Bogaerts Tuinmachines BVBA GEBRUIKSAANWIJZING en ONDERDELENLIJST
Buisrailwagen type BBR …HH/ BBR…HM
B. Hinneboomstraat 1 bus 2 V. 2320 Hoogstraten B. Tel. 03 314 18 01 A. Fax 03 314 18 02 www.BogaertsGreenhouseLogistics.com
Inhoudstafel volgens NEN 5509 - 1993 1 Instructies voor transport 2 Inleiding 3 Werking 4 Toepassing en opties 4.1. Toepassing 4.2. Opties 4.3. Beleidsregel 3.2 buisrailsystemen in kassen 5 Algemene veiligheidsvoorschriften 6 Technische gegevens 7 In bedrijf stellen 8 Gebruik 9 Onderhoud 10 Storingslijst 11 Onderdelenlijst 12 Conformiteitsverklaring
Type BBR 010 - H = Buisrailwagen met electrisch/hydraulische opdruk wielset. Type BBR 010 - M = Buisrailwagen met mechanische opdruk wielset.
Gebruiksaanwijzing p.2
1 INSTRUCTIES VOOR TRANSPORT - Pas op!
De buisrailwagen is enigszins topzwaar. Bij verplaatsen met bijv. een heftruck; 1
wagen vanaf de “zijkant” op tillen.
2
lepels van de heftruk tegen de binnenzijde van de wielen plaatsen.
3
zet tijdens vervoer de buisrailwagen ALTIJD vast.
Vragen over transport? Bogaerts Tuinmachines Tel. 03 314 18 01
Gebruiksaanwijzing p.3
2 INLEIDING Met de aankoop van de buisrailwagen heeft U een goede keus gemaakt. U beschikt over een uitstekend werktuig, welke met zorg is geconstrueerd en geproduceerd. Van deze investering zult U het meeste profijt hebben, als U de in deze gebruiksaanwijzing vermelde instructies voor veiligheid, gebruik en onderhoud nauwkeurig opvolgt. Wij raden U dringend aan deze gebruiksaanwijzing zorgvuldig door te lezen en de hierin vermelde instructies en aanwijzingen strikt op te volgen. Bogaerts Tuinmachines niet aansprakelijk voor schade en indirecte schade als gevolg van bedieningsfouten, gebrek aan deskundig onderhoud en enig ander gebruik dan hierna omschreven De aansprakelijkheid van Bogaerts Tuinmachines vervalt eveneens zodra door U of door derden zonder onze schriftelijke toestemming werkzaamheden, zoals aanpassingen of uitbreidingen aan de machine of toebehoren worden verricht. De buisrailwagen is geleverd onder de algemene leverings- en betalingsvoorwaarden uitgegeven door de Metaalunie en aangeduid als METAALUNIEVOORWAARDEN of als SMECOMAVOORWAARDEN. De tekst geldt vanaf 1 januari 1992 en is gedeponeerd ter Griffie van de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam. Uitgave van de Metaalunie, Postbus 2600, 3430 GA Nieuwegein.
3
WERKING
De buisrailwagen is ontworpen om in de (glas)tuinbouw planten, in diverse groeistadia te verzorgen, te oogsten en de oogst te transporteren. De wagens rijden over (verwarmings) buizen welke dienen als rails. De buisrailwagens zijn opgebouwd uit een stalen onderstel met 4 stalen wielen, waarvan 2, elektrisch, aangedreven. De elektromotor wordt gevoed door batterijen. De elektromotor drijft via een vertragingskast en kettingoverbrenging de wielen aan. Op de wagens is een in hoogte verstelbare schaarheftafel met werkplateau geplaatst. De heftafel kan hydraulisch in hoogte versteld worden. De wagens zijn ook voorzien van een vertikale boom waarop een bedieningskast is geplaatst om de wagen vanuit “werkstand” te laten rijden en het werkplateau in hoogte te verstellen . Ook de rijsnelheid is op deze boom traploos regelbaar door middel van een snelheidsregelknop. De buisrailwagen is voorzien van 2 noodstopschakelaars, een op de bedieningskast en een op de rijconsole. Verder is het onderstel voorzien van een wielstel waarmee de wagen, aan het begin van de rails, verder getransporteerd kan worden. Door middel van een hefboomstelsel of hydraulische cilinder worden de buisrailwielen vrij van de grond gebracht. De buisrailwagens zijn voorzien van een aansluiting om de batterijen op te laden. Gebruiksaanwijzing p.4
4 TOEPASSING en OPTIES. 4.1. Toepassing • De buisrailwagen is speciaal ontwikkeld; - om efficiënt planten in diverse groeistadia (hoogten) te controleren en verzorgen. - om de verzorger langs de planten te verplaatsen. - om de produkten van de planten efficiënt te oogsten. - om de geoogste produkten of planten af te voeren. • De rails (verwarmingsbuizen) en hun plaatsing moeten voldoen aan de beleidsregel 3.2 (buisrailsystemen in kassen) zoals die ook is opgenomen in deze handleiding onder punt 4.3. • De buisrailwagen heeft geen goedkeuring voor het rijden op openbare wegen. • De buisrailwagen is geconstrueerd voor het werken op (glas)tuinbouwbouwgronden. • Gebruik de buisrailwagen uitsluitend voor het doel waarvoor deze ontworpen is. • De buisrailwagen mag niet als trekvoertuig gebruikt worden • De electrische componenten en bedradingen zijn druipwaterdicht uitgevoerd. • Derhalve moet de buisrailwagen bij beregening of bespuiting van de planten afgedekt worden. • Ook moet hij op een droge plaats worden opgeslagen. • Aan de buisrailwagen mogen uitsluitend onderstaande “originele” onderdelen en toebehoren van Bogaerts Tuinmachines gebruikt worden. • Bogaerts Tuinmachines is uitgesloten van iedere aansprakelijkheid voor schade en gevolgschade ontstaan door niet door ons geleverde onderdelen. 4.2. Opties Art. N° MACBRE-0143 SPUSPD-0007 SPUHAS-0003 MACSPA-0017 MACBRE-0127 HAFBRE-0080 HAFBRE-0095 ELEBAT-0029 MACBRE-0052 MACBRE-0053 MACBRE-0099 MACBRE-0056 MACBRE-0057 MACBRE-0059 MACBRE-0063 MACBRE-0086
Omschrijving Scheefstandmelder met zoemer Spuitboom 12-dops (ander aantal ook te verkrijgen) Automatische slanghaspel 24V met automatische slanggeleider Opbouwspuitunit, tank 200 liter, 14 dops Watervulpomp Anti-slip aandrijfrol HOH 425 Anti-slip aandrijfrol HOH 550 Batterijzuurmeter Afwijkende flensdiameter (std voor buizen met diameter 51mm) Afwijkende HOH afstand verwarmingsbuizen (standaard= 425,550) Ingebouwde accu-indicatiemeter zonder urenteller Spuitwagenuitvoering (aandrijfmotor, voetschakelaar) Ongebouwd regelbaar daalventiel Gemonteerd universeel reductiekit Opstapplateau standaard-type 2002 Batterijlader 24V/20A
Gebruiksaanwijzing p.5
