemeente, provincie, etc.) betrokken zijn. Daarnaast is er een veelheid van factoren (windaanbod, netinpassing, landschappelijke inpassing, etc.) dat het tot stand komen van een windpark beïnvloedt. Hierdoor vallen uiteindelijk veel locaties af. • Het ontbreken van voldoende locaties voor windenergie heeft geleid tot vertraging van de implementatie van windenergie. Daarbij wordt aangetekend dat een locatie die past binnen het (ruimtelijk) beleid van provincie en gemeente, wegens de eerder genoemde factoren, niet per definitie een geschikte locatie voor windenergie is. • Politieke aandacht en draagvlak voor windenergie waren in het begin van de jaren ’90 gering. Hierdoor hebben signalen over knelpunten voor windenergie niet geleid tot beleidsaanpassingen. De belang rijkste aanbevelingen uit het evaluatieonderzoek zijn: • Sluit de beleidscyclus: zorg voor tijdige evaluatie en terugkoppeling en stel zonodig het beleid tijdig bij. • Zorg als provincie voor een duidelijk voorwaardenscheppend ruimtelijk beleid door de kaders concreet aan te geven, zonder onnodige beperkingen op te nemen. • Maak als provincie geen gedetailleerde plannen voor windenergie op het abstractieniveau van een bestemmingsplan. Gemeenten zijn hiervoor de aangewezen partij. • Betrek en ondersteun gemeenten bij het windenergiebeleid. Zorg voor overleg en informatieoverdracht ten aanzien van het windenergiebeleid. • Belangrijk voor de slagingskans van windenergieprojecten is dat omwonenden vroegtijdig op de hoogte worden gebracht van concrete plannen. Door kennis- en informatieoverdracht en een transparante besluitvorming kan weerstand op gemeentelijk niveau worden geminimaliseerd. 2.4.2
Het ruimtelijk onderzoek en de discussiemiddag
In opdracht van de provincie heeft adviesbureau Royal Haskoning uit Nijmegen een onderzoek verricht naar de ruimtelijke factoren die de plaatsing van windturbines uitsluiten dan wel mogelijk maken. De resultaten van het onderzoek zijn beschreven in het rapport Windenergie in Noord-Brabant: visie op de plaatsingsmogelijkheden (Royal Haskoning, 2002). 20/72
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
Tijdens dit onderzoek heeft de provincie overleg gevoerd met een aantal gemeenten en belangengroeperingen (de externe klankbordgroep). Het ruimtelijk onderzoek is afgesloten met een discussiemiddag over windenergie voor alle belanghebbenden. De reacties uit deze discussiemiddag zijn eveneens meegenomen bij de beleidsvorming. Tijdens de discussiemiddag windenergie op 24 september 2001 is een voorlopige versie van de (studie naar de) ruimtelijke mogelijkheden voor windenergie gepresenteerd. Daarnaast was op dat moment de tekst over windenergie van het ontwerp-streekplan 2002 beschikbaar. Op basis van een aantal stellingen is gediscussieerd over de plaatsingsmogelijkheden voor windturbines, de landschappelijke inpassing van windturbines en over de rollen en taken van de gemeenten en de provincie. De belangrijkste conclusies van de discussiemiddag zijn de volgende: • Meer beoordelingsvrijheden per project. Veel van de aanwezigen zagen gevaar in het in algemene zin vaststellen van richtlijnen of regels. Per windenergieproject zouden afzonderlijke afwegingen moeten kunnen worden gemaakt. • Plaatsing van windturbines in de Groene hoofdstructuur (GHS) zou – onder voorwaarden – mogelijk moeten zijn, tenzij dit niet nodig is voor het behalen van de taakstellingen. • Een lijn- of clusteropstelling van windturbines bestaat uit minimaal drie turbines. Het is niet noodzakelijk vooraf een maximum te stellen aan het aantal turbines in een lijn- of clusteropstelling. • Van de reconstructie- en gebiedscommissies kan niet verwacht worden dat zij een belangrijke rol ten aanzien van het zoeken naar windenergielocaties op zich nemen. Deze commissies hebben vele andere zaken aan het hoofd. Wel dient bij het maken van reconstructie- en gebiedsplannen met de mogelijkheid van windenergie rekening te worden gehouden. • De status van windscans is indicatief. Het is mogelijk dat gemeenten op basis van de eigen voorkeur en gebiedskennis locaties toevoegen of af laten vallen. Uiteindelijk is het provinciaal beleid maatgevend. 2.4.3
Samenhang met andere windenergie-inventarisaties
In Brabant zijn eerder door diverse partijen inventarisaties gemaakt van de gebieden die voor windenergie interessant zijn. Een belangrijk voorbeeld is de ‘quick-scan windenergie’ die meer dan de helft van de gemeenten in Noord-Brabant inmiddels voor het eigen grondgebied hebben laten uitvoeren, al dan niet in regionaal verband. Daarnaast heeft de milieubeweging in de publicatie Frisse Wind door Nederland (2000) aangegeven waar in Noord-Brabant windturbineparken ontwikkeld zouden kunnen worden. Wij zien deze quick-scans windenergie en het voorstel van de milieubeweging als een eerste globale oriëntatie van potentiële gebieden en locaties. Hoewel de quick-scans met zo veel mogelijk beperkingen voor windenergie proberen rekening te houden, dient de feitelijke vaststelling van windenergielocaties in onderling overleg tussen gemeenten en de provincie plaats te vinden. In de praktijk zal het dus voorkomen, dat bepaalde locaties uit de gemeentelijke quick-scan niet passen in het provinciale windenergiebeleid. Verdere uitwerking van zo’n locatie heeft dan ook geen zin, omdat deze niet door de provincie in behandeling zullen worden genomen. Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
21/72
22/72
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
3
Het windenergiebeleid
3.1
Visie, doel en uitgangspunten
Wij zijn van mening dat windenergie voor de komende jaren een belangrijke bijdrage levert aan het realiseren van de doelstelling om meer hernieuwbare energiebronnen te gebruiken. In onze provincie zijn voldoende mogelijkheden om windturbines te plaatsen. Door eisen te stellen aan de gebieds- en locatiekeuze en aan de plaatsing en vormgeving en daaraan toetsingscriteria te verbinden, kan worden bereikt dat een windturbineproject het landschap juist kan versterken en wellicht een extra dimensie kan geven. Dit kan uiteraard alleen als de kernkwaliteiten van natuur en landschap zwaarwegend worden meegenomen bij de planvorming en beoordeling. Ons ambitieniveau voor het energie- en klimaatbeleid voor de komende jaren is hoog. Een van de hoofddoelen van het beleid duurzame energiehuishouding is gericht op een sterke impuls voor hernieuwbare energiebronnen, 12,5% in 2020. Om die doelstelling te bereiken zal de komende jaren ook windenergie ingezet moeten worden. De taakstelling voor de provincie is 115 MW windenergie in 2010. Deze taakstelling zien wij als een minimum. Dit betekent een vermeden emissie van 170 miljoen kg CO2 ten opzichte van het gebruik van fossiele brandstoffen2. Een groei van het windturbinevermogen van 29 MW nu naar 115 MW in 2010, vraagt om de plaatsing van zo’n 44 tot 90 moderne windturbines (indien wordt uitgegaan van een vermogensgrootte van 1,0 tot 2,0 MW per stuk). Moderne windturbines hebben, afhankelijk van de plaatsing in het westen of in het oosten van Noord-Brabant, een masthoogte van 50 tot meer dan 90 meter en een rotordiameter van circa 40 tot 70 meter. Dergelijke turbines hebben een grote impact op het landschap. Dit betekent niet dat windturbines er ten koste van alles kunnen komen. In tegendeel, maar wel dat er uiteindelijk op een aantal locaties in de provincie een duidelijk zichtbare ingreep in het landschap zal worden gedaan. Daarom hanteren wij vijf leidende uitgangspunten en wordt voor alle betrokkenen een eenduidig toetsingskader aangereikt waarmee het beleid operationeel wordt gemaakt. De vijf leidende uitgangspunten zijn: 1. Van een aanwijzend naar een voorwaardenscheppend/uitsluitend beleid. 2. Veel aandacht voor de optimale locatie. 3. Zorgvuldige inpassing met gevoel voor kernkwaliteiten en belevingswaarden. 2
De hoeveelheid CO2-emissiereductie is als volgt berekend. Voor de berekening is aangenomen dat een windturbine gemiddeld 2.200 vollast uren per jaar draait. Verder is aangenomen dat één kWh elektriciteit uit windenergie een besparing van 0,672 kg CO2 geeft (Verificatiebureau Benchmarking, 2002). Dit betekent 115 MW x 2.200 uur = 253x103 MWh = 253x10 6 kWh opgewekte elektrische energie per jaar (vanaf het tijdstip dat er daadwerkelijk 115 MW staat opgesteld) x 0,672 kg = 170x10 6 kg CO2-reductie per jaar. Met een 1,5 MW turbine (gemiddelde grootte van huidige turbines) wordt 1,5 MW x 2200 uur = 3300 MWh = 3,3x10 6 kWh energie per jaar opgewekt. Dit komt overeen met een reductie van 3,3x10 6 x 0,672 kg = 2,2x10 6 kg CO2.
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
23/72
4. 5.
Een sterke regie en ondersteunende rol door de provincie. Een aanwijzende en uitvoerende rol voor de (samenwerkende) gemeenten.
Voor de uitvoering sluiten wij aan bij de strategie en werkwijze die wij met het energieen klimaatbeleid de afgelopen jaren in gang hebben gezet. Een werkwijze waarbij de gemeenten in regionaal verband gezamenlijk het energie- en klimaatbeleid opzetten en uitvoeren. Een aanpak gebaseerd op samenwerking, afstemming en krachtenbundeling. Bij de feitelijke uitvoering spelen de marktpartijen en diverse doelgroepen een cruciale rol. Ook de betrokkenheid van diverse interne beleidsvelden is noodzakelijk om de doelen te bereiken. Realiseren van het ambitieniveau hangt dus af van de doorwerking van het beleid bij alle relevante partijen. De mate van doorwerking wordt inzichtelijk gemaakt door zogeheten tussenstations te onderkennen in de beleidseffectketen. In schema 3.1 is het beleidsformat hiervoor weergegeven. Dit beleidsformat is basis voor het vaststellen van de afrekenbare doelen per tussenstation, het bepalen van de activiteiten en voor de evaluatie en monitoring.
24/72
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
Schema 3. 1: beleidsformat volgens de methodiek voor structurele ontwikkeling MESO©
Prioriteit
Tussenstation Jaar 2010 Potentiële bijdrage aan CO2 emissiereductie
Provinciale meerwaarde
Haalbaarheid beleid
Inzet
Provinciale rol
Output
Aantal fte’s Financiën (€) 2002 Provinciale diensten en producten
Interne doorwerking
2002
Prioriteit, tussendoelen en middelen Rijk, provincies en gemeenten zijn een Bestuursovereenkomst aangegaan (BLOW), waarmee de partijen streven naar een opgesteld vermogen van 1.500 MW in Nederland voor 2010. Voor Noord-Brabant is een vermogen van 115 MW afgesproken. Dit betekent een vermeden emissie van 170 miljoen kg CO2. De provincie regisseert en coördineert het realiseren van het opgesteld windenergievermogen in Noord-Brabant, waardoor meer effectiviteit en efficiency in de uitvoering wordt bereikt. Gezien de grote interesse bij marktpartijen om windturbineprojecten te realiseren en de gemaakte interbestuurlijke afspraken om hiervoor in de ruimtelijke ordening de benodigde ruimte ter beschikking te stellen, mag van een realistische doelstellingen worden uitgegaan. De provincie regisseert de ontwikkeling van windturbineparken door ruimtelijke mogelijkheden te creëren en toetsingscriteria te bepalen voor windturbineprojecten en bestemmingsplannen. De provincie speelt daarnaast ook nog een coördinerende rol bij de feitelijke ontwikkeling van de windturbineprojecten. 1,6 € 85.000 per jaar
• • • •
Beleidsnota windenergie. Regionale regievoering. Toetsing bestemmingsplannen. Ondersteuning van gemeenten met menskracht en financiële middelen. De beleidsnota windenergie krijgt doorwerking in de (strategische) provinciale plannen en in de uitwerkingsplannen van het streekplan.
