BOUWF YSICA
KWARTAALBLAD VAN DE NEDERLANDS VLAAMSE BOUWFYSICA VERENIGING
MET MOLLIER IN MUMBAI THERMISCH COMFORT IN DE STAD ZAALAKOESTISCH MODELLEREN TEN
BEHOEVE VAN INDUSTRIELAWAAI HET HOUT NOOIT OP? INSTALLATIELAWAAI
3 4
2012 2008 JRG 23 19
DUCO at HOME
De totaaloplossing voor een gezond en comfortabel binnenklimaat
Duco CO2 System
Duco Comfort System
DucoTronic System
Eenvoudige ‘natuurlijke’ ventilatie
‘Plug & Play’ met Vraaggestuurde Ventilatie
De ultieme vorm van ‘Natuurlijke’ Ventilatie
De DucoBox wordt gestuurd op basis van
Eenvoudig te installeren Vraaggestuurd
Vraaggestuurd
CO2 metingen in de leefruimte. Dit maakt het
Natuurlijk Ventilatiesysteem ‘VNV’. Ideaal voor
‘VNV’. Stuurt de luchttoevoer en -afvoer
eenvoudig, efficiënt en budgetvriendelijk.
renovatieprojecten. Ventileert op basis van
volledig automatisch op basis van °C, CO2
Voor de toevoer is een uitgebreid gamma
CO2 en RH (vochtmeting). Meting aan de bron.
en RH (vochtmeting). Meting aan de bron.
zelfregelende roosters beschikbaar.
Communiceert draadloos via Z-wave protocol.
0,07 Communiceert draadloos via Z-wave protocol. winst
Keuze uit compleet gamma ZR roosters.
Keuze uit compleet gamma elektronische
C
e C
0,24
winst
e
0,06 Cwinst
e
0,28 Cwinst
We inspire at www.duco.eu
[email protected] - Handelsstraat 19 - 8630 Veurne - Belgium - tel +32 58 33 00 33 - fax +32 58 33 00 44
C
C
FIX
T
system
omfort system
ronic
system
C
HOME OF OXYGEN
C
0,24
winst
Ventilatiesysteem
e
toevoerroosters.
e
Natuurlijk
lassic
system
inhoud
Bouwfysica 4 2012
1
Mirjam Peters
Terugblik en vooruit kijken 6
10
14
24
02 meT mollier in mumbAi J. van Laarhoven BSc, TU/e, Bouwkunde , Building Physics and Systems
06 meT mollier in mumbAi (2) S.C.J. Deckers BSc, student TU/e, Bouwkunde, Building Physics and Systems
10 Thermisch comforT in de sTAd ir. L. Kleerekoper, promovenda, TU Delft, Faculteit Bouwkunde, et al
14 zAAlAkoesTisch modelleren Ten behoeve vAn onderzoeken indusTrielAwAAi dr. ir. N. Geebelen, Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs, Maastricht
18 heT houT nooiT op? ir. H.H.E.W. Eijdems, P2P-consult, Utrecht
24 insTAllATielAwAAi wordT meer, mAAr kAn minder drs. A. Koopman, dr. ir. S.S.K. Lentzen, TNO, Structural Dynamics, Delft
29 AcTueel 32 vereniging
wArmTe, luchT en vochT • brAndveiligheid •
energie en milieu
weT- en regelgeving
bouwfysicA vAn monumenTen
Het einde van het jaar, en dus ook het begin van een nieuw jaar, is traditioneel een moment om terug te blikken en vooruit te kijken. Eigenlijk is het maar een tijdsbenaming die we ooit met elkaar hebben afgesproken, maar toch begrijp ik deze wil om even stil te staan bij de gebeurtenissen wel. We zijn zo druk met van de ene bezigheid naar de volgende te hollen, dat het zeker geen kwaad kan af en toe even stil te staan en te reflecteren. Ook voor de redactie van Bouwfysica is het jaar weer voorbij gevlogen. Aan het begin van dit jaar waren we bijvoorbeeld nog bezig met het maken van een themanummer over het nieuwe Bouwbesluit. En laten we ook het themanummer zaalakoestiek niet vergeten. Momenteel is het eerste (thema)nummer van 2013 al weer in de maak. Deze interessante uitgave zal zeer goed gevuld worden met artikelen over verschillende aspecten van brandveiligheid. We hebben de afgelopen periode weinig te klagen gehad over het aanbod van artikelen. Gelukkig blijkt de bouwfysicawereld in Nederland en Vlaanderen nog steeds bereid om hun bevindingen met ons en de lezers te delen. Wij hopen dan ook dat wij voor 2013 op net zoveel aanbod en input van jullie kunnen rekenen. De grote belangstelling voor het themanummer brandveiligheid belooft alvast veel goeds! Het is met jullie hulp weer gelukt om van het voorliggende blad een gevarieerd nummer te maken. Deze uitgave bevat artikelen over een studiereis, het nog niet vaak voorkomende aspect van thermisch comfort in de stad, een andere toepassing van zaalakoestische simulatiemodellen, een pleidooi voor een gewijzigde milieuwaardering van materialen, en tot slot het voorkomen van hinder door installatiegeluid. Ik wens u namens de redactie veel inspiratie, wijsheid en leesplezier toe!
• binnenmilieu en gezondheid
•
Mirjam Peters, eindredacteur geluid en Trillingen sTedenbouwfysicA
Advertenties Duco, Alcedo
2
4 2012 Bouwfysica
www.nvBv.org
Met MollIer In MuMbaI
In mei 2012 is studievereniging Mollier met een groep van 14 masterstudenten en begeleiding op studiereis geweest naar de grootste stad van India, Mumbai. Met haar 14 miljoen inwoners en een oppervlakte van slechts 450 km2 was het een uiterst interessante bestemming voor de bouwfysica en installatietechnologiestudenten om te zien hoe deze mensen in het extreme klimaat leven. Vrijwel dagelijks vonden er excursies en rondleidingen plaats bij bedrijven, universiteiten en instellingen die een raakvlak hadden met de opleiding van de studenten. Dit artikel zal een indruk geven van een aantal van de ervaringen die opgedaan zijn op deze bijzondere reis. MollIer
J. (Jordi) van Laarhoven BSc, TU/e, Bouwkunde, Building Physics and Systems
Mollier is de studievereninging voor Building Physics en Building Systems binnen de opleiding Bouwkunde aan de Technische Universiteit Eindhoven. Binnen de vereniging staan de persoonlijke contacten met studenten hoog in het vaandel. Ze worden onderhouden door het organiseren van excursies, cursussen, buitenlandse reizen en borrels. Tevens is het een vast aanspreekpunt voor de studenten, docenten en bedrijven voor klachten, wensen en mogelijkheden op het gebied van onderwijs.
MuMbaI De officiële naam van de stad die Mollier bezocht heeft is Mumbai, maar onder de inwoners is de stad beter bekend als Bombay. De naam is afkomstig van het Portugese ‘Bom Bahia’ dat ‘goede baai’ betekend. Later hebben de Engelsen dit verbasterd naar het huidige Bombay. In 1996
1 overzicht Mumbai
werd besloten om de stad weer Mumbai te noemen, naar de originele Indiase benaming die door het hele land werden ingevoerd voor de gekoloniseerde dorpen en steden. Mumbai is de hoofdstad van de staat Maharashtra en de op vier na drukst bevolkte stad van de wereld. Wanneer het volledige grootstedelijke gebied wordt bekeken komt de teller op ruim 20 miljoen inwoners, waarvan het grootste deel in de dichtbevolkte kern. Het mag duidelijk zijn dat huisvesting van al deze inwoners in dit gebied dan ook een hele uitdaging is. Het meest opvallende aan Mumbai is de tegenstrijdigheid van luxe appartementencomplexen rondom de mensonterende sloppenwijken. Dharavi is een van de grootste sloppenwijken in de wereld. Naar schatting leven er tussen 750.000 en 1 miljoen mensen in het 1,7 km2 grote gebied. Een ruimte
2 Dharavi, een van de grootste sloppenwijken in de wereld
•
energIe en MIlIeu
Bouwfysica 4 2012
4 verkeer op een rustige dag in Mumbai is waar. De spoorwegen geven een goed beeld van de ongelijkheid in de stad. De trein is onderverdeeld in 5 delen, 1e klas, 2e klas, 3e klas, vrouwen en gehandicapten.
3 imperial towers, een voorbeeld van koopappartementen gebouwd in de sloppenwijk, op de voorgrond zijn de vervangende woonruimtes zichtbaar voor de voormalige bewoners van het gebied van vier bij vier meter doet dienst als keuken, woon- en slaapkamer voor zeven mensen. De grootste bron van inkomsten in de wijk is de plastic industrie waar men onder slechte omstandigheden met giftige stoffen werkt. Het rioolwater kleurt er blauw van de kleurstoffen afkomstig uit de verschillende werkplaatsjes die overal te vinden zijn. Aangezien foto’s maken in de sloppenwijken niet werd geapprecieerd geeft figuur 2 een bovenaanzicht vanaf een van de projecten dat is bezocht. Hafeez contractor was een van de bedrijven die de studievereniging inzicht gaf in de ambitieuze wereld van bouwend Mumbai. Zij zijn bezig met projecten om de sloppenwijken op te ruimen. Dit doen zij door de huidige woningen te slopen en op de plaats eenvoudige betonnen flats te plaatsen, waar de inwoners van de oude bebouwing gratis mogen intrekken. Doordat de enkellaags constructies werden vervangen door deze zeven verdiepingen hoge flats kwam er ruimte vrij op een van de beste locaties van de stad. De sloppenwijken liggen namelijk in het hart van Mumbai. De vrij gekomen ruimte is gebruikt om twee enorme torens te plaatsen met appartementen die worden verkocht voor enkele miljoenen euro’s. Op deze manier helpt het bedrijf met het opruimen van de sloppenwijken. Figuur 3 toont de nieuw torens met daarvoor een van de beschreven flatgebouwen. Naast huisvesting van de miljoenen mensen is transport een van de grootste obstakels in de stad. Het vervoer in de stad van noord naar zuid komt voornamelijk voor rekening van de Indiase spoorwegen. De inwoners verwijzen naar deze Railway als de ‘lifeline of Mumbai.’ Dit klinkt in eerste instantie overdreven, maar het tegendeel
De beelden van mensen die uit de deurloze wagons hangen zijn er niet zeldzaam en vooral op de grote stations is het, met name in de lagere klassen, een kwestie van duwen of men wel of niet mee kan met de trein. Eenmaal in de trein zijn de mensen bijzonder vriendelijk en na een aantal tips van de lokale bevolking wisten ook wij ons weer op tijd uit de trein te wringen en nog voordat deze goed en wel stil stond op het gewenste perron uit te springen. De tweede transportmogelijkheid voor de bevolking is de bus, die door de hele stad rijdt. De bussen zijn eveneens overvol en iedere vorm van luxe ontbreekt. De ramen kunnen open en dat is ook het enige dat de rit in 40°C enigszins kan verlichten. De relatief rijke bevolking kan in de stad gebruik maken van de taxi en buiten het centrum staan er riksja’s op elke hoek van de straat. Deze driewielers vliegen tussen al het verkeer door en vaak gaat dit maar net goed. Het is in het verkeer ongebruikelijk om de spiegels van het voertuig te gebruiken. Chauffeurs die willen inhalen kondigen dit aan door middel van de claxon en de voorligger maakt vervolgens ruimte. In de stad lijkt het systeem te werken want ondanks de enorme chaos op de weg van alle voertuigen die kriskras over de weg manoeuvreren, hebben wij geen ongelukken gezien. Figuur 4 geeft een impressie van het verkeer op een rustige dag in Mumbai. Naast de huisvesting en het transport is de derde uitdaging in de stad het tropisch moessonklimaat. Er heerst continu een hoge luchtvochtigheid en in combinatie met de luchtvervuiling die een grote stad met zich mee brengt is het er ontzettend benauwd. Met name de maanden maart tot juni, de periode waarin de studiereis plaatsvond, zijn bijzonder warm. Het regenseizoen duurt van juni tot en met september. De prettigste omstandigheden zijn rond december en januari maar ook dan komt de temperatuur niet onder de 18°C. Vanaf maart wordt het weer warmer. Verder is het klimaat bijzonder gevoelig voor tropische stormen.
3
4
4 2012 Bouwfysica
www.nvBv.org
6 5 Koelunits voor luxe appartementen Er wordt in de stad dan ook overal gewerkt met airconditioning en ieder gebouw hangt vol met koelunits. Ongeacht de omvang van het project worden woningen vrijwel uitsluitend gekoeld met single units. Tijdens één van onze rondleidingen werd een luxe appartement getoond dat voor 5 miljoen euro te koop werd aangeboden. Op een soort afgeschermd balkon naast de keuken waren 4 units zichtbaar die werden gebruikt om dit ene appartement te koelen. Al met al niet bijzonder efficiënt, laat staan duurzaam. Surendra H. Shah is een man die daar verandering in wel brengen. Surendra is een 78 jarige werktuigbouwkundige met een bedrijf in Mumbai. Het bedrijf, Pan Asia, is naar eigen zeggen “a breeding ground for his many innovative energy saving products”. Ze zijn gespecialiseerd in het ontwerpen en toepassen van efficiënte systemen op het gebied van lucht conditionering en koeling.
therM-o-DraIn Door gebruik te maken van zware constructies met veel massa is het mogelijk om gedurende de zomerperiode veel energie van de zon te bufferen in de constructie. Vandaar dat de cultuurhistorische bouwwerken in het land, zoals de Taj Mahal, altijd koel aanvoelen. Met de huidige manier van bouwen, waarbij veel gebruik wordt gemaakt van stalen liggers en aluminium vloersystemen, is er echter in de constructie minder massa aanwezig die gebruikt kan worden om te bufferen. Daarnaast dient de constructie eveneens haar warmte kwijt te raken zodat de volgende dag opnieuw het bufferend effect op kan treden. Aangezien ook ‘s nachts de temperatuur in de zomerperiode niet onder de comforttemperatuur daalt, dient er gebruik te worden gemaakt
onderdelen van Therm-o-Drain: (L) buffervat met water voorzien van een stralingspaneel voor nachtelijke stralingsuitwisseling, (r) radiator met ventilator voor koeling door middel van convectie van koeltechnieken. In de oudheid werd, daar waar dit mogelijk was, gebruik gemaakt van rivierwater. De Therm-O-Drain is één van de ontwerpen, bedacht door de heer Shah, die gebruik maakt van deze eeuwen oude principes, maar kan worden toegepast in de huidige tijd. Het systeem is ontworpen voor zowel bestaande als nieuwe gebouwen met een betonnen constructie. De gedachtegang is dat de warmte in het gebouw, door middel van geleiding, haar weg zal vinden naar de koudere constructiedelen die nog capaciteit hebben om deze warmte te bufferen. Een lichtere constructie warmt helaas snel op, waardoor de bufferwerking slechts minimaal kan optreden. Door gebruik te maken van een leidingstelsel in de constructies is het mogelijk als het ware een virtuele massa te creëren. Door water door deze leidingen te laten stromen kan de warmte van de constructie worden afgevoerd. Tot dusver heeft het systeem grote overeenkomsten met de principes van betonkernactivering, echter is het volgens de ontwerper niet noodzakelijk om alle constructiedelen te voorzien van leidingen, zolang er maar geleiding mogelijk is tussen de delen zonder leidingen en de delen met leidingen. Doordat het niet noodzakelijk is dat ieder constructief deel voorzien wordt van leidingen, is het systeem ook toepasbaar in bestaande gebouwen. Tijdens een rondleiding door het pand van Pan Asia gaf de proefopstelling op het dak een duidelijk voorbeeld hiervan, zie ook figuur 6. Deze opstelling wordt gebruikt voor de ontwikkeling van het systeem Therm-O-Drain. Er zijn leidingen gepositioneerd op het dak van het trappenhuis, deze zijn vervolgens ingegoten in beton en afgewerkt met een speciale
•
energIe en MIlIeu
Bouwfysica 4 2012
5
reflecterende coating die ervoor zorgt het water in de leidingen zo min mogelijk opwarmt onder invloed van de zon. Nadat het water de leidingen in de betonplaat verlaat, wordt het door een radiator geleid met daar voor een ventilator. Hier treedt de eerste koeling op van het systeem. Dit water komt vervolgens terecht in een buffertank met 1000 liter water. Op de tank is een ‘sky radiator’ gepositioneerd. Middels nachtelijke uitstraling van het stralingspaneel naar de atmosfeer koelt het paneel sterk af. Via dit gekoelde paneel kan het water in de tank verder worden afgekoeld. ‘s Nachts koelen met buitenlucht is hier geen oplossing, omdat deze een hogere temperatuur heeft dan het water in de tank. Op die manier wordt de buffertank gekoeld en kan deze de volgende dag weer gebruikt worden om het dak, en daarmee alle geschakelde constructiedelen, te koelen. Het systeem gebruikt slechts twee pompen, één om het water van het buffervat door de betonplaat te pompen en langs de ventilator te geleiden. De tweede pomp is alleen na zonsondergang in gebruik en pompt het water uit het buffervat door het stralingspaneel erboven. Het laatste elektrische onderdeel in het systeem is de ventilator. Figuur 7 geeft een schematische weergave van het systeem.
7 schematische weergave van de Therm-o-Drain
Aangezien het een duurzame oplossing is, wordt de energie benodigd om de werking van het systeem te garanderen, opgewekt met behulp van twee zonnepanelen. Een accu is geplaatst om ook pomp 2 zonder daglicht in werking te houden. Op deze manier kan het systeem functioneren zonder eindige energiebronnen en is het toepasbaar op plaatsen waar geen elektriciteit beschikbaar is. Tijdens de rondleiding was duidelijk te merken dat er een verschil in temperatuur was tussen de twee trappenhuizen van het gebouw. De temperatuur van het trappenhuis met de Therm-O-Drain op het dak was enkele graden lager dan het trappenhuis zonder enige vorm van koeling. Echter werden er weinig data beschikbaar gesteld om deze ondervindingen te onderbouwen met meetgegevens. Figuur 8 geeft twee grafieken met daarin informatie over de temperatuur in het trappenhuis met het systeem ingeschakeld en met het systeem uitgeschakeld. Hierin is helaas geen informatie opgenomen met betrekking tot de weersomstandigheden van de betreffende dag. De directeur zelf was zeer positief over de uitkomsten van het onderzoek en gaf aan dat het duidelijk zichtbaar was om het betonnen dak rond de 30 graden Celsius te houden. Voor ons westerlingen lijkt dit nog hoog, maar in een klimaat waar de temperatuur overdag schommelt tussen de 35°C en 40°C graden zou het een aanzienlijke vermindering betekenen. Zeker wanneer er in acht wordt genomen dat dit een zeer goedkope en energiezuinige toepassing is die ook op bestaande bebouwing kan worden toegepast en dat het systeem zich nog in de ontwikkelingsfase bevindt. Samengevat was deze studiereis een onvergetelijke ervaring waarbij veel geleerd is over het leven in deze stad en met dit klimaat. De vele bedrijven, instellingen en univer-
8 (Boven) temperatuurverloop dak zonder koeling (onder) temperatuurverloop dak met koeling
siteiten hebben een goed beeld gegeven over hoe er omgegaan wordt met het aantal inwoners, de intense hitte, de vochtige lucht, het regenseizoen en de waterschaarste in verschillende gebieden. Daarnaast is de tegenstrijdigheid tussen rijk en arm niet te beschrijven, enkel te ervaren. Culturele verschillen zijn te benoemen, maar om echt de tempels te betreden en het eten te proeven is er maar een mogelijkheid. Als u ooit in die gelegenheid komt, ga en laat u verbazen, ‘incredible India.’ n
6
4 2012 Bouwfysica
www.nvBv.org
MET MollIEr IN MUMBAI (2) oP BEZoEK BIj TwEE ProjEcTEN
Afgelopen mei heeft de studievereniging Mollier van de faculteit Bouwkunde aan de Technische Universiteit Eindhoven een studietrip gemaakt naar de Indiase stad Mumbai. Mollier is de studievereniging voor de afstudeerrichtingen Building Physics and Systems en Building Services. Tijdens de studiereis zijn er bezoeken gebracht aan verschillende bedrijven en organisaties in deze stad die iets te maken hebben met bouwfysica of installatietechniek. Zo is er onder andere een bezoek gebracht aan het Nirlon Knowledge Park en aan Marathon Futurex.
