BPA BINNENSTAD (BOUWBLOK OUDE BEURS, LANGE DOORNIKSTRAAT, ZIRKSTRAAT, HOFSTRAAT)
Pagina 1 van 26
STEDENBOUWKUNDIGE VOORSCHRIFTEN
ARTIKEL 1 BESTEMMINGSVOORSCHRIFTEN
1.1. ZONERING Volgende zones worden onderscheiden: 1. zone A voor woningen; 2. zone B voor woningen; 3. zone C voor woningen; 4. zone D voor woningen; 5. zone voor gemeenschapsuitrusting; 6. zone voor kantoren; 7. zone voor niet-hinderlijke bedrijven; 8. zone voor open ruimten en tuinen. Voor ieder van deze zones is een hoofdbestemming en zijn er verschillende nevenbestemmingen, die al dan niet beperkt toegelaten worden. Deze zones zijn voor elk perceel of gedeelte van een perceel voorgesteld op het bestemmingsplan.
Pagina 2 van 26
1.2. BESTEMMINGEN
Naast de hoofdbestemmingen zijn de nevenbestemmingen toegelaten zoals die worden omschreven in hiernavolgende tabel, onder voorbehoud van de aangegeven beperkingen.
1.2.1 Bestemmingen per zone
Verklaring bij de tabel van de bestemmingen per zone : H:
voorgeschreven hoofdbestemming:
Pagina 3 van 26
T:
toegelaten nevenbestemming, mits opgelegde beperkingen en verplichtingen;
O:
niet toegelaten bestemming
Be:
toegelaten nevenbestemming, alleen op benedenverdieping
l: toegelaten nevenbestemming op één verdieping, hetzij beneden-, hetzij bovenverdieping 20K: maximum 20 hotelkamers toegelaten 500: maximum 500 m² bruto vloeroppervlakte toegelaten Bu:
voorzieningen op buurtniveau toegelaten
In de op het bestemmingsplan aangeduide winkelstraten mogen winkel- en horecabedrijven steeds de beneden- en de eerste bovenverdieping omvatten. Bestaande bestemmingen, die niet met onderhavige bestemmingsvoorschriften zouden overeenstemmen, mogen behouden worden. Her- en verbouwingswerken mogen uitgevoerd worden met toepassing van de bouwvoorschriften (art. 2). Het perceel grond waarop deze bestemming gevestigd is wordt dan incidenteel beschouwd als te behoren tot de desbetreffende zone, zodat er ook andere bestemmingen mogen verwezenlijkt worden voor zover deze verenigbaar zijn met de huidige bestemming. Deze overgangsbepaling is in zijn geheel alleen van toepassing op de huidige eigenaar (eigenares) of mede-eigenaar (mede-eigenares). Na overname mag de bestaande bestemming behouden blijven en mogen her- en verbouwingswerken uitgevoerd worden zoals vermeld, evenwel zonder bestemmingsveranderingen, tenzij de bestemming van de zone zoals aangegeven op plan. Erfdienstbaarheden voor openbaar nut kunnen ook buiten de daarvoor speciaal bestemde “zonering als openbare weg” worden toegestaan voor zover ze niet hinderlijk zijn voor de normale algemene bestemming van de betrokken zone waarbinnen de erfdienstbaarheden worden opgelegd en voor zover ze het architectonisch karakter van het betrokken gebied niet verstoren.
Pagina 4 van 26
ARTIKEL 2 BOUWVOORSCHRIFTEN
2.1. ALGEMENE BEPALINGEN De hoogte en de diepte van de gebouwen, de gevelopbouw en gevelgeleiding, de bedaking, de aard, de toepassing en de kleur van de gevelmaterialen, de dakbedekking, de schrijnwerken, de beglazing en de buitenschilderingen moeten in harmonie zijn met het straatbeeld, d.w.z. met die huizen daarin, welke inzake harmonische samenhang gezamenlijk het talrijkst en dus kenmerkend voor de betreffende straat kunnen genoemd worden. In een straat waar meer dan de helft van het aanwezige aantal huizen nieuw of onherkenbaar verbouwd zijn, zal worden nagegaan in hoever deze gezamenlijk voldoende harmonische samenhang vertonen om zodanig wezenlijk als toonaangevend, dus zowel inzake aantal als inzake harmonie, te kunnen gelden. Is dit voor de helft of meer huizen in die straat het geval, dan zal deze nieuwe harmonische samenhang bepalend zijn voor verdere nieuwbouw. Is dit niet voor de helft of meer huizen in die straat het geval, dan zal de harmonische samenhang van de nog bestaande oorspronkelijke huizen bepalend zijn voor de verdere nieuwbouw en verbouwing. 2.2. VLOERINDEX Bij nieuwbouw en verbouwing zal de vloerindex van de bebouwing in de omgeving bepalend zijn, voor zover deze beantwoordt aan de harmonische samenhang (volume-hoogte-diepte) en leefbaarheid (open ruimte en lichtinval). 2.3. GEVELHOOGTE, GEBOUWHOOGTE De hoogte van de gevels wordt gemeten in het midden van de gebouwen, van het voetpad tot en met de muurkap of kroonlijst. Ingeval van een puntgevel wordt deze gemeten vanaf het voetpad tot aan de aanzet van de puntgevel. De hoogte van de nok van deze laatste mag in geen geval de hoogte hierboven bepaald, vermeerderd met de breedte van de puntgevel overschrijden.