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
25/72
Outcome
Veranderingsproces actoren
2002 2005
75% van de gemeenten is actief. 100% van de gemeenten is actief.
2002 2003
4 van de 6 regio’s zijn actief. 6 van de 6 regio’s zijn actief.
Vanaf 2003
Doelgroepen actief.
2005 Externe doorwerking: bestuurlijk en/of maatschappelijk Vanaf 2002 2005 Maatschappe2010 lijke doelrealisatie Doelrealisatie omgevingskwaliteit
2005 2010
In de bestemmingsplannen (goedgekeurd dan wel in procedure) is 115 MW aan vermogen gepland.
Bedrijven, organisaties, particulieren en/of overheden realiseren windturbineprojecten. In Noord-Brabant staat 60 MW opgesteld vermogen aan windenergie In Noord-Brabant staat 115 MW opgesteld vermogen aan windenergie. Een vermeden emissie van 89 miljoen kg CO2. Een vermeden emissie van 170 miljoen kg CO2.
Wij kiezen voor een voorwaardenscheppend beleid in plaats van een strikt aanwijzend beleid. Wij zijn van mening dat de gemeenten het beste – bij voorkeur in samenwerkingsverband– in staat zijn om windturbineprojecten te laten aansluiten bij de lokale wensen en mogelijkheden. Bovendien zijn zij verantwoordelijk voor het instrumentarium (bestemmingsplannen en vergunningen) en staan zij veel dichter bij de burgers. Wij laten het tot stand komen van een windturbineproject daarmee over aan gemeenten en marktpartijen. Om de uitvoering van onze provinciale beleidskaders in de juiste banen te geleiden, zullen wij de regie houden en met deze Beleidsnota een eenduidig beoordelingskader aanreiken dat voor alle partijen van toepassing is. De vijf leidende uitgangspunten en de mate van doorwerking zijn, samen met de rol en taakverdeling, bepalend voor het beleid voor de periode tot en met 2005. Eind 2005 is een essentieel ijkpunt. Dan moet namelijk bekend zijn of er voldoende windturbinevermogen ruimtelijk is verankerd in bestemmingsplannen om de taakstelling in 2010 (115 MW) te realiseren. Daarvoor zullen wij voor eind 2005 een ex ante beleidsevaluatie (vooruitblik of verkenning) uitvoeren. Afhankelijk van de resultaten zullen wij ons beleid aanpassen (zie ook hoofdstuk 5, § 5.2). Realiseren van een windturbineproject is maatwerk. Om recht te doen aan de beleidskaders en uitgangspunten enerzijds en anderzijds via een eenduidig en consistent beleid projecten ook daadwerkelijk te kunnen realiseren, hanteren wij een stappenplan gekoppeld aan een toetsingskader. Het stappenplan kent een voorkeursvolgorde. Het toetsings26/72
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
kader is kaderstellend voor de beoordeling en goedkeuring van initiatieven, planvorming en vergunningen. Voorts hechten wij groot belang aan een zorgvuldig proces, vanaf het eerste initiatief tot en met de feitelijke realisering van een windturbinepark. Essentieel is het verkrijgen van voldoende draagvlak en medewerking. Kernelementen daarbij zijn samenwerking met andere gemeenten en met marktpartijen en het vroegtijdig betrekken van burgers en andere belanghebbenden bij de initiatieven en planvorming. Stap 1 De gebiedskeuze De eerste stap is de afweging/beoordeling volgens een voorkeursvolgorde welke gebieden in de gemeente of regio geschikt zijn voor windturbines. Daarbij spelen de kernkwaliteiten en de bescherming van gebieden een doorslaggevende rol. Wij maken daarbij gebruik van een zogeheten kansenkaart met de groene, gele en rode gebieden. Het doel is om het zoeken naar geschikte locaties te beperken tot die gebieden waar de grootse kansen liggen. Stap 2 De locatiekeuze Nadat de gebiedskeuze is gemaakt moeten de potentiële locaties worden vastgesteld. Ook hierbij hanteren wij een voorkeursvolgorde. Belangrijke aspecten bij de afweging zijn de versterking van de landschaps- of omgevingsstructuur, inspelen op dynamiek en ontwikkelingen en de landschappelijke meerwaarde. Stap 3 De projectkeuze Vervolgens worden de plaatsings- en vormgevingsaspecten bepaald. Het gaat hierbij om de detaillering en concrete invulling van de opstelling en het turbineontwerp op de locatie. Belangrijke zaken waar rekening mee moet worden gehouden zijn de risico’s, verstoring en milieuaspecten van het project. De locatie- en projectkeuze kunnen niet los van elkaar worden gezien en zullen in wisselwerking tot de definitieve keuze moeten leiden. Stap 4 De procedures Nadat een principe keuze is gemaakt moeten de (wettelijke) procedures in gang worden gezet. Daarbij gaat het om zaken als de wijziging van het bestemmingsplan, vergunningaanvragen en de MER-beoordelingsplicht. De genoemde stappen en de diverse onderdelen worden hierna verder uitgewerkt. 3.2
De gebieds-, locatie- en projectkeuze
3.2.1
De gebiedskeuze
In het Streekplan is aangegeven waar wel en waar in principe geen windturbines zijn toegestaan met het oog op bescherming van de natuur en landschapswaarden. Op basis van het uitgevoerde ruimtelijke onderzoek en de doorwerking van de beleidskaders is een onderverdeling van Noord-Brabant gemaakt in drie soorten gebieden: groene gebieden (waar plaatsing van windturbines in principe kansrijk is), gele gebieden (waar plaatsing van windturbines minder voor de hand ligt, maar niet is uitgesloten) en rode gebieden (waar plaatsing van windturbines in beginsel niet wordt toegestaan). Deze gebieden zijn aangeduid op de ‘kansenkaart’ (bijlage 1) bij deze beleidsnota. Op die kaart zijn de woonBrabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
27/72
kernen aangeduid met een grijze kleur, in verband met de oriëntatie. De woonkernen beschouwen wij eveneens als kansrijk. Belangrijke aspecten zijn in dit geval de afstanden ten opzichte van bebouwing, de locatiekeuze en de visuele beleving. De gebiedskeuze is bepalend voor de potentiële locatiekeuze en te beschouwen als een eerste beoordelingsstap. Daar kennen wij bovendien een voorkeursvolgorde aan toe. De afwegingsfactoren voor de gebiedskeuze zijn: • de verscheidenheid in landschappen; • de aard en identiteit van het landschap; • de natuur-, landschaps-, cultuurhistorische en aardkundige waarden; • de dynamiek van de omgeving. Het gebruik van de kansenkaart is indicatief, er kunnen geen rechten of plichten aan worden ontleend. De exacte ligging/begrenzing van de diverse te onderscheiden gebieden en zones kunnen worden ontleend aan de officiële plankaarten van het streekplan, de GHS-kaarten en het bestemmingsplan. In tabel 3.1 wordt een overzicht en nadere invulling gegeven van de drie gebieden, onderverdeeld naar hoofd- en subzones van GHS en AHS en bijzondere gebieden uit relevante beleidskaders.
28/72
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
Tabel 3.1: categorie indeling van gebieden
Categorie GROEN Kansrijk, onder voorwaarden
Gebieden, hoofd- en subzones AHS-landbouw Langs grootschalige infrastructuur Grondwaterbeschermingsgebieden Bedrijventerreinen en havens Woonkernen AHS-landschap gelegen buiten de RNLE’n te weten: GEEL Plaatsing onder aanvul- Leefgebied dassen Waterpotentiegebied lende voor waarden mogelijk Open gebieden (openheid) Gebieden met cultuurhistorische (landschaps-) waarden Laagvlieggebieden Verblijfsrecreatiegebieden ROOD Langs grootschalige infrastructuur in de EHS, GHS, Nee, tenzij… RNLE’n of aardkundig waardevolle gebieden (§ 3.2.4) Regionale natuur- en landROOD GHS-natuur: schapseenheden (RNLE) In beginsel uitgesloten Natuurparel Overig bos- en natuurgebied Aardkundig waardevol gebied Ecologische verbindingszone Archeologische monumenten Vogel- en habitatricht lijngebied GHS-landbouw: Leefgebied kwetsbare soorten Wetlands (Staats)natuurmonumenten Leefgebied struweelvogels Natuurontwik kelingsgebied Stiltegebieden Munitie-opslag plaatsen, zone A Laagvliegroutes, funnels 1° De groene gebieden. Dit zijn de gebieden die het meest kansrijk zijn voor het plaatsen van turbines. Hier moet dus het eerst worden gezocht. Dit zijn de gebieden met veel dynamiek en ontwikkelingen, onder meer de stedelijke regio’s en bedrijventerreinen. 2° De gele gebieden. Dit zijn gebieden waar plaatsing van windturbines minder voor de hand ligt, maar niet is uitgesloten. Dit zijn vooral de karakteristieke gebieden, die landschappelijk en cultuurhistorisch waardevol zijn. Deze gebieden komen pas in aanmerking als plaatsing in een groen gebied niet mogelijk is. Het plaatsen van windturbines is in deze gebieden alleen dan toegestaan als de leefomgeving, de natuur waarden, het landschap en de gebruiksfuncties in de omgeving worden behouden dan wel versterkt. Een integraal landschappelijk ontwerp met aandacht voor de ingreep, de inpassing en de samenhang met de omgeving is noodzakelijk. De verschillen tussen groene en gele gebieden worden bepaald door de kernkwaliteiten van natuur, landschap of omgeving. Binnen de gele gebieden is meer bescherming nodig vanwege de vaak bijzondere kenmerken en waarden van natuur, landBrabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
29/72
schap en cultuurhistorie. In deze gebieden geeft de (grotere) kans op aantasting van de aanwezige waarden aanleiding om extra zorgvuldig om te gaan met de plaatsing van windturbines. Dat wil niet zeggen dat in de groene gebieden alles kan. Ook hier geldt altijd een zorgvuldige en weloverwogen inpassing in het gebied. 3° De rode gebieden. Dit zijn de meest waardevolle natuur- en landschapsgebieden in Noord-Brabant, de gebieden die zijn aangemerkt als de Regionale Natuur- en Landschapseenheden (RNLE’n) en de GHS daarbuiten. In deze gebieden wordt plaatsing van windturbines in beginsel niet toegestaan. Ook de plaatsing van solitaire turbines wordt niet toegestaan. Daarbij maken wij één uitzondering, namelijk als een windturbineproject langs grootschalige infrastructuur wordt gesitueerd, waarbij een beperkt aantal turbines in de GHS of EHS moet worden geplaatst en opschuiven van het totale project niet mogelijk is. Overigens verbinden wij hieraan extra voorwaarden, zie § 3.2.4. Het Ministerie van Defensie heeft aangegeven dat plaatsing van windturbines binnen munitie-veiligheidszone A, laagvliegroutes en funnels niet is toegestaan. Daarom hebben wij deze gebieden eveneens rood gemerkt. Initiatieven of projecten in de rode gebieden zullen wij dan ook tot 2006 niet in behandeling nemen. 3.2.2
De locatiekeuze