NIrloN KNowlEdgE PArK Inleiding
S.C.J. (Suzanne) Deckers BSc, student TU/e, Bouwkunde, Building Physics and Systems
Het Nirlon Knowledge park is ontstaan door de herontwikkeling van de hoofdvesting van Nirlon Limited, een voormalige producent van synthetische draden. Vanwege de stop van alle productieactiviteit hebben de eigenaren besloten om het hoofdkantoor op deze strategisch gelegen locatie uit te breiden tot een IT-park. Het masterplan van het Nirlon Knowledge park is ontworpen door BDP Khandakar, na een internationale prijsvraag. Bij het ontwerp is samengewerkt met EDS (Environmental Design Solutions) uit New Delhi. Deze samenwerking heeft geleid tot de ontwikkeling van een totaalconcept voor de transformatie van het hoofdkantoor, met aandacht voor duurzaamheid en energie. Een uitgangspunt bij deze transformatie was dat het een dynamische plek wordt die in directe verbinding staat met de buitenwereld. Daarnaast moet het een groen hart worden dat voor rust zorgt in een drukke context.
‘Ondanks zijn grootstedelijke kwaliteit, heeft het Nirlon Knowledge Park een groen hart. Het circa 4 hectare verkeersvrije centrale park wordt gekenmerkt door zijn terrasvormige landschap en elegante curve. Daarnaast wordt de meer dan 250 meter lange waterpartij gecombineerd met bestaande eerbiedwaardige oude bomen, om de locatie de kwaliteit van een stedelijke oase te geven’ (citaat van Shyam Khandekar). De bebouwingszone bestaat uit twee tot vijf bouwblokken. Deze opzet zorgt voor flexibiliteit waarmee gereageerd kan worden op toekomstige ontwikkelingen en de vraag vanuit de markt. De centrale parkzone tussen de bebouwing is een bindend element en zorgt voor samenhang en kwaliteit. Dit park is vrijgehouden van auto’s door het gebied te ontsluiten middels een ringweg langs de buitenrand van de bebouwing, met een groene middenberm. Parkeren gebeurt onder de bebouwing. Tussen de bebouwing door is er gespeeld met het zicht naar het groene hart van het gebied.
Duurzaamheid MUMBAI Mumbai (voorheen Bombay) is de grootste stad van india met 11,9 miljoen inwoners. Dit is duidelijk te merken, het is namelijk altijd druk op straat in deze stad. De naam Bombay is afkomstig van het Portugese Bom Bahia, wat ‘goede baai’ betekent. De Engelsen hebben er later Bombay van gemaakt. in 1996 is de naam officieel gewijzigd naar Mumbai. india had namelijk het streven om zijn steden te hernoemen naar hun originele indiase benaming. De stad is de hoofdstad van de deelstaat Maharashtra en is gevestigd op het eiland salsette, dat ligt aan de arabische Zee. in Mumbai komen veel verschillende indiase culturen samen, omdat veel migranten van over heel india worden aangetrokken door de hoge levensstandaard van de stad. in de stad zijn belangrijke financiële instellingen en indiase bedrijven gehuisvest. Daarnaast is de haven van de stad van groot belang voor het land. Een groot deel van de indiase handel en ook van het reizigersvervoer gaat over water. Een groot deel van de bevolking van Mumbai, zo’n 43 procent, leeft in sloppenwijken. Mumbai heeft zelfs een van de grootste sloppenwijken van azie: Dharavi. Dit is tevens ook de bekendste sloppenwijk van Mumbai met ongeveer 1 miljoen inwoners.
Bij het ontwerp van de campus is er veel aandacht besteed aan duurzaamheid; het ontwerp en de bouw moet de negatieve impact van de gebouwen op het milieu en de bewoners in de omgeving verminderen op vijf punten: − duurzame gebiedsinrichting − behoud van water en waterefficiëntie − energie-efficiënte en duurzame energie − behoud van materialen en grondstoffen − kwaliteit van het binnenmilieu Het Nirlon Knowledge park is een van de eerste campussen van deze grootte in India die een LEED-certificaat heeft verkregen. Fase I & II hebben inmiddels al een gouden LEED-certificaat. LEED staat voor Leadership in Energy & Environmental Design en is een manier om een rang te geven aan de duurzaamheid voor het ontwerp, de bouw, de exploitatie en manier voor onderhoud. Voor het certificaat moet een onafhankelijke partij een gebouw, huis of gemeenschap ontwerpen met behulp van richtlij-
•
ENErgIE EN MIlIEU
Bouwfysica 4 2012
1 Kantoorgebouwen nirlon Knowledge park nen die van invloed zijn op volksgezondheid en milieu. LEED is in 1998 ontwikkeld door de US Green Building Council (USGBC) onder leiding van Robert K. Watson en is inmiddels uitgegroeid tot meer dan 7000 gecertificeerde projecten in 30 verschillende landen. Het LEED-certificaat heeft invloed op de volgende punten: − vermindering van het gebruik van natuurlijke hulpbronnen − minimalisering van de belasting van de lokale infrastructuur − verbetering van de kwaliteit van het leven − lagere energiekosten − verbetering van het comfort en de gezondheid in het binnenmilieu
Masterplan
Gebouwontwerp De gebouwen van het Nirlon Knowledge park zijn ontworpen met het oog op een esthetisch aantrekkelijk uiterlijk. Daarnaast hebben de kantoorpanden efficiënte en grote werkruimtes. Deze werkruimtes zijn flexibel in te delen met afmetingen van 15.000 tot 500.000 sq.ft (1 sq.ft = 0,092903 m2). Op deze manier zijn de panden voor verschillende doeleinden te gebruiken. Daarnaast is het mogelijk om over meerdere gebouwen ruimten te huren. Ook is er geprobeerd een gezonde werkplek te creëren dat de tevredenheid van de medewerkers ten goede komt. De gebouwen zijn uitgerust met systemen die analyses uitvoeren voor een optimaal duurzaam gebruik van het gebouw. Zo wordt er onder andere gebruik gemaakt van
De milieuvriendelijke omgeving van het Nirlon Knowledge park met zijn groene parken, waterlichamen en aangelegde terrassen zorgt voor een rustige campus, waar mensen graag naar toe gaan om te werken. Dit zorgt ervoor dat werknemers gemotiveerd blijven en dat ze optimaal gebruik maken van hun vaardigheden. Om de sfeer van een stedelijke oase te creëren zijn de gebouwen van het park om een autovrij, centraal park gebouwd. De campus geeft het gevoel alsof je in een rustig dorp aan het rondlopen bent, terwijl de drukte van Mumbai maar op enige afstand ligt. De gebouwen worden ontsloten door brede, met bomen omringde wandelpaden. Onder deze paden loopt een netwerk van voorzieningen waaronder elektriciteits- en glasvezelbekabeling, regenwater afvoer, rioleringen en gekoeld water- en drinkwaterleidingen. De technische infrastructuur met onder andere de koelmachines, HVAC-systemen, zuiveringsinstallaties en elektriciteitsstations zijn gehuisvest in en op de parkeerplaatsen die aan de buitenkant van de interne weg liggen.
2 LEED-certificaat in het hoofdgebouw van het nirlon Knowledge park
7
8
4 2012 Bouwfysica
www.nvBv.org
Parkeren: – parkeerplaatsen in dubbele kelders – parkeergarages met meerdere lagen aan de rand van het park Beveiliging: – 24-uur beveiliging – gecontroleerde toegang voor mensen en voertuigen – cameratoezicht met mogelijkheid tot opname – voldoende verlichting in parkeergarages en op terrein – beperkte toegang tot aangewezen gebieden Overige diensten: – geldautomaat – EHBO – sportzaal – restaurant/cafés – conciërge post – kinderdagverblijf
MArAThoN FUTUrEx Inleiding
3 Plattegrond van het nirlon Knowledge park
‘sun path analyses’ om zonnewarmte en schittering te verminderen, ‘daylight analyses’ om de natuurlijke lichttoetreding te maximaliseren, en ‘lighting & energy simulation’ om het energieverbruik en daarbij de operationele kosten te optimaliseren.
Voorzieningen Het Nirlon Knowledge park maakt gebruik van verschillende voorzieningen. Hieronder wordt een kort overzicht gegeven van deze voorzieningen. Connectiviteit: – vier glasvezel providers voor telecom diensten van kwaliteit – datacenter – internet service provider HVAC systeem: – hoog rendement airconditioning, bestaande uit luchtbehandelingkasten die worden voorzien van gekoeld water – volledige back-up voor gekoeld water door Thermal Energy Storage System (TESS) Stroomvoorziening: – Reliance Energy Limited (REL) – TATA Power – 100% energie back-up via diesel generators Brandpreventie: – sprinklers – rookmelders – blusapparaten – brandkranen
Marathon Futurex is een IT-gebouw met daarin het financieel zakencentrum in hartje Mumbai. Het gebouw is in zijn laatste bouwfase maar wordt wel al gebruikt. Het gebouw heeft 38 verdiepingen en is met 165 meter het hoogste gebouw van India. Het Marathon Futurex streeft ernaar een toonaangevend gebouw te worden en een voorbeeld voor futuristisch Green Building. Het wordt een gebouw met een uitgesproken design, esthetiek, vernieuwende functies en voorzieningen en bovenal met geavanceerde technologie en engineering van wereldklasse. Marathon Futurex is een project van Marathon Group, een Indiase vastgoed onderneming die al meer dan 40 jaar hoogbouw gebouwen in India heeft ontwikkeld.
Locatie Marathon Futurex ligt in de centrale wijk Lower Parel. Het is strategisch gelegen op korte afstand van verschillende treinstations, busroutes en de belangrijkste wegen van Mumbai. Zo is het slechts een paar minuten rijden naar zowel de Western Express Highway, die in verbinding staat met alle westelijke wijken, als naar de Eastern Express Highway, die op zijn beurt leidt naar alle oostelijke wijken van Mumbai. Er is een Multi-level parkeergarage aanwezig die plaats biedt voor meer dan 1000 auto’s. Daarnaast is het slechts een minuut lopen naar zowel het Lower Parel station als naar het Currey Road station.
Werkplaatsen De eerste dertien verdiepingen van het gebouw zullen een oppervlakte hebben van 60.000 sq.ft. daarna hebben de verdiepingen een oppervlakte van 30.000 sq.ft. De ruimtes kunnen zowel verkocht als verhuurd worden aan bedrijven en instellingen. De gevels bestaan volledig uit dubbel ‘low-E’ glas wat zorgt voor schitterende uitzichten op zowel de stad als de groene daken. De werkruimten van Marathon Futurex zijn zeer flexibel in te delen en kunnen variëren van 30.000 sq.ft. tot
•
ENErgIE EN MIlIEU
4 visualisatie Marathon futurex
Bouwfysica 4 2012
5 visualisatie sky gardens (groene daken)
65.000 sq.ft. Daarnaast zijn ze rijk aan voorzieningen waardoor de productiviteit van de werknemers verhoogd. De verdiepingen zijn 4,2 meter hoog, waardoor er een ruimtelijk gevoel gecreëerd wordt en waardoor het mogelijk is systeemplafonds toe te passen. Hier kunnen vervolgens voorzieningen zoals airconditioning, bedrading en brandbestrijding geplaatst worden. De verdiepingen zijn ook ruim qua oppervlakte, waardoor bedrijven hun werknemers op één verdieping kunnen plaatsen. Hierdoor verbetert de communicatie en zal er oppervlakte bespaard worden door centrale toiletten, vergaderzalen en kantines te ontwerpen. Door de grote overspanning van 11 tot 16 meter ontstaan er grote ruimtes vrij van obstakels. Dit zorgt voor meer mogelijkheden en efficiëntie in het ontwerp en de lay-out van de werkvloer. Het gebouw zal ongeveer 24 hoge-snelheid liften krijgen zodat alle gebieden goed te bereiken zijn. Daarnaast zullen de liften systematisch geprogrammeerd worden om de wachttijd te minimaliseren.
Intelligent gebouw Marathon Futurex behoort tot de zogenaamde ‘intelligente gebouwen’. Intelligente gebouwen maken gebruikt van ICT-netwerken die gebouwgebonden systemen aan elkaar koppelen en zo technologie, proces en management met elkaar integreren. Dit creëert een veiliger en comfortabeler gebouw, wat zorgt voor meer productiviteit onder de werknemers en meer efficiëntie in onder andere energieverbruik. Een intelligent gebouw kan, mits goed geprogrammeerd, leiden tot de volgende verbeteringen: − optimaal lichtniveau − vermindering van het energieverbruik en besparing op kosten − meer veiligheid (inbraakpreventie, brandpreventie en persoonlijke veiligheid) − verhoogde efficiëntie van zowel werknemers als gebouwinstallaties en energieverbruik Het Marathon Futurex maakt onder andere gebruik van een Solar Envelope Design study. Dit systeem analyseert het hele jaar door de beweging van de zon en het effect ten opzichte van het gebouw. Daarmee worden de thermische patronen van het hele jaar in kaart gebracht. Het
VRF-systeem maakt handig gebruik van dit systeem en berekent de maximale en minimale warmte- en koeltelast. Daarnaast bestaat de gevel van het gebouw uit dubbele ‘low-E’ beglazing, ofwel laag emissie glas, waardoor er wel genoeg licht binnenvalt maar de warmte buiten gehouden wordt. Ook de groene daken fungeren als warmtebuffer en houden het gebouw koel. Op deze manier kan het gebouw efficiënt koel gehouden worden, alle maatregelen bij elkaar zorgen namelijk voor een energiebesparing van 25%. De verlichting, beveiligingssystemen en brandalarmen worden automatisch geregeld door een ‘Building Management System’.
Groen gebouw Een groen gebouw is de term voor een duurzaam gebouw dat milieuvriendelijk is in gebruik, maar ook in zijn levenscyclus. Dit vereist nauwe samenwerking met de architecten, de ingenieurs en de opdrachtgever. Bij het ontwerpen van een groen gebouw wordt rekening gehouden met de volgende punten: − Efficiënt gebruik van energie, water en andere hulpbronnen. − Comfortabel en gezond binnenklimaat creëren waardoor de productiviteit van de werknemers wordt geoptimaliseerd. − Verminderen van afval, vervuiling en aantasting van het milieu. Dit principe sluit goed aan bij het efficiënte energieverbruik wat gecreëerd wordt door de intelligente systemen van het gebouw. Daarnaast is Marathon Futurex niet alleen een groen gebouw vanwege zijn duurzaamheid, maar ook door zijn uiterlijk. Het gebouw heeft namelijk 15 Sky Gardens (groene daken) die niet alleen zorgen voor een warmtebuffer maar ook voor een groen uiterlijk. Deze tuinen met hun waterpartijen kunnen door werknemers gebruikt worden, om tussen het werken door te pauzeren en ontspannen. Daarnaast vangen ze (regen)water op, dat gerecycled kan worden voor verschillende doeleinden zoals het doorspoelen van toiletten. Dit kan leiden tot een besparing van 70% van water. Met al deze duurzame voorzieningen streeft het Marathon Futurex naar een gouden LEED-certificaat. n
9
10
4 2012 Bouwfysica
www.nvBv.org
ThErmIsCh ComforT In DE sTAD hoE klEur, mATErIAAl En gEBouwVorm hET ThErmIsCh ComforT In DE sTAD BEïnVloEDEn Comfort in de buitenruimte is nauwelijks een aandachtspunt bij het ontwerpen van stedelijke gebieden. Dit in tegenstelling tot het comfort binnen gebouwen. Bij meer aandacht voor het microklimaat in stedelijke gebieden kan de leefkwaliteit worden verbeterd in binnen- en buitenruimten. Er is nog veel onbekend over hoe een stedelijk gebied het best kan worden ingericht om een comfortabel microklimaat te creëren. In dit artikel wordt ingegaan op het effect van verschillende adaptatiemaatregelen in een wijk in Amsterdam. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van een simulatieprogramma, waarbij wordt gekeken naar het effect van de maatregelen op de luchttemperatuur en een comfortindex voor buiten. InlEIDIng
ir. L. (Laura) Kleerekoper, promovenda, TU Delft, Faculteit Bouwkunde
prof. dr. ir. A.A.J.F. (Andy) van den Dobbelsteen, TU Delft, Faculteit Bouwkunde
dr. G.J. (Truus) de BruinHordijk, TU Delft, Faculteit Bouwkunde
dr. ir. M.W. (Machiel) van Dorst, TU Delft, Faculteit Bouwkunde
De Nederlandse stad zal in de toekomst meer te maken krijgen met weersextremen: hitte, droogte en ook overvloe dige neerslag en overstromingsgevaar [1, 2]. Hoe houden we onze Nederlandse steden gezond en comfortabel met het voorspelde klimaatscenario? Hoe kunnen we ontwikke lingen zoals verdichting en uitbreiding van steden laten bij dragen aan een prettig stedelijk microklimaat? In het pro motieonderzoek Urban Climate Design Engineering wordt onderzocht welke middelen er in de gebouwde omgeving kunnen worden ingezet om het stedelijk microklimaat te controleren en te verbeteren. De focus is gericht op maat regelen op buurtniveau, maar ook gebouw en stadsniveau spelen een rol. Het promotieonderzoek is onderdeel van het onderzoeksproject Climate Proof Cities, een samen werkingsverband tussen verschillende universiteiten, kennisinstituten en belanghebbenden uit de praktijk. In het onderzoek worden simulatie en ontwerpstudies met elkaar gecombineerd en aan meetresultaten gekop peld. Het doel is om voor diverse wijktypologieën richt lijnen te ontwikkelen die aangeven welke maatregelen het meest geschikt en effectief zijn voor een specifieke typo logie. Bekende maatregelen om hitte tegen te gaan zijn bijvoorbeeld bomen en andere vegetatie, fonteinen, grach ten, grote rivieren, maar ook de kleur van daken, gevels en straten [3]. Voor een aantal wijktypologieën wordt een wijk als casestudie genomen, waarin metingen, simulaties en ontwerpstudies elkaar aanvullen. In dit artikel wordt dieper ingegaan op één casestudie. Dit is de Couperusbuurt in Amsterdam NieuwWest, gebouwd in de jaren ‘60. Deze wijk betreft niet direct een problema tische wijk bij de voorspelde klimaatverandering, maar wel kunnen de plannen van de stadsdeelgemeente bij verkeer de keuzes leiden tot negatieve effecten op het microkli maat. De gemeente wil in het gebied meer woningdiversi teit aanbrengen en denkt daarbij voor de Couperusbuurt aan grotere woningen en meer parkeergelegenheid. De hui dige open bouwblokstructuur heeft een binnengebied van gras omzoomd met struiken en enkele bomen, zie figuur 1. De binnengebieden zouden moeten transformeren in een parkeerplaats om de parkeernorm te verhogen. Het andere aspect betreft de verhoging van de woningen van twee
naar drie of vier bouwlagen. Deze aanpassingen zijn met het microschaalmodel Envi-met gesimuleerd [4, 5].
