Bouwvorm van kerken
Basiliek Een romaanse basiliek is meestal een driebeukige kerk, waarvan de zijbeuken lager zijn dan de middenbeuk. Het hoogteverschil tussen het hoge dak van de middenbeuk en de lagere daken van de zijbeuken wordt overbrugd door een muur waarin vensters zijn aangebracht, de lichtbeuk [2821]. De meeste basilieken hebben tevens een dwarsbeuk (transept) en zijn daarmee kruisbasilieken. Vooral in het prinsbisdom Luik komen pseudobasilieken voor. Bij een pseudobasiliek lopen de daken van de zijbeuken zo hoog op dat er voor vensters geen plaats is [1397]. In extreme gevallen loopt het dak van de zijbeuken over in dat van de middenbeuk. De dwarsbeuk is minder hoog dan de middenbeuk [1182, 1184]. De term 'basiliek' is in eerste instantie een bouwkundige term uit de klassieke oudheid. In deze betekenis spreekt men over een basilica. Het diende voornamelijk als markthal en beursgebouw, in de keizertijd ook als rechtszaal. Voor dit laatste gebruik werd aan de basilica een rechthoekige of halfronde uitbouw (apsis) toegevoegd. Uit de bouwstijl van de Romeinse basilica ontwikkelde zich de romaanse kerkarchitectuur. Torens verschenen later en gaan in hun geschiedenis terug naar Romeinse uitkijktorens en donjons. Romaanse basilieken hebben meestal een apsis, aan de oostzijde. Hier werd het hoofdaltaar geplaatst. Vroeg-christelijke basilieken hebben vaak één of meerdere stenen kansels (ambo's). In de 19e en 20e eeuw zijn er kerken in neoromaanse basiliekvorm gebouwd. Beroemd zijn de twaalf romaanse basilieken in Keulen: Sint Severinus, Sint Maria in Lyskirchen, Sint Andreas, Heilige Apostelen, Sint Gereon, Sint Ursula, Sint Pantaleon, Heilige Maria in het Capitool, Grote Sint Martinus, Sint Joris, Sint Kunibert en Sint Cecilia.
Centraalbouw Bij centraalbouw is de inrichting van een gebouw sterk op het midden gericht, in de plattegrond is dat duidelijk waarneembaar. Het bouwwerk is symmetrisch rond een verticale as gebouwd en heeft hierdoor verticaliteit als hoofdkenmerk. De toepassing van de centraalbouw was lange tijd grotendeels beperkt tot de protestantse kerkelijke architectuur en komt slechts sporadisch voor in de wereldlijke architectuur [1178, 1147]. Gebouwen volgens de centraalbouw opgezet, komen voor in verschillende vormen: de plattegrond kan cirkelvormig, vierkant, kruisvormig of veelhoekig zijn. Hieraan kunnen eventueel asymmetrische aanbouwen zijn toegevoegd. Ook kerken die bestaan uit een combinatie van een centraliserend deel en een deel met een zogenaamde axiale aanleg kunnen tot de centraalbouwen worden gerekend, wanneer de plattegrond tot doel heeft de aandacht van de aanwezige mensen op een centraal punt te richten. De begrippen centraalbouw en koepelkerk worden vaak met
elkaar verward. Een koepelkerk hoeft echter geen centraalbouw te zijn, terwijl een centraalbouw niet altijd overdekt wordt door een koepel. In Noord-Holland komen zo stolpkerken voor, kerken met een vierkant grondplan en een dak in de vorm van een stolp. De centraalbouw vindt in Europa zijn oorsprong in de klassieke architectuur. Tempels bijvoorbeeld hadden vaak een cirkelvormige plattegrond, zoals het Pantheon in Rome. Maar ook mausolea, zoals die van Galerius in Thessaloniki. In de Byzantijnse architectuur, die uit de Romeinse is voortgekomen, is de centraalbouw steeds van belang gebleven. Oosters-Orthodoxe kerken hebben tot op heden vaak nog steeds een centraliserende plattegrond. Hetzelfde geldt voor moskeeën in met name Turkije, waarvoor Byzantijnse kerken als de Hagia Sophia in Istanbul model stonden. Zowel de basiliek als de centraalbouw werden tijdens het bewind van Karel de Grote overgenomen uit de Romeinse en de Byzantijnse architectuur en in geheel West-Europa verspreid. Hoewel de centraalbouw relatief weinig toepassing vond, werd voor een aantal belangrijke gebouwen de voorkeur aan een centraliserende plattegrond gegeven. Een mooi voorbeeld is de paltskapel in Aken, een variant op de basiliek van San Vitale in Ravenna. Deze kapel stond op zijn beurt weer model voor enkele kopieën, zoals de Sint-Nicolaaskapel in Nijmegen. In de romaanse stijl was de toepassing van centraalbouwen vooral beperkt tot grafkerken, doopkapellen of nabootsingen van het Heilige Graf in Jeruzalem. In de gotiek kwam de centraalbouw bijna niet meer voor. Een belangrijke uitzondering is de Onze-Liev-Vrouwekerk in Trier. In de Italiaanse renaissance werd de centraalbouw weer op grotere schaal toegepast, zij het vaak in combinatie met lengtebouw zoals bij de Sint-Pieterskerk in Rome. Voor katholieke kerken werd de zuivere centraalbouw lange tijd minder geschikt geacht als gevolg van de voorgeschreven plaats van het altaar in de kerk.