In het vorige hoofdstuk is aangegeven welke voorwaarden of beperkingen er zijn ten aanzien van windenergie vanuit de diverse beleidskaders. Na de eerste beoordelingsstap op basis van de indicatieve kansenkaart (ruimtelijke mogelijkheden) moet een goede locatie worden gevonden voor het project. Bij het bepalen van de optimale locaties hanteren wij eveneens een voorkeursvolgorde: 1° Stedelijke regio’s inclusief de woonkernen, op of bij bedrijventerreinen (waarbij de kleinere terreinen niet op voorhand zijn uitgesloten), havens en langs infrastructuur. 2° Landelijke regio’s inclusief de woonkernen, op of bij bedrijventerreinen en langs infrastructuur. 3° Het landelijk gebied (buitengebied). 4° Langs grootschalige infrastructuur in de EHS, GHS, RNLE’n of aardkundig waardevolle gebieden. Met de locatiekeuze wordt de afweging/beoordeling gemaakt of een windturbineproject de landschappelijke kwaliteiten kan versterken of zelfs meerwaarde kan toevoegen aan een gebied. De optimale locaties zijn die locaties waar windturbines de landschappelijke variatie benadrukken en die de dynamiek van het landschap of de omgeving een extra impuls geven. Daarbij spelen de opstelling en de vormgeving een cruciale rol. Een belangrijk aspect is de samenhang met andere windturbineprojecten in de directe omgeving, bijv. meerdere projecten langs een autosnelweg. Door deze projecten goed op elkaar af te stemmen krijgt het geheel een extra dimensie. Bij de beoordeling van de locatie zal op de volgende zaken getoetst worden: • De identiteit en verscheidenheid van het landschap mogen niet worden aangetast. Beiden moeten ten minste worden behouden en zo mogelijk worden versterkt. Daar30/72
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
• •
•
•
•
•
•
bij moet in ieder geval worden ingespeeld op de ontwikkelingen (kansen en bedreigingen) die in het gebied zullen plaatsvinden. Voor de beoordeling van het windenergieproject moet een (foto-)visualisatie van het project worden gemaakt vanuit de belangrijkste gezichtspunten. In de directie nabijheid van cultuurhistorisch waardevolle (landschaps-) elementen moet nadruk kelijk worden aangegeven hoe bij het ontwerp van het windturbineproject rekening is gehouden met deze cultuurhistorisch waardevolle elementen. Zo nodig wordt aan de provincie de mening gevraagd van het beleidsterrein cultuurhistorie. Bij omvangrijke ruimtelijke ingrepen in de Brabantse Belvedere-gebieden (zie aanduiding in het streekplan Noord-Brabant 2002, § 3.1.4) dient men een landschapsvisie en zonodig een beeldkwaliteitsplan op te stellen. Boven archeologische monumenten mogen geen windturbines worden gebouwd. In waardevolle archeologische gebieden (hoog en middelhoge score op de kaart) zal eerst een archeologische inventarisatie moeten worden uitgevoerd. Afhankelijk van de resultaten zullen wij besluiten tot een archeologisch onderzoek. Ook in of aan de rand van open gebieden is plaatsing van windturbineparken toegestaan, mits er sprake is van een goed landschappelijk ontwerp. Het ontwerp zal beoordeeld worden in relatie tot de schaal van het betref fende open gebied, dan wel de landschappelijke karakteristiek van het gebied. Wij zullen bij de locatiekeuze, de plaatsings- en vormgevingsaspecten nadrukkelijk de samenhang met omringende projecten en andere kenmerkende elementen beoordelen. Daarbij is de totale opbouw van een gebied in een groter perspectief een essentieel criterium. Er moet daarom rekening worden gehouden met naburige windturbineprojecten. Rond een windturbine(-project) ontstaat een gebied van ongeveer 10 maal de toprotorhoogte, dat visueel beïnvloed wordt door de turbine(s). Naburige projecten moeten qua plaatsing en vormgeving op elkaar aansluiten (zie ook § 3.2.3). Een nieuw windturbineproject mag een bestaand, naastliggend project geen wind afvangen (niet hinderen). In principe is een negatief effect te verwaarlozen indien projecten een onderlinge afstand van 10 tot 16 maal de rotordiameter tot elkaar hebben. Een initiatiefnemer moet aantonen dat het nieuwere project geen negatief effect zal hebben op de opbrengst van naburige reeds bestaande projecten. Wij zullen bij de beoordeling van projecten er op toezien dat er een balans gevonden is tussen het economisch rendement van de turbine en de optimale locatie, plaatsing en vormgeving. Dit betekent dat per definitie niet altijd voor de grootste turbine moet worden gekozen. Als het gaat om bepaalde landschappelijke aspecten (bijv. kleinschaligheid), kleine bedrijventerreinen of de nabijheid van cultuurhistorisch belangrijke objecten of woonkernen, is de grootte van de turbine en de ‘ruimte’ die deze inneemt een belangrijk punt van afweging. Er moet dus een optimum worden bepaald voor de grootte van de turbine (en daarmee het vermogen) en de vereisten voor een optimale inpassing.
3.2.3
De projectkeuze
De projectkeuze wordt bepaald door de ‘plaatsing’ en ‘vormgeving’ van de windturbines. Plaatsing
De plaatsing hangt af van de volgende aspecten: a. Soort: lijn, cluster, solitair (alleenstaand) of een combinatie. Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
31/72
b.
Wijze: gelijke tussenafstanden, plaatsing in duidelijke lijnen, voldoende aantal turbines in een lijn of cluster (minimaal 3).
Ten aanzien van deze aspecten is het volgende van belang: • De voorkeur gaat uit naar een lijn- of clusteropstelling met in beginsel een minimum van drie turbines. Op voorhand wordt geen beperking gesteld aan het maximale aantal turbines. In bijzondere gevallen, bijv. bij woonkernen of bij kleine bedrijventerreinen kan van deze regel worden afgeweken. • Er moet worden beargumenteerd waarom voor een lijn- dan wel een clusteropstelling is gekozen, dan wel waarom voor een kleiner aantal turbines dan drie is gekozen. • De opstellingsvorm moet passen bij bestaande lijnen, vormen en elementen in het landschap. Gezien de grootte en uitstraling van de huidige windturbines dient vooral aangesloten te worden bij structuurlijnen of -elementen van regionale schaal. Onder voorwaarden kan worden ingestemd met een opstelling die een geheel nieuw element in het landschap introduceert. Afweging van een dergelijk initiatief zal plaatsvinden met betrekking tot de aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken en waarden. • De provincie is terughoudend met het toestaan van solitaire turbines in de agrarische hoofdstructuur. Solitaire turbines zijn alleen toegestaan indien wordt aangetoond dat een lijn- of clusteropstelling onmogelijk is en indien de turbine goed kan worden ingepast in de omgeving. Hierbij wordt in eerste instantie gedacht aan bedrijven(terreinen), rioolwaterzuiveringsinstallaties of gekoppeld aan (centrale functies voor) woonwijken. Solitaire turbines zijn niet toegestaan in het rode gebied (de RNLE’n en GHS daarbuiten). • Aansluitende projecten worden gekenmerkt door een duidelijke eenheid in de plaatsing, gelijke tussenafstanden, vergelijkbare vormgeving. Vormgeving
De vormgeving hangt af van de volgende aspecten: • grootte (hoogte, vermogen); • aantal rotorbladen; • architectuur (ontwerp); • kleurstelling. Ten aanzien van deze aspecten is het volgende van belang: • Vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik dienen de afzonderlijke turbines minimaal een vermogen van 600 kW te hebben. • De architectuur en kleurstelling van de turbine moeten zijn afgestemd op de kernkwaliteiten van de locatie en het gebied. Daarbij gaan wij ervan uit dat een turbine drie rotorbladen moet hebben. • De verhouding van de rotorbladen en de masthoogte dient zo gekozen te worden dat een evenwichtig beeld ontstaat. In het algemeen wordt hierbij uitgegaan van de ‘gulden snede’, waarbij een verhouding van masthoogte gedeeld door de rotordiameter van 1,2 als optimaal wordt beschouwd3 (als bandbreedte kan een verhouding tussen 1 en 1,5 worden geaccepteerd).
3
Bijvoorbeeld een masthoogte van 72 m en een rotordiameter van 60 m, of een rotor van 70 m doorsnede op een mast van 84 m.
32/72
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
•
Binnen een lijn- of clusteropstelling moeten in principe dezelfde typen turbines worden toegepast, met dezelfde draairichting.
3.2.4
Regels voor plaatsing van windturbines langs grootschalige infrastructuur door de EHS en GHS
Bij uitzondering staan wij plaatsing van windturbines toe langs grootschalige infrastructurele elementen die de RNLE’n, aardkundig waardevolle gebieden en/of GHS/EHS doorsnijden. Plaatsing is uitsluitend toelaatbaar als een beperkt aantal turbines in de GHS of EHS moet worden geplaatst als onderdeel van een groter aantal in één project en opschuiven van het totale project niet mogelijk is. Voor de plaatsing van windturbines stellen wij de volgende aanvullende regels: • De infrastructuur waarlangs de turbines worden geplaatst moet een stroomweg, rijksweg, provinciale/stadsgewestelijke gebiedsontsluitingsweg, vaarweg of railverbinding zijn. Deze infrastructurele elementen zijn op plankaart 1 van het Streekplan NoordBrabant 2002 als bestaand of vastgelegd tracé, of in de komende jaren aan te wijzen tracés, weergegeven. • De turbines worden geplaatst op een korte afstand ten opzichte van het infrastructurele element zodat een visuele verbinding ontstaat tussen het windturbineproject en het infrastructurele elementen. Daarbij wordt rekening gehouden met de minimale afstanden uit § 3.2.5 tabel 3-2. • In de nabijheid van grotere aaneengesloten natuurgebieden, zoals de Peel en de Campina moet het project ook vanuit die gebieden worden beoordeeld in verband met de horizonvervuiling. Dit zijn nog gebieden van waaruit de horizon op geen enkele manier wordt verstoord door hoge elementen. • De initiatiefnemer moet in ieder geval het volgende uitvoeren: – Een integraal landschappelijk ontwerp opstellen, waarbij de natuur- en landschapswaarden structureel en als zwaarwegend criterium worden meegenomen. – Een beeldkwaliteitsplan opstellen. – Voldoende onderbouwen en beargumenteren waarom een of meerdere turbines in de GHS/EHS moeten worden geplaatst; – Een aanleg- en beheersplan opstellen, waarin wordt aangetoond dat er geen onaanvaardbare aantasting zal plaatsvinden van de ter plekke aanwezige natuur- en/of landschapswaarden, tijdens het bouwen, onderhouden en in bedrijf hebben van de windturbines. Zo nodig zal onderbouwing hiervan met een onderzoek dienen plaats te vinden. In het geval van ‘aantasting’ zal in het beheersplan moeten worden aangegeven op welke wijze wordt gecompenseerd. 3.2.5
Risico’s, verstoring en milieuaspecten
Risico’s en verstoring
Zoals gezegd streven wij naar een eenduidige en consistente benadering en criteria. Dit speelt onder meer bij de afstanden van windturbines ten opzichte van ruimtelijke objecten in verband met risico’s, verstoring en hinder. Verschillende instanties hanteren daarvoor (beleids)regels en in het Handboek Risicozonering Windturbines (2002) wordt categoriegewijs aangegeven welke risicocriteria van toepassing zijn. In tabel 3-2 hebben wij categoriegewijs een totaal overzicht van de minimale afstanden opgenomen. Het overzicht en de toelichting zijn ontleend aan de (beleids)regels en het handboek. Wij zullen andere Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
33/72
overheden, waaronder gemeenten en waterschappen verzoeken deze afstanden voor zover van toepassing eveneens over te nemen. Tabel 3.2: minimale afstanden ten opzichte van ruimtelijke objecten
4 5
Categorie 1. Bebouwing.