4.2.1. Scheefstandmelder De scheefstandmelder is een elektronische module die in elke buisrailwagen kan worden ingebouwd en die aangeeft wanneer een machine schever staat dan 3° (rotatie volgens de lengteas van de buisrailwagen; scheefstelling naar links of rechts). Indien deze hoek wordt overschreden maakt de scheefstandmelder een continu piepend geluid. De gebruiker dient dan onmiddellijk de buisrailwagen tot op het laagste punt te laten zakken en in de tegengestelde richting te rijden om daarna de ondergrond horizontaal te plaatsen. Het piepend geluid zal ophouden zo vlug de scheefstandmelder terug binnen de + en – 3° wordt gehouden. De scheefstandmelder is vastgemaakt aan het chassis van de buisrailwagen en de nulhoek werd éénmalig ingesteld bij de productie van de buisrailwagen, deze nulhoek is nadien niet meer te wijzigen. Let op: vervorming van het chassis ter plaatse van de scheefstandmelder kan leiden tot een niet horizontale nulhoek en een vroegtijdig of laattijdig signaal bij scheefstelling. Indien het chassis tijdens gebruik van de buisrailwagen zou vervormd geraken, dient de gebruiker de plaatselijke verdeler, leverancier te verwittigen opdat deze de nodige acties kan ondernemen om de functionaliteit van de scheefstandmelder te herstellen. 4.2.2. Universele reductiekit De universele reductiekit is een module die toelaat om met een buisrailwagen op buisrails te rijden met een verschillende hart op hart maat (HOH). De reductiekit bestaat uit twee ijzeren lagerhouders die vooraan en achteraan de buisrailwagen worden gemonteerd. Met deze optie kan een buisrailwagen op buisrails rijden met HOH-afstand van 550 (indien dit de maximum HOH van de buisrailwagen is), 525, 500, 450 en 425mm. Om de gewenste buisrailafstand in te stellen hoeft de gebruiker enkel de lagers in de aangeduide gaten te monteren. Om de HOH-afstand van 525mm te bereiken dient U slechts één lager te gebruiken en in tapgat 1 te plaatsen. Om de lagers voldoende in de basisplaat te borgen, draait men de bovenste moer voldoende vast tot tegen de basisplaat
Gebruiksaanwijzing p.6
4.3 Beleidsregel 3.2 buisrailsystemen in kassen Onderstaand de beleidsregel 3.2 ivm buisrailsystemen in kassen: Besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van …………………., Directie A&G/W&P/03 50902 tot wijziging van de Beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving in verband met de vaststelling van een beleidsregel inzake buisrailsystemen in kassen
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid BESLUIT: Artikel I De Beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving1 worden als volgt gewijzigd: Na Beleidsregel 2.21 Opleidingsprofiel bedrijfshulpverlener, wordt een beleidsregel ingevoegd die luidt als volgt: Beleidsregel 3.2 Buisrailsystemen in kassen Grondslag: Arbobesluit artikel 3.2 Aan het gestelde in art 3.2 wordt ten aanzien van buisrailsystemen in kassen bestemd voor gebruik in combinatie met buisrailwagens met een werkhoogte van meer dan 1,80 meter voldaan als de punten 3 t/m 6 in combinatie met punt 1 of punt 2 in acht worden genomen: 1.
Buisrailsystemen die gebruikt worden in combinatie met buisrailwagens waarvan de gegevens noodzakelijk voor veilig gebruik genoemd in 2.1, geheel of gedeeltelijk ontbreken. 1.1 Het buisrailsysteem is zodanig ingericht dat de stabiliteit van de buisrailwagens waarvoor het buisrailsysteem bestemd is, niet in gevaar wordt gebracht. Daartoe worden: a) buisrailsteunen toegepast overeenkomstig of tenminste gelijkwaardig aan de volgende specificaties: stalen onderplaat 1,5 mm dik met verstijvingsprofilering, breedte onderplaat minimaal 115 mm en lengte zodanig dat onderplaat tenminste 70 mm uitsteekt buiten de twee opstaande steunen die de buizen dragen. b) buizen toegepast overeenkomstig of tenminste gelijkwaardig aan de specificaties vermeld in onderstaande tabel
TABEL: Buizen Buisdiameter / steunafstand toelaatbare asdruk in kg bij Categorie spoorbreedte wanddikte in mm in mm St 33 )1, 2, 3,7, 8 h.o.h. in mm )6 1 420 t/m 600 ø 51 / 2,25 max 1250 260 )4 2 550 en 600 ø 51 / 2,25 max 1670 220 )5 3 420 t/m 600 ø 45 / 2 max 1000 221 )4 4 420 t/m 600 ø 45 / 2 max 1250 177 )4 5 420 t/m 600 ø 38 / 2 max 1000 157 )4 6 420 t/m 600 ø 38 / 2 max 1250 126 )4 1) Bij gebruik van St 37 mag de toelaatbare asdruk worden verhoogd met een factor 1,2. 2) De toelaatbare asdruk is afhankelijk van de lengte van de wielbasis van de buisrailwagen ten opzichte van de steunafstand: De in de tabel opgegeven asdruk geldt voor buisrailwagens met een wielbasis die kleiner is dan 62,5% van de steunafstand of die groter is dan 125% van de steunafstand. 3) Bij gebruik van buisrailwagens met een wielbasis die groter is dan 62,5% van de steunafstand en die kleiner is dan 125% van de steunafstand, mag de toelaatbare asdruk worden verhoogd met een factor 1,3. 4) De toelaatbare asdruk is aangegeven bij een spoorbreedte van 420. Bij grotere spoorbreedtes mag de toelaatbare asdruk worden verhoogd met de volgende correctiefactoren: 1,08 bij spoorbreedte 500, 1,13 bij spoorbreedte 550 en 1,17 bij spoorbreedte 600 mm. 5) De toelaatbare asdruk is aangegeven bij een spoorbreedte van 550. Bij een spoorbreedte van 600 mm 1 Supplement Stcrt. 2001, 239, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 4 september 2002 (Stcrt. 169). Gebruiksaanwijzing p.7
mag de toelaatbare asdruk worden verhoogd met de correctiefactor 1,04 Bij een spoorbreedte groter dan 600 mm, geldt voor de toelaatbare asdruk dezelfde waarde als bij de spoorbreedte van 600 mm. 7) Indien een kleinere steunafstand wordt toegepast dan opgegeven in de tabel, dan mag de toelaatbare asdruk hoger zijn dan de opgegeven waarde: de correctiefactor is omgekeerd evenredig met de verkleining van de steunafstand. 8) Het gebruik van buisrailwagens met een asdruk die groter is dan is aangegeven in de tabel is toegestaan, indien wordt aangetoond dat de wieldruk in de ongunstigste belastingssituatie, in geen geval groter is dan 75% van de belasting waarbij blijvende vervorming van de buis gaat optreden, de doorbuiging ten hoogste 5 mm is en het draagvermogen van de buisrailsteun (conform punt 1.1 onder a) ten opzichte van de grond, zijnde 300 kg, niet wordt overschreden.