sImulATIEmEThoDE Het microschaalmodel Envimet is een driedimensionaal numeriek programma dat is ontworpen om de interactie tussen oppervlakten van bodem, bestrating, daken en gevels, planten en lucht te simuleren [4]. Het programma is vooral geschikt voor een resolutie van 0,5 tot 10 m en voor het doorrekenen van een periode van 24 tot 48 uur met een tijdsinterval van maximaal 10 seconden. Het programma is gebaseerd op een vereenvoudigd CFD simulatieprogramma waarin luchtstroming om gebouwen en vegetatie wordt berekend. Hierbij wordt ook turbulentie en invloed van temperatuur en luchtvochtigheid op de luchtstroming mee genomen. Het programma rekent met korte en langgolvige stralingsfluxen voor beschaduwing, reflectie en multireflec ties van bebouwing en vegetatie. Het programma neemt de transpiratie, evaporatie en warmteoverdracht tussen vege tatie en de lucht door conductie mee en rekent met de oppervlaktetemperatuur van elke afzonderlijke gridcel. De water en warmteuitwisseling met de bodem wordt mee genomen en het is mogelijk een aantal comfortindicatoren uit te rekenen zoals de stralingstemperatuur (Tmrt) en de Predicted Mean Vote (PMV). Alle varianten worden onder dezelfde aannames voor een hete zomerdag doorgerekend. Op een gemiddelde hete zomerdag is de windsnelheid overdag gemiddeld 2,2 m/s en komt de wind uit het noordoosten. De temperatuur is op zo’n dag gemiddeld 23°C. De klimaatcondities voor
1 groen binnen een bouwblok van de couperusbuurt
sTEDEnBouwfysICA
Bouwfysica 4 2012
2 gesimuleerde parkeervarianten een gemiddelde hete zomerdag zijn gebaseerd op de hitte golfperiodes tussen 1950 en 2011 gemeten in De Bilt [6]. Er is eerst doorgerekend hoe de lucht en materialen in de bestaande situatie gedurende de dag opwarmen; daarna is een extreme variant zonder bomen, gras en struiken bekeken om een indicatie te krijgen van hoe groot de effecten op de temperatuur kunnen zijn. Bij de extreme variant warmt ruim 60% van het gesimuleerde oppervlak op met meer dan 0,5°C; op verschillende plaatsen treedt opwarming op tot 1,5°C. Om het effect van het realiseren van parkeerplaatsen in het binnengebied van de bouw blokken te bestuderen, zijn drie varianten naast de bestaande situatie gesimuleerd (zie figuur 2): – A: een parkeerplaats met bestrating van betontegels – B: met bestrating van betontegels én bomen – C: een bestrating van donker asfalt De huidige woningen hebben twee woonlagen en een kap. Om de invloed van één of twee extra bouwlagen te bestuderen, zijn de volgende varianten gesimuleerd: – drie woonlagen met kap – vier woonlagen met plat dak – vijf woonlagen met plat dak Omdat de kleur van de gevel en het dak invloed hebben op de temperatuur op straatniveau zijn er vier verschillende albedowaarden (reflectiecoëfficiënten) voor de gevels en drie verschillende albedowaarden voor het dak gesimu leerd. Voor de gevel is gekeken naar een albedo van 0,1, 0,2, 0,4 en 0,6. Zoals in tabel 1 is af te lezen staat dit voor respectievelijk een donkere bakstenen gevel, een rode bak stenen gevel (bestaande situatie), een lichte bakstenen gevel en een aluminium of roestvrijstalen gevel. Naast de bestaande rode pannendaken met een albedo van 0,3 is er gekeken naar een zwart bitumen dak met een zeer lage albedo van 0,05 en een wit reflecterend dak van 0,85.
EffECT op DE luChTTEmpErATuur In eerste instantie is gekeken naar de veranderingen in luchttemperatuur op twee meter hoogte om 13:00 uur. Dit is als het ware een horizontale doorsnede waarin de lucht temperatuur op deze hoogte wordt weergegeven. In figuur 3 zijn de simulatieresultaten van Envimet te zien voor de bestaande situatie. In figuur 4 is te zien hoeveel procent van het totale oppervlak van het gesimuleerde gebied met een halve graad of meer in temperatuur is gestegen of gedaald. De stijging van de luchttemperatuur was nooit
Tabel 1: De albedowaarden van gevel-, dak- en bestratingsmateriaal [7-10] materiaal
type/kleur
albedo
beton stoeptegels
0,40
asfalt
0,20
zandgrond
0,30
bitumen
zwart
0,05
wit Ecoseal
0,85
keramische dakpannen
rood
0,30
aluminium/roestvrijstaal
blank
0,60
baksteen
wit/lichte kleur
0,40
baksteen
rood
0,20
baksteen
donker
0,10
dakbedekking
meer dan 1,5°C. Van de parkeervarianten zorgt asfalt voor de grootste opwarming van het gebied, maar de bestrating van betontegels wijkt daar niet veel van af. Verharding in plaats van gras zorgt voor opwarming doordat het steen achtige materiaal meer directe en gereflecteerde zonne straling opneemt. De geaccumuleerde warmte wordt ver volgens als langgolvige straling (warmte) aan de lucht afgegeven. Daarnaast is er minder verkoeling doordat er minder water verdampt bij verharding, uitgezonderd van permeabele verharding. Een extra verkoelende factor van gras en vegetatie overdag is het actief koelen van de lucht door evapotranspiratie (verdamping via de bladeren). De bomen zijn goed voor de compensatie van de opwar ming door betontegels. Bij parkeervariant B reduceren vijf bomen op de parkeerplaats het opgewarmde oppervlak van 54 tot 29% (zie figuur 4). Bomen hebben overdag een verkoelend effect door actieve evapotranspiratie en passieve koeling door schaduwwerking op onder andere verharding en gevels. Het effect van bomen zal toenemen naarmate er meer bomen worden geplant. De invloed van de verhoging van een gebouw heeft bij de hoogte/breedteverhouding van deze bouwblokken (H/B = 0,23) een verkoelend effect vanwege de extra schaduw die wordt gecreëerd. Bij smallere straten kan het effect tegengesteld zijn vanwege verminderde luchtmenging en
11
12
4 2012 Bouwfysica
www.nvBv.org
5 witte gevels in spanje worden een groot deel van de dag beschaduwd, hierboven een smalle straat in Malaga soon/object) op twee meter hoogte dan meer straling ontvangt en daardoor meer opwarmt. Er blijkt een kantel punt te zijn waarbij meer reflectie juist wel leidt tot afkoe ling; waar dit punt ligt is nog onduidelijk.
3 simulatie van de luchttemperatuur voor de bestaande situatie op 2 meter hoogte om 13:00 uur met Envi-met
4 Effect van verschillende varianten op luchttemperatuur op twee meter hoogte multireflecties die optreden. Een hogere reflectiecoëfficiënt van daken geeft duidelijk een verkoelend effect op straat niveau en een lagere reflectiecoëfficiënt geeft een opwar mend effect. De temperatuureffecten hebben invloed op de directe omgeving rond een gebouw en liggen tussen 0,5°C en 1°C. Het is belangrijk te beseffen dat deze albedoveran deringen hier betrekking hebben op een schuin dak met een nok op negen meter hoogte. Voor platte daken en hogere gebouwen zullen de effecten op de temperatuur anders zijn. Het gebied dat wordt beïnvloed door de albe dowaarde van de daken ligt in de simulaties rond de 30%. Dit betekent dat wanneer een zwart dak in deze situatie wordt vervangen door een wit dak, dit de temperatuur op twee meter hoogte met minimaal een halve graad verlaagt in 30% van de directe omgeving van het open bouwblok. De albedoverandering van de gevels geeft een verrassend resultaat. Een hogere reflectiecoëfficiënt leidt hier niet altijd tot een koelere omgeving rond het gebouw. Een reflectiewaarde van 0,4 geeft opwarming van het gebied, terwijl een lage reflectiewaarde van 0,1 juist verkoeling oplevert. Wel geeft de hoogste reflectiewaarde van 0,6 de meeste verkoeling. Opwarming bij een hogere reflectie waarde kan verklaard worden doordat de lucht (of per
De opwarming van de lucht is afhankelijk van de afstand tot de gevel. Hoe dichter het meetpunt bij de gevel ligt, hoe meer invloed de temperatuur van de gevel zal hebben op de luchttemperatuur in het meetpunt. De gevel zelf warmt wel meer op naarmate de reflectiefactor lager is, doordat er meer warmte wordt geabsorbeerd. Er wordt momenteel verder onderzoek gedaan naar de invloed van hogere reflectiewaardes en omslagpunten in verschillende situa ties. Het gaat hierbij om studies naar meerdere albedo waardes in verschillende straatprofielen en met verschillen de afstanden tot de gevel. Een voorlopige conclusie is dat voor gevels die gedurende een lange periode op de dag bloot staan aan zonnestraling, een hoge reflectiefactor kan leiden tot hogere temperaturen op straatniveau doordat materialen, personen en objecten op straatniveau dan meer straling ontvangen. In warme landen zoals Spanje worden lichte gevels veel toegepast, dit is met name van belang voor het behoud van een koel binnenklimaat. Ook zie je hier veel smalle straatjes waardoor de gevels een groot deel van de dag in de schaduw liggen, zie figuur 5.
EffECT op hET ComforTnIVEAu Omdat het comfort van mensen niet uitsluitend door de luchttemperatuur wordt bepaald, zijn er comfortindicatoren ontwikkeld om de beleving van het microklimaat beter te kunnen benaderen. Een geschikte indicator voor het buiten klimaat is de PET (Physiological Equivalent Temperature), een maat voor de gevoelstemperatuur die een mens ervaart in de buitenomgeving [11]. In deze indicator worden lucht temperatuur (Ta), stralingsintensiteit (Tmrt), luchtstroming (v) en luchtvochtigheid (RH) gewogen naar een menselijke perceptie van klimaatomstandigheden. De PET is geba seerd op de vergelijking voor de energiebalans van het menselijk lichaam door Höppe [12]. Om de PETwaarde te kunnen berekenen is een ‘meet punt’ gekozen op 1,5 meter hoogte in het midden van het bouwblok. In figuur 6 zijn de berekende PETwaardes weergegeven. Deze laten grotere verschillen tussen de verschillende varianten zien dan de luchttemperatuur alleen. Omdat de gevoelstemperatuur (PETwaarde) sterk wordt beïnvloed door stralingswarmte zijn grote verschil len tussen schaduw en zon te zien. Zo is variant 3 duide
sTEDEnBouwfysICA
Bouwfysica 4 2012
6 Effect van verschillende varianten op de Physiological Equivalent Temperature (PET) ten opzichte van de bestaande situatie lijk het koelst omdat hier het meetpunt wordt bescha duwd door bomen op de parkeerplaats. Een opmerkelijk resultaat is het verschil in variant 1 (zon der groen) en variant 2 (parkeervariant met betontegels in plaats van het groene grasveld). De luchttemperatuur en de PET geven hier een tegengesteld resultaat. De variant zonder groen komt op een koelere PETwaarde dan de parkeervariant (waar nog wel rondom heggen en bomen staan). Dit terwijl de variant zonder groen in totaal een warmere luchttemperatuur laat zien. Een verklaring hier voor is mogelijk de verminderde luchtstroming doordat het omliggende groen wind afremt en afbuigt. Er is ook een tegengesteld effect tussen de PET en de lucht temperatuur tussen variant 2 (parkeervariant met beton tegels) en variant 4 (parkeervariant met asfaltbestrating). Dit verschil kan verklaard worden doordat de ‘meting’ op 1,5 meter hoogte wordt gedaan en hier het warme asfalt minder effect heeft op de luchttemperatuur. Voor de gevoelstemperatuur overheerst de extra gereflecteerde stra ling van de lichte betontegels. Eenzelfde effect wordt bij voorbeeld ervaren op een sneeuwvlakte waar het gereflec teerde licht snel tot verbranding kan leiden en skiën met korte mouwen mogelijk maakt, ondanks de lage luchttem peratuur. De koelere ervaring van asfalt boven betontegels op 1,5 meter hoogte zegt overigens niets over de ervaring van iemand die zich hier op blote voeten begeeft. Het asfalt materiaal zelf zal sterker opwarmen dan de betonnen tegels, waardoor je het asfalt bij je voeten als warmer ervaart.
ConClusIE Dit artikel beschrijft slechts een casestudie binnen een groter onderzoek. Het laat echter duidelijk het effect zien van ont werpkeuzes die een stedenbouwkundige, architect of beleid smaker moet maken. Door bij nieuwbouw en herontwikke ling naar de gevolgen van ontwerpkeuzes op het micro klimaat te kijken zal de wijk comfortabeler zijn en blijven. Deze studie zal worden vervolgd door het effect te bestude ren van albedowaarden in verschillende stedelijke situaties. Ook zullen andere adaptatiemaatregelen worden bestudeerd op hun effect binnen verschillende wijktypologieën. Zo wordt er momenteel onderzoek gedaan in de Rotterdamse wijk BergpolderZuid. Een wijk ontstaan in 19151930 met een gesloten bouwblok waar de gemeente Rotterdam en de woningbouwcorporatie Vestia een masterplan hebben ont wikkeld waarbij beide partijen ook klimaatadaptatiemaat
regelen willen toepassen. Daarna zal onder andere worden gekeken naar historische binnensteden, jaren ‘30 wijken met eengezinswoningen en hoogbouw. n Dit promotieproject binnen het onderzoeksprogramma Climate Proof Cities is mogelijk gemaakt door het nationale programma Kennis voor Klimaat.
BronnEn [1] KNMI, Klimaatschetsboek Nederland, het huidige en toekomstige klimaat, 2009, De Bilt [2] Döpp, S., et al, Kennismontage Hitte en Klimaat in de Stad, 2011, Climate Proof Cities Consortium [3] Kleerekoper, L., van Esch, M., Salcedo, T.B., How to make a city climate-proof, addressing the urban heat island effect. Resources, Conservation and Recycling, 2012, 64(0): p. 30-38 [4] Bruse, M., Fleer, H., Simulating surface-plant-air interactions inside urban environments with a three dimensional numerical model, Environmental Modelling and Software, 1998, 13(3-4): p. 373-384 [5] Huttner, S., Bruse, M., Dostal, P., Using ENVI-met to simulate the impact of global warming on the microclimate in central European cities, 2008 [6] KNMI, Lijsten en extremen, 2011. Via: http://www. knmi.nl/klimatologie/lijsten/index.html [7] Taha, H., Akbari, H., Rosenfeld, A., Huang, J., Residential cooling loads and the urban heat island - the effects of albedo, Building and Environment, 1988, 23(4): p. 271-283 [8] Prado, R.T.A., Ferreira, F.L., Measurement of albedo and analysis of its influence the surface temperature of building roof materials, Energy and Buildings, 2005, 37(4): p. 295-300 [9] Oke, T., et al, The Micrometeorology of the Urban Forest [and Discussion], Philosophical Transactions of the Royal Society of London, Series B, Biological Sciences, 1989, 324(1223): p. 335-349 [10] Peutz, Energetische aspecten bij toepassing Ecoseal EP White dakbedekking, 2009 [11] Matzarakis, A., Amelung, B., Physiological Equivalent Temperature as Indicator for Impacts of Climate Change on Thermal Comfort of Humans, Seasonal Forecasts, Climatic Change and Human Health, 2008: p. 161-172 [12] Höppe, P., The physiological equivalent temperature - a universal index for the biometeorological assessment of the thermal environment, International Journal of Biometeorology, 1999, 43(2): p. 71-75
13
14
4 2012 Bouwfysica
www.NVBV.oRG
ZAAlAkoestisch Modelleren ten Behoeve vAn onderZoeken industrielAWAAi een belangrijk uitgangspunt in industrielawaai onderzoeken is het optredende geluiddrukniveau in de industriehal. op basis van dit zogenaamde halniveau worden immers de bronvermogens van de afstralende geveldelen berekend. doorgaans wordt ter bepaling van het halniveau gebruik gemaakt van de alom gekende formule van sabine. Maar al te vaak wordt hierbij voorbij gegaan aan het feit dat deze statistische formule slechts in een beperkt aantal ruimten zonder meer toepasbaar is. in een typische industriehal is dit meestal niet het geval, waardoor slechts een benadering van de globale nagalmtijd wordt bekomen met over het algemeen een overschatting (soms ook een onderschatting) van het halniveau tot gevolg.
dr. ir. N. (Nathalie) Geebelen, CaubergHuygen Raadgevende Ingenieurs, Maastricht
In kritische situaties kan het opstellen van een 3D zaal akoestisch model een oplossing bieden. Zelfs met een relatief eenvoudig 3D model dat wel rekening houdt met de specifieke vorm van de industriehal, de lokale verde ling van eventuele absorberende materialen en de precie ze locatie van de geluidproducerende installaties en activiteiten, kunnen het optredende halniveau en de bronvermogens van de afstralende geveldelen nauwkeuri ger worden bepaald. Het reduceren van bovengenoemde overschatting (of onderschatting) van het halniveau kan bepalend zijn in een onderzoek industrielawaai, omdat het rechtstreeks effect heeft op de berekende geluidimmis sie en bijgevolg de noodzaak tot het treffen van geluid reducerende maatregelen hiervan kan afhangen.
nen, de puntbronnen en de afstralende geveldelen zijn te herkennen. Duidelijk is dat voor grote industrieterreinen deze modellen al snel erg complex kunnen worden. In voorliggend artikel wordt dieper ingegaan op de bepa ling van de optredende geluiddrukniveaus in industriehal len en de resulterende bronvermogens van de afstralende geveldelen. Een nauwkeurige voorspelling van deze bron vermogens is onder meer mogelijk indien realistische zaalakoestische modellen worden gebruikt in combinatie met een goede kennis van geluidwerende kwaliteit van gevelmaterialen. Zo vormen deze akoestische onderzoe ken een mooi voorbeeld waarbij alleen de integrale toe passing van diverse disciplines leidt tot een optimaal resultaat.
inleiding Industrielawaai wordt over het algemeen veroorzaakt door een combinatie van diverse geluidbronnen op het industrieterrein of binnen de grens van een individuele inrichting. Het betreft mobiele bronnen ten gevolge van vervoersbewegingen op het terrein, puntbronnen die in de open lucht opgestelde installaties of activiteiten voorstel len, maar ook afstralende geveldelen van industriehallen. De meeste industrielawaai onderzoeken dienen te worden uitgevoerd conform de Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999 (verder HMRI’99). Ten behoeve van de modellering kan gebruik gemaakt worden van het soft warepakket Geomilieu. In figuur 1 wordt het model getoond van een industrieterrein waarop de mobiele bron
1 Voorbeeld model industrieterrein
ProBleeMstelling In een apart kader bij dit artikel worden de rekenvoor schriften uit de HMRI’99 en een vaak toegepaste aanpak nader toegelicht. Deze aanpak is gebaseerd op de aanna me van een diffuus veld in de industriehal. Het probleem hierbij is dat het geluidveld in typische industriehallen zoals afgebeeld in figuur 2 over het algemeen niet diffuus is met als gevolg dat noch vergelijking (7) noch vergelij king (8) uit het kader zonder meer toepasbaar zijn. De formule van Sabine is een statische formule die toe pasbaar is onder de volgende randvoorwaarden: – min of meer kubusvormige ruimten – niet te grote ruimten – lage absorptiecoëfficiënten – gelijkmatige verdeling van de absorptie Het geluidveld in een industriehal is over het algemeen niet diffuus omwille van de geometrisch vorm van de ruimte. Vaak gaat het om grote platte volumes waarbij de hoogte uitgesproken kleiner is dan de lengte en de breed te. Daarnaast zijn de geluidabsorberende materialen meestal niet gelijkmatig verdeeld.