2.3.1. Hoogte van de gevels palend aan de openbare weg De hoogte van de gevels palend aan de openbare weg moet in harmonie zijn met het straatbeeld, zoals nader bepaald onder het algemeen voorschrift, art. 2.1 Indien de hoogte van de gebouwen aan een bepaalde straat de bewoonbaarheid van de huizen aan een daarachter gelegen straat in het gedrang brengt kan een geringere hoogte, dan deze door het straatbeeld bepaald, opgelegd worden. 2.3.2. Hoogte van de gevels op de normale achtergevellijn Voor de hoogte van de gevels op de normale achtergevellijn geldt dezelfde regel als vermeld onder art. 2.3.1 (hoogte van de gevels palend aan de openbare weg).
Pagina 5 van 26
Niettemin kan, ingeval van nieuwbouw of verbouwing met volumewijziging, een beperking van de hoogte van de achtergevels opgelegd worden, ten einde de lichtbelemmeringshoek van de horizontale vanaf de daarachter gelegen bebouwing tot max. 45° te beperken, ter verbetering van de bewoonbaarheid. Indien voor een bepaalde achtergevelbouwlijn een uitgesproken disharmonie bestaat wordt de hoogte van de gevels bepaald in functie van de plaatselijke inpandige breedte van het bouwblok tussen de normale achtergevellijnen van de hoofdgebouwen.
2.3.2.1 Indien de inpandige breedte in een bouwblok groter is dan de breedte van elk der aanpalende straten, dan mag de hoogte van de gevels ter plaatse van de normale achtergevellijnen maximum zo hoog zijn als de hoogte van de voorgevels. (schematische voorstelling, zie fig.1) 2.3.2.2 Indien de inpandige breedte tussen de hoofdgebouwen in een bouwblok groter is dan de breedte van de smalste, maar kleiner dan de breedte van de breedste aanpalende straat, dan mag de gevel van het hoofdgebouw aan de smalste straat ter plaatse van de normale achtergevellijn zo hoog zijn als de voorgeschreven voorgevelhoogte aan die straat, terwijl deze aan de breedste straat beperkt moet blijven tot laatstgenoemde hoogte vermeerderd met het verschil tussen de inpandige breedte en de smalste straatbreedte (schematische voorstelling fig. 2). 2.3.2.3. Indien de inpandige breedte tussen de hoofdgebouwen in een bouwblok kleiner is dan de breedte van de smalste aanpalende straat, dan mag de gevel van de hoofdgebouwen ter plaatse van de normale achtergevellijn niet hoger reiken dan deze van de voorgevels aan de smalste straat (schematische voorstelling fig. 3). 2.3.2.4. Ingeval van ingesloten achtergevel, d.w.z. achtergevels die gelegen zijn tussen de voorgevelbouwlijn en de normaal geachte achtergevellijn, zoals veelvuldig voorkomt bij hoekpanden, mag dit pand volledig dichtgebouwd worden indien de normale lichtinval voor de verschillende lokalen verzekerd is langs de voorgevel. 2.3.3. Lichtbelemmeringsvlak t.a.v. de gevelhoogtelijn op de normale achtergevellijn Bouwvolumes die verder reiken dan de normale achtergevellijn moeten begrepen zijn binnen het lichtbelemmeringsvlak gevormd door de maximum hoogtelijn van de gevel op de normale achtergevellijn en een hoek van 45° neerwaarts gericht, tot op de hoogte van de aanpalende gebuureigendommen, zowel zijdelings als achtergelegen. Bouwvolumes tussen gevels palend aan de openbare weg en de normale achtergevellijn moeten begrepen zijn binnen het lichtbelemmeringsvlak gevormd door de maximum hoogtelijn van de gevel op de normale achtergevellijn en een hoek van 45° opwaarts gericht. Uitzondering op deze regel vormen puntgevels en dakkapellen. Het voorgeschreven belemmeringvlak zal in voorkomend geval de hoogte van de voorgevel beperken. Indien een schuine bedaking is voorgeschreven, wordt de
Pagina 6 van 26