6)
1.2 De buisrailsteunen zijn vast verbonden met de buizen 1.3 Het buisrailsysteem is aangelegd op een vlakke bodem. De scheefstand van het buisrailsysteem gemeten op de buizen mag niet meer bedragen dan 2º. De rails mogen niet blijvende vervormd zijn. Meetmethode Om te bepalen of een buisrailsysteem voldoende vlak ligt is meting nodig. Uitgangspunt voor het aantal en de keuze van de plaatsen waar gemeten wordt, moet zijn dat er een redelijke zekerheid is dat het buisrailsysteem overal vlak ligt, dat wil zeggen binnen de marge van 2º scheefstand. De scheefstand wordt gemeten op de bovenkant van de buizen boven een buisrailsteun. Tijdens het meten van de scheefstand is het buisrailsysteem ter plaatse van de buisrailsteun waar gemeten wordt, belast met een gewicht van tenminste 50 kg ongeveer gelijk verdeeld over beide buizen. De scheefstand kan langs het hele buisrailtraject worden gemeten met behulp van een daarvoor ingerichte meetwagen, of steekproefsgewijs met behulp van een waterpas. Met een waterpas kan worden bepaald of de toegestane scheefstand uitgedrukt in millimeters wordt overschreden. Bij spoorbreedtes van 425, 500, 550 en 600 mm, is het toelaatbaar hoogteverschil tussen de buisrails 15, 17, 19 respectievelijk 21 mm (maten afgerond op hele mm). 1.4 De grond waarop het buisrailsysteem is gefundeerd is voldoende draagkrachtig. Hieraan is voldaan als de zogenaamde conuswaarde van de toplaag meer dan 0,4 Mpa (62 psi) is en aan de volgende voorwaarden is voldaan: - de toplaag is tot een diepte van tenminste 0,5 meter redelijk homogeen, hetgeen moet blijken uit het verloop van de conuswaarden van de toplaag; - de buisrailsteun heeft een onderplaat die niet kleiner is dan de afmetingen genoemd bij punt 1.1 onder a; - de belasting van de buisrailsteun is niet groter dan 300 kg. Indien niet zeker is dat de grond voldoende draagkrachtig is, dan is het nodig grondonderzoek te (laten) verrichten. Meetmethode Conuswaarden worden bepaald door grondonderzoek met behulp van een penetrograaf of soortgelijk sonderingsapparaat: De conuswaarde is de indringingsweerstand die een kegelvormig lichaam (met voorgeschreven afmetingen) ondervindt, wanneer dit loodrecht in de bodem wordt geduwd. De conuswaarde is de gemeten weerstand uitgedrukt in Mpa (Megapascal). Soms wordt deze waarde nog uitgedrukt in psi (pounds per square inch; 1 Mpa=145psi). Voor het bepalen van het draagvermogen van de grond, zal op meerdere verspreide plaatsen gemeten moeten worden. De meting wordt doorgaans verricht tot een diepte van 80 cm. Voor buisrailsystemen kan desgewenst worden volstaan met meting tot een diepte van ca 60 cm. Per meetpunt wordt het gemiddelde berekend van de conuswaarden op een diepte van 10, 20, 30 en 40 cm. De bodem bij een bepaald meetpunt is voldoende draagkrachtig als de gemiddelde conuswaarde van dat meetpunt groter is dan 0,4 Mpa en bovendien de conuswaarden van dat meetpunt geen dalende tendens vertonen. Als vuistregel geldt: de conuswaarde bij een diepte van 40 cm is groter dan of gelijk aan de conuswaarde bij een diepte van 10 cm. 1.5 Nadat een buisrailsysteem is aangelegd wordt het stabiliteitsgedrag van de buisrailwagen onderzocht in de gebruikssituatie, in de voor het kantelgevaar meest ongunstige opstelling. Daartoe wordt de buisrailwagen opgesteld op een deel van het buisrailsysteem dat ten behoeve van de beproeving 2,5º zijwaarts hellend is aangelegd, met het platform in de hoogst geheven stand, waarop zich een proeflast van 100 kg bevindt, en waarop een kracht van 110 N wordt uitgeoefend, die aangrijpt op 1,10 meter boven het platform en horizontaal werkzaam is in de kantelrichting. Het zwaartepunt van de proeflast bevindt zich horizontaal gemeten vanaf de binnenkant van het hekwerk op 100 mm , aan de lage kant van de hellende opstelling. De Gebruiksaanwijzing p.8
stabiliteit is voldoende als de buisrailwagen de beproeving gedurende 60 seconden weerstaat zonder te kantelen. Bij de uitvoering van het onderzoek wordt een deskundige betrokken. Meetmethode De beproeving moet zodanig worden uitgevoerd dat de voor het kanteleffect meest ongunstige omstandigheden optreden. Dit houdt in dat de buisrailwagen wordt opgesteld op een deel van het te gebruiken buisrailsysteem, dat ten behoeve van de beproeving (tijdelijk) zijwaarts hellend is gemaakt. De hellingshoek bedraagt 2,5º. De buisrailwagen wordt zodanig opgesteld ten opzichte van de buisrailsteunen, dat de grootste doorbuiging van de buis en daarmee het grootste kanteleffect optreedt. De maximale doorbuiging ontstaat ofwel met een steun halverwege tussen de assen van de buisrailwagen ofwel – als er een groot verschil is tussen de wielbasis van de buisrailwagen en de steunafstand van het buisrailsysteem – met het zwaartepunt van de buisrailwagen midden tussen twee steunen. Indien de wielbasis groter is dan 62,5% en kleiner is dan 125% van de steunafstand, dan moet de buisrailwagen worden opgesteld met een steun halverwege tussen de wielassen. Indien de wielbasis kleiner is dan 62,5% van de steunafstand of groter is dan 125% van de steunafstand, dan moet de buisrailwagen worden opgesteld met het zwaartepunt midden tussen twee steunen. De stabiliteitsproef mag, ter vereenvoudiging, worden uitgevoerd zonder de horizontaal werkende kracht van 110 N, indien in plaats daarvan de proef wordt uitgevoerd met een extra proeflast zodanig bevestigd aan het platform, dat een gelijkwaardig kantelmoment wordt uitgeoefend op de buisrailwagen. Een bij benadering gelijkwaardige situatie ontstaat als de extra proeflast, aangebracht buiten de kantellijn, hetzelfde kantelmoment veroorzaakt als de horizontale kracht die op 1,10 meter boven het maximaal geheven platform wordt uitgeoefend. Ter compensatie van de extra proeflast wordt de proeflast op het platform verminderd. Voorbeeld: maximum hefhoogte platform boven de buisrail is 2,85 meter; de kracht van 110 N grijpt aan op een arm van 2,85+1.10 meter ten opzichte van de buisrail (het moment M= 110x3,95); als een extra proeflast van 25 kg (is gelijk aan circa 250 N) wordt bevestigd aan het platform, dan moet de arm waarop deze aangrijpt een lengte hebben van 110/250x3,95=1,74 meter. Deze arm is de horizontaal gemeten afstand van de loodlijn door het zwaartepunt van de extra proeflast tot de kantellijn (de hartlijn van de buis). Door tijdelijk een staaf of buis te bevestigen aan het platform die zijwaarts uitsteekt en daaraan de extra proeflast van 25 kg te hangen, zodanig dat deze op 1,74 meter buiten de kantellijn hangt, wordt eenzelfde moment op de buisrailwagen uitgeoefend. De extra proeflast van 25 kg wordt in mindering gebracht bij de proeflast op het platform (deze proeflast wordt dus 75 kg). Als de combinatie van het buisrailsysteem met de buisrailwagen de stabiliteitsproef niet doorstaat, dan moet de conclusie zijn dat er niet voldoende veilig met de buisrailwagen op het buisrailsysteem gewerkt kan worden. In dat geval moet worden afgezien van het gebruik van de buisrailwagen, of er moeten maatregelen worden getroffen om veilig gebruik mogelijk te maken. Daarbij kan worden gedacht aan: - het begrenzen van de hefhoogte tot een hoogte waarbij de stabiliteitsproef wel wordt doorstaan. Een begrenzing van de hefhoogte moet zodanig zijn uitgevoerd dat de door middel van de beproeving vastgestelde veilige hefhoogte niet kan worden overschreden. - het toepassen van meer buisrailsteunen, waardoor de invloed van de doorbuiging van de buizen op de scheefstand van de buisrailwagen zodanig wordt verminderd dat de buisrailwagen de stabiliteitsproef wel doorstaat. NB.1: De testvoorwaarden waarbij het stabiliteitsonderzoek wordt uitgevoerd leveren een zekere veiligheidsmarge op, die noodzakelijk is voor een veilig gebruik van buisrailsystemen in combinatie met buisrailwagens. Afwijken van deze testvoorwaarden kan ten koste gaan van de veiligheidsmarge en is niet verantwoord. NB.2: Het stabiliteitsonderzoek zoals beschreven in deze beleidsregel, is bedoeld voor het testen in de gebruikssituatie en is niet toereikend voor een algehele beoordeling van de stabiliteit van buisrailwagens. Deze beproeving kan niet in de plaats komen van de verplichtingen die een fabrikant heeft aangaande onderzoek en beproeving op basis van het Warenwetbesluit machines.
