Wegvervoerrecht Aflevering revisited Onlangs heeft de Hoge Raad een arrest gewezen waarin het begrip ‘aflevering’ nogmaals juridisch wordt ingekleurd.1 Het komt regelmatig voor dat een chauffeur bij de geadresseerde arriveert en hij te horen krijgt dat er nog niet gelost kan worden. De chauffeur, die weer verder moet, rijdt de vrachtwagencombinatie ergens op het terrein van die geadresseerde. Of hij rijdt even buiten de poort naar de openbare weg en koppelt de oplegger of aanhangwagen af en vervolgens rijdt hij met zijn trekker weg. De volgende dag blijkt dat de oplegger of aanhangwagen verdwenen is; meestal wordt die oplegger of aanhangwagen een paar dagen later wel teruggevonden maar de (dure) lading is verdwenen. Heeft de vervoerder de goederen op deze manier afgeleverd? Zo ja, dan is de vervoerder niet aansprakelijk voor het verlies van de lading. Zo nee, dan is hij in principe wel aansprakelijk. Maar zo gemakkelijk is het niet. De vervoerder kan ook de goederen juridisch afleveren (de vervoerovereenkomst is beëindigd) terwijl hij de goederen nog onder zich houdt uit hoofde van een andere overeenkomst, bijvoorbeeld bewaarneming. Dan blijft hij mogelijk onbeperkt aansprakelijk als bewaarnemer. Dan kan die vervoerder een onverwacht risico lopen.
1. Oudere rechtspraak2 Uitgangspunt van de rechters is telkens dat de vraag of de goederen daadwerkelijk zijn afgeleverd moet worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. Die omstandigheden wat er allemaal precies gebeurde bij die ‘aflevering’, spelen ook in de hierna te bespreken nieuwe zaak een doorslaggevende rol. Prof. Mr. M.H. Claringbould, hoogleraar Zeerecht aan de Universiteit van Leiden en advocaat bij Van Traa Advocaten
Eerst worden de drie oudere arresten besproken. Met name worden die omstandigheden geschetst en u zult zien dat iedere keer die omstandigheden tot een andere uitkomst leiden voor de vraag op welk moment de vervoerder de goederen heeft afgeleverd.
1.1 ‘Smits/Ribro’ Het begint met de oude zaak van de varkensdarmen van München naar rotterdam. Bij aankomst in rotterdam op 22 mei 1970 worden de vaten met darmen opgeslagen in de douaneloods van vervoerder ribro; ribro zendt aan Smits bericht van de aankomst en de opslag in de loods door toezending van een volgbriefje, ook wel ‘laat volgen’ briefje genoemd. op dit briefje staat dat afgifte van de goederen alleen plaatsvindt tegen overgave van dit aankomstbericht
1 2
en dat de goederen met ingang van de opslag in de loods voor rekening en risico van de ontvanger liggen. op 6 juli 1970 meldt Smits zich met het volgbriefje bij de loods om de vaten met varkensdarmen op te halen. op het volgbriefje wordt dan gestempeld ‘Laat volgen opladen 6 juli 1970’. Wanneer de chauffeur zich vervolgens bij de loodsbaas in de loods meldt om de vaten op zijn vrachtwagen te laden blijken die vaten met varkensdarmen er niet meer te zijn. Door een vergissing van een loodsmedewerker zijn die vaten met varkensdarmen (ze waren verwisseld met lamsdarmen) naar parijs gezonden. om een lang verhaal kort te maken, uiteindelijk worden de naar rotterdam retour gezonden varkensdarmen op 17 augustus 1970 door Smits opgehaald. Hoewel de varkensdarmen nog steeds ‘gezond’ zijn, claimt Smits fl. 8.600,-3 wegens prijsverschil als gevolg van het feit dat de darmen pas op 17 augustus 1970 in plaats van op 6 juli 1970 konden worden opgehaald. onder het vervoerrecht is dit een typisch geval van vertragingsschade. De rechtbank oordeelt dat met het afgeven van het volgbriefje, door de rechtbank aangeduid als ‘Laat volgen’ op 22 mei 1970 de vervoerovereenkomst tot een eind was gekomen en dat Smits met