•
geluiden en trillingen
Bouwfysica 4 2012
2a
2b
Typische industriehallen In een reëel geluidveld wordt de geluiddruk opgebouwd door de directe geluidgolven en het galmveld tezamen zoals aangegeven in vergelijking (4c) in het kader. Voor een puntbron formule (1):opgesteld op een harde ondergrond geldt de formule (1): vergelijking:
1 4 = + 10 1 + 4 = + 10 +
(1)
Op een afstand rG, die de galmstraal wordt genoemd, zijn formule (2): beide bijdragen formule (2): gelijk:
= =
(2)
ODEON
ODEON 11.21Auditorium Licensed to: Cauberg-Huygen, Netherlands User id: 2206, dongle no:102437
3
Printed: 6-12-2012 14:31:44 Room: C:\...\odeon modellen\Hal 3 Geometry/Material/Source version: 4/2/7
ODEON
ODEON 11.21Auditorium Licensed to: Cauberg-Huygen, Netherlands User id: 2206, dongle no:102437
Printed: 6-12-2012 14:30:56 Room: C:\...\odeon modellen\Hal 4 Geometry/Material/Source version: 3/2/7
Verloop geluiddrukniveau puntbron op harde ondergrond in reëel geluidveld
Het verloop van het geluiddrukniveau in functie van de afstand is schematisch weergegeven in figuur 3.
formules uit kader: formules uit kader: Informule een reëel(3): geluidveld heeft de totale absorptie op korte afstand van(3): de bron weinig invloed op het geluiddruk formule =Op + afstand, voorbij de galmstraal, neemt het niveau. grotere = + geluiddrukniveau af met 3 dB per verdubbeling van de tota le absorptie. In de praktijk is, in uitgestrekte lage ruimten formule (4): met een geluidabsorberend plafond, bovendien een verdere formule (4): afname geluiddrukniveau =van het + 10 teverwachten per ver = van 10 is in tegenstelling dubbeling afstand. Dit tot wat is +de aangegeven in figuur 3 waar het geluiddrukniveau gelijk blijft op grotere afstand van de bron.
fomule (6a): beschouwingen hebben tot gevolg dat de Bovenstaande fomule (6a): toepassing van vergelijkingen (1) en (2) over het alge = + 10 meen overschatting van het geluiddrukniveau leidt = tot+een 10 op 1 à 2 m(6b): van de binnenzijde van een wanddeel, nodig formule formule (6b): om de immissierelevante bronsterkte van het betreffende dan weer doorslaggevend kan = + 10Wat geveldeel te bepalen. = + 10 zijnin kritische onderzoeken industrielawaai waar bij formule (6c): voorbeeld bij de geluidgevoelige bestemmingen net niet formule (6c): voldaan. aan de normstelling kan worden + = + 10
4 Model industriehal 1 (links) en 2 (rechts) uit toepassingsvoorbeelden Odeon A/S, Denmark, ©1985-2012.
Odeon A/S, Denmark, ©1985-2012.
Page 1
Page 1
gende hoofdstuk. In tegenstelling tot de modellen van bij voorbeeld theaterzalen en concertzalen, kan hier worden volstaan met relatief eenvoudige 3D modellen.
toePAssingsvoorBeelden Om de bovenstaande inzichten verder te verduidelijken zijn twee toepassingsvoorbeelden uitgewerkt. De voor beelden hebben betrekking op de industriehallen uit figuur 4. Industriehal 1 is een langshal met zadeldak en afmetingen 80 m x 20 m. De maximale hoogte bedraagt 8 meter. Industriehal 2 is een samengestelde langshal met extra zijbeuk van 20 m x 20 m. De hoofdbeuk heeft dezelfde afmetingen als langshal 1.
+ = + 10 ZAAlAkoestisch Modelleren
Voor beide hallen zijn drie varianten beschouwd: – variant 1: drie geluidbronnen met gelijk vermogen, Bij geometrische 3D zaalakoestische rekenmodellen wordt LW1 = LW2 = LW3 = 113 dB(A) de geluidgolf gesimuleerd als een straal zonder golfkarak – variant 2: drie geluidbronnen met verschillende ver formule (7): ter. Voor de optredende golffenomenen zoals diffusie en mogens, LW1 = 95 dB(A) < LW2 = 106 dB(A) < LW3 formuleworden (7): benaderingsmethoden toegepast. Het = 119 dB(A) diffractie 4 + 10van + 10benadering + 10 = 1010 – variant 3: lokaal absorptie ter plaatse van de geluid resultaat is een meer realistische de onder 4 1010 10diverse andere + 10 akoesti + 10 bron =de andere nagalmtijd maar + ook met het hoogste vermogen, LW3 = 119 dB(A) sche parameters. Tevens wordt inzicht verschaft in optre Resultaten hal 1 dende reflectiepatronen. Voor het opstellen van 3D zaal formule (8): Indien de formule van Sabine wordt toegepast, wordt akoestische modellen kan bijvoorbeeld gebruik gemaakt formule (8): 1 het softwarepakket Odeon. In figuur 4 wor ervan uitgegaan dat het geluidveld diffuus is en bijgevolg worden = 1van ∙ het geluiddrukniveau gelijk in ieder punt. Voor langshal 1 den de 6modellen getoond van de twee industriehallen die = ∙ 6 levert dit de volgende resultaten: zijn gebruikt voor de toepassingsvoorbeelden in het vol
15
16
4 2012 Bouwfysica
www.NVBV.oRG
– – –
2
variant 1: Lpi = 100,2 dB(A) variant 2: Lpi = 101,9 dB(A) variant 3: Lpi = 98,6 dB(A)
P1
In werkelijkheid is het geluidrukniveau niet in ieder punt gelijk. Dit kan op realistische wijze benaderd worden met behulp van een eenvoudig 3D zaalakoestisch rekenmodel zoals weergegeven in figuur 5.
1 P2
3
P3
Het geluiddrukniveau is berekend op 1 à 2 meter van de wand in de rekenpunten 1 tot en met 5. De locatie van de geluidbronnen zijn aangeduid met P1 tot en met P3. In geval van variant 2 en 3 is in P1 het laagste bronvermo gen gesitueerd en in P3 het hoogste. In figuur 6 worden de berekende geluiddrukniveau weergegeven voor respec tievelijk variant 1, 2 en 3.
4
5 3D akoestisch rekenmodel hal 1
Odeon A/S, Denmark, ©1985-2012.
ODEON
ODEON 11.21Auditorium Licensed to: Cauberg-Huygen, Netherlands User id: 2206, dongle no:102437
Printed: 6-12-2012 14:29:54 Room: C:\...\Hal 4 variant 1 Geometry/Material/Source version: 3/2/10 Job number: 1 No description
Uit de resultaten in figuur 6 blijkt duidelijk dat in geval van industriehal 1 de toepassing van de statistische for Page 1 mule van Sabine (resultaten weergegeven door middel van rode lijn) leidt tot een overschatting van de werkelij ke geluiddrukniveaus. De verschillen met het meer gede tailleerde 3D rekenmodel variëren van 0 tot circa 3 dB. Bovendien is ook duidelijk dat er een grote variatie aan wezig is in de verschillende rekenpunten onderling vooral in geval van variant 2 waar de geluidbronnen met ver schillende vermogens zijn opgesteld.
Resultaten hal 2
6
Indien de formule van Sabine wordt toegepast voor hal 2 levert dit de volgende resultaten: variant 1: Lpi = 98,9 dB(A) variant 2: Lpi = 100,6 dB(A) variant 3: Lpi = 97,8 dB(A)
Rekenresultaten 3D model hal 1
2
6
Het 3D zaalakoestisch rekenmodel van hal 2 is weergege ven in figuur 7. Het geluiddrukniveau is berekend in een extra rekenpunt 6 ter hoogte van de zijbeuk. In figuur 8 worden de berekende geluiddrukniveaus weergegeven voor respectievelijk variant 1, 2 en 3.
P1 1 P2
3
P3 5 4
7 3D akoestisch rekenmodel hal 2
Odeon A/S, Denmark, ©1985-2012.
Page 1
Uit de resultaten in figuur 8 blijkt dat in geval van indus triehal 2 de toepassing van de statistische formule van Sabine (resultaten weergegeven door middel van rode lijn) niet in alle rekenpunten leidt tot een overschatting van de geluiddrukniveaus. De verschillen met het meer gedetailleerde 3D rekenmodel variëren van 4 tot +1 dB. Ten gevolge van de specifieke vorm van de hal in combi natie met de opstelling van de geluidbronnen is boven dien een nog grotere variatie aanwezig tussen de verschil lende rekenpunten.
conclusie
8 Rekenresultaten 3D model hal 2
De meeste industrielawaai onderzoeken dienen te worden uitgevoerd conform de Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999. Methode II.7 binnen deze handlei ding heeft betrekking op de geluiduitstraling van gebou wen en industriehallen. De emissierelevante bronsterkte LWR van een afstralend geveldeel wordt berekend op basis van het geluiddrukniveau Lpi op 1 à 2 meter aan de bin nenzijde van wanddeel i. In de praktijk wordt voor de bepaling van het optredende geluiddrukniveau veelal de formule van Sabine toegepast onder de aanname dat het
•
geluiden en trillingen
Bouwfysica 4 2012
geluidveld binnen het gebouw of de industriehal diffuus is. Zoals aangetoond in bovenstaand artikel kan dit leiden formule (1): (1): tot formule een niet te verwaarlozen overschatting (soms ook 1 4 onderschatting) van dewerkelijke 1 + 4geluiddrukniveaus. = + 10 + = + 10 Door het opstellen van een eenvoudig 3D zaalakoestisch model van de industriehal in kritische situaties, worden meer realistische geluiddrukniveaus berekend. Het redu
ceren van bovengenoemde overschatting (of onderschat ting) van het halniveau kan bepalend zijn in een onder zoek industrielawaai, omdat het rechtstreeks effect heeft op de berekende geluidimmissie en bijgevolg de noodzaak tot het treffen van geluidreducerende maatregelen hiervan kan afhangen. n
formule (2): formule (2):
= rekenvoorschriften =
Industrielawaai onderzoeken dienen over het algemeen te worden uitgevoerd conform de HMRI’99. De methode
formule (1): II.7 binnen handleiding heeft betrekking op de geluiduitstraling van gebouwen en industriehallen. Nood formules uitdeze kader: formule (1): formules uit kader: zakelijke invoer voorformule het rekenmodel Geomilieu (dat 1 4 rekent conform de HMRI’99) zijn de imissierelevante (1): formule (3): +410 + de=1afstralende formule (3):LWR van geveldelen: bronsterktes + 10 + = (1): formule (1): 10 1 + 4 (3) = + formule + = + 1= 4 4 1 ++10 = + 10 = + per situatie wordt berekend in Geomilieu. LWi betreft het door formule In formule (3) stelt DI derichtingsindex voor (2): die formule (2): formule (4): gelaten geluidvermogenniveau van geveldeel i: formule (4): formule (2): = + 10 = formule (2): + 10 (4) = formule (2): = met: = 1 à 2 meter aan de binnenzijde van wanddeel i L = hetgeluiddrukniveau op pi = = oppervlakte van wanddeel i in m2 Si = de formules uit kader: fomule (6a): R = de (6a): luchtgeluidisolatie van wanddeel i formules uit kader: i fomule formule formules kader: van het veld in de ruimte voor deuit diffusiviteit Cd = een correctieterm (3): formule = (3): + 10 + kader: 10 formules = uit = uit + formule (3): formules kader: In een=vrij veld geldt LI = Lp. In een diffuus veld geldt dan weer LI = Lp 6. Binnen industriële gebouwen varieert (6b): + formule (3): formule formule (6b): = + tussen: (3): deHMRI’99 de correctieterm Cd conform == 5 dB galmende sterk diffuse geluidvelden (5a) ruimten, ++10 C voor d = formule (4): + = + 10 = formule = 3 dB(4): voor sterk gedempte ruimten, weinig diffuse geluidvelden (5b) C d formule (6c): wordt = C (4): + 410 formule = dB toegepast. In de praktijk veelal d formule = (6c): + 10 formule (4): formule + 10 (4): = + = + 10 1à 2 meter aan de binnenzijde van wanddeel i. Vaak kan echter niet gemeten wor op = te + 10 + gemeten Lpi dient worden = + 10 = + 10
den omdat de betreffende hal nog niet is gerealiseerd of om praktische redenen. In dat geval dient een voorspelling De minimaal noodzakelijke uitgangspunten zijn: de bronvermogens van de opgestelde van Lpi te worden gehanteerd. fomule (6a): fomule (6a): installaties en activiteiten binnen het gebouw of de industriehal, het halvolume en de te verwachten nagalmtijd.
(6a): fomule formule (7): = + 10 formule (7): = + 10 Theoretisch geluiddrukniveau ten gevolge van een puntbron als volgt worden benaderd: fomule (6a):kan het fomule (6a): 4 + 10 = (6b): formule 4 = 1010 + 10 + 10 formule + 10 (6b): = 1010 + 10 + 10 + 10 in + 10 een =vrij veld: + 10 formule = (6b): = + 10 = (6b): + 10 formule formule (6b): + 10 = (6c): in een diffuus veld:formule formule (8): (6c): formule (8): + 10 = = +(6c): 10 formule = 1 in een1reëel veld: 10 + + = ∙ = + 10 + = 6 ∙ (6c): formule (6c): met: formule + 10 + = 6 LW = het bronvermogenniveau + + 10 + 10 + = Q == derichtingsindex
A = de totale absorptie in m2 O.R.
formule (7):
formule (7):
(6a) (6b) (6c)
In de praktijk wordt formule veelal gekozen de aanname van een diffuus veld waarbij L4 in ieder punt van de ruimte (7): voor 4 + 10 pi = 1010 + 10 + 10 dat er gelijk In 4 opgesteld binnen de ruim +drie 10 geluidbronnen + 10 met bronvermogens + 10 LW1, LW2 en LW3 zijn =is.1010 formule (7):het geval formule (7): te, geldt dan: + 10 = 1010 + 10 + 10 4 4 (7) + 10 + 10 = 1010 + 10
formule (8):
= 1010 formule (8):
+ 10
+ 10
+ 10
De totale absorptie A wordt 1 meestal bepaald met behulp van de formule van Sabine:
formule (8): 1 = ∙ 6 1 = ∙ (8): formule formule (8): 6 = ∙ met: 1 1 6 = ∙ = ∙ V = het van de ruimte in m3 6 volume 6
T = de nagalmtijd in de ruimte in seconden
(8)
17
18
4 2012 Bouwfysica
www.nvBv.org
Het HOut nOOIt Op? de rOl Van grOndstOffen In de BOuw en een VOOrstel VOOr een VerBeterde aanpak een aantal grondstoffen wordt binnen afzienbare tijd schaars. dit raakt de bouwsector. Op gebouwniveau zijn in het verleden inspanningen verricht en is veel kennis opgedaan (bijvoorbeeld in greenCalc) over materiaalgebruik. Op product- en materiaalgebied vinden bovendien interessante ontwikkelingen plaats door europese normering en de nationale geharmoniseerde database. Bij de beoordeling van duurzaamheid lijkt deze kennis echter eerder aan invloed te verliezen dan dat deze verder wordt uitgebouwd tot een allesomvattende en breed gedragen methodiek. Voor zo’n methodiek is het nodig de materialenstroom te volgen tijdens de levensduur van een gebouw, het milieueffect te beoordelen en onderlinge effecten te wegen. de beoordeling en weging dienen op schaduwkosten te worden gebaseerd.
InleIdIng
ir. H.H.E.W. (Herman) Eijdems, P2P-consult, Utrecht
“Het hout nooit op” is de slogan van Koninklijke Jongeneel bv, een grote houthandel in Utrecht. Om in de toekomst te kunnen blijven beschikken over (schaarse) grondstoffen, zonder forse prijsstijgingen, is het nodig dat de bouwsector een omslag maakt in het omgaan met materialen en grondstoffen. Een eerste stap is om de milieueffecten van materialen in de duurzaamheidsinstrumenten beter te beoordelen. De volgende stap zou kunnen zijn om de materiaalvoorraden in gebouwen en de milieuwaarde daarvan in beeld te krijgen. Dit biedt mogelijkheden voor de markt om het hergebruik verder te ontwikkelen. De overheid zou hierin vanuit haar voorbeeldrol het voortouw kunnen nemen. Dit artikel beschrijft stappen en een aanpak om zo’n omslag te realiseren.
1 uitputting van grondstoffen
Als we alleen nog maar duurzaam geproduceerd hout gebruiken, zou de slogan van Jongeneel eindeloos kunnen voortbestaan. Zij het dat de gemiddelde Nederlander, met een ecologische voetafdruk van 6,3 hectare, dan minimaal 3,5 wereldbol nodig heeft om in zijn behoefte te voorzien. En hoe staat het met zink, koper, uranium, en dergelijke? In het huidige tempo zijn de wereldvoorraden voor deze grondstoffen over 40 à 60 jaar verbruikt! Dit wordt zichtbaar in figuur 1 waarin de voorraden voor verschillende grondstoffen zijn uitgezet tegen het huidige wereldwijde gebruik. Op basis van deze twee gegevens kan voor elk materiaal worden aangegeven hoeveel jaar het nog duurt voordat de voorraden op zijn (het aantal jaar staat op de horizontale as). De verticale as gaat uit van 100% voorraad per 2009.
•
energIe en mIlIeu
Bouwfysica 4 2012
Ondertussen neemt de vraag, door opkomende economieen en toenemende wereldwijde welvaart, fors toe. Dit betekent ook dat prijzen van deze grondstoffen drastisch zullen stijgen. Dit heeft consequenties voor de constructie-industrie, waaronder de bouwsector, omdat deze een groot beslag legt op (minerale) grondstoffen (zie ook figuur 2). In gebouwen leggen we grondstoffen vast voor een periode van 50 jaar of langer. Ondanks dat een aantal van deze grondstoffen binnen deze periode op dreigt te raken, is er geen zicht op de voorraad materialen in bestaande gebouwen en hoe hiermee wordt omgegaan. Op grondstofgebied, maar ook voor productie-energie en transport, zijn forse milieuwinsten te halen door hergebruik van gebouwen of onderdelen daarvan. Dit wordt algemeen onderkend, echter kwantitatieve bepalingsmethoden, waarin een doelprestatie kan worden geformuleerd, ontbreken.
2 afval geproduceerd door verschillende sectoren (bron: statistics netherlands)
De huidige instrumenten richten zich nagenoeg allemaal op de verschillende fasen in het bouwproces, bijvoorbeeld: – Bij het realiseren van een nieuw gebouw (of grote renovatie) kan de milieuprestatie van de te gebruiken materialen in beeld worden gebracht via de Nationale Geharmoniseerde Database, GreenCalc, GPR, BREEAM en dergelijke. – Door de CO2-prestatieladder en Ladder van Lansink wordt het bouwproces apart beoordeeld. – De gebruiksfase wordt apart (of niet) beoordeeld, waarbij de gegevens uit voorgaande fasen niet meer beschikbaar zijn. – De sloopfase wordt apart beoordeeld (bijvoorbeeld BREEAM sloop of Slim Slopen Tool). Ook het vigerende beleid volgt in Duurzaam Inkopen en het Bouwbesluit deze gefragmenteerde benadering.