hoogte beperkt door de snijlijn van het lichtbelemmerinsvlak met het voorgevelvlak, verminderd met 6 m. Ingeval van platte bedaking dienen alle constructies gelegen te zijn binnen dezelfde grenzen. Zie figuren 2 en 3 Inzake gebouwhoogte kan in geen geval gerefereerd worden aan bestaande gebouwhoogten die de harmonische samenhang van het straatbeeld of het bouwblok in het gedrang brengen. 2.4. GEBOUWDIEPTE De diepte van hoofd- en bijgebouwen moet in harmonie zijn met de aanpalende gebouwen. Desbetreffend kan niet gerefereerd worden aan bestaande gebouwdiepten die niet in overeenstemming of storend zijn met of voor de omgeving Ter verbetering van lichtinval en bezonning binnen het bouwblok kan in geval van nieuwbouw of verbouwing met volumewijziging een geringere bouwdiepte dan de oorspronkelijke worden opgelegd. 2.5. GEVELBREEDTE Bij samenvoeging van percelen zal de oorspronkelijke gevelbreedte of een daaraan benaderende tot uiting komen, ten einde het vertrouwde ritme van het straatbeeld te bewaren en voortschrijdende eentonigheid te vermijden. 2.6. GEVELOPBOUW EN GEVELGELEDING Elke gevel zichtbaar vanaf de openbare weg moet de constructieve opbouw en geleiding tot een harmonisch geheel, in hoofdzaken en bijzonderheden, uitdrukken. Het gevelgedeelte van de benedenverdieping vormt hierop geen uitzondering. Eventuele toevoegingen, zoals opschriften en reclames, mogen hieraan evenmin afbreuk doen. Bij verbouwingen van een benedenverdieping, van een pand gelegen in een omgeving met verticale gevelarchitectuur moeten de penanten op hun oorspronkelijke plaat behouden blijven. Mochten de penanten voor de inwerkingtreding van deze voorschriften weggebroken zijn, kan naar aanleiding van latere verbouwingen voorgeschreven worden ze opnieuw aan te brengen. In dat geval zijn de penanten aan de bovenverdieping, indien ze bewaard zijn gebleven, bepalend voor de plaats van de herbouw ervan op de benedenverdieping. Wanneer de benedenverdieping van een pand geen woonbestemming heeft, of de bestemming ervan in die zin gewijzigd wordt, dan moeten de woningen op de bovenverdiepingen bereikbaar zijn via een eigen voordeur indien de breedte van de voorgevel 5.50 m. of meer bedraagt.
2.7. GEVELMATERIALEN Het materiaalgebruik van alle gevels (voor-, zij- en achtergevels) moet constructief en esthetisch verantwoord zijn; de aard en de kleur van de gevelmaterialen moeten stroken met de bepalingen van de bouwvoorschriften onder art. 2.1. en 2.0. Een overmatige verscheidenheid van materialen en kleuren en het gebruik van camouflerende, nabootsende en in het oog springende gevelmaterialen,
Pagina 7 van 26
-bekledingen, -schrijnwerken, -beglazingen en –schilderingen zijn tegengesteld aan de doelstelling om de harmonie in de architectuur en het straatbeeld te bevorderen, in het gegeven geval te herstellen. De aard, de toepassing en de kleur van de materialen van zij- en achtergevels moet harmoniëren met deze van de voorgevel. Het bezetten, bepleisteren of berapen van gevels in typische zand- en baksteenarchitectuur is niet toegelaten. Het afkappen van de bepleistering van daartoe niet geschikte typische gevels uit de 19de en het begin van de 20ste eeuw wordt slechts toegelaten mits voorafgaande vergunning van het College van Burgemeester en Schepenen. Bepleisterde of met cementmortel beraapte gevels worden bij voorkeur wit geschilderd. Inzake winkelpuien en gevels van horecabedrijven en ontspanningsgelegenheden wordt de toepassing van opvallende materialen en kleuren ten uitzonderlijke titel toegestaan in typische winkelstraten en centrumzones en onder voorwaarde van een aanvaardbare harmonie met de omgeving.