dat ‘Laat volgen’ in staat werd gesteld de macht met betrekking tot die goederen uit te oefenen. De relatie tussen Smits en ribro, nadat de vervoerovereenkomst tot een einde was gekomen, kwalificeert de rechtbank – mede op grond van de toepasselijke algemene voorwaarden van ribro die bewaarneming uitsluiten en alleen spreken over ‘verhuur van ruimte in vierkante meters’ – als een relatie huurder/ verhuurder met betrekking tot loodsruimte. De rechtbank komt tot het oordeel dat ribro zich niet, gezien de ernst van zijn fout, op de exoneratie in zijn algemene voorwaarden mag beroepen. De vordering van Smits wordt grotendeels toegewezen. Het hof denkt er echter geheel anders over. op 6 juli 1970, toen Smits de darmen kwam ophalen en op het volgbriefje is gestempeld ‘Laat volgen opladen 6 juli 1970’, konden de vaten niet feitelijk worden uitgeleverd. Het hof oordeelt vervolgens dat toen ribro op 6 juli 1970 niet tot feitelijke uitlevering
Hoge Raad 17 februari 2012, LJN: BT8464, NJ 2012, 289 met noot K.F. Haak, S&S 2012, 604 ‘Stainalloy/Tele Tegelen’. Haastige lezers kunnen zich beperken tot het nieuwe arrest (paragraaf 2) en de les die geleerd kan worden (paragraaf 3) maar dan missen zij wel een aantal interessante gevallen van (niet-)afl evering. 3 Voor dat soort bedragen gingen we toen nog naar de Hoge Raad.
6
WEG EN WAGEN | Juni 2012 | Jaargang 26 | Nummer 67
in staat was, zij nog niet volgens de CMR had afgeleverd waaraan volgens het hof niet aan af doet dat Ribro al eerder een volgbriefje had gestuurd waarin stond dat de loodshuur zou ingaan en dat de goederen voor rekening en risico van de ontvanger in de loods lagen. Derhalve rustte er op Ribro tot 17 augustus 1970 toen de vaten feitelijk werden opgehaald, CMR-aansprakelijkheid. Hier was sprake van vertragingsschade maar die schade is volgens art. 23 lid 5 CMR gelimiteerd tot eenmaal de vracht. Ribro had die vrachtprijs van fl. 228,66 al vergoed aan Smits, zodat de vordering van Smits wordt afgewezen en Smits wordt veroordeeld in de proceskosten.
Op naar de Hoge Raad 4 De Hoge Raad begint met de vaststelling dat het hof op feitelijke gronden heeft kunnen beslissen dat Ribro de goederen, ook na verzenden van het ‘Laat volgen’ nog steeds als vervoerder onder zich heeft gehouden. Vervolgens komt de Hoge Raad met de rechtsregel dat het CMR-verdrag niet uitsluit dat vervoerde goederen na aankomst ter destinatie krachtens een andere overeenkomst dan de vervoerovereenkomst onder de vervoerder blijven berusten en dat dan met ingang van het tijdstip waarop die andere overeenkomst in werking treedt, de vervoerovereenkomst eindigt. Maar, zo eindigt de Hoge Raad, het hof heeft feitelijk vastgesteld dat die vervoerovereenkomst hier nog niet was geëindigd.
8.280 kg harde chocola mee te nemen naar zijn bedrijf en het restant daar te verwarmen door de oplegger ‘in te pluggen’, dat wil zeggen aan te sluiten op de krachtstroom om de verwarmingsmatten en daarmee de chocola in de tankwagen op te warmen en weer vloeibaar te maken. Van 4 april 1986 tot 12 april 1986 heeft de tankoplegger ingeplugd gestaan. Mars had niet eerder de gelegenheid de tank te lossen. Op 12 april bleek de chocola echter verbrand, een ‘total loss’. De rechtbank en ook het hof5 zijn beide van oordeel dat, met name gelet op het verzoek van De Wit om de chocolade mee te nemen naar het bedrijf van de vervoerder en daar op te warmen, de vervoerovereenkomst op 4 april 1986 was geëindigd. Voor het verbranden nadien achten zij de vervoerder niet aansprakelijk. Die vervoerder had immers gedaan wat hem was gevraagd; Mars liet de tankwagen meer dan een week bij de vervoerder staan.