Het mIlIeueffeCt Van materIalen In de bouwsector bestaat het besef dat door hergebruik van materialen en onderdelen, aanpasbaar bouwen, adaptief bouwen en Industrieel Flexibel Bouwen (IFB) grote winsten zijn te halen op milieugebied. Regelmatig wordt dan ook de duurzaamheid van (voorbeeld-)projecten geclaimd door inspanning op deze gebieden te melden zonder dat een eenduidige, objectieve en verifieerbare methode voorhanden is om de milieueffecten kwantitatief vast te stellen. Het risico is dat deze inspanningen daardoor niet effectief zijn, effecten dubbel worden beoordeeld en zelfs een averechts effect kunnen hebben op het milieu. In het model GreenCalc kan voor een gebouw een berekening worden gemaakt voor het milieueffect van de materialen. Dit is gebaseerd op LCA-studies (NEN 8006, [1]) en werd voorheen uitgedrukt in verborgen milieukosten. Andere modellen (zoals GPR) zijn deze aanpak ook gaan volgen maar gebruikten daarvoor deels andere uitgangspunten. Door gezamenlijke inspanning en met ondersteuning van de overheid zijn de uitgangspunten op elkaar afgestemd en worden de basisgegevens genormeerd aangeleverd [2]. In de nationale geharmoniseerde database [3] worden de schaduwkosten van materiaalgebruik zichtbaar. Voor nieuwbouw en grote renovaties moet de milieubelasting van materialen berekend gaan worden op basis van de eisen uit het Bouwbesluit.
in figuur 2 is het beslag op verschillende soorten grondstoffen per sector weergegeven. “The construction industry generates 74% of all mineral waste during demolition and construction activities” (bron: Environmental accounts of the netherlands 2009 [9])
In de modellen wordt uitgegaan van een (standaard) levensduur voor verschillende constructiedelen en de effecten worden uitgedrukt per m2 vloeroppervlakte. Maatregelen die de levensduur verlengen, dan wel het vloeroppervlak beperken (bij gelijke of betere functionaliteit), kunnen zodoende niet zonder meer worden gewaardeerd. Als de milieubelasting van het gebruik van materialen in gebouwen wordt beschouwd, is deze afhankelijk van een aantal invloedsfactoren. Deze worden onderstaand benoemd: 1. De hoeveelheid gebruikt materiaal/product in het gebouw. 2. De (technische) levensduur van de gebruikte materialen/producten (vervangingscyclus). 3. De milieubelasting van dit materiaal/product bij eerste toepassing. 4. De restwaarde van het materiaal/product na de gebruikscyclus. 5. De onderhoudsbehoefte van het materiaal/product. 6. De hoeveelheid gebouw in m2 BVO voor de beoogde functie. 7. De (economische) levensduur van de betreffende functie in het gebouw. Wanneer voor een bepaalde functionaliteit materiaal wordt toegepast, zijn er dus veel mogelijkheden om de milieubelasting te reduceren. Maar dat is nog niet alles. Door de restwaarde na de gebruikscyclus mee te wegen wordt ook de sloopfase betrokken in de milieuafweging van het gebouw. Verder kunnen tussentijdse functiewijzigingen plaatsvinden als de economische levensduur niet gelijk is aan de technische levensduur. Op dat moment is het de vraag of materiaal wordt vernietigd of wordt gerecycled. In het laatste geval ontstaat voor het recyclen of opwaarderen weer opnieuw een milieubelasting (transport, scheiding, reiniging, (de-)montage, procesenergie etc.).
19
20
4 2012 Bouwfysica
www.nvBv.org
meegewogen, bijvoorbeeld de schaduwkosten van een cv-ketel (levensduur 15 jaar) worden 5 keer meegeteld voor een gebouw (levensduur 75 jaar). Als het product niet over zijn volle levensduur wordt gebruikt, blijft er een restwaarde over. Voor alle materialen in een gebouw kan bovendien worden bepaald welke milieubelasting minimaal nodig is om ze na de sloop zover op te waarderen dat ze opnieuw gebruikt kunnen worden. Deze benadering (van wieg tot wieg) zit (nog maar) beperkt in de huidige methoden. In de euronormen (gebouwniveau: EN 15978, productniveau: EN 15804) wordt deze fase in een bijlage (module D) behandeld.
3 Duurzaamheid gebouwen in Tc350 (bron: Tc350; presentatie agnes schuurmans) verklaring: cPD = construction Products Directive (89/106/Ec) cPr = construction Products regulation 305/2011/Eu Ecodesign = Europese richtlijn Ecodesign 2009/125/Eg Ecolabel = Milieukeur voor gebouwen conform regulation 66/2010/Ec EPBD = Energy Performance of Buildings Directive conform richtlijn 2010/31/Eu (recast) cEn = European committee for standardisation Tc350 = cEn Technical commission 350 for “sustainability of construction works”
4 Milieueffecten van materialen/producten (bron: Tc350; agnes schuurmans) De milieuwaardering van het gebruikte materiaal bevat alle effecten vanaf de grondstofwinning (wieg) tot aan het einde van de gebruiksfase (graf). Dit komt voort uit de Life Cycle Analysis (LCA). Hiervoor zijn goede normen beschikbaar, die op dit moment in Europees verband beschikbaar komen (CEN TC 350, o.a [4] en [5]). De nieuwe Europese normen vervangen de ‘oude’ NEN 8006, die door NEN wordt ingetrokken als de nieuwe normen van kracht zijn. Volgens deze normen wordt een materiaal of product beoordeeld op een groot aantal milieueffecten (zie ook figuur 3 en 4). De milieubelasting wordt nu bepaald over de (technische) levensduur van het product. Als de levensduur van het gebouw groter is dan die van het product, wordt de milieubelasting van het product een aantal keren
Bouw- en sloopactiviteiten vinden op gebouwschaal plaats. Het is dus de vraag of deze goed (kunnen) worden gewaardeerd op materiaal/productniveau. In de productwaardering zit in ieder geval niet het effect van dit product op de milieubelasting van het gebouw tijdens de gebruiksfase, zoals bijvoorbeeld van isolatiemateriaal op het energiegebruik. Dit kan alleen in een gebouwwaardering tot uitdrukking komen. Op basis van bovenstaande overwegingen kan de lijst met 7 invloedsfactoren worden uitgebreid met de volgende 3 factoren: 8. De milieubelasting om een materiaal/product na het einde van de levensduur (van het gebouw of functie) op te waarderen tot nieuwstaat. 9. De milieubelasting van het bouwen van het gebouw. 10. De milieubelasting van het slopen van het gebouw. Deze beschouwing gaat over de weegbare milieubelasting van toegepaste materialen. Dit betekent dat een milieueffect van het ene materiaal kan worden gecompenseerd door een aantal andere maatregelen. Daarnaast is het vanuit milieuoptiek gewenst om bepaalde materialen te weren uit een gebouw omdat er verboden, ziekmakende, zeer schaarse stoffen, en dergelijke in zitten of omdat ze niet-ecologisch of onethisch geproduceerd worden. Doorgaans is dit niet van toepassing op gebouwniveau, maar betreft het product- of materiaaleisen. Op dit niveau (product-/materiaalcertificering) kunnen de ‘veto’-eisen ook het beste worden gesteld. Hiervoor is het noodzakelijk de samenstelling van producten en de herkomst van materialen te kennen. Deze informatie dient te leiden tot een verbod op de verkoop van of de handel in dergelijke producten. Dit heeft feitelijk dus weinig te maken met de milieubeoordeling van een gebouw op zich en hoeft dan ook niet als gebouweis te worden geformuleerd. In de lijst met invloedsfactoren zijn de onderdelen 2 tot en met 5 en 8 producteigenschappen die uit een EPD (Environmental Product Declaration, conform EN 15804) voortkomen. De overige eigenschappen (1, 6, 7, 9 en 10) dienen voor een gebouw als geheel te worden beoordeeld.
BeOOrdelIngsmetHOden De verschillende beoordelingsmethoden voor duurzaamheid van gebouwen gaan uit van de afzonderlijke fasen uit de levenscyclus, bijvoorbeeld ‘wat is de milieubelasting bij het bouwen van een nieuw gebouw?’. Doordat
•
energIe en mIlIeu
vervolgens vaak de informatie niet (goed) wordt overgedragen naar de volgende fase zijn de materiaal- en grondstoffenstromen niet te volgen tijdens hun levensduur. Door onbekendheid met de achtergrond van de LCAbeoordeling en het verloren gaan van informatie, ontstaat het idee dat de beoordeling volgens de LCA-database niet volledig is. Aanvullend worden dan criteria geformuleerd om de ‘ontbrekende’ aspecten toch mee te wegen. Dit leidt tot dubbeltellingen en een ongefundeerde stimulering van inspanningen voor deze criteria. Van de 10 invloedsfactoren, zoals benoemd in de vorige paragraaf, worden er in de huidige instrumenten steeds maar een beperkt aantal meegewogen. Daarnaast is de weging van effecten niet onderbouwd. Dit geldt voor BREEAM, GPR, GreenCalc, Bouwbesluit, Duurzaam Inkopen, Ecolabel en ook Green Procurement criteria. Het ontwerpen van gebouwen met een hoog adaptief vermogen en het toepassen van andere vormen van flexibiliteit (zoals uitbreidbaarheid) zijn belangrijke strategieën om de milieubelasting van materialen te doen afnemen. Door bouwdelen te ontwerpen op toekomstig hergebruik en door het verplicht stellen van gerecyclede materialen in nieuwe gebouwen kunnen de schaduwkosten voor materiaalgebruik verdergaand verlagen. Hiertoe moeten deze effecten wel gekwantificeerd worden. Feitelijk is alle basisinformatie om dit te doen aanwezig, maar wordt hiervoor op dit moment niet gebruikt.
Breeam In de beoordelingsschema’s van BREEAM komt materiaalgebruik in verschillende credits aan de orde. In BREEAMNL [8] zijn maatregelen opgenomen voor alle genoemde milieueffecten. Dit wil omgekeerd niet zeggen dat alle mogelijke effecten ook tot uitdrukking komen in BREEAM credits. Zo is niet echt benoemd hoe je met minder materiaal hetzelfde gebouw (lees dezelfde functionaliteit) kunt realiseren en is er geen waardering voor bijvoorbeeld Het Nieuwe Werken (waarbij de bestaande vierkante meters effectiever/intensiever worden benut, dus minder materiaal nodig is voor dezelfde functionaliteit). Een aantal milieueffecten, waarvoor in BREEAM aparte credits zijn opgenomen, kunnen beter worden opgenomen in de waardering van de nationale geharmoniseerde milieudatabase. Dit geldt bijvoorbeeld voor de herkomst van materiaal of materialen die niet toegepast mogen worden (veto’s). Een ander aspect is het daadwerkelijk realiseren van de technische levensduur door het voorkomen van schade, goed onderhoud, en dergelijke. Behalve voor Mat 1, bevatten de credits geen kwantitatieve methoden voor beoordeling van het milieueffect. De methodes zijn voornamelijk gebaseerd op het beoordelen van werkwijzen en handelen conform ‘good practices’. Doordat elke gebruiker zelf mag kiezen welke BREEAM credits toegepast worden, biedt een BREEAM kwalificatie geen garantie voor milieubewust materiaalgebruik. Bovendien is de weging van de verschillende materiaalaspecten niet gerelateerd aan de milieuschade die samenhangt met de maatregel. Sinds kort is een bètaversie gelanceerd voor BREEAM Sloop [9]. Ook voor deze beoordelingsmethode geldt dat
Bouwfysica 4 2012
deze bedacht is vanuit de huidige praktijk en de behoefte van slopers om hun (goede) gedrag aan te tonen, maar niet vanuit het materiaal-/grondstoffenperspectief.
eCOlaBel/gpp/duurzaam InkOpen Voor Ecolabel kantoren en Green Procurement (GPP is groen inkopen/aanbesteden) worden op dit moment documenten geformuleerd, waarin materiaaleisen worden gesteld [10]. Hierbij wordt aansluiting gezocht met Euronormen (TC350 - EN), EPD’s (Environmental Product Declaration) en lijsten met verboden stoffen. Er is een onderscheid naar ‘Core-criteria’ (verplicht) en ‘Comprehensive criteria’ (onderscheidend vermogen voor bijvoorbeeld gunning). Uit het huidige voorstel voor de criterialijst [10] valt op te maken dat veel milieueffecten niet zijn opgenomen in de EU-criteria. Op gebouwniveau worden er pas criteria gesteld in de comprehensive criteria. Zaken als een kleiner gebouw voor de beoogde functie, zelfde gebouw met minder materiaal, en dergelijke worden niet gestimuleerd/ beloond. Voor veel criteria van Duurzaam Inkopen bestaat het besef dat ze goed zijn voor het milieu, maar is het milieueffect niet objectief en eenduidig gekwantificeerd. Er wordt dus inspanning gestoken in deze aspecten, maar er is geen relatie gelegd met de doelprestatie. Er is dus ook geen goed zicht op de effectiviteit van de inspanning of, bijvoorbeeld voor duurzaam inkopen, op het overall effect van beleid. Als er beleidsdoelen worden geformuleerd ten aanzien van grondstof- en materiaalgebruik is het zodoende onduidelijk hoeveel een geïnvesteerde euro bijdraagt aan deze doelen.
sCHaduwkOsten Een methode om milieueffecten maatschappelijk te waarderen, die bovendien is afgestemd op beleidsmaatregelen, is het bepalen van schaduwkosten [6]. Als voor elk bouwproduct de schaduwkosten bekend zijn, kan feitelijk een milieuboekhouding worden gevoerd voor de (nietbetaalde) milieuschade. Vergelijkbaar met een echte financiële balans is de milieuschade af te schrijven en zal bij herstel/verbouwing de belasting weer toenemen. In figuur 5 is dit principe uitgebeeld. Een aanpak waarbij de echte milieubelasting van materialen zo goed mogelijk wordt gewogen en per fase in het huisvestingsproces wordt beoordeeld, vergt een fundamentele omslag in de benadering van materiaal- en grondstoffengebruik. Om de bezwaren in de huidige criteria op te heffen kunnen drie lijnen worden gevolgd: 1. Niet de gebouwgerelateerde activiteit moet leidend zijn, maar de levensloop van het materiaal, al dan niet in een product verwerkt, van wieg tot wieg. Daarbij biedt de LCA-methodiek al een heel geschikt kader, mits dit wordt uitgebreid met de milieubelasting die nodig is om het materiaal weer voor een nieuwe cyclus bruikbaar te maken. 2. Voor elk gebouw dient een materialenbalans te worden opgesteld, waarin wordt bijgehouden welke materialen zijn toegepast, hoeveel van elke soort, wat hun oorspronkelijke milieubelasting is en in hoeverre deze belasting inmiddels is afgeschreven.
21
22
4 2012 Bouwfysica
www.nvBv.org
bouwen kan internationaal een koploperspositie worden ingenomen en/of verder uitgebouwd. Een bedreiging voor de invulling van een doelgerichte milieubeoordeling van materialen in gebouwen is de huidige ontwikkeling van methoden en instrumenten, die talrijk zijn door de hernieuwde aandacht voor duurzaamheid. De logische lijnen uit het verleden worden (vaak vanwege tijdsdruk) los gelaten of zijn onbekend. Er worden daardoor allerlei initiatieven op deelaspecten ontwikkeld en toegepast met het risico dat stappen om een methodiek door te ontwikkelen, die wel structureel en fundamenteel de milieueffecten van materiaalgebruik zichtbaar maakt, niet tot stand komt.
5 Principe van afschrijving schaduwkosten tijdens levensduur gebouw 3. In de methodiek moet het bovendien mogelijk zijn andere effecten, zoals energiegebruik, te wegen op milieueffect (bij voorkeur op basis van schaduwkosten) ten opzichte van het materiaalgebruik. Dus waar ligt het optimum vanuit milieuperspectief tussen de milieuschade door extra materiaalgebruik en minder milieubelasting door de veroorzaakte effecten? In de GreenCalc-methodiek zaten een aantal van deze elementen. Door uitbreiding naar de geharmoniseerde database en uitbreiding naar de post-sloop fase wordt aan punt 1 ‘de levensloop van het materiaal is leidend, niet de bouwfase’ voldaan. Wat in GreenCalc zat, maar door nieuwe methoden (BREEAM/GPR) verloren gaat is punt 3 ‘de weging van verschillende milieueffecten op basis van objectieve en effectieve criteria, zoals schaduwkosten’. Ten aanzien van punt 2 ‘de actuele milieubelasting en materiaalvoorraad in een gebouw is bekend’ zijn er op dit moment geen methoden. Feitelijk ligt daar de sleutel voor een echte afweging van de milieubelasting van gebouwen. Door de balans te koppelen aan functionele behoeften (zoals aantal kantoorwerkplekken, ...) kan ook multifunctioneel gebruik, meervoudig gebruik, facility sharing etcetera worden beoordeeld en uitgedrukt in KPI’s (key performance indicators).
kansen VOOr VerBeterIng Door het koppelen van gebouwdatabases aan een landelijke database is het mogelijk landelijk beleid uit te zetten en te evalueren op basis van de landelijke data. Ook zou op basis van zo’n database een materialenbeurs opgezet kunnen worden voor de handel in materialen/componenten/producten op landelijk niveau. Feitelijk is het opzetten van een dergelijk systeem niet heel ingewikkeld. Bij een nieuw gebouw of een grote renovatie zijn alle data al (digitaal) beschikbaar. Ze moeten alleen in de goede vorm verstrekt worden en bewaard. Tijdens de gebruiksduur moeten alle mutaties op materiaalgebied worden bijgehouden. Door de database te koppelen aan schaduwprijzen (via de nationale geharmoniseerde database) kan op gebouwniveau een afweging worden gemaakt met alle andere aspecten, zoals energie, water, afval en dergelijke, waarvoor schaduwprijzen bekend zijn. Feitelijk is in Nederland veel kennis aanwezig en (in het verleden) veel inspanning verricht op dit gebied. Door hierop voort te
Als de overheid een voorbeeldrol wil vervullen zou zij voorwaarden kunnen stellen die tot verdere structurele en fundamentele verbeteringen leiden. Alle andere wegen, namelijk zijpaden waarbij niet duidelijk is of deze effectief zijn dan wel wat het beoogde kwantificeerbare milieueffect is, moeten vermeden worden.