2.
Buisrailsystemen die gebruikt worden in combinatie met buisrailwagens, waarvan alle gegevens noodzakelijk voor veilig gebruik beschikbaar zijn. 2.1 Het buisrailsysteem is ingericht conform de specificaties die door de fabrikant van de te gebruiken buisrailwagen zijn aangegeven in de gebruiksaanwijzing. De volgende specificaties zijn in elk geval vermeld: de vereiste eigenschappen met betrekking tot het draagvermogen van de grond waarop het buisrailsysteem gefundeerd wordt, de toelaatbare scheefstand van het buisrailsysteem, de spoorbreedte, de gegevens van de buis (diameter, wanddikte en materiaalsoort en -sterkte), de afstand tussen buisrailsteunen en de uitvoering van de buisrailsteunen (minimum afmetingen van de onderplaat).
Gebruiksaanwijzing p.9
2.2 De buisrailsteunen zijn vast verbonden met de buizen. 2.3 De nodige proeven worden uitgevoerd in de gebruikssituatie, indien deze door de fabrikant van de buisrailwagen zijn voorgeschreven.
3.
De buisrailwagens 3.1 Het gevaar van vallen met de buisrailwagen is tegengegaan door het gebruik van buisrailwagens die zijn uitgevoerd met doelmatige scheefstandssignalering. 3.2 Het gevaar te vallen vanaf het platform van de buisrailwagen is tegengegaan door hekwerk langs de omtrek van het platform. Het hekwerk is uitgevoerd met een bovenleuning op tenminste 1.10 meter boven het platform met halverwege een tussenleuning. Indien de horizontale afstand tussen de bovenleuningen van beide lange zijden van het platform, niet groter is dan 0,5 meter, mag volstaan worden met een bovenleuning bij de lange zijden op minimaal 0,9 meter boven het platform met halverwege een tussenleuning. De leuningen bij de korte zijden van het platform moeten in dat geval een hoogte hebben van tenminste 1.10 meter over tenminste 2/3 deel van de lengte van de korte zijde van het platform. 3.3 Op buisrailwagens is een opschrift aangebracht met de maximum toegestane belastingen.
4.
De specificaties van het buisrailsysteem en de gegevens die van belang zijn voor een veilig gebruik van het buisrailsysteem zijn schriftelijk vastgelegd.
5.
Zo vaak als nodig is in verband met de eigenschappen van het buisrailsysteem, van de fundatie en van de buisrailwagen en de omstandigheden die deze eigenschappen nadelig kunnen beïnvloeden, wordt gecontroleerd of de voorzieningen en genomen maatregelen nog adequaat functioneren. Geconstateerde gebreken worden zo snel mogelijk hersteld.
6.
Aangetoond kan worden dat de fundatie, het buisrailsysteem en de buisrailwagen voldoen aan de punten 3, 4 en 5 in combinatie met punt 1 of punt 2.
Artikel II Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 september 2003. Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. ‘s-Gravenhage, De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze, de waarnemend Directeur-Generaal Arbeidsomstandigheden en Sociale Verzekeringen,
(dr. G.J. M. de Vries)
Gebruiksaanwijzing p.10
Toelichting Algemeen Buizen in kassen, die oorspronkelijk waren bestemd voor kasverwarming, worden al vele jaren gebruikt om er met buisrailwagens over te rijden ten behoeve van gewasverzorging en oogstwerkzaamheden. In de loop van jaren zijn de teeltsystemen en daarmee de kassen steeds hoger geworden, waarbij ook het werkplatform van de buisrailwagens ‘mee omhoog ging’, terwijl de basis waarop gereden werd – het buisrailsysteem (twee buizen op korte afstand naast elkaar los opgelegd op steunen op de grond) – nagenoeg hetzelfde bleef. Deze ontwikkeling heeft geleid tot ongevallen – het kantelen van buisrailwagens met de gebruiker op het platform – ten gevolge van onvoldoende stabiele ondersteuning van de buisrailwagen. De problematiek speelt vooral bij de teelt van tomaten, paprika’s, aubergines en komkommers, dwz producten/planten die zich lenen voor hoge teeltsystemen. In de aanhef van de beleidsregel is opgenomen dat het buisrailsystemen betreft, uitsluitend in combinatie met buisrailwagens met een werkhoogte van meer dan 1,80 meter. De werkhoogte is de afstand van de kasbodem tot de bovenkant van het platform van de buisrailwagen in de hoogste stand. Met het opnemen van een ondergrens van de werkhoogte, wordt beoogd de werking van de beleidsregel te beperken tot de buisrailwagens waarvan in de praktijk is gebleken dat maatregelen om het kantelgevaar tegen te gaan bijzondere aandacht verdienen. De buisrailsystemen die gebruikt worden in combinatie met de buisrailwagens die buiten het toepassingsgebied van de beleidsregel vallen – dit zijn dus buisrailwagens met een werkhoogte kleiner dan 1,80 meter - moeten ‘gewoon’ voldoen aan de Arbowet en het Arbobesluit. Puntsgewijs 1.