Minimale afstand [meter] Viermaal de ashoogte.
2.
Wegen.
3.
Waterwegen.
4.
Waterkeringen en dijklichamen.
5.
Spoorwegen.
6.
Hoogspanningslijnen.
7.
Straalpaden.
30 meter uit de rand van de verharding of bij een rotordiameter groter dan 60 meter, de halve diameter4. 50 meter uit de rand van de vaarweg of ten minste de helft van de rotordiameter5. Buiten de kernzone van de primaire waterkering, mits dit geen negatieve gevolgen heeft voor de waterkerende functie van de primaire waterkering conform de veiligheidsnorm van artikel 3 Wet op de waterkering. 2,85 meter + 5 meter + halve rotordiameter. De spanningsafstand + veiligheidstoeslag + vrije ruimte. In NEN 1060: Bovengrondse Hoogspanningslijnen zijn deze waarden per situatie nader aangegeven. De afstand tussen de hartlijn van een windturbine en die van het straalpad dient groter te zijn dan de rotorstraal, met een minimum van 35 meter. Binnen een straal van 1 kilometer van een zend-/ ontvangstinstallatie, moet de afstand van de tip van de rotor tot aan de hartlijn van het straalpad 35 meter zijn.
Bron AMvB Voorzieningen en Installaties. Beleidsregel (artikel 3) voor het plaatsen van windturbines op, in of over Rijkswaterstaatswerken. Beleidsregel (artikel 4) voor het plaatsen van windturbines op, in of over Rijkswaterstaatswerken. Beleidsregel (artikel 7) voor het plaatsen van windturbines op, in of over Rijkswaterstaatswerken.
Handboek Risicozonering Windturbines, hoofdstuk 6 Handboek Risicozonering Windturbines, hoofdstuk 10.
Handboek Risicozonering Windturbines, hoofdstuk 12.
Voor plaatsing binnen 30 meter uit de rand zie artikel 3, lid 2 van de beleidsregel Rijkswaterstaatswerken. Voor plaatsing binnen 50 meter uit de rand zie artikel 4, lid 2, van de beleidsregel Rijkswaterstaatswerken.
34/72
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
8.
Burgerluchtvaart en Defensie.
9.
Industrie.
‘funnels’ bij (militaire) lucht- Regels Defensie. vaartterreinen: plaatsing van hoge obstakels, waaronder windturbines, beperkt (> 30 meter + NAP); • laagvliegroutes: plaatsing mogelijk buiten de navigatietolerantie (aan weerszijden van de laagvliegroute) van 926 m; • laagvlieggebieden: plaatsing van windturbines onder voor waarden mogelijk; • luchtvaartbeveiligingzones (LVB-zones): toetsing van projecten is noodzakelijk aangezien de mate van verstoring afhankelijk is van enerzijds het type radar en anderzijds de hoogte, breedte en opstelling van objecten, zoals windturbines. Zie toelichting.
•
Hieronder volgt een korte toelichting op de tabel: 1. Bebouwing: Onder bebouwing vallen onder andere woonhuizen, ziekenhuizen, sportcomplexen, kantoren, e.d.. Projecten vallen onder de AMvB zodra er een minimale afstand van 4 maal de ashoogte tot de dichtstbijzijnde bebouwing wordt gehanteerd en het opgestelde vermogen in totaal kleiner is dan 15 MW. Voor projecten binnen de genoemde afstanden is een vergunning Wm nodig. 2. Wegen: Onder wegen vallen rijkswegen, provinciale wegen, gemeentelijke wegen en private wegen. De provincie streeft er naar om voor alle wegen een uniforme benadering en afstand in acht te nemen. Daarvoor neemt zij de beleidsregels van RWS over en zal het betreffende bevoegde gezag verzoeken hetzelfde te doen. Windturbines geplaatst op eigendommen van Rijkswaterstaat vallen onder de beleidsregel van Rijkswaterstaat. 3. Waterwegen: Waterwegen kunnen worden ingedeeld in rijksvaarwegen, provinciale vaarwegen, gemeentelijke vaarwegen en private vaarwegen. Ook hier vraagt de provincie aan het bevoegde gezag anders dan RWS (waterschappen, gemeenten e.d.), rekening te houden met de beleidsregel van Rijkswaterstaat. Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
35/72
4. Waterkeringen en dijklichamen: Waterkeringen kunnen worden ingedeeld naar hun functie in primaire dijken (waterland), secundaire dijken (land-land) en dammen (water-water). Waterkeringen zijn in beheer bij Rijkswaterstaat of de waterschappen. Bij plaatsing van windturbines nabij waterkeringen is een vergunning of ontheffing nodig op grond van de Wbr of de geldende provinciale dijkverordening (Handboek Risicozonering Windturbines, 2002). 5. Spoorwegen: Bijna alle spoorwegen in Nederland vallen onder de verantwoordelijkheid van Railinfrabeheer (RIB). RIB is de vergunningverlenende instantie indien een (deel van een) rotorblad binnen het beheersgebied draait. Wanneer windturbines worden gepland in de buurt van het beheersgebied van RIB, is toestemming van RIB noodzakelijk. Het gaat dan om een afstand van ongeveer 100 meter tot de spoorweg. 6. Hoogspanningslijnen: Bepalend voor de minimumafstand tot de windturbine is de maximale uitslag van de geleider bij een extreme windbelasting en het spanningsniveau van de geleider (Handboek Risicozonering Windturbines, 2002). 7. Straalpaden: In de nabijheid van straalpaden moet (schriftelijke) overeenstemming over het windenergieproject zijn verkregen van de beheerder van het straalpad. In het Handboek Risicozonering Windturbines is onderscheid gemaakt tussen beschermde en onbeschermde straalpaden. Voor onbeschermde straalpaden gelden geen beperkingen voor het plaatsen van windturbines. Voor beschermde straalpaden wordt een minimum afstand gehanteerd (zie tabel). Voor een situatieschets wordt verwezen naar het Handboek. In die gevallen waar twee of meer turbines van één (gepland) windpark met een deel van de rotorbladen binnen de 35 meter lijnen komen, dient goedkeuring te worden verkregen van KPN Telecom Netwerkdiensten. Zij beoordelen dan of plaatsing alsnog is toegestaan. De genoemde afstanden in de tabel zijn overeengekomen met de beheerder van de beschermde straalpaden, KPN Telecom Netwerkdiensten. 8. Burgerluchtvaart en Defensie: Indien het project is gepland in de nabijheid van vliegvelden, funnels (obstakelvrije vlakken), luchtvaartbeveiligingszones en/of laag vliegroutes, moet de verantwoordelijke instantie schriftelijk hebben ingestemd met het geplande project. De belangrijkste beperkingen ten aanzien van de plaatsing van windturbines vanuit het beleid van Defensie betreffen: • In het verlengde van de startbanen zijn funnels aangegeven waarin beperkingen gelden voor het oprichten van hoge obstakels (> 30 meter + NAP). • Laagvlieggebieden: Het plaatsen van obstakels hoger dan 30 meter onder het laagvlieggebied beschouwt de Luchtmacht als niet wenselijk, maar deze ontwikkeling zal niet (langer) actief worden tegengehouden. Onder voor waarde dat de obstakels worden voorzien van de voorgeschreven markeringen en obstakelverlichting, stemt de Luchtmacht in met het plaatsen van hoge obstakels, zoals windturbines en antennemasten onder de laagvlieggebieden. De laagvlieggebieden in Noord-Brabant zijn ‘Maas-Waal’, ‘Oirschot’ en ‘Deurne-Asten’.
36/72
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
•
•
Laagvliegroute: De Luchtmacht zal in beginsel negatief adviseren over aanvragen tot het oprichten van obstakels hoger dan 30 meter onder een laagvliegroute en de navigatie-tolerantiezone. De laag vlieg route (VO) start vanuit vliegbasis Woensdrecht en ligt vervolgens over het noordelijke deel van de provincie met een verbinding naar vliegbasis Gilze-Rijen. Aan weerszijden van de laagvliegroute geldt een navigatietolerantiezone van 926 meter. Ten behoeve van de luchtvaartbeveiliging zijn cirkelvormige zones aangegeven met een straal van 15 km rond militaire luchtvaartterreinen waarbinnen radar- en communicatieapparatuur ongestoord moet kunnen functioneren. De oprichting van windturbines in deze LVB-zones kan de werking van radar- en communicatieapparatuur verstoren. De mate van verstoring is afhankelijk van enerzijds het type radar en anderzijds de hoogte, breedte en opstelling van objecten, zoals windturbines. Plannen voor windturbineprojecten binnen de LVB-zone moeten derhalve altijd individueel worden getoetst op de mate van verstoring door het Ministerie van Defensie.