2.8. BALKONS, LOGGIA S EN VASTE UITSPRONGEN (LUIFELS EN KROONLIJSTEN UITGEZONDERD) De diepte van balkons, loggia’s en vaste uitsprongen, andere dan luifels en kroonlijsten, zal maximum 125 cm bedragen. Uitsprongen groter dan 30 cm mogen echter nooit meer bedragen dan ofwel 5/100ste van de straatbreedte, ofwel de voetpadbreedte verminderd met 75 cm. Gemeten vanaf het voetpad moet de hoogte onder de uitsprongen minimum 2.50 meter bedragen. De draagstukken, consoles en alle andere ornamenten mogen op een hoogte van minimum 2.20 m. geplaatst worden, op voorwaarde dat zij niet meer dan 30 cm uitspringen. De gehele diepte van de uitsprongen moet begrepen zijn tussen twee loodrechte vlakken die van de erfscheiding uitgaande elk een hoek van maximum 45° met het normale gevelvlak vormen. Bovenverdiepingen die gezamenlijk in de hoogte en over de gehele gevelbreedte één doorlopend vooruitspringend gevelvlak vormen, zijn niet toegelaten. De breedte van de uitsprongen wordt bepaald op maximum 4 m. per uitsprong. Wanneer zij naast elkaar worden geplaatst, zullen zij van elkaar gescheiden worden tot op het normale gevelvlak op de bouwlijn. De breedte van deze verticale scheiding tussen twee uitsprongen moet op elk willekeurig vlak, evenwijdig aan het normale gevelvlak, minimum tweemaal zo groot zijn als de diepte van de uitsprong. De hoogte van de loggia’s moet tot maximum twee verdiepingen beperkt zijn per uitspringend geheel. Indien loggia’s boven elkaar worden geplaatst, zullen deze van elkaar gescheiden worden, tot op het normale gevelvlak op de bouwlijn. De hoogte van deze horizontale scheiding moet op elk willekeurig vlak, evenwijdig aan het normale gevelvlak, minimum tweemaal zo groot zijn als de diepte van de loggia’s De hoogte van een balkonleuning boven een loggia bedraagt maximum 1 m. De voorschriften omtrent balkons, loggia’s en vaste uitsprongen (luifels en kroonlijsten uitgezonderd) worden schematisch voorgesteld op fig. 4.
Pagina 8 van 26
Onder dezelfde voorwaarde magen uitsprongen gemaakt worden op de achtergevels, met dien verstande dat i.p.v. de straatbreedte de afstand tot de achterzijde van het perceel genomen wordt en dat de hoogte onder de uitsprongen minimum 2.50 m. bedraagt, gemeten vanaf de begane grond of desgevallend vanaf de onderliggende constructies. 2.9. TERUGSPRONGEN OP DE BENEDENVERDIEPING LANGS DE OPENBARE WEG Langs de openbare weg zijn op de benedenverdieping terugsprongen toegelaten over de gehele gevelbreedte. Indien de diepte van de terugsprong meer dan de helft van de breedte bedraagt en indien de toegankelijke ruimte naar achter toe verbreedt of onzichtbare hoeken heeft, zal deze ’s nachts moeten kunnen afgesloten worden. De terugsprongen groter dan 1 m. achter het normale gevelvlak zullen van zonsondergang tot zonsopgang bestendig verlicht moeten worden. De vrije hoogte van elke toegankelijke terugsprong bedraagt minimum 2.20 m. de constructieve gevelopbouw en –geleiding, zoals vermeld onder art. 2.5 en 2.6 moet steeds geëerbiedigd worden. De voorschriften omtrent beschrijven terugsprongen worden schematisch voorgesteld op fig. 5. 2.10. DAKVORMEN, DAKKAPELLEN De vorm van de daken moet in harmonie zijn met de bedaking in de omgeving. Bij zadel- en schilddaken van hoofdgebouwen zal de nok evenwijdig zijn aan de voorgevel, aan de zijgevel of aan de bissectrice van de scheidsmuren: de dakhelling recht, onder een hoek van minstens 40 tot maximum 60° met de horizontale. Mansardedaken zijn toegelaten indien boven het steil gedeelte het bijhorende zadeldak wordt verwezenlijkt met een helling van minimum 30° met de horizontale. De hoogte van de nok zal nooit hoger reiken dan 6 m. boven de kroonlijst. In zadel- en schilddaken zijn dakkapellen tot maximum 1.50 m. breedte en op minimum 1 m. afstand onderling