Hallenkerk Een hallenkerk is een kerk met meerdere beuken, waarvan de zijbeuken ongeveer even hoog en soms ook even breed zijn als de middenbeuk [268]. Deze vorm van kerkbouw werd ontwikkeld in de romaanse architectuur maar komt voornamelijk voor in de gotiek. De beuken kunnen elk van een eigen kap zijn voorzien maar ook worden gedekt door één enkel zadeldak. Een voorbeeld van de laatste variant is de hallenkerk Sint Petrus' Banden in Bergeijk [286]. Voorbeelden elders in Nederland zijn o.a. de Martinikerk in Groningen, de Jacobikerk in Utrecht, de SintMartinuskerk in Weert, de Sint-Joriskerk in Amersfoort en de Oude Kerk van Amsterdam. De grootste hallenkerk van Nederland is de Grote kerk in Edam. In de meeste gevallen ontstond een hallenkerk door het vergroten van een basiliek, waarbij de voormalige dwarsbeuk vaak werd opgenomen in de nieuwe zijbeuken. Met name in de provincie Overijssel werd een aantal kerken echter meteen als hallenkerk gebouwd, waaronder een aantal tweebeukige kloosterkerken in Zwolle, Deventer en Kampen. Vooral bedelorden als de dominicanen en franciscanen kregen een voorkeur voor de hallenkerk, omdat dit
type kerk meer mensen kon bevatten voor hun prediking. De architect Alfred Tepe bouwde in de 19e eeuw een aantal hallenkerken in neogotische stijl, o.a. te Vianen en IJsselstein. Carl Weber bouwde een aantal kerken volgens het voorbeeld van de Stufenhalle, onder meer in Vijlen en Puiflijk. Hetzelfde principe als van de hallenkerk is van toepassing op het hallenhuis, een boerderijtype dat gangbaar was in Midden-Nederland. Een vrijstaande gebintconstructie verdeelt het huis in drie delen.
Kapel Met een kapel wordt een klein christelijk kerkgebouw bedoeld, bijvoorbeeld een dorpskapel of een veldkapel [1873] op het platteland. Ook bedehuizen die eigendom zijn van individuele personen of instellingen kunnen aangeduid worden met de benaming kapel. Voorbeelden van die laatste categorie zijn: een slotkapel in een kasteel, een kloosterkapel [2118], een gevangeniskapel, de kapel van een instituut [1991], een ziekenhuiskapel, een school- of universiteitskapel [2454], een familiekapel op een kerkhof [2482]. Het woord kapel is afgeleid van het Latijnse cappa = mantel, verkleinwoord capella, en verwijst naar de mantel van Sint Maarten, de bisschop van Tours (316 - 397). Sint Maarten gaf zijn halve mantel weg aan een arme man. De halve mantel werd een relikwie en de ruimte waarin de mantel werd bewaard ging capella of kapel heten. Van relikwie bewaarplaats werd kapel een naam voor een bedehuis. De betekenis van het woord kapel kan echter per land en per geloofsrichting sterk verschillen. In de Rooms-Katholieke Kerk wordt met kapel een klein bedehuis aangeduid [964] dat niet rechtstreeks valt onder verantwoordelijkheid van een pastoor. Een dergelijke kapel wordt over het algemeen niet voor missen gebruikt, wel voor individuele devotie. Zo een veldkapel of bedevaartkapel is een plaats voor bezinning of godsvrucht en fungeert soms als een halteplaats bij processies [2038]. Veel kapellen zijn gebouwd op plaatsen waar een wonder is gebeurd. Sommige kapelletjes zijn gebouwd op een kapelberg. Sommige kapelletje zijn zo klein dat men ze niet betreden kan en bevatten slechts een klein beeldje of een afbeelding in een nis zoals de kapelletjes met de staties van de kruisweg te Handel [2057].