Bij burgerluchtvaartterreinen en bij militaire luchtvaartterreinen met (structureel) civiel medegebruik heeft (ook) de Luchtvaartinspectie van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat een toetsende rol voor de luchtvaartveiligheid. Voor windenergieprojecten nabij deze terreinen zullen wij de adviezen van de Luchtvaartinspectie betrek ken. Een overzicht van bovengenoemde gebieden is opgenomen in bijlage 1 (kaart 2) bij deze beleidsnota. Overigens zijn in de (nabije) toekomst wijzigingen ten aanzien van de aangegeven gebieden op deze kaart te voorzien, onder andere in samenhang met het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen. Ook is het mogelijk dat de funnels op termijn anders zullen worden vormgegeven en dat LVB-zones op termijn worden vervangen door een ander luchtvaartcontrolesysteem. Zoals gezegd nemen wij de bovengenoemde voorwaarden ten aanzien van plaatsing van windturbines over in het windenergiebeleid. Dit betekent concreet dat windturbineprojecten in funnels, laagvlieggebieden en in LVB-zones de expliciete instemming behoeven van het Ministerie van Defensie. Hiervoor kan contact worden opgenomen met de Dienst Gebouwen, Werken en Terreinen (DGW&T). Uiteraard zullen wij hierop toezien bij de beoordeling van de projectplannen windenergie. Overleg met Defensie heeft ertoe geleid dat Defensie heeft gezegd zich welwillend te zullen opstellen ten aanzien van windturbineprojecten mits zij vroeg tijdig bij initiatieven wordt betrokken. 9. Industrie: voor deze categorie worden geen minimale afstanden genoemd. Voor industriegebieden wordt onderscheid gemaakt naar de volgende typen inrichtingen: • Inrichtingen die onder de generieke regels vallen en overige stationaire inrichtingen. • BRZO-plichtige inrichtingen (Besluit Risico’s Zware Ongevallen) waarvoor géén kwantitatieve risicoanalyse (QRA) vereist wordt. • BRZO-plichtige inrichtingen waarvoor een kwantitatieve risicoanalyse vereist wordt. Daarnaast is er nog de categorie ‘lichte industrie’ zoals werkplaatsen en kantoren, waar niet in continudienst gewerkt wordt en waar geen of slechts kleine hoeveelheden gevaarlijke stoffen worden gebruikt. Vanuit het oogpunt van risicoanalyses is deze categorie
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
37/72
verder als ‘beperkt kwetsbare doelen’ te beschouwen en te behandelen volgens de richtlijnen in hoofdstuk 3 bebouwing van het Handboek. De projectontwikkelaar moet nagaan welke activiteiten plaatsvinden op het nabijgelegen bedrijventerrein. Bij de eigenaar of beheerder van het bedrijventerrein of bij de gemeente of provincie kan hij navragen welk type inrichtingen zich op het terrein bevinden en of de inrichtingen BRZO-plichtig zijn. Voor een uitgebreide uiteenzetting wordt verwezen naar het Handboek Risicozonering Windturbines (2002). Milieuaspecten
Via de milieuvergunning (Wet milieubeheer) dan wel via de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Voorzieningen en Installaties wordt voorkomen dat hinder of gevaar voor omwonenden optreedt. Het gaat met name om hinder als gevolg van geluid, slagschaduw en reflectie. Bij gevaar wordt in eerste instantie gedacht aan bijvoorbeeld loslatende ijsafzetting. Algemeen zien wij bedrijventerreinen als gunstige locaties voor windturbines. Op geluidsgezoneerde bedrijventerreinen zal de plaatsing van windturbines echter een deel van de ‘geluidsruimte’ opsouperen. Dit maakt dat bedrijven op dergelijke bedrijventerreinen soms niet enthousiast zijn over het plaatsen van turbines op hun bedrijventerrein. Op 1 december 2001 is de reeds genoemde AMvB in werking getreden. In deze AMvB is gekozen voor een aparte benadering van windturbines, rekening houdend met de specifieke eigenschappen. Windturbines treden namelijk pas in werking bij een windsnelheid van 3 m/s en bij toenemende windsnelheid neemt ook de geluidsuitstraling van een windturbine toe. Bij hogere windsnelheden neemt echter ook het omgevingsgeluid toe. Deze toename van het omgevingsgeluid maakt het mogelijk om bij hogere windsnelheden een hogere geluidbelasting toe te staan, zonder dat de hinderlijkheid in de omgeving toeneemt. Deze benaderingswijze is in de AMvB uitgedrukt aan de hand van zogenaamde ‘WindNormCurves’ (WNC’s). Bij een geluidsgezoneerd bedrijventerrein kan ervoor gekozen worden om alleen deze extra geluidsruimte, beschikbaar door een hoger omgevingsgeluid bij hogere windsnelheden, te reserveren voor de vestiging van windturbines. Dit hoeft dus niet ten koste van de geluidsruimte voor de overige bedrijven op een gezoneerd bedrijventerrein te gaan. De provincie werkt op basis van de nieuwe AMvB Voorzieningen en installaties de gesignaleerde geluidsproblemen uit en komt medio 2003 met een aparte beleidsnotitie hierover. Het verdient overigens aanbeveling om al in een vroeg stadium van ontwerp en planvorming van industrieterreinen rekening te houden met de (toekomstige) plaatsing van windturbines. 3.2.6
Natuur
Bij een windenergie-initiatief moet rekening worden gehouden met de mogelijke negatieve invloed op vogels en/of vleermuizen. Daarbij gaat het om de aanwezigheid van trek routes en broed- en foerageerplaatsen, met name wanneer er sprake is van bedreigde soorten. Zo nodig moet door middel van een specifieke studie worden aangetoond dat de negatieve effecten van een windturbineproject niet optreden dan wel aanvaardbaar zijn.
38/72
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
3.3
Processen en procedures
3.3.1
Wet- en regelgeving
Ten aanzien van een aanvraag voor het plaatsen van windturbines zijn een aantal wetten van belang: • De Wet op de ruimtelijke ordening, het bestemmingsplan. • De Woningwet en het Bouwbesluit. • De Wet milieubeheer. De Wet op de Ruimtelijke Ordening
Voor de beoordeling van het windturbineproject moet een (foto-)visualisatie van het project worden gemaakt vanuit de belangrijkste gezichtspunten. Bij de visualisatie hoort een onderbouwde motivatie waarin wordt aangegeven welke inspanningen zijn geleverd om het project te laten aansluiten bij bestaande landschappelijke elementen, structuren en/of eenheden. Belangrijk hierbij is versterking van de landschappelijke kwaliteit van het gebied. Het Bestemmingsplan
Vrijwel geen enkel bestemmingsplan voorziet op dit moment in het plaatsen van bouwen van moderne, hoge windturbines in het buitengebied. Gelet hierop is het noodzakelijk om herziening van het planologisch regime of vrijstelling van het geldende bestemmingsplan te overwegen. In dat kader is een integrale beoordeling van het initiatief aan de orde waarbij alle relevante aspecten worden betrokken waarna een afgewogen besluit kan worden genomen. Voor de betreffende locatie kan derhalve besloten worden om een nieuw bestemmingplan te ontwikkelen of – in geval van spoed – een vrijstellingsprocedure te starten op grond van artikel 19 Wro (bij de inwerkingtreding van de nieuwe Wet op de Ruimtelijke Ordening lijkt uitsluitend nog de mogelijkheid van een nieuw bestemmingsplan geboden te worden). De Woningwet
Voor het oprichten van (een) windturbine(s) is een bouwvergunning vereist op grond van de Woningwet (Ww). De aanvraag moet worden getoetst aan het Bouwbesluit, de bouwverordening, het bestemmingsplan en aan de redelijke eisen van welstand. De Wet milieubeheer
In het kader van de Wet milieubeheer zijn windturbines met een rotordiameter van ten minste 2 meter en/of een vermogen van 4 kW vergunningplichtig. Zodra (een) turbine(s) op een minimale afstand van 4 maal de ashoogte tot de dichtstbijzijnde bebouwing wordt gepland en het opgestelde vermogen in totaal kleiner is dan 15 MW, valt het project onder de AMvB Voorzieningen en Installaties en kan worden volstaan met een meldingsplicht. Indien een project een vermogen heeft van meer dan 10 MW, of indien een project uit meer dan 10 turbines bestaat is het nodig dat het bevoegd gezag beoordeeld of er een Milieu-effectrapport (MER) moet worden opgesteld. Indien er geen specifieke aanleiding voor een m.e.r. is, dan behoeft wat ons betreft deze ook niet te worden uitgevoerd. Indien er een geschikte locatie is gevonden en alle noodzakelijke vergunningen zijn verkregen moet het project ook daadwerkelijk binnen een bepaalde tijd worden gerealiseerd. Daartoe moet in de vergunning een termijn worden opgenomen, waarbinnen gebruik Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
39/72
gemaakt moet worden van die vergunning. Indien van de vergunning niet binnen de bepaalde termijn gebruik wordt gemaakt dan wordt de vergunning ingetrokken. Daarmee wordt voorkomen dat geschikte locaties niet worden benut. 3.3.2
Afstemming met belanghebbenden
Windturbines geplaatst op, in of over rijkswaterstaatswerken vallen onder de Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over rijkswaterstaatswerken van Rijkswaterstaat. Daartoe is een vergunning vereist op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, waarvoor Rijkswaterstaat het bevoegde gezag is. Indien er sprake is van plaatsing van windturbines nabij rijkswaterstaatswerken, maar niet op het beheersgebied van RWS, dan moet het plan in concept worden voorgelegd aan RWS. Wanneer windturbines worden gepland in de buurt van spoorwegen, het beheersgebied van Railinfrabeheer (RIB), is toestemming van RIB noodzakelijk. Het gaat dan om een afstand van ongeveer 100 meter tot de spoorweg. Voor windturbineprojecten in de nabijheid van straalpaden moet (schriftelijke) overeenstemming zijn verkregen van de beheerder van het straalpad. Indien windturbineprojecten in de omgeving van (militaire) luchtvaartterreinen, funnels, laagvliegroutes, laagvlieggebieden of luchtvaartbeveiligingszones worden gesitueerd, moet altijd contact worden opgenomen met de dienst DGW&T van het ministerie van Defensie. Initiatieven voor de oprichting van windturbines moeten in voldoende mate en vroegtijdig worden afgestemd met belanghebbende partijen. Een dergelijke werkwijze bevordert het draagvlak en daarmee de slaagkans van een windenergieproject. Wij vragen daarom aan gemeenten om windenergieplannen in ieder geval zorgvuldig af te stemmen met de (relevante) buurgemeenten. Het opstellen van een gemeenschappelijke visie op windenergie in regionaal verband kan al in een vroegtijdig stadium voor een dergelijke afstemming zorgen. Wij hechten tevens groot belang aan het zo vroegtijdig mogelijk betrekken van omwonenden, lokale natuur-, milieu- en landbouworganisaties, bedrijven en andere belanghebbenden, bij de plannen. Ook bestaat de mogelijkheid dat omwonenden of burgers participeren in het project. Van essentieel belang is om voldoende draagvlak en medewerking van de belanghebbenden te verkrijgen. Goede kennis- en informatievoorziening, tijdige betrokkenheid en transparante en consistente besluitvorming zijn daarbij essentieel. 3.4
Overige beleidsaspecten windenergie
3.4.1
Nieuw voor oud / afbraakregeling
Eigenaren van bestaande windturbines kunnen niet zonder meer aanspraak maken op de mogelijkheid om deze turbine te vervangen door een nieuw/groter exemplaar. Projectvoorstellen die dienen als vervanging van bestaande windturbines of parken zullen op dezelfde wijze worden beoordeeld als nieuwe.
40/72
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
Om het landschap niet nodeloos te belasten met windturbines vinden wij het noodzakelijk dat windturbines die niet meer (permanent) worden gebruikt voor de opwekking van energie, worden verwijderd6. Wij stellen voor de verwijdering van uit gebruik genomen windturbines in een overeenkomst tussen de gemeente wiens grondgebied het betreft en de initiatiefnemer, ontwikkelaar en/of exploitant te regelen. Hiertoe kan ook een voorschrift in de milieuvergunning worden gebruikt. 3.4.2
Onconventionele windturbineontwerpen
In deze nota wordt uitgegaan van grote windturbines zoals die momenteel op de markt zijn. Regelmatig verschijnen er nieuwe ontwer pen van windturbines of turbines met een ander concept. Deze nieuwe ontwerpen zijn veelal veel kleiner en hebben minder de nadelige aspecten van de ‘reguliere’ ontwerpen. Daardoor kunnen dergelijke nieuwe turbineontwerpen mogelijk direct op of naast de woonomgeving worden toegepast. Voorbeelden zijn de stille miniturbines met masthoogten tot circa 12 m en rotordiameters van 5 à 7 meter en de Turby®, speciaal ontwikkeld voor plaatsing op (hoge) gebouwen. Beide soorten nieuwe turbines wekken jaarlijks een hoeveelheid elektriciteit op die voldoende is voor 1 à 2 huishoudens. Indien dergelijke miniturbines passen binnen de gemeentelijke bestemmingsplannen, heeft het provinciale ruimtelijke beleid hierop geen invloed. Wij zullen vanuit ons beleid duurzame energiehuishouding de ontwikkeling van nieuwe ontwerpen volgen en waar mogelijk en zinvol stimuleren en ondersteunen. Indien nieuwe ontwikkelingen op het gebied van windturbinetechnologie daartoe noodzaken, zullen wij ons windenergiebeleid heroverwegen.