en van het midden van scheidsmuren toegelaten. Zij moeten eveneens van een schuine bedaking worden voorzien, waarvan de helling niet kleiner zal zijn dan deze van het gepenetreerde dakvlak, ingeval van een dakkapel met zadel- of schilddak, en maximum 15° kleiner ingeval van een dakkapel met lessenaarsdak. In het steile vlak van mansardedaken zijn ramen toegelaten op minimum 0.75 m. afstand van het midden van de scheidsmuren. Grote oversteken en accentueringen van dakranden zijn te vermijden. De voorschriften omtrent dakvorm en dakkapellen worden schematisch voorgesteld op fig. 6. 2.11. DAKTERRASSEN 2.11.1. Terrassen in dakkappen Deze zijn slechts toegelaten wanneer zij geïntegreerd zijn binnen het volume van de begrenzende dakvorm, d.w.z. zodanig dat de borstwering ervan, evenals de bedaking boven de achteruitspringende terrasgevel als de gave voortzetting van de schuine dakvorm wordt uitgevoerd, de afstand tot het midden van de scheidsmuur
Pagina 9 van 26
minimum 1 m. bedraagt en de terrasbreedte beperkt blijft tot maximum 2/3de van de gevelbreedte met een maximum van 4 m. per terras voor dakterrassen die gelegen zijn langs de openbare weg. Andere dakterrassen moeten beperkt blijven tot op een afstand van 1 m. van het midden van de scheidsmuur. 2.11.2. Terrassen op platte daken van hoofdgebouwen Gelegen in hetzelfde vlak als de gevel mag de bovenrand van de borstwering van deze terrassen niet hoger zijn dan de voorgeschreven maximum gevelhoogte. In terugsprong moet de hoogte van de borstwering beperkt blijven binnen een lichtbelemmeringshoek van 45° met de horizontale vanaf de werkelijke gevelhoogte en vertrekkend vanuit het snijpunt met het verticale gevelvlak. 2.12. DAKBEDEKKING De dakbedekking van schuine daken van hoofd- en bijgebouw wordt uitgevoerd met gebakken of nageperste gebakken pannen in oorspronkelijke kleur, natuurleien of leikleurige leien van asbestcement in horizontaal verband, die inzake uiterlijk en kleur harmoniëren met de dakbedekkingmaterialen van de gebouwen in de omgeving. 2.13. SCHOORSTENEN Ingeval van schuine bedakingen worden schoorstenen boven daken op minimum 2 m. achter het voorgevelvlak en bij voorkeur te paard op de nok geplaatst. Voor platte daken is deze afstand minimum 4 m. Vanaf het openbaar domein zichtbare schoorstenen worden uitgevoerd met materialen zoals voorgeschreven voor de gevelmaterialen. De schoorsteenkappen worden op zo eenvoudig en onopvallend mogelijke wijze uitgevoerd. Deze voorschriften worden schematisch voorgesteld op fig. 8. 2.14. AFSLUITINGEN LANGS DE OPENBARE WEG Onbebouwde percelen of gedeelten van percelen, zoals binnenplaatsen en tuinen, palend aan de openbare weg worden op de rooilijn of op de verplichte bouwlijn afgesloten met bakstenen muren met een hoogte van minimum 2.20 m. gemeten vanaf het voetpad of met een smeedijzeren hekken met een hoogte van minimum 1.90 m. De muren hebben een dikte van minimum 18 cm, versterkt met pijlers van minimum 28 cm dikte, op een onderlinge afstand van maximum 2.50 m., midden tot midden, en worden afgedekt met een ezelsbrug of rollaag van dezelfde baksteen als waaruit de muur is opgebouwd, met pannen, met gebakken en geglazuurde muurkappen of met dakplaten van witte zandsteen of blauwe hardsteen van minimum 10 cm dikte. Het materiaalgebruik moet beantwoorden aan de voorgeschreven gevelmaterialen. De smeedijzeren hekken worden geplaatst op een sokkel van blauwe hardsteen, met een breedte van minimum 18 cm en een hoogte boven het voetpad van maximum 30 cm, en zijn samengesteld uit verticale pijlers van minimum 20 mm doormeter of zijde, op onderliggende afstand van maximum 150 mm hart tot hart. Het geheel van deze afsluitingen moet in harmonie zijn met het straatbeeld en in overeenstemming met de voorgeschreven gevelmaterialen.