1.2 Het ‘Mars’-arrest
De Hoge Raad6 begint met de rechtsregel. Het is niet juist om te zeggen dat aflevering alleen plaatsvindt door feitelijke lossing of afgifte van de vervoerde goederen. Wanneer het lossen van de lading door de geadresseerde dient te geschieden, lig het voor de hand het tijdstip waarop de geadresseerde na aankomst ter destinatie de feitelijke beschikking over de goederen krijgt, aan te merken als het tijdstip van aflevering. Onder verwijzing naar ‘Smits/Ribro’ herhaalt de Hoge Raad de regel dat de CMR niet uitsluit dat vervoerde goederen na aankomst ter destinatie krachtens een andere overeenkomst onder de vervoerder blijven berusten en dat dan met ingang waarop die andere overeenkomst in werking treedt, de vervoerovereenkomst eindigt. Anders dan in ‘Smits/Ribro’ heeft het hof hier feitelijk geoordeeld dat de vervoerovereenkomst was geëindigd op 4 april 1986, toen de lossing door middel van het loskappen van de chocola door personeel van Mars begon en partijen waren overeengekomen dat de harde chocolade bij de vervoerder verwarmd zou worden.
Ook hier CMR-vervoer; dit keer een tankwagen met chocola van Mars. De verwarmde vloeibare chocola moest in een tankwagen van Veghel naar Mars Alimentaire in Frankrijk. Door een te lage temperatuur kon de tankwagen geladen met 20 ton chocola maar voor de helft in Frankrijk gelost worden. In overleg met Mars is besloten de tankwagen terug te laten rijden naar Veghel. Daar heeft men nog 3.360 kg chocola met de hand uit de tank gekapt. Een zekere De Wit, procestechnoloog bij Mars, heeft echter op 4 april 1986 de vervoerder verzocht de tankoplegger met daarin nog
Met andere woorden, de aflevering van de harde chocolade vond deze keer plaats toen het personeel van Mars begon met het loskappen van de chocola in de tankwagen en meer in het bijzonder toen de procestechnoloog van Mars, nadat handmatig 3.360 kg was ‘losgekapt’, tegen de Mars-mensen zei te stoppen met dat loskappen – het duurde kennelijk te lang – en aan de chauffeur verzocht naar zijn eigen bedrijf te rijden. Op dat moment eindigde de vervoerovereenkomst met bijbehorende CMR-aansprakelijkheid en begon de nieuwe
Kortom, de vervoerder kan toch ‘afleveren’ en de goederen onder zich houden door de vervoerovereenkomst als een toverbal van kleur te laten verschieten en er een overeenkomst van opslag of van ‘huur van loodsruimte’ van te maken. Maar dan moet dat wel heel duidelijk tussen vervoerder en geadresseerde worden afgesproken. Het simpel toezenden door de vervoerder van een ‘Laat volgen’ aan de geadresseerde is daarvoor kennelijk onvoldoende.
4 5 6
Hoge Raad 20 april 1979, NJ 1980, 518, S&S 1979, 83 (hier zijn ook het vonnis van de rechtbank en het arrest van het Hof ’s-Gravenhage opgenomen). Hof ’s-Hertogenbosch 17 november 1993, S&S 1994, 57; het vonnis van de Rechtbank ’s-Hertogenbosch is hier ook afgedrukt. Hoge Raad 24 maart 1995, NJ 1996, 317 m. nt. R.E. Japikse, S&S 1995, 74.