Dit punt betreft de situatie waar het buisrailsysteem wordt gebruikt in combinatie met buisrailwagens, waarvan gegevens die nodig zijn voor veilig gebruik, ontbreken. Doorgaans betreft het (verouderde) buisrailwagens, die door de fabrikant zijn geleverd met onvoldoende gegevens voor de inrichting van het buisrailsysteem en de fundatie en onvoldoende gegevens over het stabiliteitsgedrag in de gebruikssituatie. Dat is het geval als een of meer van de specificaties (genoemd in 2.1) ontbreken: de vereiste eigenschappen met betrekking tot het draagvermogen van de grond waarop het buisrailsysteem gefundeerd wordt, de toelaatbare scheefstand van het buisrailsysteem, de spoorbreedte, de gegevens van de buis (diameter, wanddikte en materiaalsoort en -sterkte), de afstand tussen buisrailsteunen en de uitvoering van de buisrailsteunen (minimum afmetingen van de onderplaat). 1.1 De inrichting van het buisrailsysteem is gebaseerd op een door een werkgroep van LTO-Groeiservice opgestelde richtlijn: “Sectorrichtlijn buisrailsystemen voor gebruik met aangedreven buisrailwagens in de glastuinbouw”, die sinds april 2001 in de bedrijfstak gebruikt wordt als maatstaf voor de inrichting van buisrailsystemen. De opzet in categorieën in de tabel “Buizen” wijkt af van de indeling in de LTO-richtlijn. Na het verschijnen van de LTO-richtlijn bleek behoefte aan uitbreiding (: buizen 38 mm) en was een andere indeling nodig in verband met de behoefte aan een grotere belastbaarheid en stijfheid van het buisrailsysteem. De toelaatbare asdruk, is opgenomen in de laatste kolom van de tabel en legt beperkingen op aan het maximum gewicht van de te gebruiken buisrailwagens; dit is het gewicht inclusief de maximaal toelaatbare belasting op het platform volgens opgave van de fabrikant van de buisrailwagen. Bij gelijke verdeling van het gewicht van de buisrailwagen over beide assen, is het maximaal toelaatbare gewicht van de buisrailwagen tweemaal de asdruk. In de tabel is met noten 1 t/m 7 aangegeven in welke gevallen en hoeveel de toelaatbare asdruk verhoogd mag worden. Met noot 8 wordt beoogd in specifieke gevallen waarin de tabel niet toereikend is, af te kunnen wijken van de vermelde toelaatbare asdruk, onder voorwaarde dat wordt aangetoond dat overbelasting is voorkomen. Het kan nuttig zijn voor de (berekening van de) belasting waarbij blijvende vervorming van de buis gaat optreden en het draagvermogen van steunen, het “Onderzoek buisrailsystemen” te raadplegen. De specificaties van de buisrailsteunen komen overeen met de specificaties van de buisrailsteunen categorie S1 uit voornoemde LTO-richtijn. De hoogte van de twee opstaande steunen die de buizen dragen is niet opgenomen in de specificaties. Deze hoogte is afgestemd op het niveauverschil tussen de kasbodem en het (betonnen) middenpad in kassen. Dit hoogteverschil is veelal 150 mm. 1.2 Een losse oplegging van de buizen op de buisrailsteunen, zoals aanvankelijk in kassen gebruikelijk was, is niet aanvaardbaar. Het naast de steun geraken van een buis leidt doorgaans tot het kantelen van de buisrailwagen. Voorkomen moet worden dat een steun van zijn plaats geraakt; een vaste positie is mede van belang omdat met een zekere regelmaat buisrailsystemen bijvoorbeeld i.v.m. teeltwisseling van hun plaats worden gehaald. Een deugdelijke klemverbinding wordt ook beschouwd als een vaste verbinding.
Gebruiksaanwijzing p.11
1.3 De toegepaste techniek van het egaliseren van een kasbodem, maakt het mogelijk de bodem van een kas met grote nauwkeurigheid af te werken. Het beperken van de scheefstand van het buisrailsyteem tot een waarde in de orde van grootte van 2º is goed haalbaar als wordt uitgegaan van een goed geëgaliseerde bodem en als bij de aanleg van het buisrailsysteem de nodige zorgvuldigheid in acht wordt genomen. Er moet bijvoorbeeld rekening worden gehouden met het ongunstige effect van eventueel aanvullende grondbewerkingen, zoals het ontstaan van een bolle vorm van het bodemprofiel tussen de rijen door de overtollige grond van het frezen van afvoergootjes. In dat geval is correctie nodig. 1.4 Als het draagvermogen van de grond onvoldoende is, kan dit mogelijk worden verbeterd door het toepassen van grondverbeteringstechnieken, zoals het verdichten van de toplaag. 1.5 De beproeving van de stabiliteit van de buisrailwagen is noodzakelijk om in de gebruikssituatie de kantelveiligheid te kunnen beoordelen, rekening houdend met de eigenschappen van de fundatie (bodem en buisrailsteunen), de eigenschappen van het buisrailsysteem (spoorbreedte, specificatie buizen en steunen en de steunafstand) en de eigenschappen van de buisrailwagen. De beproeving van de stabiliteit is afgeleid van NEN-EN 280:2001 en is beperkt tot beproeving van de statische stabiliteit in de hoogste stand van het platform. Aangegeven is dat een deskundige betrokken moet worden bij het uitvoeren van dit onderzoek. Daarbij kan gedacht worden aan een Arbodienst, of aan de fabrikant respectievelijk de leverancier van de buisrailwagen. Het is van belang dat het resultaat van het onderzoek wordt vastgelegd (zie punt 5 en 6).
2. Punt 2 betreft de situatie waar het buisrailsysteem wordt gebruikt in combinatie met buisrailwagens, waarvan alle gegevens, die nodig zijn voor veilig gebruik, bekend zijn. Doorgaans betreft het buisrailwagens, die door de fabrikant zijn geleverd met opgave van de bedoelde gegevens. De fabrikant van buisrailwagens dient deze gegevens te verstrekken in het kader van de regelgeving op het gebied van de productveiligheid en de productaansprakelijkheid (sinds 1 januari 1997). 2.1 Punt 2.1 houdt rekening met de eigen verantwoordelijkheid van een fabrikant van buisrailwagens in het kader van de regelgeving op het gebied van de productveiligheid en de productaansprakelijkheid. De fabrikant dient de verantwoordelijkheid naar behoren in te vullen en daarom is aangegeven welke gegevens noodzakelijk geacht worden voor een veilig gebruik van de buisrailwagen. Als een van deze gegevens ontbreekt, is dat een indicatie dat de randvoorwaarden voor een veilig gebruik van de buisrailwagen in kassen, niet afdoende ingevuld zijn. In dat geval is er sprake van een redelijk vermoeden van niet naleving van de regelgeving inzake productveiligheid. 2.2
zie toelichting bij 1.2
2.3 Onderzoek in de gebruikssituatie kan nodig zijn, overwegende dat de fabrikant van buisrailwagens in het kader van zijn verplichtingen aangaande de productveiligheid aan moet geven welke maatregelen in de gebruikssituatie nodig zijn om de buisrailwagen veilig te kunnen gebruiken. De omschrijving laat open wie uitvoering geeft aan het bedoelde onderzoek. Het is van belang dat het resultaat van de proef of proeven wordt vastgelegd (zie punt 5 en 6).
