Bologna revisited
! Door Robert Voorhamme !
Het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in Vlaanderen bracht een ganse fusiebeweging op gang tussen de hogescholen, waarbij de hogere kunstopleidingen, zoals in Antwerpen het Conservatorium en de Academie, deel gingen uitmaken van een groter geheel. Zij werden elk een departement van de Artesishogeschool, nu de AP-hogeschool. Zo ook werd Sint Lucas in Antwerpen het departement Beeldende Kunsten van de Karel De Grote hogeschool. Deze integratie in de grotere hogescholen werd toen reeds voorafgegaan door een moeilijk debat over de plaats van de hogere kunstopleidingen in Vlaanderen. Sommigen hielden toen al een pleidooi voor aparte hogere kunstscholen in Vlaanderen. Deze visie haalde het niet omdat er geen draagvlak was om een antwoord te bieden op de versnippering van het kunstonderwijs. Nochtans was het voor iedereen duidelijk dat een stand alone slechts kon op voorwaarde dat er voldoende schaalgrootte zou kunnen gerealiseerd worden, om de doelstellingen van o.m. kwaliteitszorg gekoppeld aan meer autonomie en enveloppenfinanciering ook in de kunsten te kunnen waarborgen. Daarom werd de integratie in de hogescholen eerder als een second best oplossing aanvaard. Tegelijk was het toen ook al duidelijk dat de plaats van de kunstopleidingen in het hoger onderwijslandschap een discussieonderwerp zou blijven. En eigenlijk is dat zo tot op de dag van vandaag.
!
Op 13 juni 1999 werd de Bolognaverklaring ondertekend door Vlaanderen. Deze verklaring had als doel om het hoger onderwijs vooral binnen Europa te harmoniseren. Meer transparantie in de structuren en op het vlak van de kwalificatieniveaus moest ervoor zorgen dat er een Europese hogere onderwijsruimte zou tot stand komen die voldoende robuustheid zou tonen in een globaliserende wereld.
!
Voor de implementatie ervan werd op 4 april 2003 het zgn Structuurdecreet goedgekeurd. Daarbij werden o.m. de bachelor-master structuur; het accreditatiesysteem en de associaties ingevoerd. Eveneens was dit de start van de tweedeling tussen academische- en professionele opleidingen, waarbij alle masterdiploma’s academische diploma’s werden en academisch onderzoek en doctoraten uitsluitend aan de universiteiten werden toegewezen. Voor de kunstopleidingen betekende het dat zij binnen de hogescholen verantwoordelijk werden voor zowel professionele als academische opleidingen. Maar voor de academisering moesten ze samenwerken met de universiteit van de associatie waartoe ze behoren. In Antwerpen wordt sindsdien binnen de AUHA samengewerkt door de drie kunstendepartementen met de UA voor het ontwikkelen van een onderzoeksbeleid en voor het behalen van doctoraten. Die doctoraten vormen immers in het algemeen een voorwaarde om te kunnen doceren in de academische opleidingen.
De specificiteit van de kunstopleidingen brengt natuurlijk met zich dat een en ander minder eenvoudig is dan bij andere departementen met academische opleidingen, zoals bvb. Industriële wetenschappen of kinesiterapie. Het ligt niet altijd voor de hand om binnen de universiteit te kunnen aanknopen bij relevante onderzoeksgroepen. Evenmin is de doctoraatsvoorwaarde een passend keurslijf voor het aantrekken van kwaliteitsvolle docenten in de kunstbeoefening. Er moet dus gezocht worden naar maatwerk, zonder in te boeten op de nagestreefde kwaliteit die samenhangt met een academische opleiding.
!
Toen op 13 juli 2012 het integratiedecreet werd goedgekeurd, als een finale fase in het Bolognaproces, was het voorspelbaar dat de plaats van de kunstopleidingen daarbij opnieuw een heikel discussiethema zou worden. Het integratiedecreet, of ook wel inkantelingsdecreet genoemd, regelt de integratie van de academische hogeschoolopleidingen in de universiteiten. De redenering erachter is dat, na het traject van academisering dat in de voorbije jaren werd afgelegd, de betrokken hogeschoolopleidingen als volwaardige academische opleidingen kunnen beschouwd worden en daarom beter hun plaats kunnen innemen binnen de universiteiten in plaats van via de associaties ondersteund te worden door de universiteiten inzake de onderzoekscomponent. Logisch voor de meeste betrokken opleidingen maar niet voor de kunsten.