7
overeenkomst ‘tot opwarming van harde chocola’ hoewel de chocolade al die tijd in de tankwagen zat. Voor de vervoerder loopt het uiteindelijk goed af, want het hof had al eerder geoordeeld dat het risico van een onbevredigende afloop van de door Mars gekozen verwarmingsmethode lag bij Mars en niet bij de vervoerder. Maar let op, hier lag een potentieel risico voor de vervoerder op de loer. Als hij duidelijk iets fout had gedaan met dat weer verwarmen van chocolade zou hij wel aansprakelijk zijn geweest en dan onbeperkt. Immers, de CMr-aansprakelijkheid met bijbehorende CMr-limiet was al geëindigd toen de nieuwe overeenkomst begon.
toen de bundels hout op 11 en 13 december 1989 werden opgehaald. De stuwadoor kan zich met succes op de ‘period of responsibility clause’ beroepen en hij is dus niet aansprakelijk voor het tekort van 21 bundels.
De vraag was nu: Wanneer zijn de bundels hout onder de vervoerovereenkomst afgeleverd? Anders gezegd, op welk moment eindigt de vervoerovereenkomst? Is dat het moment waarop het cognossement aan de vervoerder wordt gepresenteerd en voor kwijting afgetekend (art. 8:481 BW), in ruil waarvoor de ontvangstexpediteur het zogenoemde ‘Laat volgen’ ontvangt waarmee hij de goederen bij de stuwadoor kan ophalen? of vindt de aflevering pas plaats als de goederen feitelijk worden opgehaald?
De Hoge raad geeft voor de derde keer de rechtsregel over aflevering.8 De Hoge raad begint met de opmerking dat aflevering moet worden vastgesteld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Maar dan komt het: Aflevering kan plaatsvinden doordat de vervoerde goederen in de feitelijke macht worden gebracht van de rechthebbende of diens hulppersoon. Dus in deze zaak aflevering op 11 of 13 december 1989, zou je denken. Maar dan denkt de Hoge raad aan het ‘Mars’-arrest en voegt toe: Niet uitgesloten is voorts dat de vervoerde goederen na aankomst ter destinatie krachtens een andere overeenkomst met de rechthebbende hetzij onder de vervoerder, hetzij onder een hulppersoon van die vervoerder blijven berusten; in deze gevallen eindigt de vervoerovereenkomst op het moment dat die andere overeenkomst in werking treedt. Juristen die de betekenis van het ‘Laat volgen’ kennen, weten dat meestal op dat volgbriefje staat dat de goederen voor rekening en risico van de ontvanger liggen en dat de opslagkosten betaald moeten worden. Met dat ‘Laat volgen’ kan de ontvanger op elk door hem gewenst moment naar de loods of het terrein gaan waar zijn goederen liggen opgeslagen om die goederen daar op te halen. Je zou dus denken dat nu hier de volgbriefjes met ‘Laat volgen’ al op 15 of 16 november 1989 waren afgegeven na de presentatie van de cognossementen, in de redenering van de Hoge raad (met de afgifte van het ‘Laat volgen’ begint de overeenkomst van opslag) de aflevering al op 15 of 16 november 1989 heeft plaatsgevonden. Nee dus, want het hof had al feitelijk vastgesteld dat in deze zaak de afgegeven volgbriefjes de vervoerovereenkomst niet van kleur deden veranderen, te weten in een overeenkomst van opslag. De Hoge raad stemde in met het oordeel van rechtbank en hof dat hier de aflevering pas plaatsvond op 11 respectievelijk 13 december 1989. De stuwadoor kon zich met succes beroepen op de ‘period of responsibility clause’ en was dus niet aansprakelijk voor de schade.