3. 3.1
Het gebruik van buisrailwagens zonder scheefstandssignalering is in beginsel uitgesloten. Het belang van deze veiligheidsvoorziening wordt daarmee onderstreept. Deze veiligheidsvoorziening wordt minimaal noodzakelijk geacht, om de gebruiker te waarschuwen wanneer een kantelkritische situatie ontstaat. Wanneer buisrailwagens na 1 januari 1997 in gebruik zijn genomen, dan is er sprake van machines waarop het Warenwetbesluit machines van toepassing is. Zij voldoen aan de fundamentele eisen, zijn voorzien van CEmarkering en worden geleverd met een EG-verklaring van overeenstemming. Deze machines moeten ongeacht de werkhoogte zijn uitgerust met een voorziening om kantelen te voorkomen. Fundamentele eis 4.2.1.4. respectievelijk 6.1.3. van Bijlage I van de machinerichtlijn 98/37/EG bevat verplichtingen ten aanzien van voorzieningen die kantelen van machines tegengaan. Buisrailwagens waarop het Warenwetbesluit machines niet van toepassing is, zijn uitgerust met een scheefstandsignalering conform of gelijkwaardig aan de betreffende voorschriften van de norm voor hoogwerkers. NB1.: NEN-EN 280:2001 is de geharmoniseerde norm voor hoogwerkers. Deze norm geeft ook voor buisrailwagens een goede invulling van de fundamentele eisen van Bijlage I van de machinerichtlijn 98/37/EG (met inbegrip van 4.2.1.4. en 6.1.3.) 3.2
Met een hekwerk zonder voetstootlijst en een kleinere leuninghoogte, wordt afgeweken van de Gebruiksaanwijzing p.12
algemeen gebruikelijke uitvoering, om tegemoet gekomen aan de specifieke omstandigheden in kassen: door de aard van de werkzaamheden is een leuning op een hoogte van 1.10 meter bezwaarlijk uit oogpunt van ergonomie. Een kleinere hoogte van het hekwerk is aanvaardbaar omdat het valgevaar van de gebruiker in belangrijke mate is beperkt als de tussenruimte tussen de bovenleuningen niet groter is dan 0,5 meter. De korte zijden van het platform zijn wel voorzien van een bovenleuning op tenminste 1.10 meter hoogte; met name in de rijrichting is het gevaar aanwezig dat een gebruiker evenwicht verliest onder meer door een onverwachte stop- of rijbeweging. Een voetstootlijst kan achterwege blijven, gelet op de geringe gerelateerde risico’s in de gebruikssituatie en de bezwaren met name in verband met ophoping van bladafval op het platform. Wanneer buisrailwagens na 1 januari 1997 in gebruik zijn genomen, dan is er sprake van machines waarop het Warenwetbesluit machines van toepassing is. Zij voldoen aan de fundamentele eisen, zijn voorzien van CEmarkering en worden geleverd met een EG-verklaring van overeenstemming. Ter invulling van fundamentele eis 1.5.15. van Bijlage I van de machinerichtlijn 98/37/EG, wordt bij buisrailwagens met een beperkte ruimte van 0,5 meter tussen de bovenleuningen een hekwerk, dat langs de lange zijden van het platform lager is (0,9 meter) dan algemeen gebruikelijk, afdoende geacht. 3.3 Vermelding van de gegevens over de maximum toegestane belasting is van belang om gevaren ten gevolge van overbelasting van de buisrailwagen en het buisrailsysteem te voorkomen. Vermeld zijn in elk geval de volgende gegevens: - de toegestane belasting in kilogram, - de toegestane belasting uitgedrukt in het toegestaan aantal personen en het gewicht van uitrusting/gereedschap in kilogram - de maximum toegestane handkracht in Newton Als buisrailwagens zijn ingericht voor het meenemen van extra last (emballage en geoogst product) tot een beperkte hefhoogte, dan moeten ook deze gegevens zijn vermeld. NB 1.: De toegestane belasting volgt uit de gegevens van de fabrikant of uit het onderzoek beschreven bij punt 1.5 van de beleidsregel, en bedraagt tenminste 100 kilogram respectievelijk 1 persoon en 20 kilogram uitrusting. NB 2.: De maximum toegestane handkracht volgt uit de gegevens van de fabrikant of uit het onderzoek beschreven bij punt 1.5 van de beleidsregel. Ingeval het onderzoek is uitgevoerd met een proefbelasting van 110 Newton – dit is inclusief een toeslag van 10 %, conform de norm voor hoogwerkers - dan wordt vermeld 100 Newton.
4. De volgende gegevens worden vastgelegd: de spoorbreedte, de gegevens van de buis (diameter, wanddikte en materiaalsoort en -sterkte), de afstand tussen buisrailsteunen, de uitvoering van de buisrailsteunen (minimum afmetingen van de onderplaat), de toelaatbare scheefstand van het buisrailsysteem en de toelaatbare belasting. NB.: De toelaatbare belasting is mede afhankelijk van de grootte wielbasis van de te gebruiken buisrailwagen ten opzichte van de afstand van de buisrailsteunen. De toelaatbare belasting volgt uit de gegevens van de tabel bij punt 1.1 onder b van de beleidsregel: uit de maximum toelaatbare asdruk kan het maximum toegestane gewicht van de buisrailwagen worden afgeleid; bij gelijke verdeling van het gewicht over beide assen is het maximum toegestane gewicht van de buisrailwagen tweemaal de asdruk. Bij voorkeur wordt de toelaatbare belasting en het type buisrailwagen waarvoor het buisrailsysteem bestemd en geschikt is, op een of meer goed zichtbare plaatsen in de kas vermeld.
5. De veiligheid bij het gebruik van een buisrailsysteem in combinatie met een buisrailwagen is in belangrijke mate afhankelijk van een zorgvuldig aangelegd en ingericht buisrailsysteem. Het is dan ook van groot belang er voor te zorgen dat het buisrailsysteem, de fundatie en de buisrailwagen(s) in goede staat blijven. Daartoe is op de eerste plaats nodig dat regelmatig gecontroleerd wordt: In het bijzonder dient gecontroleerd te worden - of het buisrailsysteem nog vlak ligt respectievelijk de toelaatbare scheefstand niet overschrijdt. De scheefstandssignalering waarmee de buisrailwagen is uitgerust kan hierbij een belangrijke rol spelen, in combinatie met een adequate procedure, om te bewerkstelligen dat een te grote scheefstand van het buisrailsysteem direct wordt gecorrigeerd. - of het draagvermogen van de grond niet (teveel) is achteruitgegaan, bijvoorbeeld door vochttoetreding ten gevolge van lekkage, of door een te hoog grondwaterpeil tijdens een natte periode e.d. Bij twijfel wordt - zo nodig – bepaald wat de conuswaarde is van de grond. Naast regelmatige controle zal extra onderzoek en controle nodig zijn als de omstandigheden gewijzigd worden, zoals bij het inzetten van andere buisrailwagens en als het buisrailsysteem opnieuw wordt aangelegd, bijvoorbeeld nadat de grond is bewerkt bij een teeltwisseling. Afhankelijk van de aard van de wijziging, moet de scheefstand van het buisrailssyteem worden gecontroleerd, het draagvermogen van de grond worden onderzocht (bepaling conuswaarden) en/of de stabiliteitsproef met de buisrailwagen in de gebruikssituatie (opnieuw) worden uitgevoerd. Gebruiksaanwijzing p.13
Het controleren van de veilige staat van een buisrailwagen vloeit voort uit de keuringsverplichting van artikel 7.4a van het Arbobesluit. In elk geval is bijzondere aandacht nodig voor de goede werking van de scheefstandssignalering. Het spreekt voor zich dat de geconstateerde gebreken zo snel mogelijk moeten worden hersteld.