Pagina 10 van 26
Dit voorschrift geldt eveneens voor braakliggende percelen die na de inwerkingtreding van deze voorschriften twee jaar of langer onbebouwd blijven. Het voorschrift wordt schematisch voorgesteld op fig. 9. 2.15. HOFMUREN EN SCHEIDSMUREN TUSSEN DAKTERRASSEN Wanneer particuliere open plaatsen, tuinen en dakterrassen worden afgesloten door middel van muren, dienen deze uitgevoerd in baksteen en afgedekt zoals vermeld onder 2.14 of met muurkappen van getrild beton. De muurhoogte zal minimum 2 en maximum 2.50 m. bedragen. 2.16. OPEN RUIMTE EN TUINEN De open ruimte en de beplantingen van de nog maar schaarse aanwezige binnenplaatsen en tuinen moeten zorgvuldig bewaard blijven. Zowel bij nieuwbouw als bij grondige verbouwingen moet een oppervlakte à rato van 15 m² per woning, met een maximum van 2/3de van de perceelsoppervlakte, worden voorzien als open ruimte. Hieronder worden zowel tuinen op de begane grond als terrassen op de bovenverdiepingen begrepen. Indien bij een appartementsgebouw de open ruimte als één geheel wordt aangelegd, moet deze toegankelijk zijn voor verschillende woningen, zodra het aantal woningen meer dan drie bedraagt. 2.17. PARKEERRUIMTEN 2.17.1.
Algemene voorschriften
1.
Binnen de grenzen van het perceel waarop een gebouw wordt opgericht of verbouwd en binnen de bouwstrook dient tegelijkertijd een parkeerruimte te worden aangelegd met een stallingcapaciteit zoals hierna bepaald onder punt 4.
2.
Indien het niet mogelijk of niet wenselijk is de vereiste parkeerruimte geheel of gedeeltelijk op het bouwperceel te voorzien kan, op eensluidend advies van de gemachtigde ambtenaar, door het College van Burgemeester en Schepenen vergunning worden verleend om de parkeerruimte binnen een bouwstrook aan te leggen op een perceel of te voorzien in een gebouw dat gelegen is of zich bevindt in een straal van 400 m, gemeten vanaf de grenzen van het bouwperceel, en waaronder de aanvrager de beschikking heeft hetzij in eigendom, hetzij ingevolge overeenkomst zoals hierna bepaald onder 2.17.2.,6c
3.
Indien de vereiste parkeerruimte, zoals bepaald onder de punten 1 en 2 hierboven, geheel of gedeeltelijk niet kan of mag worden aangelegd zal door de aanvrager een belasting of compensatoire vergoeding aan het gemeentebestuur moeten worden betaald naar rato van de ontbrekende parkeerruimte, zoals vastgesteld oor de gemeenteraad en goedgekeurd door de hogere overheid.
4.
bepaling van de vereiste stallingcapaciteit:
Pagina 11 van 26
Deze berekeningswijze moet bij verbouwing enkel worden toegepast op de bijkomende vloeren: woningen: te voorzien in flatgebouwen voor elke woning gelegen boven de 3de verdieping: 1 per woning; kantoren, winkels, cafés, restaurants, bedrijfsgarages, werkplaatsen, ambachtelijke bedrijven, fabrieken, kleinnijverheid: 1 per 100 m² vloeroppervlakte; distributiecentra, hypermarkten, superbazars, supermarkten: 1 per 10 m² vloeroppervlakte; bioscopen, concertzalen, schouwburgen, vergaderzalen: één per 10 zitplaatsen; sporthal: 1 per 10 zit- of staanplaatsen; hotel: 1 per 3 kamers; klinieken: 1 per 4 bedden; onderwijsinrichtingen: 1 per klas Indien in een pand minimum 2/3de van de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte ingenomen wordt door woningen en indien de andere bestemmingen niet meer dan 200 m² innemen, dienen er geen parkeerplaatsen voorzien te worden. 2.17.2. Opmerkingen 1. Berekening van de vloeroppervlakte. De vloeroppervlakte wordt buitenwerks gemeten tussen de onbeklede buitenwanden van de gevelmuren van alle ruimten die kunnen worden afgesloten, zonder rekening te houden met de onderbrekingen door scheidingsmuren of verticale dienstwegen. De vloeren van de lokalen die zich beneden het terreinniveau bevinden worden evenwel niet meegerekend. Wat de vloeren onder het dak betreft wordt alleen het gedeelte met een binnenwerks gemeten vrije hoogte van tenminste 2.20 m meegerekend.
2.
minimale afmetingen van de parkeerruimte en van de toegangen.
Opdat een stallingsplaats in aanmerking zou kunnen worden genomen bij de berekening van de stallingcapaciteit zijn de volgende minimale afmetingen vereist: a b c
voor boxengarages: 5.00 m x 2.75 m x 1.80 m hoogte; voor afgesloten ruimten: 4.50 m x 2.25 m x 1.80 m hoogte; voor stallingen in open lucht: 5.50 m x 2.50 m.
de minimum breedte van de toegangen bedraagt 7 m indien ze loodrecht op de rijrichting voorzien worden. Indien deze schuin voorzien zijn, moeten ze overeenstemmen met die, aangegeven op de modellen op fig.10 en 11
Pagina 12 van 26
3.