rechtbank rotterdam en Hof Den Haag7 zijn het er beide over eens dat aflevering van de vervoerde goederen inhoudt dat de ontvanger de feitelijke beschikking over de goederen dient te krijgen. Afgifte van het volgbriefje is niet gelijk te stellen met aflevering van de vervoerde goederen. Dit betekent dat volgens rechtbank en hof aflevering pas plaatsvond
Japikse, die een kritische noot schreef bij dit arrest, heeft grote moeite met het oordeel van rechtbank en hof dat geen betekenis wordt gegeven aan het afgeven van het zogenoemde ‘Laat volgen’. Dit document wordt afgegeven aan de ontvangstexpediteur nadat deze het cognossement heeft gepresenteerd en voor kwijting heeft
1.3 De ‘Sriwijaya’ Het derde arrest dat ik in deze serie van arresten over aflevering wil bespreken is de ‘Sriwijaya’, een zeevervoerzaak. 56 Bundels merantihout werden in de periode van 16 t/m 30 november 1989 uit de ‘Sriwijaya’ gelost en opgeslagen bij de stuwadoor. op 15 of 16 november waren de betreffende twee cognossementen al door de ontvangstexpediteur bij de scheepsagent gepresenteerd en had de ontvangstexpediteur de volgbriefjes (‘Laat volgen’) ontvangen. pas op 11 en 13 december 1989 heeft de ontvangstexpediteur de bundels hout met vrachtauto’s laten ophalen. toen werd ontdekt dat 21 bundels ontbraken; schade zo’n USD 15.000,-. De cognossementhouder spreekt de stuwadoor aan op grond van onrechtmatige daad voor de schade. De stuwadoor beroept zich met behulp van de Himalaya-clausule in het cognossement op de ‘period of responsibility clause’ in datzelfde cognossement. In die clausules staat in feite dat de vervoerder en zijn stuwadoor niet meer aansprakelijk zijn voor de vervoerde goederen zodra deze uit het schip zijn gelost.
7 8
Hof ’s-Gravenhage 23 januari 1996, S&S 1996, 110; het vonnis is hier ook afgedrukt. Hoge Raad 5 september 1997, NJ 1998, 63 m. nt. R.E. Japikse; S&S 1997, 121.
8
WEG EN WAGEN | Juni 2012 | Jaargang 26 | Nummer 67
afgetekend (art. 8:481 BW). Algemeen wordt aangenomen dat bij cognossementsvervoer de goederen met deze tweezijdige rechtshandeling (de ontvanger presenteert het cognossement; de vervoerder geeft het ‘Laat volgen’ af) de vervoerder de goederen heeft afgeleverd en dat daarmee de vervoerovereenkomst onder cognossement tot een einde is gekomen. Met het ‘Laat volgen’ krijgt de ontvanger de volledige beschikkingsmacht over de goederen; hij kan de goederen tegen inlevering van dat ‘Laat volgen’ document op ieder gewenst moment laten ophalen. En op dat ‘Laat volgen’ staat met zoveel woorden dat de goederen voor rekening en risico liggen van de ontvanger en meestal wordt ook vermeld dat de ontvanger opslagkosten is verschuldigd als hij de goederen niet binnen twee dagen komt ophalen. Ik ben het dus geheel eens met de kritiek van Japikse. Volgens mij was er in de ‘Sriwijaya’ wel degelijk afgeleverd na presentatie van de cognossementen en de afgifte van het ‘Laat volgen’. De reden dat rechtbank en hof in ‘Smits/Ribro’ geen waarde hechten aan het toezenden door Ribro van een volgbriefje aan Smits, is gelegen in het feit dat het wegvervoer betrof waar dus geen cognossement bij vervoerder Ribro werd gepresenteerd. De rechters zagen de toezending van het volgbriefje als een eenzijdige rechtshandeling omdat hier geen cognossement was gepresenteerd. Een eenzijdige rechtshandeling van de vervoerder kan niet tot aflevering leiden wanneer de vervoerder de goederen ook nog eens onder zich houdt. Om tot aflevering te komen moet er wilsovereenstemming zijn tussen vervoerder en geadresseerde.9 Die gedachte heeft de Hoge Raad in het nieuwe arrest nog eens met zoveel woorden bevestigd.