6 Op dit moment is het aantal windturbines dat permanent niet wordt gebruikt verwaarloosbaar. In de toekomst zou deze situatie echter kunnen veranderen, wat zou kunnen leiden tot een negatief imago voor windenergie.
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
41/72
42/72
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
4
Uitvoering en doorwerking
In de voorgaande hoofdstukken is beschreven wat onze beleidsvoornemens zijn om de taakstelling voor windenergie te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op hoe wij de uitvoering en doorwerking zien om de beleidsopgave ook daadwerkelijk te realiseren. Daarbij geven wij aan wat wij zelf tot onze taken en activiteiten rekenen en welke inzet en bijdrage wij van de Noord-Brabantse gemeenten en andere partijen vragen. Dit afsprakenkader geldt in ieder geval tot en met 2005. Eind 2005 voeren wij een uitgebreide ex ante beleidsevaluatie uit voor de periode tot 2010. Afhankelijk van de conclusies zullen wij de afspraken voor die periode bepalen (zie verder hoofdstuk 5, bij § 5.2). 4.1
Het afsprakenkader
Overeenkomstig het beleidsformat van MESO is voor elk van de te onderscheiden tussenstations weergegeven wat de doelen en de uit te voeren activiteiten zijn. In schema 4.1 worden deze kort weergegeven.
Inzet
Schema 4. 1: windenergiebeleid volgens MESO©
Tussenstations Aspecten Bestuurlijke inzet Welke acties en doorwerking gaat de provincie uitvoeren om de beoogde beleidsdoelen te realiseren?
Jaar
Aantal fte’s Financiën (€)
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
Activiteiten en doorwerking Beleidsnota windenergie; Regisseren en ondersteunen; Energie 2050; Toetsing ontwerp plannen; Interne doorwerking bij RO, Natuur, Cultuur, Infra; Externe afstemming; Monitoring; Ex post evaluatie; Ex ante evaluatie in 2005. 1,6 € 85.000 per jaar
43/72
Output
Bestuurlijke inzet en doorwerking
Outcome
Veranderingsproces actoren
Externe doorwerking: bestuurlijk en/of maatschappelijk
Maatschappelijke doelrealisatie
44/72
Provinciale dien- 2002 sten en producten
Beleidsnota windenergie. Regionale regievoering. Toetsing bestemmingsplannen. Ondersteuning van gemeenten met menskracht en financiële middelen. Interne doorwer- 2002 De beleidsnota windenergie krijgt king doorwerking in de (strategische) provinciale plannen en in de uitwerkingsplannen van het streekplan. Bij welke externe 2002 Draagvlak verwerven, stimuleren en ondersteunen van: actoren dient • Gemeenten; draagvlak ver• Regionale milieudiensten; kregen te worden • Marktpartijen; voor de beleids• Maatschappelijke organisaties; inzet? • Defensie, RWS, Waterschappen, Spoorwegen (RIB), KPN. Bestuurlijk: welke 2005 Gemeenten: • Beleidsvorming; acties worden van • Gemeenschappelijk regionaal de gemeenten plan; verwacht? • Samenwerking met marktpartijen; • Initiatieven voorbereiden en/ of coördineren; • Bestemmingsplannen aanpassen; • MER beoordelingsplicht; • Vergunningen (Wm, Bouw). Vanaf Bedrijven, organisaties, particuMaatschappe2002 lieren en/of overheden realiseren lijk: welke acties windturbineprojecten: worden van de • Initiatieven; doelgroepen ver• Afstemming; wacht? • Fysieke realisatie. 2005 In Noord-Brabant staat 60 MW Wat zijn de opgesteld vermogen aan windenerbeoogde doelen 2010 gie van het provinIn Noord-Brabant staat 115 MW ciale beleid in opgesteld vermogen aan windenertermen van vergie. anderingen in de maatschappij?
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
Doelrealisatie omgevingskwaliteit
4.2
2005 Wat zijn de 2010 beoogde doelen van het provinciale beleid in termen van omgevingskwaliteit?
Een vermeden emissie van 89 miljoen kg CO2. Een vermeden emissie van 170 miljoen kg CO2.
Wat doet de provincie
Regisseren en ondersteunen
Onze belangrijkste rol bij de uitvoering is regisseur. Daarmee beogen wij niet alleen de uitvoering in goede banen te leiden, maar ook de gewenste ondersteuning te bieden. Ook zullen wij zorgen voor een adequate kennis- en informatievoorziening. Energie 2050 zal bij de ondersteuning en kennis- en informatievoorziening een uitvoerende taak vervullen. U kunt van ons verwachten dat wij concrete projecten in het ontwerpstadium van een ambtelijk advies zullen voorzien. Hiermee wordt voorkomen dat projecten in de wettelijke procedurefase alsnog worden afgewezen en veel werk voor niets is gedaan. Daarbij zullen wij speciale aandacht schenken aan de samenhang en afstemming van diverse projecten in een gebied of een grootschalige locatie (bijv. langs een autosnelweg). Ook kunt u van ons verwachten dat wij alle partijen zoveel mogelijk zullen stimuleren om hun bijdrage te leveren. Daarnaast nemen wij desgewenst een rol als voorlichter en vraagbaak naar gemeenten en initiatiefnemers. Een spilfunctie wordt daarbij ingenomen door de provinciale windenergiecoördinator die wij binnen onze provinciale organisatie hebben aangewezen. Voorts hebben wij de portefeuillehouder voor Economische Zaken, Arbeidsmarktbeleid en Duurzame Energiehuishouding aangewezen als bestuurlijk coördinator. De ambtelijk windenergiecoördinator is verantwoordelijk voor de algemene regie en coördinatie en voor de contacten en afstemming met belangrijke interne beleidsvelden, zoals ruimtelijke ordening, natuur en landschap, cultuurhistorie en infrastructuur. De ambtelijk coördinator is tevens het aanspreekpunt voor het IPO en het Landelijk Coördinatiepunt Windenergie (LCW) dat samenhangend met de BLOW is ingericht. Voor elke regio wordt een ambtelijk contactpersoon aangewezen, die verantwoordelijk is voor de dagelijkse contacten en ondersteuning van de regionale energiecoördinator en de gemeenten. De contactambtenaar zal ook deelnemen aan het regionaal windoverleg (zie ook § 4.3). Naast alle windenergie zaken is de contactambtenaar ook aanspreekpunt voor de andere energie- en klimaatonderwerpen. Communicatie
Communicatie is een wezenlijk onderdeel van de uitvoering. Wij zullen bevorderen dat alle belanghebbenden over de juiste kennis en informatie kunnen beschikken. Wij zullen een speciale versie van deze nota opstellen voor bestuur en politiek en een versie voor geïnteresseerde burgers. Wij gaan ervan uit dat deze beleidsnota geschikt is voor gebruik in de dagelijks praktijk door deskundige ambtenaren, marktpartijen, initiatiefnemers e.d. Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
45/72
Periodiek zullen wij over de voortgang en resultaten rapporteren. Ook zullen wij waar nodig en zinvol via artikelen, publicaties en lezingen informatie en resultaten verspreiden. 4.3
Wat verwacht de provincie van de (samenwerkende) gemeenten
Actieve rol gemeenten
Zoals eerder gesteld staat of valt het provinciale windenergiebeleid met de medewerking van de Noord-Brabantse gemeenten. Wij vragen daarom van alle gemeenten een actieve rol aan te nemen. Deze rol begint met de ontwikkeling van een visie en het onderzoeken van de mogelijkheden voor windenergie op het eigen grondgebied. Nadat de mogelijkheden zijn verkend is het van belang dat de gemeente zich uitspreekt over het beleid en het ambitieniveau voor windenergie. Ook als er binnen de eigen gemeente geen mogelijk heden voor windenergie zijn, is het goed dat dit beleidsmatig wordt vastgelegd. Op die manier ontstaat een optimale duidelijkheid voor burgers en initiatiefnemers. Het belangrijkste tussenstation is de finale planologische besluitvorming. Hiermee wordt bedoeld dat concrete locaties in het ruimtelijk beleid van de gemeente (structuurvisie, bestemmingsplan) bindend worden vastgelegd. Ook is het mogelijk concreet begrensde zoekgebieden aan te geven met duidelijke plaatsingsvoorwaarden in een beleidsnota over windenergie of een vergelijkbaar plan. Het laatste heeft als voordeel dat de gemeente per initiatief kan beoordelen in hoeverre dat initiatief past in het gemeentelijk beleid. In bestemmingsplannen die het oprichten van windturbines mogelijk maken, zullen de voor waarden die de provincie stelt aan locatie, plaatsing en vormgeving van windturbines in voldoende mate moeten worden overgenomen. Nadat een dergelijk bestemmingsplan is goedgekeurd door de provincie komt de feitelijke beoordeling van dergelijke initiatieven bij de gemeenten te liggen. Voorts verwachten wij samenwerking met marktpartijen en initiatiefnemers. Voor het realiseren van een windturbineproject is deze samenwerking onontbeerlijk. Een van de belangrijkste aspecten is tevens het vroegtijdig betrekken van omwonenden (burgers) en van plaatselijke maatschappelijke groeperingen, zoals natuur- en milieuorganisaties, heemkundekringen en cultuurhistorische verenigingen, bij de planvorming. Hun kennis en ervaring van het gebied is van belang. Door een gedegen en zorgvuldige kennis- en informatieoverdracht en een transparante besluitvorming zal veel weerstand kunnen worden weggenomen. Regionale samenwerking / regionale taakstellingen
Wij verwachten veel van regionale samenwerking. Uit enkele initiatieven en praktijkvoorbeelden in onze provincie blijkt dat een gemeenschappelijke regionale aanpak een belangrijke meerwaarde biedt. Het op regionale schaal verkennen en afstemmen van mogelijke locaties voor windenergie leidt tot een optimale verdeling van windenergielocaties. Met name de mogelijkheden van locaties langs gemeentegrenzen kunnen op een regionale schaal beter naar voren komen. In de regio West-Brabant, Milieu & Afval regio Breda, de regio Eindhoven en de regio Noordoost-Brabant wordt al op een dergelijke wijze gewerkt 46/72
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
aan gezamenlijk regionaal windenergiebeleid. Bij deze samenwerking streeft de provincie naar het maken van afspraken over een vermogenstaakstelling voor windenergie voor een bepaalde regio. Een goed voorbeeld is de intentieverklaring die zes gemeenten en de Regionale Milieudienst in West-Brabant hebben ondertekend (zie kader). Bovendien sluit de regionale samenwerking en aanpak uitstekend aan bij de strategie en werkwijze van het energie- en klimaatbeleid. Wij zullen regionale samenwerking in financiële zin ondersteunen. Een belangrijke taak zien wij neergelegd bij het zogeheten regionale windoverleg (RWO). Door Energie 2050 is reeds in 2001 gestart met deze RWO’s. Wij zullen met Energie 2050 afspraken maken over de taakstellingen en financiering van de RWO’s in NoordBrabant. Bij voorkeur wordt met het RWO aangesloten bij een ander, reeds vigerend overleg of bij initiatieven gericht op een duurzame energiehuishouding. Wij zullen de RWO’s ook financieel ondersteunen. Belangrijke taken voor de RWO zijn onder meer: bespreken van initiatieven, planvoorbereiding, kennis- en ervaringsuitwisseling, monitoring, gezamenlijke communicatie en voorbereiden van beleidsnota’s. Op 26 juni 2002 hebben de gemeenten Bergen op Zoom, Halderberge, Roosendaal, Rucphen, Moerdijk en Woensdrecht en de Regionale Milieudienst in Roosendaal samen met de provincie Noord-Brabant en Novem de intentieverklaring Regionale Ontwikkeling Windenergie West-Brabant ondertekend. Met de intentieverklaring stellen de partijen zich als doel om 60 MW aan windenergie te realiseren in een periode van zes jaar. Dit komt neer op zo’n 36 windturbines, waarmee circa 40% van het aantal huishoudens in de zes gemeenten worden voorzien van duurzame energie. Marktpartijen en initiatiefnemers
Van marktpartijen en initiatiefnemers verwachten wij samenwerking en afstemming met de (samenwerkende) gemeente(n) en met andere initiatiefnemers. Immers zullen wij projecten die in elkaars invloedssfeer liggen of gezamenlijk tot een groter geheel behoren, maar die niet op elkaar zijn afgestemd, in beginsel niet goedkeuren. Bovendien blijkt dat samenwerking meerwaarde heeft, ook voor marktpartijen.