Toegankelijkheid van de stallingsplaats.
Elke parkeerplaats moet aan de toegangsweg grenzen. Bij wijze van uitzondering is het evenwel toegelaten bij woongebouwen parkeerplaatsen te voorzien die slechts kunnen worden ingenomen na eventuele verplaatsing van een ander autovoertuig.
4.
Voor de toepassing van het voorschrift vermeld onder 2.17.1, punt 2, dient ermee rekening te worden gehouden dat een parkeerruimte slechts in aanmerking kan worden genomen voor zover zij nog niet werd geteld als parkeerruimte voor een ander gebouw.
Daarenboven moet het eventuele gebouw waarin de parkeerruimte wordt voorzien opgericht zijn overeenkomstig een bouwvergunning die na 11 november 1964 is afgegeven.
Gebouwen die werden opgericht overeenkomstig een bouwvergunning die afgegeven werd voor de vermelde datum kunnen evenwel in aanmerking komen indien hun oorspronkelijke bestemming na die datum in garagebestemming werd gewijzigd.
De nodige bewijsstukken moeten door de aanvrager worden voorgelegd.
5.
De helling van een afrit naar een ondergrondse parkeerruimte mag, over een afstand van 5 m, gemeten vanaf de rooilijn, niet meer dan 4% bedragen.
6.
Gegevens te verstrekken door de aanvrager a Elke bouwaanvraag moet worden aangevuld met een berekeningsnota waaruit blijkt dat aan de vereiste stallingcapaciteit i.v.m. het bouwwerk is voldaan b Op het grondplan dat bij een bouwaanvraag is gevoegd moet de aanvrager rechthoekjes tekenen die voldoen aan de hierboven onder nummer 2 bepaalde minimale afmetingen. Op dat grondplan moeten ook de toegangen met hun afmetingen duidelijk worden getekend. c Indien de aanvrager geen eigenaar is van de parkeerruimte die buiten het bouwperceel is voorzien, moet bij de aanvraag een kopie van de overeenkomst worden gevoegd, die afgesloten werd tussen de aanvrager en de eigenaar van de parkeerruimte, overeenkomstig één der modellen onder 2.17.4 of 2.17.5. d Indien het perceel waarop de parkeerruimte zal worden aangelegd op het grondgebied van een andere gemeente ligt dan die waarop het hoofdgebouw wordt gebouwd, dient door de aanvrager een attest bij het dossier te worden gevoegd, afgegeven door het betrokken gemeentebestuur, waarbij bevestigd wordt enerzijds dat de grond nog niet
Pagina 13 van 26
als parkeerplaats is aangewend voor een ander gebouw en anderzijds dat er vanwege het gemeentebestuur geen bezwaar bestaat tegen de aanwending van het terrein als parkeerruimte. 7. Kantoren voor de uitoefening van een vrij beroep De vloeroppervlakte van de kantoren, studies, kabinetten, wachtkamers, enz. die deel uitmaken van een woning die gedeeltelijk bestemd is voor de uitoefening van een vrij beroep wordt geteld in de oppervlakte van de woning waartoe zij behoren; zij wordt derhalve niet als kantooroppervlakte beschouwd. 2.17.3. Afwijkingen Op verzoek van de aanvrager kan, bij industriële of ambachtelijke gebouwen, de berekening van de vereiste parkeerruimte gebeuren naar rato van één parkeerplaats per 10 tewerkgestelde personen wanneer een nieuw gebouw wordt opgericht en per 10 supplementaire tewerkgestelde personen wanneer een bestaande inrichting wordt verbouwd.