2. ‘Stainalloy/Tele Tegelen’ De omstandigheden die de doorslaggevende rol spelen om vast te kunnen stellen of er in deze casus is afgeleverd of niet, zijn als volgt. Vervoer over de weg van twee partijen roestvrijstalen buizen (het betrof net zoals de chocola in het ‘Mars’-arrest een retourzending) van Urmond naar het terrein van Stainalloy in Sliedrecht. Vervoerder Tele Tegelen en Stainalloy waren overeengekomen dat beide ladingen op 13 november 2001 zouden worden afgeleverd. De twee vrachtwagens reden waarschijnlijk achter elkaar aan. De eerste vrachtwagen arriveerde in de ochtend van 13 november bij Stainalloy met 28 ton buizen op de oplegger. Die partij werd in ontvangst
9
genomen, de vrachtbrief werd afgetekend en men begon met de lossing. De tweede vrachtwagen geladen met maar liefst 40 ton buizen, arriveerde diezelfde ochtend bij het terrein van Stainalloy. Kennelijk had men bij Stainalloy niet op die grote hoeveelheid gerekend en Stainalloy heeft geweigerd deze tweede zending op dat moment in ontvangst te nemen. Vast staat dat Tele Tegelen daarna de oplegger met de buizen op een in de nabijheid (ongeveer 100 m van het terrein van Stainalloy) gelegen onbewaakte plaats aan of op de openbare weg heeft geparkeerd; de chauffeur is – zonder dat de vrachtbrief is afgetekend – vervolgens met zijn trekker weggereden. Op 20 november – een week later! – bleek de oplegger verdwenen. Op 23 november werd de oplegger met een gedeelte van de buizen elders teruggevonden; die buizen zijn alsnog naar Stainalloy vervoerd. Uiteindelijk bleek 30.453 kg buizen vermist. Nu de waarde van de buizen ca. € 4,40 per kilo was, diende de wegvervoerlimiet van € 3,40 p/kg te worden toegepast en bedroeg de gelimiteerde schade € 103.540,-.10 Het hof komt, na drie tussenarresten en het eindarrest van 30 maart 2010 en na het horen van ten minste acht getuigen, tot het oordeel dat Stainalloy is geslaagd in het bewijs dat de oplegger zonder instructies van Stainalloy langs de openbare weg was geparkeerd. Dat betekent dat de vervoerovereenkomst niet is geëindigd door aflevering. Stainalloy heeft vóór 20 november 2001 niet feitelijk beschikt over de lading. Derhalve is vervoerder Tele Tegelen aansprakelijk voor de diefstal. Tele Tegelen gaat van dit arrest in cassatie omdat zij van mening was dat er wel degelijk was afgeleverd omdat tussen Stainalloy en Tele Tegelen overeengekomen zou zijn dat de oplegger zou worden afgekoppeld op het terrein van Stainalloy en omdat tussen Tele Tegelen en Stainalloy een huurvergoeding voor het gebruik van de oplegger van fl. 85,per dag is overeengekomen, welk bedrag ook is gefactureerd. Maar ja, de Hoge Raad kan niet zoveel met de door Tele Tegelen aangevoerde omstandigheden, nu het hof bewezen acht dat Stainalloy geen instructies heeft gegeven om de oplegger maar buiten het terrein neer te zetten en dat er derhalve nog niet was afgeleverd.
Zie ook M.H. Claringbould, ‘Inontvangstneming, aflevering en periode van aansprakelijkheid’, sVa-syllabus 2008, p. 41. Ook Haak benadrukt die wilsovereenstemming in zijn noot bij het arrest ‘Stainalloy/Tele Tegelen’, NJ 2012, 289.
10 Het hof komt uit op € 103.642,27 maar het hof heeft de toenmalige limiet van fl. 7,50 p/kg toegepast en daarna omgerekend in euro’s.