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
47/72
48/72
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
5
Monitoring en beleidsevaluatie
In de beoogde informatievoorziening ter ondersteuning van de uitvoering van het energie- en klimaatbeleid is speciale aandacht besteed aan de opzet van monitoring en beleidsevaluatie. Immers met monitoring wordt het mogelijk om beleid te vormen (onder andere op basis van de monitoring van de nulsituatie), de beleidsuitvoering te volgen, evaluaties uit te voeren en zo nodig bij te sturen en verantwoording over de resultaten af te leggen. Onze monitoringstrategie is gebaseerd op het reeds genoemde MESO© beleidsformat. Met de ex post evaluatie (terugblik) geven wij een beoordeling van het in het afgelopen jaar gevoerde beleid, zowel naar inhoud als proces. Met de ex ante beleidsevaluatie, voorzien voor eind 2005, geven wij een vooruitblik/verkenning van de periode tot 2010. 5.1
Monitoring en jaarlijkse evaluatie
Monitoring
Ook voor windenergie geldt dat het realisatieproces van de uiteindelijke taakstelling een meerjarige doorlooptijd kent (tot 2010), waarbij de eerste jaren geen of nauwelijks concrete resultaten (plaatsing van windturbines) te verwachten zijn. Bovendien zijn in de beleidseffectketen vele ‘hobbels’ en ‘valkuilen’ te verwachten, waarover tussentijdse terugkoppelingen gewenst zijn. Als alleen zou worden gemonitord op de resultaten dan blijven wij lang verstoken van tussentijdse informatie op basis waarop zonodig bijgestuurd kan worden. De functie van monitoring van de tussenstations in de beleidseffectketen is om bij te houden in hoeverre de provinciale doelen gerealiseerd worden en de gemaakte afspraken worden nagekomen (verantwoording). Daarmee vindt systematische informatieverzameling plaats over het handelen van doelgroepen in relatie tot de met de doelgroepen afgesproken doel- en taakstellingen. Verder is tijdens het ondersteunings- dan wel beïnvloedingsproces van de actoren regelmatig inzicht nodig in de voortgang en effectiviteit van de veranderingsprocessen. Dit is van belang om zonodig onze werkwijze, ondersteuning en beïnvloeding bij te stellen. Onderdeel van de monitoring is het vaststellen van de nulsituatie, waarbij de huidige stand van zaken per regio en per gemeente in beeld wordt gebracht. Het jaar 2002 beschouwen wij daarmee als referentiejaar. De monitoring zal elk halfjaar worden uitgevoerd en gerapporteerd aan de portefeuillehouder Economische Zaken, Arbeidsmarktbeleid en Duurzame Energiehuishouding. De resultaten worden eveneens teruggekoppeld met de regio’s, gemeenten en andere relevante partijen. Wij vragen aan de regio’s de coördinatie en uitvoering van de monitoring bij de gemeenten in de regio voor hun rekening te nemen. Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
49/72
In schema 5.1 is de evaluatie- en monitoringopzet voor het windenergiebeleid samengevat. Daarin zijn ook de zogenoemde tussenstations te onderscheiden. Schema 5. 1: monitoringopzet volgens MESO
Tussenstations Bestuurlijke inzet en doorwerking
50/72
Activiteiten, tussendoelen en middelen • Beleidsnota windenergie; • Regisseren en ondersteunen; • Energie 2050; • Toetsing ontwerp plannen; • Interne doorwerking bij RO, Natuur, Cultuur, Infra; • Externe afstemming; • Monitoring; • Ex post evaluatie; • Ex ante evaluatie in 2005. Aantal fte’s Financiën (€) Provinciale diensten en producten Interne doorwerking
Evaluatievragen
Wijze van monitoring
Doen we de goede dingen goed?
De eigen inzet en voortgang hierin
1,6 € 85.000 per jaar
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
Veranderingsproces actoren
Gemeenten: 2003: 75% actief 2005: 100% actief Regio’s: 2002: 4 van de 6 regio’s actief 2003: 6 van de 6 regio’s actief
Doen de actoren mee? Monitoring van de voortgang in de veranderingsprocessen bij de externe actoren: Speelt windenergie binnen de gemeente een rol van betekenis?
Onder actief wordt o.a. verstaan: • Visie en quickscan; • Beleid; • Locaties in bestemmingsplan; • Regionale samenwerking; • Intentieverklaring; • Deelname in RWO; • Geen beleid.
Externe doorwerking: Bestuurlijk
Doelgroepen Doen de actoren wat In 2005 is in totaal 115 MW windenergie we willen c.q. wat we in bestemmings-plan- hebben afgesproken? nen vastgelegd.
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
Monitoring van de doorwerking bij de bestuurlijke actoren: Is er sprake van: • Beleidsvoorbereiding; • Planvorming (projectplannen, bestemmingsplannen); • Uitvoering.
51/72
Doelgroepen: Bedrijven, organisaties, particulieren en/of overheden realiseren windturbineprojecten: • Initiatieven; • Afstemming; • Fysieke realisatie. 2005: 60 MW 2010: 115 MW
Doen de actoren wat we willen c.q. wat we hebben afgesproken?
Doelrealisatie Vermeden CO2-emisomgevingskwa- sie: liteit 2005: 89 miljoen kg 2010: 170 miljoen kg
Treden de beoogde omgevingseffecten op onder invloed van het beleid?
Externe doorwerking: Maatschappelijk
Maatschappelijke doelrealisatie
Treden de beoogde maatschappelijke effecten op onder invloed van het beleid?
Monitoring van de doorwerking bij de maatschappelijke actoren: Worden er door bedrijven, organisaties, particulieren en/of overheden projecten uitgevoerd? Monitoring van de maatschappelijke doelrealisatie: Zijn er windenergieprojecten gerealiseerd? Monitoring van de doelrealisatie van de omgevingskwaliteit.
Beleidsevaluatie
Beleidsevaluatie (ex post) vormt het onderdeel van de beleidscyclus waarin vanuit beleidsoptiek een beoordeling wordt gegeven over het gevoerde windenergiebeleid, de relevante omgevingsfactoren en de effecten van het beleid. Op basis daarvan kunnen wij, indien nodig, de beleidsinhoud en het beleidsproces aanpassen. Evaluatie richt zich dus op de voortgang, de uitvoering en de effecten van het beleid. Daarvoor hebben wij niet alleen inzicht nodig in de mate van ‘doelrealisatie’ maar ook in de ‘beleidscontext’. Dat wil zeggen de kwaliteitstoestand van de maatschappelijke omstandigheden en de fysieke omgeving. Wij hebben tevens inzicht nodig in de feitelijke bestuurlijke ruimte om de gestelde beleidsdoelen zo effectief en efficiënt mogelijk te kunnen realiseren. Het inzicht in de doelrealisatie wordt via de monitoring verkregen. Daarnaast is het dus nodig dat bestuur en politiek informatie krijgen over de context. Met de zogenoemde contextinformatie wordt een neutrale ‘foto’ gemaakt van de buitenwereld zonder dat inzicht wordt gegeven in de invloed van het beleid of exogene omstandigheden. De contextinformatie biedt vooral signalerende kennis en informatie. Het betreft signalen uit de maatschappij en de fysieke omgeving op basis van een globale algemene beschrijving van de toestand. Op basis van deze informatie kunnen zowel knelpunten als beleidsmogelijkheden in de maatschappij en de milieukwaliteit worden afgeleid. Wij vragen aan Energie 2050 ons jaarlijks de contextinformatie voor windenergie te leveren.
52/72
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
5.2
Beleidsevaluatie in 2005
In 2005 zullen wij een ex ante beleidsevaluatie van het windenergiebeleid uitvoeren. Daarbij worden de stand van zaken en de vooruitzichten voor windenergie tot 2010 verkend en in beeld gebracht. In ieder geval komen daarbij de volgende vragen aan de orde: • In welke mate is er door de Noord-Brabantse gemeenten windenergiebeleid ontwikkeld? • In welke mate bieden de bestemmingsplannen voldoende ruimte voor windenergie en/of zijn er planologische procedures gestart ten behoeve van windenergie-initiatieven in relatie met de taakstelling van 115 MW in 2010? • Bieden de (strategische) provinciale plannen, waaronder het Streekplan Noord-Brabant 2002 voldoende mogelijkheden voor de ontwikkeling van windenergie in Brabant? • Zijn er knelpunten in de beleidsdoorwerking rijk-provincie-gemeenten? • Wat is de feitelijke en voorzienbare realisatie van het geplaatste windenergievermogen in Brabant? Afhankelijk van de doelrealisatie en de uitkomsten van de tussentijdse evaluaties kan in 2005 worden gestart met een beleidsaanpassing. Volgens de BLOW moeten wij er voor zorgen dat de ruimtelijke mogelijkheden voor windenergie worden doorvertaald in het gemeentelijk ruimtelijk beleid. In het meest vergaande scenario zullen wij moeten overgaan tot een aanwijzingsbeleid, bijv. via een partiële streekplanherziening waarin locaties worden aangewezen.