!
In het maatschappelijk debat, dat voorafging aan het tot stand komen van het integratiedecreet, was er geen consensus over de plaats van het academisch hoger kunstonderwijs in het Vlaamse hogeronderwijslandschap. Een meerderheid pleitte voor de verdere inrichting van deze opleidingen door de hogescholen, maar binnen het concept van “Schools of Arts”. Een minderheid was voorstander om deze opleidingen, naar analogie met de andere academische opleidingen, te integreren in de universiteiten, al dan niet binnen een concept van “Schools of Arts”.
!
Uiteindelijk heeft de decreetgever ervoor geopteerd om voor de hogere kunstopleidingen een aparte structuur uit te werken binnen de hogescholen in de vorm van “Schools of Arts”. Aan die Schools of Arts worden bijzondere bevoegdheden toegekend die in het verlengde liggen van de specificiteit van de kunstopleidingen. Concreet betekent dit dat de betrokken hogescholen de bevoegdheid behouden over het uitreiken van de diploma’s, over het globale kwaliteitszorgsysteem, over het beleid inzake investeringen en onroerende goederen en over de algemene regels inzake personeelsbeleid. Het betekent ook dat de uitreiking van doctoraatstitels binnen de betrokken studiegebieden de verantwoordelijkheid blijft van de universiteit. Maar anderzijds betekent het ook dat er een apart financieringsmechanisme wordt voorzien ten bate van de Schools of Arts. Bovendien krijgen ze een apart bestuursorgaan. Hierin kunnen mensen zetelen uit de relevante kunstensectoren. Maar ook de universiteit moet hierin vertegenwoordigd zijn met tenminste 30 % en maximum 49 % van de
stemgerechtigde leden. Net zo goed zal de School of Arts vertegenwoordigd zijn in de onderzoeksraad van de universiteit.
!
De redenering van deze decretale regeling is dat de praktijk heeft uitgewezen dat tot op heden de kunstopleidingen binnen de hogescholen in hoge mate hun eigen identiteit konden bewaren. Het is met name belangrijk dat de artistieke en pedagogische onafhankelijkheid en de specifieke onderzoekscultuur kan gewaarborgd blijven. Zo uit de specificiteit van deze opleidingen zich op verschillende manieren: - in de wijze van selectie van studenten door middel van een toelatingsproef; - in de intensiteit van de begeleiding van studenten; - in de selectie en de inzet van docenten, de inzet van gastprofessoren, de afwijkende toelatingsvoorwaarden; - in de eigen definitie van onderzoek in de kunsten.
!
Daartegenover staat dat de universiteiten in Vlaanderen weinig traditie en gevoeligheid hebben met het hoger kunstonderwijs. Er zijn een aantal fundamentele verschillen in cultuur tussen universiteiten en hoger kunstonderwijs: - de sterk onderzoeksgebaseerde financieringscriteria van de universiteiten zouden nefast zijn bij een integratie van de kunstdepartementen; - doctoraten als criterium voor docentmandaten zijn niet werkbaar voor het praktijkluik van de kunstopleidingen; - gastprofessoren hebben een actieve en structurele rol binnen de kunstopleidingen; - kunstopleidingen hebben een heel eigensoortige benadering van onderzoek die om een hoge mate van autonomie vraagt.
!
Tenslotte speelde bij de huidige decretale regeling ook mee dat uit de internationale benchmark blijkt dat voor studenten niet het soort van instelling ( universiteit of hogeschool ) van belang is maar eerder de faam van de opleiding de doorslag geeft. In het buitenland bestaan voor het hoger kunstonderwijs vele institutionele modellen en is het bijzonder moeilijk om het onderscheid tussen de meer succesvolle van de minder succesvolle te verklaren. Wel is het zo dat in de meer succesvolle modellen de autonomie van de kunstopleidingen in hoge mate institutioneel en bestuurlijk is erkend.
!