9
De Hoge raad formuleert de volgende rechtsregel: “De aflevering waartoe de vervoerder is verplicht, is geen eenzijdige handeling van de vervoerder maar moet berusten op wilsovereenstemming tussen partijen in die zin dat de vervoerder de macht over het vervoerde goed met uitdrukkelijke of stilzwijgende instemming van de geadresseerde opgeeft en deze in de gelegenheid stelt de feitelijke macht over het goed uit te oefenen. Aan de inhoud van de desbetreffende vervoerovereenkomst en de feitelijke omstandigheden van het geval moet worden vastgesteld of aflevering in voormelde zin daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.” De Hoge raad verwijst zelf naar het ‘Mars’-arrest. Vervolgens kijkt de Hoge raad nog naar de door het hof genoemde omstandigheden dat in deze zaak de buizen op de oplegger juist niet onder de vervoerder bleven berusten op grond van een andere overeenkomst, namelijk een ‘huur of het gebruik van de oplegger overeenkomst’. Het hof kon, zo vindt de Hoge raad, terecht oordelen dat de vervoerovereenkomst nog niet was geëindigd nu er geen andere overeenkomst was gesloten. De Hoge raad noemt ook het ‘Smits/ribro’-arrest. Met name hecht de Hoge raad waarde aan de volgende twee omstandigheden: (a) Stainalloy heeft, anders dan tele tegelen heeft aangevoerd, geen instructie gegeven de tweede oplegger buiten het terrein van Stainalloy op de openbare weg achter te laten, en (b) De chauffeur van de trekker met de tweede oplegger heeft die oplegger achtergelaten zonder dat hij de tweede vrachtbrief door Stainalloy heeft laten tekenen voor ontvangst of anderszins bevestiging van ontvangst van Stainalloy heeft verlangd. Anders gezegd, als de chauffeur de AVC-vrachtbrief voor ontvangst had laten aftekenen was er in deze zaak niet zo heftig geprocedeerd over de vraag of hier nu wel of niet was afgeleverd.
ontvanger’ zijn aansprakelijkheid uitsluit. Dat is volgens de wettelijke regeling van bewaarneming op zich toegestaan. of tele tegelen spreekt duidelijk af dat Stainalloy de oplegger huurt of gebruikt om zelf de buizen op die oplegger te bewaren. ook dan doen de woorden ‘De goederen liggen voor rekening en risico van de ontvanger’ wonderen voor de oorspronkelijke vervoerder (nu verhuurder van een oplegger).
3. De les die geleerd kan worden Kunt u van dit alles nog chocola maken? Ik wel. Het is heel simpel. Als er gedoe ontstaat bij de aflevering moet de chauffeur in ieder geval de vrachtbrief laten aftekenen. rechters worden namelijk overtuigd door getekende documenten. Is er geen persoon op het afleveradres om de lading in ontvangst te nemen, dan moet de vervoerder instructies vragen aan zijn afzender. De lading zomaar neerzetten op het terrein van de geadresseerde leidt normaal gesproken niet tot aflevering van die lading. De vervoerdersaansprakelijkheid blijft gewoon doorlopen. Dit wordt pas anders als in de raamovereenkomst wordt afgesproken dat de vervoerder mag afleveren door bijvoorbeeld ’s nachts, als er niemand is, de oplegger of aanhanger met lading op het terrein van de geadresseerde achter te laten. Je zou zelfs kunnen afspreken dat de wagen op de openbare weg voor het (gesloten) hek wordt gezet, maar ik denk niet dat veel geadresseerden in een dergelijke aflevering zullen toestemmen. Aflevering is een kwestie van wilsovereenstemming. Vervoerder en geadresseerde moeten daarin beiden toestemmen. Zij kunnen wel afspreken dat de goederen uit hoofde van een andere overeenkomst dan de vervoerovereenkomst nog een tijdje onder de hoede van de vervoerder blijven. Maar maak dat soort afspraken schriftelijk; een simpel e-mailtje is vaak al voldoende en spreek in de andere overeenkomst vooral af dat de goederen er voor rekening en risico van de ontvanger liggen. Dan hoeft u niet tot de Hoge raad door te procederen om uw gelijk te halen!
overigens, als we aannemen dat tele tegelen wel had afgeleverd door op verzoek van Stainalloy de oplegger los te koppelen en op de openbare weg te laten staan, dan loopt tele tegelen het risico dat de overeenkomst om de oplegger geladen met buizen te laten staan buiten het terrein van Stainalloy als een overeenkomst van bewaarneming (opslag) wordt gekwalificeerd met onbeperkte aansprakelijkheid voor tele tegelen in geval van diefstal. Dat wordt weer anders als tele tegelen duidelijk bewaarneming afspreekt en met de woorden ‘De buizen liggen voor rekening en risico van de
10