VOOrBeeldrOl duurzaam InkOpen Dit kan vertaald worden naar een volgende aanpak voor Duurzaam Inkopen, die tevens kan dienen om op basis van praktijkdata ervaring en kennis op te doen: – Voor een gebouw wordt de milieubelasting berekend op basis van de nationaal geharmoniseerde database (NGD). – Het beslag op materialen wordt (tevens) uitgedrukt in functionele eenheden (zoals werkplekken, bezoekers en dergelijke) en verzameld in een centrale, landelijke database. – Binnen het gebouw wordt de materialendatabase beschikbaar gehouden (voor de administratie ten behoeve van inkoop), die op elk moment toegankelijk is. – Alle toevoegingen (instroom van materialen) worden in de gebouwdatabase verwerkt en beoordeeld op basis van de NGD, bijvoorbeeld door koppeling aan gebouwsoftware. – Alle verwijderingen (uitstroom van materialen) worden tevens verwerkt, waarbij de restwaarde wordt vastgesteld door afboeking van de milieulast op basis van de gebruiksduur en informatie uit de NGD. Het opwaarderen van gebruikt materiaal naar nieuwstaat zou te zijner tijd opgenomen moeten worden in de NGD. Andere aspecten, zoals bouwactiviteit, renovatie, onderhoud, sloopactiviteiten, verpakking, transport en dergelijke zijn in principe opgenomen in de LCA van het materiaal/product. De gehanteerde uitgangspunten in de LCA (zoals transportafstand, verwerkingsenergie en dergelijke) dienen voor elk product en materiaal bekend te zijn. Een ‘goede’ bouwer, c.q. sloper kan dan op basis van deze referentiegegevens aantonen dat hij beter handelt, bijvoorbeeld door materiaal lokaal te betrekken, minder verpakking te gebruiken, afval goed te scheiden, energiezuinige machines te gebruiken etcetera.
samenVattIng en COnClusIes In dit artikel zijn een aantal knelpunten aangeduid met betrekking tot de milieuwaardering van materialen en grondstoffen in gebouwen. Het belangrijkste knelpunt is dat
•
energIe en mIlIeu
huidige methoden en initiatieven afdrijven van een objectieve en fundamentele beoordeling en weging van milieueffecten. Op product- en materiaalgebied vinden goede ontwikkelingen plaats door Europese normering en de nationale geharmoniseerde database. Op gebouwniveau dreigen echter inspanningen en kennis uit het verleden verloren te gaan in plaats van dat deze verder worden uitgebouwd tot een allesomvattende en breed gedragen methodiek. Hiervoor is het nodig de materialenstroom te volgen tijdens de levensduur van een gebouw, het milieueffect te beoordelen en onderlinge effecten te wegen. De beoordeling en weging dienen op schaduwkosten te worden gebaseerd. Duurzaam inkopen zou aan dit proces een impuls kunnen geven. Een belemmering daarbij is dat bij het opstellen van criteria moest worden uitgegaan van beschikbare en bewezen instrumenten en bepalingsmethoden. Gezien het langdurig beslag op grondstoffen en materialen door gebouwen (soms 50 tot 75 jaar) en de schaarste die wordt voorzien voor een aantal van deze grondstoffen, zou het toch zinvol zijn vanuit Duurzaam Inkopen stappen te zetten om het materiaal- en grondstofgebruik in beeld te brengen en te optimaliseren. Vertaald naar de verschillende criteriadocumenten zou een aanpak voor utiliteitsgebouwen er als volgt uit kunnen zien: Nieuwbouw of grote renovatie: – Voor het casco en het inbouwpakket (mogelijk verschillende partijen/fasen) wordt een schaduwprijsberekening gemaakt, die voldoet aan een praktisch en in de tijd verscherpend criterium. – Deze berekening wordt ter beschikking gesteld (digitaal) aan de gebruiker/eigenaar van het gebouw inclusief een heldere gebruiksinstructie en zo mogelijk geïmplementeerd in een Facility Management Informatie Systeem (FMIS). – De berekening wordt ‘afgemeld’ in een landelijk systeem, waarbij data worden aangeleverd –conform vastgesteld format- voor de landelijke database ‘ materiaalgebruik van gebouwen’. Huur en aankoop: – Gelijk aan Nieuwbouw/grote renovatie, mogelijk (uit praktisch oogpunt) gebaseerd op globalere gegevens en defaultwaarden. Beheer en Onderhoud: – Ten behoeve van inkopen wordt de schaduwprijsberekening als onderdeel van het (digitale) gebouwdossier onderhouden. – Mutaties (inkopen) ten aanzien van casco of inbouwpakket worden verwerkt in de gebouwmaterialendatabase op basis van een schaduwprijsberekening, waarbij de totale milieubelasting niet mag toenemen. Hiertoe wordt ook de waarde van af te voeren materialen berekend (restwaarde) en in de database verwerkt. – De mutaties worden periodiek landelijk teruggemeld. Sloop: – Op basis van de gebouwdatabase wordt een inventarisatie gemaakt van aanwezige materialen/producten. Als geen berekening beschikbaar is wordt deze opgesteld.
Bouwfysica 4 2012
– –
–
Op basis van levensduur en afschrijving wordt de restwaarde schaduwprijs vastgesteld. De vernietiging van schaduwprijs wordt aan een maximum gebonden, waarbij deze door de sloper/ eigenaar kan worden verlaagd door voor ‘goede’ materialen/producten een herbestemming te vinden. Te storten/vernietigen materialen en producten worden gescheiden in xx fracties.
Door een start vanuit overheidsgebouwen (verplichte deelname) kan het nut en gebruikersvoordeel voor andere sectoren inzichtelijk worden gemaakt. Deze sectoren zouden dan op vrijwillige basis, bijvoorbeeld via een duurzaamheidslabel, kunnen inhaken op de ontwikkeling. In de huidige waarderingssystemen voor het milieueffect van materialen/grondstoffen in gebouwen zitten nog veel onvolkomenheden. Bovenstaand artikel beschrijft een aanpak om dit aspect beter te beoordelen. De auteur pleit er niet voor dat deze aanpak letterlijk gevolgd moet worden, maar wil wel een voorbeeld stellen hoe fundamenteler en zuiverder met het materiaalaspect kan worden omgegaan. Dit met als doel dat hierover een inhoudelijke discussie kan worden gevoerd. n
BrOnnen [1] NEN 8006:2004/A1:2007, Milieugegevens van bouwmaterialen, bouwproducten en bouwelementen voor opname in een milieuverklaring – Bepalingsmethode volgens de levenscyclusanalysemethode (LCA), ICS 13.020.60; 91.100.01, NEN, Delft, 2007 (inmiddels ingetrokken) [2] SBK-Toetsingsprotocol opname data in de nationale milieudatabase, versie 1.0, Stichting Bouwkwaliteit (SBK), 1 juli 2011, Rijswijk, www.milieudatabase.nl [3] Bepalingsmethode Milieuprestatie Gebouwen en GWW-werken, definitief, Stichting Bouwkwaliteit (SBK), 1 november 2011, Rijswijk, www.bouwkwaliteit.nl [4] EN 15978:2011, Sustainability of construction works – Assessment of environmental performance of buildings – Calculation method, CEN/TC350, 2011 [5] EN 15804:2012, Sustainability of construction works – Environmental product declarations – Core rules for the product category of construction products, CEN/ TC350, 2012 [6] Handboek Schaduwprijzen, Waardering en weging van emissies en milieueffecten, De Bruyn, S.M., et. al., publicatienummer: 10.7788.25a NL, CE Delft, maart 2010 [7] Methode en data in Europees perspectief, SBKsymposium Nationale Milieudatabase, 24 februari 2011, Agnes Schuurmans [8] BREEAM-NL 2011, Beoordelingsrichtlijn Nieuwbouw, versie 1.0, Dutch Green Building Council Rotterdam, augustus 2011 [9] http://www.wiki.dgbc.nl/index.php/BREEAM-NL_ Sloop [10] EU GPP Criteria for OFFICE BUILDINGS, http://ec. europa.eu/environment/gpp/eu_gpp_criteria_en.htm [11] Environmental accounts of the Netherlands 2009, ISBN: 978-90-357-2099-2, Statistics Netherlands, Den Haag/Heerlen, 2010
23
24
4 2012 Bouwfysica
www.nvBv.org
installatielaWaai Wordt meer, maar kan minder Urineermethoden, de manier waarop mensen plassen, was eens onderwerp van studie bij de tU in eindhoven. de wijze van aanstralen speelt namelijk een belangrijke rol bij urineergeluid. niet alleen bij ‘direct’ urineergeluid, zoals ervaren door huisgenoten, maar juist ook bij constructief urineergeluid, dat hinderlijk kan zijn voor omwonenden. nu is urineergeluid nog geen groot maatschappelijk probleem, maar er zijn veel andere geluiden die in gebouwen worden opgewekt en die wel tot hinder en zelfs tot gezondheidsproblemen leiden. die geluiden zijn te vermijden, maar dat vraagt wat innovatie. het wordt tijd hier meer werk van te maken.
drs. A. (Arnold) Koopman, TNO, Structural Dynamics, Delft
Balansventilatie is een voorbeeld. Systemen zijn vaak lawaaierig en worden daarom door bewoners uitgezet. Om toch te ventileren worden vervolgens ramen opengezet. Het gebouw is daar niet op ingericht. Het kost energie, brengt omgevingsgeluid binnen en leidt tot ventilatieproblemen: schimmel in de badkamer en slechte lucht in de slaapkamer. En dat allemaal bijvoorbeeld vanwege een ondergedimensio neerde, en daardoor lawaaierige, ventilator.
Wat is het probleem?
dr. ir. S.S.K. (Sven) Lentzen, TNO, Structural Dynamics, Delft
Installatietechniek is een belangrijke bron van hinderlijk geluid. Bij ontwerp, bouw, gebruik en onderhoud van een gebouw worden steeds keuzes gemaakt die vaak leiden tot een hogere geluidproductie dan nodig. Daarvoor is een aantal oorzaken aan te wijzen. De belangrijkste zijn: – De verantwoordelijkheden in de bouwketen zijn onvoldoende goed belegd. Elke partij zoekt naar de grenzen en het eindproduct is daardoor onder de maat. Omdat er geen afnamekeuringen plaatsvinden valt dit niet meer op en zit de bewoner/gebruiker met een ondermaats eindresultaat.
1 Laboratoriumopstelling ter bepaling van de akoestische eigenschappen van een wc-pot
–
Het schort aan regelgeving. Het ambitieniveau van het Bouwbesluit is laag en de lijst van apparaten waar voor regels gelden is incompleet en mist bronnen zoals vaatwassers en wasmachines. De hoeveelheid installatietechniek in woningen neemt intussen toe, en daarmee de urgentie om deze oorzaken aan te pakken. Licht bouwen, een andere trend in de woningbouw, is extra gevoelig voor installatielawaai. In lichtere gebouwen is de uitdaging om installatietechniek stil te houden namelijk groter. De constructie laat, door gebrek aan mas sa, laagfrequente tonen makkelijker doordreunen. En er is een gebrek aan praktische kennis, ervaring, tools en prak tijkvoorbeelden om ontwerpers, bouwers, gebruikers en beheerders in staat te stellen goed rekening te houden met installatielawaai in lichte gebouwen. Voor verduurzaming van de gebouwde omgeving belang rijke innovaties zoals balansventilatie en licht bouwen worden op die manier tegengehouden. Om deze en toe
2 schimmel in de badkamer. Het resultaat van een slechte ventilatie. soms vanwege een te lawaaierig, en daarom uitgezet, ventilatiesysteem
•
gelUid en trillingen
Bouwfysica 4 2012
25
komstige ontwikkelingen te helpen en om de gezondheid en het comfort van bewoners en gebruikers te bevorderen moeten de knelpunten worden aangepakt. De aanpak van installatielawaai vergt inzet van alle betrok ken stakeholders. Het is niet alleen een kwestie van het nemen van verantwoordelijkheid: er zal ook kennis moeten worden opgebouwd om de ambities waar te kunnen maken.
Waar liggen de verantWoordelijkheden? Bouwers en beheerders zouden meer hun verantwoorde lijkheid mogen nemen voor de leefkwaliteit van het gebouw, bijvoorbeeld door te controleren of de (beloofde) kwaliteit gehaald wordt. Ook zouden ze een hoger ambi tieniveau mogen nastreven. Bewoners en gebruikers zijn zich ook nauwelijks bewust van wat ze op die punten zouden moeten mogen verwachten van bouwers en beheerders. Er lijkt een grote afstand te zijn tussen de twee groepen. Ontwerpers zouden zich (nog) meer rekenschap mogen geven van de wijze waarop bewoners en gebruikers met het gebouw en aanwezige installatietechniek omgaan en van het (beperkte) kennisniveau dat bewoners/gebruikers hebben van bouwfysica.
De website www.lichterbouwen.nl is een resultaat van het langdurige coöperatieve onderzoek naar geluid en trillingen in lichte bouwsystemen
Bouwfysisch adviseurs zouden nog explicieter de belan gen van bewoners/gebruikers mogen vertolken en meer moeten wijzen op het belang van een hoger ambitie niveau. Daarnaast is het tijd dat het ambachtelijke karak ter van de huidige adviespraktijk plaats maakt voor een grotere rol voor rekentools en (na)metingen.
een goede bronbeschrijving van installaties. Hieraan wordt nog gewerkt. Een andere omissie is de beoordeling van installatielawaai bij de voor lichte bouwconstructies rele vante lage frequenties. Op dit onderwerp heeft TNO recent een resultaat bereikt, welke het onderwerp is van de rest van dit artikel.
Installateurs zouden zich meer bewust mogen zijn de (bredere) bouwfysische impact van een installatie. Dat betekent vooral dat zij stil zouden moeten staan bij de bouwfysische gevolgen van een minimalistische benade ring van inkopen, installeren en inregelen: zoals de net te kleine ventilator die vanwege teveel lawaai wordt uitgezet waardoor schimmelvorming optreedt in de badkamer.
hoe moet laagfreqUent installatiegelUid beoordeeld Worden?
Bewoners/gebruikers zouden zich activistischer mogen opstellen als het gaat om de kwaliteit van een gebouw. Ook zouden ze beter moeten beseffen dat een gebouw in zekere zin ook een apparaat met een gebruiksaanwijzing is en dat het gebouw een aanmerkelijke impact op de gezondheid heeft.
is de boUWfysisch adviseUr er klaar voor? Zoals gesteld zien wij het als de rol van de bouwfysisch adviseur om het ambitieniveau te bewaken. Verder zien wij dat de bouwfysisch adviseur, als het om afwijkende, zoals lichte, bouwwijzen gaat, met de normale ambachtelijke aanpak tegen grenzen aanloopt en nieuwe methodologieën nodig heeft. De vraag is of de benodigde kennis en tools beschikbaar zijn voor deze “nieuwe” bouwadviseur. De afgelopen jaren zijn voor lichte bouwconstructies reken en meetmethodes voor geluid en trillingen ontwik keld en verspreid (zie www.lichterbouwen.nl). Deze rich ten zich vooral op de voortplanting door constructies. Ook voor installatietechniek zijn die methodes van toe passing, zij het dat er nog een belangrijk onderdeel mist:
3
In het Bouwbesluit (artikel 3.8 en 3.9) worden eisen gesteld aan het maximale niveau van installatiegeluid van een: – toilet met waterspoeling – kraan – mechanische voorziening voor luchtverversing – warmwatertoestel – installatie voor verhoging van waterdruk – lift Voor woonfuncties geldt (bij nieuwbouw) dat het karakte ristieke installatiegeluid LI,A,K maximaal 30 dB mag bedra gen, zowel in het zelfde perceel als in het aangrenzende perceel. (Voor gemeenschappelijke verblijfsruimtes in het zelfde perceel geldt dit alleen voor luchtverversing en warmteopwekking en –terugwinning.) Bij de eisen aan installatiegeluid wordt geen onderscheid gemaakt tussen verblijfsgebied en slaapgebied. Dit onderscheid wordt overigens bijvoorbeeld wel gemaakt bij verkeerslawaai. De 31,5 Hz octaafband wordt door het Bouwbesluit niet meegenomen: de geluidbelasting dient te worden bepaald volgens NEN 50772006 [1]. In deze norm worden alleen de octaafbanden van 63 Hz tot en met 8 kHz gebruikt. Aan de 31,5 Hz octaafband stelt het Bouwbesluit voor installatielawaai dus geen eis. Een dergelijke eis is ons inziens echter wel wenselijk. Ten eerste omdat veel instal laties juist daar een bedrijfspunt hebben (1300 tot 2600
26
4 2012 Bouwfysica
www.nvBv.org
toeren per minuut). Ten tweede omdat de in opkomst zijnde lichte gebouwen hiervoor extra gevoelig zijn. De vraag is nu: kan de bestaande eis van 30 dB(A) eenvoudig worden doorgetrokken naar de 31,5 Hz octaafband of is er, zoals vaak wordt gezegd, extra bescherming nodig bij lagere frequenties?
Wat valt er af te leiden Uit de beschikbare kennis? De NSGrichtlijn laagfrequent geluid is specifiek ontwor pen voor een objectieve beoordeling van laagfrequent geluid (LFG) in de tertsbanden van 20 tot en met 100 Hz. De richtlijn gaat ervan uit dat wanneer laagfrequent geluid hoorbaar is, dit meteen hinderlijk kan zijn. Hoor baarheid is daarom als beoordelingscriterium gekozen. Het hoorbaarheidsspectrum van LFG is in tabel 1 weerge geven. Dit betreft de 10%percentiel in de leeftijdsgroep van 50 en 60jarigen, de meest LFGgevoeligen. 10% in deze leeftijdsgroep kan nog lagere niveaus horen. Onder jongere mensen horen (veel) grotere percentages lagere niveaus, vanwege hun betere gehoor, maar is er minder gevoeligheid voor.
Tabel 1: Hoorbaarheidsgrens voor laagfrequent geluid volgens de nsg-richtlijn (niet a-gewogen!) [2] frequentie [hz] hoorbaarheidsgrens [dB]
20
25
31,5
40
50
63
80
100
74
62
55
46
39
33
27
22
Van de bovengenoemde tertsbanden geldt de maximale overschrijding van het hoorbaarheidniveau als de kwanti tatieve beoordeling van het laagfrequente geluid. Om dit te vertalen naar een hoorbaarheidsniveau in octaafban den kunnen de drie tertsbanden in de 31,5 Hz octaafband energetisch worden gemiddeld tot: 58 dB. Dit is een geluiddrukniveau, dus nog zonder de Aweging voor men selijke perceptie. Agewogen is de hoorbaarheidsgrens in de 31,5 Hz octaafband 15 dB. In de richtlijn wordt aan de etmaalwaarde van de Wet Geluidhinder gerefereerd. Aan deze etmaalwaarde, een soort tijdgemiddeld geluidniveau in een woning, stelt de WGh voor geluid van verkeer en industrie een eis van 35 dB(A). Dit is een minimumbeschermingsniveau die, indien nodig, door extra maatregelen aan de gevel moet worden bereikt. In deze etmaalwaarde, welke tegenwoor dig overigens is vervangen door de Europese Lden, is er sprake van straffactoren voor de avond en de nacht. Aan gezien installaties in principe rond de klok opereren zal de nacht maatgevend zijn: dan moet het ‘t stilst zijn. De 35 dB(A) van de Wet Geluidhinder kan worden omge rekend naar een slaapkamereis door de nachtcorrectie van 10 dB (die bij de berekening van de etmaalwaarde werd gebruikt) en een tonaliteitcorrectie van 5 dB (die vaak van toepassing is bij laagfrequent geluid) daar van af te trekken. Dit leidt tot een slaapkamereis van 20 dB(A) voor het tijdgemiddeld niveau ’s nachts van tonaal cq. laagfrequent geluid. Dit is 5 dB hoger dan de NSGricht lijn maar 10 dB strenger dan de eis aan het maximum niveau uit het Bouwbesluit.