6. Aangetoond kan worden dat wordt voldaan aan de punten 3 en 4 in combinatie met punt 1 of punt 2 van de beleidsregel. Daartoe moeten de volgende schriftelijke gegevens beschikbaar zijn: de specificaties van het buisrailsysteem als bedoeld in punt 4, een rapportage met het resultaat van het onderzoek als bedoeld bij punt 1.5 en, in voorkomend geval, als bedoeld bij punt 2.3, een rapportage met het resultaat van eventueel uitgevoerd bodemonderzoek als bedoeld bij de toelichting van punt 1.4, het resultaat van uitgevoerde controles en/of de maatregelen om de geconstateerde gebreken te herstellen als bedoeld in punt 5 van de beleidsregel. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze, de waarnemend Directeur-Generaal Arbeidsomstandigheden en Sociale Verzekeringen,
(dr. G.J. M. de Vries)
Gebruiksaanwijzing p.14
5 ALGEMENE VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN.
De hierna afgebeelde pictogrammen, zijn op uw machine aangebracht. Bestudeer de pictogrammen goed zodat U weet waarvoor ze staan! Pictogram Omschrijving Pas op! Lees de gebruiksaanwijzing van de buisrailwagen zorgvuldig, zodat U precies weet waarvoor alle afstellingen en schakelaars dienen alvorens U met de buisrailwagen gaat werken. Bestelnummer sticker: BURDRW-0002
Schakel de motor af door de hoofdschakelaar op “0” en door de stekker van de gelijkrichter uit het stopcontact te nemen en de noodstop in te drukken gedurende (onderhouds)- werkzaamheden aan de buisrailwagen. U voorkomt gevaarlijke situaties die ontstaan als de wagen plotseling begint te rijden. Denk ook aan inschakelen door een toeval misverstand of een ongelukje. Bestelnummer sticker: BURDRW-0007 Doordat de werkpaden tussen de planten smal moeten zijn, is de breedte en dus ook de zijwaartse stabiliteit van de buisrailwagen beperkt. Pas op! Gevaar voor omkantelen. • Kans op letsel door van de wagen te vallen door onstabiliteit. • Kans op letsel door bedelving onder een omvallende buisrailwagen. - Zorg voor railbuizen van minimaal 51 mm diameter en een wanddikte van 2,25mm. - Zorg dat de ondersteuningen van de railbuizen maximaal 150 cm van elkaar staan.
Gebruiksaanwijzing p.15
Vervolg: Pas op! Gevaar voor letsel door omkantelen. - Maximale belading 250 kg. - Maximale stapelhoogte 100 cm. - Zorg voor het nauwkeurig, recht boven elkaar stapelen van goederen - Verdeel de belading gelijkmatig over het werkplateau. - Zorg dat het schaarframe, na controle of onderhoud van de batterijen of aandrijving, op de juiste manier teruggeklapt wordt en goed afgesteund in het onderframe. - Controleer zeer regelmatig op naleving van deze voorschriften. Bestelnummer sticker: BURDRW-0008 Beknelling bij het verstellen van de schaartafel. Pas op! Gevaar voor letsel door beknelling bij de hefarmen van het werkplateau. De hoogte verstelling mag alleen in werking gezet worden als U er zich van overtuigd hebt dat er rondom het hefplateau geen beknelling kan plaats vinden. Bestelnummer sticker: BURDRW-0005 Beknelling tijdens het rijden. Pas op! Gevaar voor letsel door aanrijding. Blijf minstens 2 meter van de rijdende buisrailwagen vandaan. - ALTIJD de buisrailwagen stoppen voor het laden en lossen. - NOOIT op een rijdende buisrailwagen stappen. - NOOIT van een rijdende buisrailwagen stappen. Bestelnummer sticker: BURDRW-0004 Beknelling bij de aandrijving. Pas op! Gevaar voor letsel door beknelling bij de kettingaandrijving. Alleen in de console werken als de buisrailwagen stil staat en de noodstopknop is ingedrukt Bestelnummer sticker: BURDRW-0006
Vallen van het werkplateau. De werkzaamheden met de buisrailwagen aan planten zoals controleren, snoeien, opbinden, bespuiten, oogsten, etc., moeten over een groot hoogte gebied gebeuren. Daarom is er geen volledig gesloten railing ter voorkoming van afvallen of naast het plateau stappen. Pas op! Gevaar voor letsel door vallen van het werkplateau. Houdt U bij het ver reiken altijd aan de boom met bedieningskast vast Blijf in het midden van het werkplateau staan Gebruiksaanwijzing p.16
Blijf tijdens werkzaamheden er altijd op bedacht dat het werkplateau erg smal is. Bestelnummer sticker: BURDRW-0003 Pas op! Gevaar voor ernstig letsel door beknelling tussen het werkplateau en de dakconstructie. Blijf altijd bedacht op beknelling tijdens het heffen en rijden. Overtuig u van voldoende hoogte van de dakconstructie.
NOOIT met de buisrailwagen rijden tijdens het heffen. Bestelnummer sticker: BURDRW-0001
-
•
Pas op! Gevaar voor letsel bij de batterijen. Voorkom huidcontact met batterijenvloeistof: draag o.a. een veiligheidsbril, de vloeistof is een sterk bijtend zuur. Bij contact onmiddellijk wassen met water en zeep. Bij contact met de ogen, onmiddellijk afspoelen met stromend water gedurende tenminste 10 minuten en medische hulp halen. Zorg voor voldoende water en zeep in de nabijheid en hulp binnen stembereik als men werkzaamheden in de buurt van de batterijen moet verrichten. Voorkom kortsluiting (vonkvorming). Zorg dat er geen electrische verbinding tussen de batterijenpolen gemaakt wordt. Bij het opladen van de batterijen komt er een zeer explosief gas vrij. Blijf met vonken of vuur tijdens het opladen uit de buurt. Zorg dat bij het opladen of opslag van de batterijen de ruimte goed geventileerd is. Zorg dat er geen metalen voorwerpen op de batterij kunnen vallen, dit kan een kortsluiting of vonk en een explosie veroorzaken. Verwijder persoonlijke voorwerpen zoals ringen, armbanden, halskettingen en horloges als u in de omgeving van de batterij werkzaamheden verricht. Een kortsluitingsstroom kan een ring laten smelten, met ernstige brandwonden als gevolg.
•
Pas op! Hydraulisch systeem. Het hydraulisch systeem werkt onder hoge druk. Voor er aan het systeem gewerkt wordt moet dit zeker drukloos zijn. Een hogedruk straal (tot 180 bar) dringt gemakkelijk door kleding en huid en veroorzaakt zware verwondingen en bloedvergiftiging.
-
-
Gebruiksaanwijzing p.17
•
Pas op! De buisrailwagen mag gebruikt worden door personen vanaf 16 jaar en door één persoon. Alleen nadat zij goede nota van de gebruiksaanwijzing hebben genomen en van U een volledige instructie betreffende de bediening en de veiligheidsvoorschriften hebben gekregen. Personen met evenwichtsstoornissen, duizeligheid en hoogtevrees mogen NIET met de buisrailwagen werken.