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
53/72
54/72
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
Literatuurlijst
Beleidskaders
•
De Europese Gemeenschap, 2000 Vogel- en Habitatrichtlijn;
•
DGW&T Directie Zuid, z.j. Planologische beperkingen indirect ruimtebeslag militaire terreinen;
•
Ministerie van Defensie, 2001 Tweede Structuurschema Militaire Terreinen. Ontwerp planologische kernbeslissing;
•
Ministerie van LNV, 2001 Structuurschema Groene Ruimte 2: samen werken aan groen Nederland. Ontwerp planologische kernbeslissing;
•
Ministerie van V&W, 2002 Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over rijkswaterstaatswerken;
•
Ministerie van VROM, 2000 ‘Ruimte maken ruimte delen’: vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening 2000/ 2020;
•
Ministerie van VROM, 2001 Algemene Maatregel van Bestuur: voorzieningen en Installaties Milieubeheer;
•
Ministeries van EZ, VROM, LNV, V&W en Defensie, het IPO en de VNG, 2001 Bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie;
•
Provincie Noord-Brabant, 2000 Kookboek cultuurhistorie: kwaliteit als grondslag; Cultuurhistorische waardenkaart vastgesteld door GS op 15/01/2002;
•
Provincie Noord-Brabant, 2001a Reconstructie aan zet: koepelplan reconstructie concentratiegebieden;
•
Provincie Noord-Brabant, 2001b Hand aan de Ploeg voor West-Brabant;
•
Provincie Noord-Brabant, 2002a Streekplan Provincie Noord-Brabant 2002: Brabant in Balans;
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
55/72
•
Provincie Noord-Brabant, 2002b Beleidsnota natuur en landschap in Noord-Brabant 2002-2012: Natuur- en landschapsoffensief Brabant;
•
Van Grunsven Latour, 2002 Rapport beleidsanalyse en ontwerp informatievoorziening ten behoeve van het energiebeleid van de provincie Noord-Brabant;
Overige bronnen
•
Beaujean, P.R., 2001 ‘Windstilte in Noord-Brabant?’: evaluatie van het provinciale windenergiebeleid 1991- 2000, Eindhoven;
•
Beurskens, J., G. Kuik, van, 2001 Alles in de wind: vragen en antwoorden over windenergie, Petten/ Delft;
•
De Twaalf provinciale Milieufederaties en Stichting Natuur- en milieu, 2000 Frisse Wind door Nederland, Utrecht;
•
ECN & Novem, 2002 Handboek Risicozonering Windturbines, Delft/ Utrecht;
•
Gemeenten Bergen op Zoom, Halderberge, Moerdijk, Roosendaal, Rucphen en Woensdrecht, 2002 Intentieverklaring Regionale Ontwikkeling Windenergie West-Brabant, Halderberge;
•
NovioConsult, 2001 ‘M.e.r. en windenergie’, Nijmegen;
•
Royal Haskoning. 2002 Windenergie in Noord-Brabant: visie op de plaatsingsmogelijkheden, Nijmegen;
•
Verificatiebureau Benchmarking, 2002 Toelichting Opstellen van Energie Efficiency Plan (http://www.benchmarking-energie.nl/index.php3);
56/72
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
Lijst van afkortingen en begrippen
AHS AMvB BLOW BPW BRZO CO2 DGW&T EHS GHS IPO kW LCW LVB-zones m.e.r. MER MESO© MW NAP Novem pkb PPC QRA RIB RNLE RO RWO RWS SGR2 VNG VO Wbr Wm WNC
Agrarische hoofdstructuur Algemene Maatregel van Bestuur Bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie Bestuursovereenkomst Plaatsingsproblematiek Windenergie Besluit Risico Zware Ongevallen Koolstofdioxide Dienst Gebouwen, Werken en Terreinen Ecologische hoofdstructuur Groene hoofdstructuur Interprovinciaal Overleg kilowatt Landelijk Coördinatiepunt Windenergie Luchtvaartbeveiligingszones Milieu-effectrapportage ; de procedure voor het opstellen van een MER Milieu-effectrapport ; het rapport zelf Methodiek voor structurele ontwikkeling Megawatt Nieuw Amsterdams Peil Nederlandse onderneming voor energie en milieu Planologische kernbeslissing Provinciale Planologische Commissie Kwantitatieve risicoanalyse Rail infrabeheer Regionale natuur- en landschapseenheden Ruimtelijke ordening Regionaal windoverleg Rijkswaterstaat Structuurschema Groene Ruimte 2 Vereniging Nederlandse Gemeenten Laagvliegroute Wet beheer rijkswaterstaatswerken Wet milieubeheer WindNormCurve
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
57/72
Wro Ww
58/72
Wet op de ruimtelijke ordening Woningwet
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
Bijlagen
Bijlage 1 Kaarten Bijlage 2 Beleidsregel Rijkswaterstaat Bijlage 3 Adressenlijst
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
59/72
60/72
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
Bijlage 1 Kaarten
Kaart 1 (mogelijkhedenkaart windenergie) Kaart 2 (kaart Defensie)
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
61/72
62/72
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
63/72
64/72
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
65/72
66/72
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
Bijlage 2 Beleidsregel Rijkswaterstaat
DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT, Gelet op de artikelen 2 en 3 van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken en artikel 4.81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht; Besluit: Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze beleidsregel wordt verstaan onder: 1. Territoriale zee: de Noordzee binnen de grenzen die zijn vastgesteld in de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee (Stb. 1985, 129). 2. Vaarweg: de voor de doorgaande vaart bestemde en meestal als zodanig gemarkeerde of betonde deel van het vaarwater. Artikel 2 Reikwijdte
Deze beleidsregel is niet van toepassing op de exclusieve economische zone. Artikel 3 Wegen
1.
2.
3.
Langs rijkswegen wordt plaatsing van windturbines toegestaan bij een afstand van ten minste 30m uit de rand van de verharding of bij een rotordiameter groter dan 60m, ten minste de halve diameter. Binnen 30m uit de rand van de verharding en op parkeerplaatsen en tankstations gelegen langs autowegen of autosnelwegen als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 artikel 1c,d met een directe aansluiting op de autoweg of autosnelweg, die primair bestemd zijn voor een kort oponthoud van de weggebruiker, wordt plaatsing van windturbines slechts toegestaan indien uit een aanvullend onderzoek blijkt dat er geen onaanvaardbaar verhoogd veiligheidsrisico bestaat. In afwijking van het bepaalde in lid 1 wordt nabij een knooppunt of aansluiting of op locaties waarbij de rotorbladen zich boven de verharding zullen bevinden plaatsing van windturbines slechts toegestaan indien uit aanvullend onderzoek blijkt dat er geen onaanvaardbaar verhoogd risico is voor de verkeersveiligheid.
Artikel 4 Kanalen, rivieren en havens
1. 2.
Langs kanalen, rivieren en havens wordt plaatsing van windturbines toegestaan bij een afstand van ten minste 50m uit de rand van de vaarweg. Binnen 50m uit de rand van de vaarweg wordt plaatsing slechts toegestaan indien uit aanvullend onderzoek blijkt dat er geen hinder voor wal- en scheepsradar optreedt. De minimale afstand tot de rand van het vaarweg is altijd ten minste de helft van de rotordiameter.
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
67/72
3. 4.
Het bepaalde onder het eerste en tweede lid laat onverlet de toepassing van de Beleidslijn ruimte voor de rivier. Plaatsing mag geen visuele hinder opleveren voor het scheepvaartverkeer en bedienend personeel van kunstwerken. Het zicht op vaarwegmarkeringstekens mag niet door plaatsing van windturbines worden afgeschermd.
Artikel 5 De territoriale zee
1.
2.
3.
Plaatsing van windturbines in het gemeentelijk ingedeelde deel van de territoriale zee wordt slechts toegestaan op locaties waarvoor geldt dat windturbines: a geen negatieve invloed hebben op de veiligheid van de kust; b geen negatieve morfologische ontwikkeling van de bodem veroorzaken; c geen negatieve effecten op de natuurlijke dynamiek van de bodem hebben; d niet leiden tot verweking van de bodem; e geen negatieve invloed hebben op de kustlijnligging; f het uitvoeren van zandsuppleties en onderwatersuppleties niet in onaanvaardbare mate bemoeilijken; g niet de veiligheid van het scheepvaartverkeer aantasten. Plaatsing van windturbines in het niet gemeentelijk ingedeelde deel van de territoriale zee wordt slechts toegestaan voor zover een plan, vastgesteld op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zodanige plaatsing toelaat. Voor vaarwegen in de territoriale zee is artikel 4 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 6 Grote wateren
1.
2.
Plaatsing van windturbines wordt slechts toegestaan in het IJsselmeer, het Markermeer en de randmeren, het Haringvliet, Hollandsch Diep, de Biesbosch, de Oosterschelde, de Westerschelde, het Veerse meer, het Grevelingenmeer, het Zoommeer, het Krammer-Volkerak, de Waddenzee, de Eems, en de Dollard op locaties waar voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 5, eerste lid onder b, c, d, g, waar de kans op erosie van de oever niet wordt vergroot en voor zover windturbines geen feitelijke belemmering vormen voor het waterkwantiteitsbeheer. Voor vaarwegen die lopen door de in het eerste lid genoemde wateren, is artikel 4 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 7 Primaire waterkeringen
1.
2.
3.
Plaatsing van windturbines wordt niet toegestaan in de kernzone van de primaire waterkering. Onder kernzone wordt verstaan het eigenlijke dijk-, duin- of damlichaam zijnde de primaire waterkering als bedoeld in de Wet op de waterkering. Plaatsing van windturbines buiten de kernzone van de primaire waterkering, wordt slechts toegestaan mits dit geen negatieve gevolgen heeft voor de waterkerende functie van de primaire waterkering conform de veiligheidsnorm van artikel 3 van de Wet op de waterkering. Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt onverminderd het bepaalde in artikel 3, 4, 5 en 6.
Artikel 8 Termijn
1.
68/72
De vergunning op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken zal worden verleend voor een bepaalde termijn. Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
2.
Indien van de vergunning op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatwerken niet binnen een in de vergunning bepaalde termijn gebruik wordt gemaakt, wordt de vergunning ingetrokken.
Artikel 9 Inwerkingtreding
Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst. Artikel 10 Citeertitel
Deze beleidsregel wordt aangehaald als Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over rijkswaterstaatswerken. Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
69/72
70/72
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
Bijlage 3 Adressenlijst
Het merendeel van deze adressenlijst is overgenomen uit de Paraplunotitie windbeleid in de regio Noordoost Brabant (Regionaal Milieubedrijf, concept augustus 2002). Brabantse Milieufederatie
Postbus 591 5000 AN Tilburg 013-5356225 Energie 2050
> stichting ter stimulering van een duurzame energievoorziening in Noord-Brabant Postbus 152 5201 AD ‘s-Hertogenbosch 073-6149955 www.energie2050.nl
[email protected] Informatiecentrum Duurzame Energie (IDE):
> informatie over windenergie > bestellen van publicaties Postbus 12 6800 AA Arnhem 0900-9892 (€ 0,10 p/m)
[email protected] InfoMil
> Informatiecentrum milieuvergunningen Postbus 30732 2500 GS Den Haag 070-3610575
[email protected] Nederlandse Windenergie Vereniging (NEWIN)
> een vereniging van personen en organisaties die beroepshalve betrokken zijn bij windenergie Postbus 1 1755 ZG Petten www.newin.tmfweb.nl/ Novem
Catharijnesingel 59 Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002
71/72
Postbus 8242 3503 RE Utrecht 030-2393493 www.den.novem.nl/wind
[email protected] Organisatie voor Duurzame Energie (ODE)
> uitgever van de tijdschriften ‘de bode’, ‘windnieuws’ en ‘duurzame energie’ Postbus 750 3500 AT Utrecht 030-2369730
[email protected] www.duurzameenergie.org Projectbureau Duurzame Energie
Postbus 12 6800 AA Arnhem 026-3557400
[email protected] www.duurzame-energie.nl Senter
> informatie over financiële stimuleringsregelingen (EIA, EINP en VAMIL) Postbus 10073 8000 GB Zwolle 038-4553430 (helpdesk EIA)
[email protected] Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie (ZLTO)
Postbus 91 5000 MA Tilburg 013-5836583
72/72
Brabant voor de wind, Beleidsnota Windenergie Noord-Brabant 2002