De correctievoor tonaliteit bij laagfrequent geluid kan op grond van onderzoek van J. Vos et al. [3] echter in twijfel worden getrokken. Er wordt namelijk geconcludeerd dat tonaliteit bij 500 Hz een grote invloed heeft op de mate van hinder maar een verwaarloosbare invloed bij laagfre quent geluid. In het onderzoek zijn twee omvangrijke laboratoriumexperimenten uitgevoerd met in totaal 56 proefpersonen. In een nagebootste huiselijke omgeving werden de proefpersonen blootgesteld aan verschillende omgevingsgeluiden met uiteenlopende spectrale inhoud (zowel normaal als laagfrequent geluid). Vervolgens werd de hinderlijkheid van het aangeboden geluid beoordeeld op een schaal van 0 (helemaal niet hinderlijk) tot 10 (extreem hinderlijk). In figuur 4 worden de resulterende hinderscores uitgezet tegen het Agewogen geluid. Een belangrijk resultaat van het onderzoek is dat hinder door LF geluid goed voorspeld lijkt te worden door het Agewogen geluidniveau: de eengetalswaarde die een som is van alle frequentiebanden, ook de hoge, van het sig naal. De hinder blijkt juist niet goed te worden voorspeld door het niveau in de tertsband met het hoogste geluid niveau (de methode volgens de NSGrichtlijn). Een conclusie van het onderzoek is dat LF geluid in feite op dezelfde manier kan worden beoordeeld als ‘gewoon’ geluid, dat wil zeggen via het Agewogen geluidniveau. Deze conclusie is niet alleen gebaseerd op hinderscores bij verschillende combinaties van ruisbanden, maar ook op hinderscores bij afzonderlijk aanbieden van de hoog frequente en laagfrequente delen van vliegtuiggeluid. Bij gelijk Agewogen geluidniveau leveren de twee delen gelijke hinderscores op. Uit het onderzoek van Vos et al. [3] kan geconcludeerd worden dat de tonaliteitsstraf van 5 dB bij laagfrequent geluid achterwege kan worden gelaten en dat de 35 dB(A) eis van de Wet Geluidhinder voor ’s nachts, ook bij laag frequent geluid, zich vertaald naar een eis van 25 dB(A) aan het gemiddelde niveau. Verder kan worden geconclu deerd dat de eis uit het Bouwbesluit van 30 dB(A) aan het maximum niveau naar het laagfrequente spectrum door getrokken kan worden. Deze laatste conclusie wordt bevestigd door het hinder onderzoek van Inukai et al. [4]. In dat onderzoek werden de proefpersonen blootgesteld aan tonen van verschillen de frequenties. De hinder werd aangegeven op een schaal van 1 tot 5, waarbij men zich in verschillende situaties moest verplaatsen (werk, thuis, slaapkamer, …). In figuur 5 worden de resultaten van het hinderonderzoek afgebeeld, hieruit blijkt dat de gehoordrempel bij 31,5 Hz op 60 dB ligt, en dat de acceptabele limiet in de slaap kamer op 70 dB ligt, oftewel 30 dB(A).
bij Welk niveaU schaadt laagfreqUent gelUid de gezondheid? Bovenstaand onderzoek heeft betrekking op hinder. Daarmee kan dus nog geen relatie gelegd worden tussen geluidniveau en eventuele gezondheidssklachten. In de WHO richtlijn Night noise guideline Europe (2009) [5] is onderzoek gepubliceerd dat de relatie legt tussen slaap
•
gelUid en trillingen
Bouwfysica 4 2012
verstoring en gezondheidsproblemen. Ook wordt de relatie gelegd tussen het blootstellen aan laagfrequent geluid en aandoeningen als hart en nierfalen en auto immuunziekten. In het onderzoek worden kortetermijn effecten op het slaapgedrag gerelateerd aan het maximale geluidniveau in het slaapgebied per geluid event, namelijk LA,max. Vanwege de EU directive 2002/49/EC [6] die betrekking heeft op de beoordeling en sturing van omgevingsgeluid en die de leden van de Europese Unie sinds 2007 verplicht geluid maps te maken, relateert de richtlijn de langetermijn effecten van slaapverstoring aan de gevelbelasting Lnight,outside. Dit is de tijdgemiddelde gevelbelasting met een referentieperiode van een jaar. Om een vertaalslag van het niveau aan de gevel tot het niveau in de slaapkamer te realiseren, heeft de richtlijn de gevelisolatie van 21 dB aangenomen. In het onderzoek kon niet eenduidig aangetoond worden wat het effect van kortetermijn slaapverstoringen is op de gezondheid. Dit kan wel aangetoond worden voor de lan getermijn slaapverstoringen. Hieruit is het advies geformu leerd om Lnight,outside te beperken tot 40 dB(A). Dit impliceert de eis Lnight,inside < 19 dB(A). Dit is 6 dB strenger dan de eis voor de nacht die volgt uit de Wet Geluidhinder. Uit het onderzoek is verder gebleken dat ontwaken als kortetermijn effect pas optreedt bij een LA,max,inside > 42 dB. Dat is 12 dB hoger dan de eis in het Bouwbesluit, en er kan dus geconcludeerd worden dat de eis het Bouwbe sluit streng genoeg is om ontwaken en de daaraan gerela teerde hinder te voorkomen. De Lnight is een ééngetalswaarde die de geluidsbelasting in de octaven van 63 Hz tot en met 8 kHz samenvat. Laag frequent geluid in de 31,5 Hz octaafband hoort hier dus niet bij. Voor de beoordeling van de hinderbeleving volgt uit eerder beschreven hinderonderzoek [3, 4] dat de beoordelingsmethode en de eis (voor installatiegeluid) doorgetrokken kan worden naar LFG. Deze vertaalslag is niet per se toepasbaar voor het beoordelen van gezond heidseffecten. De aanbeveling volgend uit het WHO onderzoek is dus strikt genomen niet direct toepasbaar voor LFG. Zolang niet meer kennis beschikbaar is over de mate waarin LFG voor gezondheidseffecten anders moet worden behandeld dan bij hindereffecten is het plausibel de behandeling gelijk te schakelen. In dat geval kan gesteld worden dat de maximaal toelaatbare grens van 19 dB(A) die de WHO stelt aan het tijdgemiddelde niveau in de nacht ter voorkoming van gezondheidseffecten, bij de 31,5 Hz octaafband 4 dB ligt boven de hoorbaarheids grens van de NSG. De Lnight is verder een equivalent geluidniveau met als referentietijd het aantal nachtseconden in een jaar. Niet elke installatiebron genereert gedurende een jaar iedere nachtseconden een constant geluidniveau. Als bijvoor beeld aangenomen kan worden dat het installatiegeluid niveau constant is, dan geldt voor een vertaalslag naar een maximaal geluidniveau: LA,max = Lnight – 10logT + 70,2
(1)
4 gemiddelde hinderscore als functie van het a-gewogen geluidniveau [3]
5 Mate van ‘unpleasantness’ beoordeeld door proefpersonen, voor tonen van verschillende frequenties [4] waarbij T de tijd in seconden is waarin de betreffende installatie gedurende de nachtperiode in één jaar geluid produceert. Voor een luchtbehandelingssysteem dat iedere nachtseconde een constant geluidniveau genereert geldt dus volgens het WHO onderzoek een eis van < 19 dB(A). Voor een constante installatiebron die per week bijvoor beeld 10 nachtuur geluid produceert, geldt een eis van 26,5 dB(A). De eis van de WHO aan Lnight is streng: 6 dB strenger dan de Nederlandse Wet Geluidhinder. Strenger, ook voor “hoogfrequent” geluid en niet alleen voor installatietech niek maar ook voor bijvoorbeeld verkeerslawaai. Het is bij 31, 5 Hz maar 4 dB minder streng dan de strengste referen tie: de hoorbaarheidsgrens van de richtlijn van de NSG. Het is goed om het maximaal wenselijke ambitieniveau te kennen en te zien hoe die zich verhoudt tot de huidige wet en regelgeving. Het is echter niet doelmatig om dit ambitieniveau, bij het formuleren van een eis voor 31,5 Hz geluid van installatietechniek, direct over te nemen, zolang andere geluidbronnen hier niet ook aan worden gehouden. Daarbij dient wel ook in overweging te worden genomen dat de huidige wet en regelgeving al redelijk in de buurt ligt van wat de WHO voorstelt. Samenvattend kan worden gesteld dat het voor de hand ligt om voor de beoordeling van de lage tonen van instal latielawaai (de 31,5 Hz octaafband) de volgende tweeledi ge eis te hanteren: Een eis aan het maximum geluidniveau LI,A,k van 30 dB(A), conform het Bouwbesluit, maar dan met mede neming van de 31,5 Hz octaafband bij het bepalen van LI,A,k.
27
28
4 2012 Bouwfysica
www.nvBv.org
van ambitieniveaus. Dat is nog niet voldoende: voor het ontwerpen en beoordelen van bouwconstructies mist de bouwfysisch adviseur immers ook nog de brontermen voor installatielawaai bij het gebruik van de recent beschikbaar gekomen rekentools voor lichte bouwcon structies. Verder is het niet alleen de bouwfysisch advi seur die kennis en middelen tekort komt om de gewenste verantwoordelijkheden invulling te kunnen geven: ook de andere partijen in de bouwkolom zijn in meer of mindere mate onthand. Er is verder onderzoek nodig.
6 ecomfort; wooncomfort en -gezondheid inzichtelijk gemaakt en te beïnvloeden per druk op de knop Een eis aan het daggemiddelde geluidniveau Lden (ver gelijkbaar met de etmaalwaarde van voorheen) van 35 dB(A), conform wat de Wet Geluidhinder eist voor het binnenniveau vanwege verkeers en industrielawaai, en met mede neming van de 31,5 Hz octaafband bij het bepalen van Lden. In de nacht komt dit neer op een eis van 25 dB(A) aan het gemiddelde geluidniveau. Voor (semi) continu draaiende installaties, zoals ventila tiesystemen, zal de 25 dB(A) eis maatgevend zijn. Voor de incidentelere bronnen, zoals liften en cv’s, is de 30 dB(A) eis maatgevend. In feite moet worden geconcludeerd dat er geen bijzonde re eisen aan de 31,5 Hz octaafband hoeven te worden gesteld maar dat het voldoende is deze Agewogen mee te nemen in de bestaande eengetalswaarden. Het verdient aanbeveling naast de eis van het Bouwbe sluit ook de 35 dB eis aan het daggemiddelde niveau Lden van de Wet Geluidhinder te gebruiken voor installatiela waai, niet alleen voor lage tonen in lichte gebouwen maar voor alle bouw. Voor continue draaiende bronnen bete kent dit een 5 dB zwaardere eis. Veel hinder zal daarmee worden voorkomen, alsmede veel slaapverstoring.
Onderzoeksthema’s voor de komende jaren zijn: – Het karakteriseren van de constructiegeluidemissie en trillingsemissie van installaties. Dat is nodig om installaties te kunnen beoordelen en om een (empiri sche) database op te kunnen zetten met bronsterktes en overdrachten. – eComfort: het via sensoring, berekening en presenta tie inzichtelijk maken, aan bewoners, gebruikers en beheerders, hoe het in een verblijfsruimte ervoor staat met factoren die gezondheid en comfort bepalen. Dit alles met het doel om bewustwording bij bewoners te kweken, om installaties gebruikersvriendelijker en effectiever te maken en om tegenstrijdige bouwfysi sche eisen en menselijke voorkeuren zoveel mogelijk te verenigen, uitgaande van persoonlijke voorkeuren. – Het vertalen van onderzoeksresultaten en van ervarin gen van de sector naar praktijkrichtlijnen. – Het verder uitbouwen en verspreiden van handzame rekentools. – Het opzetten van gedetailleerde modellen, ten behoe ve van productontwikkeling. – Het uitbreiden c.q. aanpassen van normen. – Het oprichten van een testfaciliteit voor het beoorde len, certificeren en ontwikkelen van producten zoals bouwelementen en installaties. Hoe ver we hier in Nederland, en in Europa, mee komen zal afhangen van de sector: wordt het gevoel van urgentie gedeeld, worden de onderzoeksdoelen nuttig gevonden, zullen de producten worden gebruikt? En zo niet: wat is dan een andere weg om te zorgen dat installatielawaai niet langer een belemmering meer vormt voor wooncom fort in het algemeen en voor de ontwikkeling van licht bouwen in het bijzonder? n
bronnen Er is een nog hoger ambitieniveau te formuleren: de WHOstreefwaarde van 19 dB voor Lnight. Alleen onder dit niveau wordt, volgens de WHO, de slaap niet verstoord en de gezondheid niet nadelig beïnvloed. Het hoogste ambitieniveau is een gehoorgrens. Zo kan het nacht gemiddelde niveau van liftinstallaties onder zelfs de WHOstreefwaarde liggen en aan het Bouwbesluit vol doen (30 dB max) maar nog steeds goed hoorbaar zijn en dus voor sommige bewoners hinderlijk. Om dat te voor komen kan worden gewerkt met de gehoorgrens uit de richtlijn voor laagfrequent geluid van de NSG, welke voor 31,5 Hz gelijk is aan 15 dB(A).
tot slot: hoe lossen We het op? Met bovenstaand kader zou de bouwfysisch adviseur uit de voeten moeten kunnen bij het schetsen en bewaken
[1] NEN 5077, Geluidwering in gebouwen – Bepalingsmethoden voor de grootheden voor geluidwering van uitwendige scheidingsconstructies, luchtgeluidisolatie, contactgeluidisolatie, geluidniveuas veroorzaakt door installaties en nagalmtijd, 2006 [2] NSG-richtlijn Laagfrequent geluid, 1999 [3] Vos, J., Geurtsen, F.W.M., Houben, M.M.J., Hinder ten gevolge van laagfrequent geluid, TNO rapport TNO-DV 2010 C093, 2010 [4] Leventhall, G., A review of published research on low frequency noise and its effects, 2003 [5] WHO, Night noise guidelines for Europe, World Health Organization, 2009 [6] Directive 2002/49/EC of the European Parliament and of the Council relating to the assessment and management of environmental noise, 25 Juni 2002
actueel
Bouwfysica 4 2012
29
aGeNDa eveNemeNteN 4-9 februari 2013
internationale Bouwbeurs, utrecht, www.bouwbeurs.nl
16-19 juni 2013
clima 2013, Praag, Tsjechië, www.clima2013.org
20 juni 2013
Kennisdag NVBV, ‘Bits, Bytes & Bouwfysica’, Delft
7-12 juli 2014
indoor air 2014, Hong Kong, www.indoorair2014.org
7-12 september 2014
forum acusticum, Krakau, Polen, www.fa2014.pl
cursusseN 15 januari 2013
cursus Duurzaam en Energieneutraal Bouwen, materialen, constructies en installaties; nieuwbouw, sBR, Rotterdam, www.sbr.nl
29 januari 2013
cursus Duurzaam en Energieneutraal Bouwen, materialen, constructies en installaties; nieuwbouw, sBR, Baarn, www.sbr.nl
29 januari 2013
studiemiddag Bouwakoestiek, Peutz academy, Mook, www.peutz.nl
5 februari 2013
cursus Duurzaam en Energiezuinig Bouwen, materialen, constructies en installaties; renovatie, sBR, Rotterdam, www.sbr.nl
21 maart 2013
studiedag Luchtdicht bouwen, sBR, Baarn, www.sbr.nl
9 april 2013
cursus bouwgebreken voorkomen, sBR, Rotterdam, www.sbr.nl
18 april 2013
Dagcursus installatiegeluid, Peutz academy, Zoetermeer, www.peutz.nl
6 juni 2013
Dagcursus Brandveilig denken, Peutz academy, Zoetermeer, www.peutz.nl
OpleiDiNGeN voorjaar 2013
sKB Post HBo fire safety Engineering, utrecht, www.skbopleidingen.nl
najaar 2013
sKB Post HBo Bouwfysica, utrecht, www.skbopleidingen.nl
wilt u uw evenement, cursus of opleiding ook in onze agenda vermelden, stuur dan een e-mail naar
[email protected].
Nieuwe NeN-NOrmeN in deze rubriek wordt een overzicht gegeven van de normen, normontwerpen, correctiebladen en aanvullingsbladen op het gebied van de bouwfysica die vanaf juli 2012 zijn verschenen. DefiNitieve NOrmeN Normnummer
titel
publicatiedatum
NEN-EN-iso 10077-2:2012/c1:2012
Thermische eigenschappen van ramen, deuren en luiken - Berekening van de warmtedoorgangscoëfficiënt - Deel 2: Numerieke methode voor kozijnen
16-08-2012
NEN 7120+c2:2012
Energieprestatie van gebouwen - Bepalingsmethode
09-10-2012
NEN-EN-iso 12631:2012
Thermische eigenschappen van vliesgevels - Berekening van de warmtegeleiding
11-10-2012
NEN 8088-1+c1:2012
Ventilatie en luchtdoorlatendheid van gebouwen - Bepalingsmethode voor de toevoerluchttemperatuur gecorrigeerde ventilatie- en infiltratieluchtvolumestromen voor energieprestatieberekeningen - Deel 1: Rekenmethode
17-10-2012
NPR-iso/TR 16344:2012
Energieprestatie van gebouwen - Gemeenschappelijke termen, definities en symbolen voor de integrale energieprestatie labeling en certificatie
18-10-2012
NEN-EN 13469:2012
Materialen voor de thermische isolatie van gebouw- en industriële installaties - Bepaling van de waterdampdoorlatendheidseigenschappen van voorgevormde leidingisolatie
23-10-2012
NEN-EN 13472:2012
Materialen voor de thermische isolatie van gebouw- en industriële installaties - Bepaling van de wateropname bij kortstondige gedeeltelijke onderdompeling van voorgevormde leidingisolatie
23-10-2012
Normnummer
titel
publicatiedatum
NEN-EN 16487:2012 ontw.
akoestiek - Beproevingsmethode voor verlaagde plafonds - Geluidsabsorptie
01-10-2012
NOrmONtwerpeN
30
4 2012 Bouwfysica
www.NVBV.oRG
prOmOveNDi aaN Het wOOrD mODelGeBaseerDe preDictieve reGeliNG vaN GrONDGeKOppelDe warmtepOmpsYstemeN iN KaNtOOrGeBOuweN Naam: Nationaliteit: Universiteit: Vakgroep/leerstoel: Studie-achtergrond:
Clara Verhelst Belgische KU Leuven Departement Werktuigkunde, Afdeling Toegepaste Mechanica en Energieconversie Werktuigkundig Elektrotechnisch ingenieur – optie energietechnieken
wat is Het ONDerwerp vaN Je prOmOtie-ONDerZOeK? Grondgekoppelde warmtepompsystemen (GGWP) gecombineerd met lage-temperatuur-afgiftesystemen zoals betonkernactivering (BKA) hebben een primair energiebesparingspotentieel van 50 à 75% in vergelijking met klassieke verwarmings- en koelinstallaties. De praktijk toont echter aan dat dit energiebesparingspotentieel met huidige regelstrategieën moeilijk te realiseren is omwille van een statische benadering van het systeemgedrag en een niet-optimale afstemming van de drie subsystemen (gebouw, installatie en bodem). Mijn onderzoek focust op het ontwerp van een modelgebaseerde predictieve regelaar (MPC) die de systeemwerking optimaliseert vanuit een integrale systeembenadering, rekening houdend met: − de opgelegde thermische comfortcriteria, − de gebouwdynamica, − de buitentemperatuur, de zonnewinsten en de interne winsten, − de efficiëntie van de installatie, − de variabele elektriciteitsprijs, − en de thermische balans in de bodem.
waarOm is JOuw ONDerZOeK iNteressaNt vOOr leZers vaN BOuwfYsica? De simulatieresultaten tonen aan dat MPC een energiekostenbesparing van 20% tot 30% kan realiseren in vergelijking met huidige stookcurve/koelcurve regelstrategiëen. MPC benut de thermische massa van BKA om optimaal gebruik te maken van elektriciteitsprijsvariaties en om piekvermogens - en dus het gebruik van de duurdere back-up installatie(s) - te beperken. Piekvermogenreductie laat bovendien een kleiner ontwerp van de installatie toe, wat bij GGWP systemen resulteert in significante investeringskostenbesparingen. In het kader van het Europese GEOTABS project wordt in oktober 2012 MPC voor het eerst geïmplementeerd in een kantoorgebouw met BKA-GGWP (www.geotabs.eu). Dit doctoraatsonderzoek werd gefinancierd door het IWT - Instituut voor de Aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen. Verder onderzoek wordt gesteund door het FWO Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek.
actueel
Bouwfysica 4 2012
prOmOveNDi aaN Het wOOrD scHaDerisicOBeOOrDeliNG vaN KlimaatveraNDeriNG Op cultureel erfGOeD Naam: Nationaliteit: Universiteit: Vakgroep/leerstoel: Studie-achtergrond:
Zara Huijbregts Nederlandse TU Eindhoven Unit Building Physics and Services Bouwkunde, TU/e
wat is Het ONDerwerp vaN Je prOmOtie-ONDerZOeK? Omdat het binnenklimaat in monumentale gebouwen vaak sterk afhankelijk is van het buitenklimaat, wordt verwacht dat klimaatverandering een grote invloed zal hebben op de klimaatcondities in deze gebouwen. Dit kan negatieve gevolgen hebben voor het interieur en de waardevolle collectie. Om het schaderisico voor objecten te voorspellen is het van belang om te weten aan welke condities deze objecten in het verleden zijn blootgesteld. Daarom worden continu buiten- en binnenklimaatmetingen uitgevoerd in een aantal monumentale gebouwen en wordt op basis van historische buitenklimaatdata en hygrothermische gebouwsimulatiemodellen een analyse gedaan van de binnenklimaatcondities tijdens de afgelopen eeuwen. Om de toekomstige binnenklimaatcondities te voorspellen worden buitenklimaatscenario’s tot het jaar 2100 gebruikt. Deze buitenklimaatscenario’s, ontwikkeld door het Max Planck Instituut voor Meteorologie, zijn gebaseerd op verschillende IPCC emissiescenario’s en beschikbaar voor ruim 450 locaties in Europa. Vervolgens wordt voor verschillende locaties, gebouwtypen en objecten beoordeeld welke schaderisico’s onder invloed van binnenklimaatvariaties kunnen optreden.
waarOm is JOuw ONDerZOeK iNteressaNt vOOr leZers vaN BOuwfYsica? Aan de hand van de voorspelde toekomstige binnenklimaatcondities en het mogelijke schaderisico voor het gebouw, het interieur en de objecten worden strategiën ontwikkeld om de gebouwen en hun collecties te conserveren. Op deze manier wordt per gebouwtype en locatie in Europa duidelijk welke maatregelen het meest duurzaam zijn: mogelijke aanpassingen van de gebouwschil, wijzigingen in de plaatsing van de collectie, of verbetering van de klimaatinstallatie. Dit onderzoek wordt uitgevoerd binnen het Europese Climate for Culture project; een samenwerkingsverband met 27 partners uit 16 Europese landen.