Pagina 14 van 26
2.17.4. Overeenkomst m.b.t. parkeerruimte in een gebouw Tussen 1.
de heer wonende te eigenaar van het gebouw te kadastraal bekend opgericht overeenkomstig de bouwvergunning afgegeven op door het College van Burgemeester en schepenen van en bevattend (1) parkeerplaatsen, die nog niet werden in aanmerking genomen als parkeerruimte om te voldoen aan de door de bevoegde overheid terzake gestelde eisen; verder partij enerzijds genoemd;
2.
en de heer wonende te bouwheer van (2) op het terrein gelegen kadastraal bekend
verder partij anderzijds genoemd; Wordt het volgende overeengekomen 1.
de parkeerplaatsen op het bijgaand plan genummerd van tot worden door de partij enerzijds ter beschikking gesteld van de partij anderzijds, om te dienen als parkeerruimte ten behoeve van het gebouw dat door de partij anderzijds wordt opgericht;
2.
de partij enerzijds verbindt zich ertoe voor haar en voor haar rechthebbenden en rechtverkrijgende de voormelde parkeerplaatsen niet meer in aanmerking te brengen als parkeerruimte voor andere gebouwen, waarvoor het bestaan van parkeerplaatsen door de bevoegde overheid als voorwaarde wordt gesteld tot het bekomen van de bouwvergunning;
3.
de partij anderzijds verbindt zich ertoe in de verkoop- of verhuurakten van het geheel of van een gedeelte van het op te richten gebouw, een clausule in te lassen, waarbij de eigenaar of huurder in kennis wordt gesteld van onderhavige overeenkomst.
de partij enerzijds,
Gedaan te de partij anderzijds,
, de
Opgemaakt in drie originelen waarvan één kosteloos ter beschikking wordt gesteld van het College van Burgemeester en Schepenen.
-------------------------------------------------------------------------------(1) aantal (2) bestemming van het gebouw, o.m. huis, flatgebouw, winkelhuis
Pagina 15 van 26
2.17.5. Overeenkomst m.b.t. parkeerruimte op een terrein Tussen 1.
de heer wonende te eigenaar van het perceel te kadastraal bekend en geschikt voor het plaatsen van (1) personenwagens, zoals aangegeven op bijgaand plan, en die nog niet werden in aanmerking genomen als parkeerruimte om te voldoen aan de door de bevoegde overheid ter zake gestelde eisen; verder partij enerzijds genoemd;
2.
en de heer wonende te bouwheer van (2) op het terrein gelegen kadastraal bekend verder partij anderzijds genoemd;
Wordt het volgende overeengekomen 1.
de parkeerplaatsen op het bijgaand plan genummerd van tot worden door de partij enerzijds ter beschikking gesteld van de partij anderzijds, om te dienen als parkeerruimte ten behoeve van het gebouw dat door de partij anderzijds wordt opgericht;
2.
de partij enerzijds verbindt zich ertoe voor haar en voor haar rechthebbenden en rechtverkrijgende de voormelde parkeerplaatsen niet meer in aanmerking te brengen als parkeerruimte voor andere gebouwen, waarvoor het bestaan van parkeerplaatsen door de bevoegde overheid als voorwaarde wordt gesteld tot het bekomen van de bouwvergunning;
3.
de partij anderzijds verbindt zich ertoe in de verkoop- of verhuurakten van het geheel of van een gedeelte van het op te richten gebouw, een clausule in te lassen, waarbij de eigenaar of huurder in kennis wordt gesteld van onderhavige overeenkomst. Gedaan te
de partij enerzijds,
, de de partij anderzijds,
Opgemaakt in drie originelen waarvan één kosteloos ter beschikking wordt gesteld van het College van Burgemeester en Schepenen.
-------------------------------------------------------------------------------(1) aantal (2) bestemming van het gebouw, o.m. huis, flatgebouw, winkelhuis
Pagina 16 van 26
FIGUREN fig. 1 : schematische voorstelling van de hoogte van de gevel op de normale achtergevellijn waarbij de inpandige ruimte breder is dan de aan de bebouwing aanpalende straten
fig. 2 : schematische voorstelling van de hoogte van de gevel op de normale achtergevellijn waarbij de inpandige ruimte minder breed is dan de aan de bebouwing aanpalende straten
Pagina 17 van 26
fig. 3 : schematische voorstelling van de hoogte van de gevel op de normale achtergevellijn waarbij de inpandige ruimte minder breed is dan beide of meerdere aan de bebouwing aanpalende straten
Pagina 18 van 26
fig. 4 : balkons, loggia s en uitsprongen
Pagina 19 van 26
fig. 5 : terugsprongen op de benedenverdieping langs de openbare weg
Pagina 20 van 26
fig. 6 : dakvorm, dakkapellen
Pagina 21 van 26
fig. 7 : terrassen in dakkappen
fig. 8 : schoorstenen
Pagina 22 van 26
fig. 9 : afsluiting langs de openbare weg
Pagina 23 van 26
Pagina 24 van 26
fig.10 : Parkeerruimte en toegangen : vakken 4.50m x 2.25m
Pagina 25 van 26
fig.11 : Parkeerruimte en toegangen : vakken 5.50m x 2.50m
Pagina 26 van 26