Als men mij vraagt of ik tevreden ben met deze decretale regeling, dan zeg ik ja. Betekent dit dat ik vind dat dit de ideale regeling is, dan is het antwoord nee. Ik had veel liever gezien dat men in 1994 een aparte plaats had voorzien voor de Schools of Arts. Maar dan had er toen wel een kwaliteitsuitzuivering nodig geweest, waarbij de versnippering zou worden weggewerkt door de concentratie in enkele excellente School of Arts instituten. Dat was niet mogelijk omwille van zuilgebonden verkaveling. Hogere kunstopleidingen moeten internationale ambitie kunnen realiseren. Dat doe je niet met versnippering. Als het over excellentie in kunst gaat, is concentratie van talent essentieel. Geen monopolies, maar ook geen regionale wafelijzers. Provincialisme
levert geen excellente kunstopleidingen. Bovendien moeten hogere kunstopleidingen mijn inziens worden ingebed in hoger kunstbiotoop. De opleiding moet een wisselwerking kennen met de artistieke omgeving. Galerijen, ateliers, podia, schouwburgen, culturele centra, orkesten, musea zijn het biotoop voor artistiek talent en ontwikkeling van artistiek talent. Dat vindt je niet onder elke kerktoren. Eigenlijk hoort excellent kunstonderwijs thuis in de echte stedelijkheid, want het is daar dat je zo’n biotoop kunt terugvinden.
!
Daarom ben ik er altijd van overtuigd geweest dat Antwerpen een bakermat moet zijn voor het hoger kunstonderwijs in Vlaanderen. Onze instellingen zijn top; zo blijkt ook uit de visitaties. Ze hebben traditie ( 350 jaar zelfs ) en internationale uitstraling. In zoverre zijn ze ook van strategisch belang voor de uitstraling van gans het hoger onderwijs in deze stad en niet minder voor de uitstraling van de stad zelf. Succesvolle steden zullen in de toekomst knooppunten van creativiteit zijn. Meer dan sommigen willen geloven, zal de toekomstige evolutie van ons Antwerps kunstonderwijs mee de toekomst van de economische ontwikkeling van onze stad, maar dus ook van Vlaanderen bepalen. Het is vanuit die strategische visie dat we dus voluit zullen moeten waarborgen dat onze hogere kunstopleidingen speerpunten worden van het hoger onderwijs in deze stad. Het integratiedecreet biedt mijn inziens daartoe de mogelijkheden, als we zelf bereid zijn om die mogelijkheden te grijpen.
!
Reeds in 2005 werd de Associatiefaculteit Kunsten opgericht als platform voor de samenwerking tussen de UA en de kunstendepartementen van de Artesis Hogeschool en de Karel de Grote Hogeschool. Vandaag wordt voorgesteld om binnen de universiteit een autonoom centrum op te richten, met als voorlopige benaming Antwerp Research Center for the Arts ( ARCA ), waardoor het onderzoek in de kunsten stevig en zichtbaar kan verankerd en uitgebouwd worden in een structurele samenwerking tussen universiteit en Schools of Arts. Dit initiatief moet het mogelijk maken om de excellentie van onze kunstopleidingen nog beter in de verf te zetten.
!
Overigens was de UA de eerste universiteit om haar doctoraatsreglement aan te passen aan de eigenheid van het onderzoek in de kunsten. Er werd daarbij niet gekozen voor de oneigenlijke opsplitsing van de kunstpraktijk in een praktisch luik ( het kunstwerk ) en de theorie ( de thesis ). De doctoraatsverdedigingen in Antwerpen hebben aangetoond dat praxis en reflectie tot een geslaagde symbiose kunnen leiden. De vorm volgt de inhoud. Zo hoort dat toch bij de kunsten ?
!
Verder moeten we de enorme rijkdom die in deze stad aanwezig is op het vlak van wetenschappelijke instellingen binnen de musea, studie- en documentatiecentra weten te binden aan onze kunstopleidingen. Net zo goed moeten we de inspanningen die gebeuren om het netwerk van de creatieve economie te stimuleren aangrijpen om een echt spin-off beleid voor de kunsten te ontwikkelen.
!
En tenslotte lijkt het mij vanuit de Antwerpse Associatie nodig om te trachten de goede verstandhouding die er nu al is tussen de drie complementaire Schools of Arts verder om te smeden tot een meer structureel verband. Een Antwerp School of Arts, met sterk internationaal geprofileerde disciplines, kan ervoor zorgen dat we de traagheid van de Vlaamse inzichten voorbijsteken. Een bundeling van onze toch wel sterke opleidingen kan ons uniek maken in Vlaanderen en van onze stad een internationaal merk maken van creatieve kwaliteit.