Voorspelling van de gemiddelde jaarlijkse schimmelgroei in een onverwarmde karakteristieke monumentale kerk in Europa in drie periodes (1960-1990, 2020-2050 en 2070-2100), gebaseerd op het IPCC A1B emissiescenario
31
32
4 2012 BOUWFYSICA
WWW.NVBV.ORG
VAN HET BESTUUR Vanuit het bestuur van de NVBV proberen we jullie bij iedere uitgave van het blad Bouwfysica op de hoogte te houden van de ontwikkelingen binnen het bestuur. Wij hopen dat hiermee de betrokkenheid van de leden wordt vergroot bij de vereniging en het geeft een indruk van de onderwerpen waar we ons op richten. Sinds maart 2012 ben ik toegetreden tot het bestuur van de NVBV in de functie van secretaris. Ik ben hiermee de opvolger van Marieke Nijland. Het bestuur waar ik in terecht ben gekomen is een enthousiaste groep met jarenlange ervaring in de bouwfysische wereld. Zelf ben ik eind 2009 afgestudeerd aan de Technische Universiteit Eindhoven en dus een nieuwkomer in dit bestuur. Ervaring in de bouwfysische wereld heb ik de laatste twee jaar opgedaan bij DGMR in Arnhem. Mijn aanvulling in het bestuur is onder andere dat ik mij nog goed kan inleven in het huidige onderwijs vanuit het oogpunt van de student. Onderwijs en goed lesmateriaal is een belangrijk onderwerp voor het bestuur van de NVBV. Op dit moment wordt soms onderwijs gegeven met verouderd of onvolledig lesmateriaal. Het lesmateriaal op de TU’s, Hogescholen en voor cursussen wordt vaak door docenten zelf samengesteld. Dit kost hun veel (vrije) tijd, die niet altijd beschikbaar is. Dat gaat dan ten koste van het gewenste resultaat. Daarnaast zijn studenten zelf ook vaak op zoek naar specifieke bouwfysische informatie, bijvoorbeeld om te gebruiken bij het voorbereiden van een tentamen of om tijdens projectwerk toe te kunnen passen. Voor deze twee belangrijke doelgroepen wordt nu
onderzocht of het mogelijk is de Kennisbank Bouwfysica door te ontwikkelen. Het succes van deze kennisbank is echter wel afhankelijk van vraag en aanbod. Er zijn gesprekken gaande met verschillende onderwijsinstellingen over het delen van hun lesmateriaal in de kennisbank. Wij verwachten dat naast studenten en docenten ook het bedrijfsleven van de kennisbank kan profiteren door het delen van interessante informatie. Hoe zou een Kennisbank Bouwfysica er uit moeten zien? Dat is ook een belangrijk punt dat we in de bestuursvergaderingen bespreken. We willen met de tijd meegaan en iets opzetten dat echt in de praktijk gebruikt zal worden en ook nog een toekomstwaarde heeft. Het opzetten van bijvoorbeeld een digitale wiki was al snel de gedachte die bleef hangen. In de wiki kan gezocht worden naar specifieke termen en doorgeklikt worden naar andere relevante artikelen. Allen goedgekeurd door een comité van deskundigen. Het ontwikkelen van een wiki is ook iets dat we onderzoeken voor het Handboek Bouwfysische Kwaliteit Kantoren. Omdat wij als bestuur nog weinig ervaring hebben met het maken van een wiki, staan wij altijd open voor suggesties en adviezen van onze leden.
kennisdag zijn we weer onze uiterste best aan het doen om er opnieuw een interessante, leerzame en ook leuke dag van te maken. Houd dus alvast 20 juni 2013 vrij in je agenda voor de NVBV Kennisdag op de Technische Universiteit Delft! Wij hebben er vertrouwen in dat we in 2013 weer met veel energie en enthousiasme verder kunnen gaan met het bereiken van onze doelen. Hopelijk kunnen we dan ook weer rekenen op de steun van onze leden. ■ Ingrid van de Cruijs , secretaris
ADVERTEREN IN BOUWFYSICA? NEEM CONTACT OP MET DE REDACTIE VOOR DE SCHERPE TARIEVEN.
Naast de Kennisbank Bouwfysica en het Handboek Bouwfysische kwaliteit Kantoren zijn er nog een aantal onderwerpen waar we nu druk mee bezig zijn. Bijvoorbeeld de website van de NVBV en de NVBV Kennisdag. In het stukje van Peter van Heun in deze editie van het bouwfysicablad kunnen jullie meer over de vernieuwde website lezen. Betreffende de tweejaarlijkse NVBV
ww w.n vbv.or g
KENNISDAG BOUWFYSICA OP 20 JUNI 2013 Op donderdag 20 juni 2013 organiseert de Nederlands Vlaamse Bouwfysica Vereniging samen met het Nederlands Akoestisch Genootschap en de Technische Universiteit Delft alweer de 5de Kennisdag Bouwfysica; deze keer in het gebouw van
de faculteit Bouwkunde in Delft (BK-City). ‘Bits, Bytes & Bouwfysica’ zal het thema van deze dag worden. In 18 lezingen zal gekeken worden hoe deze bits en bytes invloed hebben op het leven van de bouw-
fysicus, zowel gedurende de ontwerp- als de gebruiksfase. Het belooft weer een sprankelende dag te worden. Reserveer daarom allen deze dag in uw agenda en houd regelmatig de website van de NVBV in de gaten. ■
VERENIGING
BOUWFYSICA 4 2012
33
WEBSITE NVBV BIJGEWERKT Bij het verschijnen van deze uitgave van het blad heeft de website van de NVBV een update ondergaan. De site heeft in vormgeving geen noemenswaardige veranderingen ondergaan. Achter de schermen heeft het content management systeem (cms) een grondige update ondergaan. We werken inmiddels ruim zeven jaar met het cms Joomla. Had dat systeem in het begin nog enkele typische beperkingen of ‘kinderziektes’, tegenwoordig is het systeem volwassen en wordt het door grote instellingen en bedrijven gebruikt. Met het volwassen worden van het systeem ontstaan meerdere mogelijkheden. Enkele daarvan werden al in meer of mindere mate benut, zoals het plaatsen van oude uitgaven van het Bouwfysicablad en de agenda. Nu maakt ook de redactie, achter de schermen, gebruik van het systeem voor uitwisseling van bestanden voor het realiseren van het blad. In de nabije toekomst worden de volgende functies en toepassingen verwacht: − Een wiki voor het Handboek Bouwfysische Kwaliteit Kantoren. Dat kan uitgroeien tot een handboek voor meerdere functies. − Ontsluiting van de Kennisbank. De Kennis-
bank wordt een vrij toegankelijke wiki of database van educatief materiaal voor hogescholen en universiteiten. − Nieuwe leden kunnen in de toekomst zich aanmelden via de website. Onderzocht wordt in hoeverre de bestaande ledenlijst gekoppeld kan worden aan de website. Daarmee kan een onderscheid gemaakt worden tussen een openbaar en afgeschermd deel op de site. Tevens komt de Kennisdag 2013 er weer.
Aanmelden zal weer kunnen via de website. Ook al geruime tijd in gebruik zijn de e-mailadressen eindigend op nvbv.org. Binnenkort kunt u ook klein een historisch overzicht van de ontwikkeling van de website van de NVBV verwachten. Deze plaatsen we binnen de ontwikkeling van de vereniging. ■ Vragen, reacties, informatie en opmerkingen zijn welkom en kunnen naar Peter van Heun via
[email protected] en 06-19838751.
MEDEWERKER WEBSITE NVBV GEZOCHT De NVBV, en in het bijzonder de websitecommissie, is op zoek naar een medewerker voor haar website. De website heeft achter de schermen een technische upgrade gemaakt. Daarmee beogen we niet alleen dat de site mee gaat met de stand der techniek, de site kan hiermee uitgroeien tot een platform voor de hele vereniging. Er zijn volop plannen voor het toevoegen van mogelijkheden, technieken en informatiebronnen zoals het Handboek en de Kennisbank. De redactie zal de site als
haar bron voor bestandsdeling gaan gebruiken. Wellicht kan in de toekomst een forum over bouwfysica bijdragen aan uitwisseling van kennis. Misschien heeft u een geweldig idee die de doelstellingen van de vereniging via de website kan verwezenlijken. De uitbreiding van de activiteiten vraagt om meer handen aan de knoppen van de website. We zoeken iemand met verstand van technieken voor het bouwen en onderhouden van
websites en in het bijzonder iemand met verstand van Joomla of iemand die bereid is zich daar in te verdiepen. Maar ook leden van de NVBV die inhoudelijke bijdragen aan de website willen leveren, moedigen we aan contact op te nemen. Zonder inhoudelijk relevante informatie is een site immers een lege huls. ■ Vragen, reacties, informatie en aanmeldingen kunnen naar Peter van Heun via webmaster@ nvbv.org en 06-19838751.
MEDEWERKER WEBSITE NVBV GEZOCHT we bm as te r@ nv bv.or g
34
4 2012 BOUWFYSICA
WWW.NVBV.ORG
SPONSORS VAN DE NVBV
Bodegraven - Ede - Rijssen - Amsterdam
Advies- en ingenieursbureau
dhv.nl/bouwfysica
Altijd een oplossing verder M+P - raadgevende ingenieurs Müller-BBM groep geluid trillingen luchtkwaliteit bouwfysica
w w w. l a n d s t ra . n l
Thema’s • stiller wegverkeer • stiller railverkeer • industrie en bedrijven • luchtkwaliteit • ruimtelijke ordening • bouwakoestiek en -fysica
Vestigingen Aalsmeer: T 0297 - 320 651 Vught: T 073 - 658 9050 www.mp.nl
[email protected]
lid NLingenieurs ISO 9001
02796 LANDSTRA advertentie.indd 1
K+ Adviesgroep bv Is een ingenieursbureau dat installatietechnische adviezen op een unieke manier combineert met de advisering op het gebied van Bouwfysica, Akoestiek, Energiebeheer, Duurzaam Bouwen en Brandveiligheid
K+ Adviesgroep 12-06-2009bv16:51:58 Jodenstraat 6 Postbus 224 6100 AE Echt T: 0475 – 470 470 E:
[email protected]
www.k-plus.nl
Meer bouwen met minder techniek
adviseurs ingenieurs
Bouwfysica | Akoestiek | Brandveiligheid T (070) 361 55 59 F (070) 361 79 30
[email protected] www.zri.nl
Balistraat 1 2585 XK Den Haag Postbus 85577 2508 CG Den Haag
VERENIGING
BOUWFYSICA 4 2012
WRI WETERING RAADGEVENDE INGENIEURS MAASTRICHT
Brandveiligheid Bouwfysica
Akoestiek Installaties
Sint Maartenslaan 23, 6221 AV Maastricht T +31 43 321 16 43
Oplossingen voor bouw, ruimte en milieu LBP|SIGHT is een onafhankelijk advies- en ingenieursbureau met veertig jaar ervaring. Passie voor het vak is wat de honderd professionals bindt.
www.lbpsight.nl
DGMR. Meer dan Bouwfysica.
Snelle en betrouwbare berekeningen voor Installatie
Bouwbesluit
Energie
Advies
BINK software BV - 078-6148626 E-mail:
[email protected] - website: www.binksoftware.nl
Kelvinbaan 40 3439 MT Nieuwegein (030) 231 13 77
Bouw Ruimte Milieu
35
4 2012 BOUWFYSICA
36
WWW.NVBV.ORG
-ZO E T E R M E E R- M O O K- G RO N I N G E N - D Ü S S E L D O R F - B O N N - B E R L I J N - PA R I J S - LY O N - L O N D E N - L E U V E N -
BOUWAKOESTIEK, ZAALAKOESTIEK, ELEKTRO-AKOESTIEK, BOUWFYSICA, BRANDVEILIGHEID, STEDENBOUWFYSICA, WINDTECHNOLOGIE, DUURZAAM BOUWEN, LAWAAIBEHEERSING, ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN, EXTERNE VEILIGHEID, MILIEUTECHNOLOGIE, TRILLINGSTECHNIEK, RUIMTELIJKE ORDENING, LUCHTKWALITEIT
Onze integrale kennis zorgt voor bouwkwaliteit
Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V.
Nieman Raadgevende Ingenieurs is een ingenieursbureau voor bouwfysica, bouwtechniek en bouwregelgeving. Voor zowel nieuwbouw als bestaande bouw combineren wij onze gedegen kennis tot praktische integrale adviezen op de volgende gebieden:
• Utrecht • Zwolle • Rijswijk • Eindhoven • Putten
• Akoestiek • Bouwfysica • Bouwregelgeving • Brandveiligheid • Bouwtechniek en -praktijk • Energie en Duurzaamheid • Installatietechniek
WWW.NIEMAN.NL
[email protected]
Nieman Groep bestaat naast Nieman Raadgevende Ingenieurs uit: Nieman-Valk Technisch Adviesbureau, Nieman-Kettlitz Gevel- en Dakadvies én Nieman Consultancy.
...brengt ideeën tot leven ‘Deerns is het grootste onafhankelijke ingenieursbureau in Nederland op het gebied van installatietechniek, energie en bouwfysica’
Untitled-1 1
7/31/2012 11:45:41 AM
IN HET VOLGENDE NUMMER Dit nummer van Bouwfysica biedt een gevarieerd aanbod aan artikelen, de onderwerpen zijn zeer divers. Het volgende nummer, alweer het eerste nummer van 2013, heeft weer een thema meegekregen: brandveiligheid. Naar aanleiding van de aankondiging van dit themanummer waren er veel aanmeldingen voor het schrijven van artikelen. Daarmee wordt het ondanks het thema toch een gevarieerd nummer, verwachten wij. Onder andere sprinklers
in CFD-berekeningen, temperatuurberekeningen van constructies, veilig vluchten en alternatieven voor bouwkundige brandcompartimentering zullen aan bod komen.
len met een diversiteit aan onderwerpen. Heeft u een interessant onderwerp voor een artikel, dan horen wij dat graag! Ook artikelen over afstudeeronderwerpen zijn van harte welkom.
Het derde nummer van 2013 is een themanummer gekoppeld aan de Kennisdag die zal plaatsvinden op 20 juni 2013. Uiteraard ontvangt u daar in het nieuwe jaar meer informatie over. De overige nummers willen we graag vul-
Wij zien uw reacties graag tegemoet op
[email protected]. Namens de redactie wens ik u een gezond, comfortabel en gelukkig 2013! ■
COLOFON Bouwfysica 23e jaargang, nummer 4, december 2012 ISSN 0928-5377 Redactie ir. Marije Vos (hoofdredacteur, Arcadis) ir. Mirjam Peters (eindredacteur, DGMR) ir. Marco van Beek (Peutz) ir. Caroline Kaas (RHDHV) ir. Ingrid Naus (CaubergHuygen)
Marije Vos, hoofdredacteur
NEDERLANDS VLAAMSE BOUWFYSICA VERENIGING ir. Linda Hoes-van Oeffelen (TNO) ir. Sara van der Valk (LBP|SIGHT) ir. Marjolein Vandersickel (Technum-Tractebel Engineering) Redactieadres ir. M. Vos p/a Arcadis Postbus 1051 2410 CB Bodegraven e-mail:
[email protected]
Abonnementen 80,- per jaar Advertentietarieven Op aanvraag Grafische realisatie Twin Media BV, Culemborg Gedrukt op chloorvrij papier Afbeelding omslag voor en achter: Jordi van Laarhoven
Bestuur ir. Peter Erdtsieck (voorzitter, MoBius consult) ir. Antonin van de Bree (penningmeester, Ecofys) ir. Ingrid van de Cruijs (secretaris, DGMR) ir. Twan Vervoort (Peutz) ir. Piet Heijnen (Agentschap NL) ing. Ruud Veen (Gemeente Haarlem)
ir. Stef Voermans (Deerns) dr. ir. arch. Martin Tenpierik (TU Delft) ir. Herman Eijdems (P2P-consult)
Bij voorkeur per e-mail naar:
[email protected] website: www.nvbv.org Nederland: Postrekening 92140
Secretariaat en informatie Nederlands Vlaamse Bouwfysica Vereniging p/a DGMR Bouw Postbus 153 6800 AD Arnhem
Lidmaatschap € 60,- per jaar (bij automatische incasso); studenten 15 euro; zie website voor details en inschrijvingsformulier.
Leden van de Nederlands Vlaamse Bouwfysica Vereniging ontvangen het blad Bouwfysica.
Voor het vakgebied bouwfysica is Alcedo op zoek naar een:
Projectleider bouwfysica Alcedo is een landelijk opererend adviesbureau binnen de vakgebieden milieu, geluid, trillingen, bouwmonitoring, brandveiligheid en bouwfysica. Onze organisatie heeft een platte structuur waar op een prettige informele manier met elkaar wordt samengewerkt. De kwaliteit van ons product staat bij ons hoog in het vaandel. Wij bereiken dit door veel te investeren in opleidingen, innovaties en apparatuur. Inhoud Als projectleider bouwfysica voert u diverse onderzoeken uit op het gebied van brandveiligheid, energiezuinig bouwen, duurzaamheid, klimaatinstallaties en verlichting. Hierbij adviseert u onze klanten en onderhoudt u de contacten met onze klanten. Profiel U heeft een afgeronde opleiding op minimaal HBO-niveau, bij voorkeur bouwkunde en u heeft minimaal drie jaar relevante werkervaring. U bent flexibel inzetbaar en beschikt over goede communicatieve vaardigheden.
glasaftrek
80
is prachtig
Brandwerend
79
Ons aanbod Wij bieden u een uitdagende baan binnen een jonge groeiende organisatie. Naast aansprekende projecten bieden wij bovenal een goed werkklimaat en zijn er voldoende mogelijkheden om u verder te ontwikkelen.
min.
Uw sollicitatie Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met de heer R. Hendriks. Uw sollicitatie met curriculum vitae kunt u mailen of per post sturen naar Alcedo, t.a.v. de heer R. Hendriks.
Adviseurs voor: - milieu - geluid - trillingen - bouwmonitoring - brandveiligheid - bouwfysica
Alcedo bv Keizersweg 26 Postbus 140 7451 AC Holten
T: (0548) 63 64 20 F: (0548) 63 64 30
E:
[email protected] I: www.alcedo.nl