Koepelkerk Een koepelkerk is een kerkgebouw waarbij het schip overdekt wordt door een koepelvormige kap. In de meeste gevallen is de kerk een centraalbouw. De term wordt ook gebruikt voor kerken waarbij alleen de kruising (viering) van een grote koepel is voorzien. Zo een kerkvorm wordt kruiskoepelkerk genoemd [1374, 1352, 1314, 69]. Koepelkerken komen veelvuldig voor in de Byzantijnse architectuur en werden in de westerse architectuur voor het eerst gebouwd tijdens de Renaissance. Na de Reformatie ontstond een groeiende behoefte aan
centraliserende kerken. Deze werden vaak van een koepel voorzien. Tijdens de Barok werden ook veel katholieke koepelkerken opgetrokken. In Willemstad in Noord-Brabant staat de eerste kerk van de noordelijke Nederlanden die speciaal voor protestantse diensten werd gebouwd. Deze kerk heeft een koepel en is verder achthoekig. Vele latere protestantse kerken zijn eveneens achthoekig.
Kruiskerk Een kruiskerk is een kerkgebouw waarvan de plattegrond een kruisvorm heeft door de aanwezigheid van een dwarsbeuk [1646, 760]. De eenvoudigste kruiskerk is een eenbeukig gebouw waarvan de plattegrond de vorm heeft van een Grieks kruis dan wel een Latijns kruis [1434]. Het punt waar middenbeuk en dwarsbeuk elkaar snijden wordt de kruising (viering) genoemd. Die ruimte wordt vaak bekroond door een vieringtoren [1178] of vieringkoepel [1314]. De kruiskerk is sinds de romaanse stijl een veel gebruikte bouwvorm voor katholieke kerken. Een dwarsbeuk wordt ook wel transept genoemd en de middenbeuk het schip [1893, 2584]. Meestal is een kerk met het koor naar het oosten gericht omdat het de richting is waar de zon opkomt en omdat Jezus Christus wordt gezien als het 'Licht van de Wereld', de 'Zon der Gerechtigheid' (Johannes 8, 12; Mal. 3, 20). Het is ook in het oosten dat Jezus volgens de Bijbel zal terugkeren om over de levenden en de doden te oordelen (Matteüs 24, 27). Dit wordt oriëntering genoemd. Grote romaanse kerkgebouwen bezitten vaak twee koren: een oostkoor (het priesterkoor) en een westkoor (het zangkoor van gelovigen). Een variant op de kruiskerk die vooral bij protestantse kerkenbouw werd toegepast, heeft de vorm van een Grieks kruis met armen van gelijke lengte. Hierdoor werd een plattegrond verkregen met een optimaal zicht op de centraal geplaatste preekstoel (centraalbouw). Bekijk [ ID ] Doorsnede van een kruiskerk met een Grieks kruis.
Zaalkerk Een zaalkerk is een rechthoekig kerkgebouw dat eenbeukig ofwel eenschepig is [2113, 27]. Vaak werd een ronde nis, de apsis aangebracht, waarin het altaar zich bevond. In de romano-gotiek was de altaarruimte meestal recht terwijl die in de gotiek veelhoekig is. Een voorbeeld van een vroege zaalkerk is de Oude Kerk in Oosterbeek, uit de 10e eeuw. De protestantse eredienst, die in de loop van de 16e eeuw opkwam, had behoefte aan zaalkerken omdat hierbij de preek centraal stond en dus de zichtbaarheid van de dominee van groot belang was. Vele vroege protestantse kerken zijn als zaalkerk uitgevoerd [2065]. Ook na de Franse tijd, toen er veel Waterstaatskerken voor de Hervormden werden gebouwd, werden deze als zaalkerk uitgevoerd. Deze kerkjes stammen uit de eerste helft van de 19e eeuw, zoals het Van Goghkerkje uit 1824 te Nuenen [1913]. De meeste moderne kerken, zowel van protestantse als van katholieke signatuur, zijn eveneens als zaalkerk
uitgevoerd.