•
Pas op! Men kan letsel oplopen als de electrische aansluiting van de gelijkrichter, kabeldiameter, zekeringen, aarde aansluiting, enz. niet volgens de voorschriften is uitgevoerd.
•
Pas op! Gevaar voor kortsluiting en brandgevaar. Controleer regelmatig stekker en electrische bedradingen op beschadigingen.
•
Pas op! Gevaar voor letsel door foutieve bediening. Bij het werken met verlaagd platform mag de werkhoogte niet hoger dan 0,5 meter zijn in verband met het minder goede zicht op de bedieningskast.
-
DE GEBRUIKER BEPAALT DE GRENZEN VOOR “VEILIG WERKEN” MET DE BUISRAILWAGEN. NEEM GEEN RISICO’S. DE BUISRAILWAGEN NOOIT “ONBEMAND” LATEN RIJDEN.
Gebruiksaanwijzing p.18
6 TECHNISCHE GEGEVENS. Omschrijving eenheid waarde Lengte x breedte mm 1,5 / 1,7 / 1,9m x 535 of 660mm Spoorbreedte mm 425 of 550 bij buisdiameter 51 mm. Opstaphoogte mm 520 Hoogte boom mm 1620 Werkplateau, lxb mm 1500 / 1700 /1900 x 415 Werkplateauhoogte min. mm 520 Werkplateauhoogte max.mm bij lengte 1,5m : 2400 / bij lengte>1,5m: 3000 Laadvermogen kg 250 Gewicht kg 180 Motorvermogen rijden kW 0,18 Motorvermogen hydr.unit kW 2,2 Spanning Volt 24 DC Rij-snelheid 24 Volt m/min. van 1,7 tot 3,3 Hefsnelheid m/min 5,5 à 6 (afhankelijk van type, positie en belasting) Daalsnelheid m/min 6,8 à 8 (afhankelijk van type, positie en belasting) Batterijen
7
• • • • • •
Ah
2x 110
IN BEDRIJFSTELLING. De buisrailwagen is gesmeerd, afgesteld en proefgedraaid door uw leverancier. De batterijen wordt in 80% geladen toestand geleverd en kunnen 8 uur stroom leveren. Controleer het vloeistof nivo, en vul zonodig bij met gedestilleerd water. Controleer het olieniveau van de aandrijving. Déblokkeer de noodstopschakelaar door de stopknop naar rechts te draaien. Pas op! - De buisrailwagen mag NIET gesleept worden met het buisrailwielstel dragend. Er kan dan ernstige schade aan de aandrijving staan. - Transporteer de buisrailwagen uitsluitend met de opdrukwielset in transport stand. - Hefboom bij boom naar beneden of met de drukschakelaars, waardoor de wielset onder de railwielen uit steken, voor (handmatig) transport naar de buisrail.
Gebruiksaanwijzing p.19
8
• • • • • •
GEBRUIK. Zorg dat U vertrouwd bent met uw buisrailwagen en de bedienings-en afstelelementen. Zorg dat U, of degene die de buisrailwagen bedient, de veiligheidsvoorschriften gelezen hebt. Onderhoud de buisrailwagen regelmatig. Houd de wagen schoon, ophopingen regelmatig verwijderen. Voor het schoonmaken, eerst de noodstop indrukken. Gebruik de buisrailwagen alleen als U de voorgaande pagina’s uitgebreid bestudeerd hebt en er geen vragen voor U zijn. Onderhoud de wagen regelmatig en zet deze in een droge ruimte als hij voor langere tijd niet gebruikt wordt.
Bedieningskast 4
5
6
7
8
9
3 2
1 Voorzijde bedieningskast 1 2 3 4 5 6 7 8 9
Achterzijde bedieningskastje
Enkel voor type BBR…HH: hydraulische bediening van de opdrukwielen Rijsnelheidsregelknop Rijrichtingsschakelaar 0 is rijmotor “uit” links is rijmotor “vooruit” rechts is rijmotor “achteruit” Drukschakelaar, heftafel “omhoog” Noodstopschakelaar Drukschakelaar, heftafel “omlaag” Extra voetpedaal aan/uit Voetpedaalfunctie Extra voetpedaalstekker
Gebruiksaanwijzing p.20
Bedieningsvolgorde Pas op! De schakelaars mogen alleen gebruikt worden als U op het hefplateau staat. Keuzeschakelaar (8) naar boven 1 2 3 4 5 6 7
Controleer of rijrichtingsschakelaar (3) op “0" staat. Rijsnelheidsregelknop (2) in middenstand zetten. Keuzeschakelaar (8) naar boven. Rijrichtingsschakelaar (3) van “0" naar gewenste rijrichting. Voetschakelaar indrukken, wagen gaat rijden. Voetschakelaar los laten, wagen stopt. Gewenste snelheid met de rijsnelheidsregelknop (2) instellen, Keuzeschakelaar (8) naar onder
1 2 3 4 5 6 7
Controleer of rijrichtingsschakelaar (3) op “0" staat. Rijsnelheidsregelknop (2) in middenstand zetten. Keuzeschakelaar (8) naar onder. Voetschakelaar ingedrukt houden. Rijrichtingsschakelaar (3) van “0" naar gewenste rijrichting. Voetschakelaar los laten, wagen gaat rijden. Gewenste snelheid met de rijsnelheidsregelknop(2) instellen, linksom = langzamer, rechtsom = sneller 8 Voetschakelaar indrukken, wagen stopt. Rijrichtingsschakelaar (3) naar “0", daarna voetschakelaar loslaten. LET OP! Voorkom ernstige schade. • • •
De rijrichtingsschakelaar, (3) ALTIJD eerst naar “0". De rijrichtingsschakelaar nooit direct van “1" naar” 2" schakelen, altijd eerst naar” 0" schakelen, wachten tot de wagen stil staat dan naar “2" schakelen en ook omgekeerd. Wachten tot de wagen stil staat alvorens op- of af te stappen. Na gebruik: De rijrichtingsschakelaar (2) ALTIJD naar “0". Noodstopknop indrukken
Gebruiksaanwijzing p.21
9
ONDERHOUD.
9.1
Smeer-en onderhoudsschema d = dagelijks m= maandelijks w = wekelijks j = éénmaal/jaar
o = olie
v = vet
Actie vloei-smeerstof o/v 1 controle oliepeil vertragingskast DD30 o 2 controle oliepeil hydraulische unit Hyd.46 o 3 controle batterijen lading, afhankelijk gebruiksintensiteit 4 controle batterijen vloeistof gedest. water w 5 vervangen, olie variator DD30 3/4 liter 6 schoonmaken koolborstels elektromotor 7 vervangen koolborstels bij minder dan 1 cm. lengte. 8 scharnierende delen v 9 hefwielen schoonmaken 10 vuil rond voetschakelaar verwijderen 11 scheefstandshoek controleren (-3° / 3°) (indien een scheefstandsmelder aanwezig is)
freq m m w
9.2 Technisch onderhoud. Onderhoudswerkzaamheden en reparaties aan onderstaande delen moeten door een gekwalificeerde door de fabrikant erkende vakman uitgevoerd worden: - Alle werkzaamheden aan electrische componenten en bedrading. - Alle werkzaamheden aan het hydraulische systeem. - Alle werkzaamheden aan de aandrijfmotor met vertragingskast behalve; - Oliepeil controle -en verversen. - Schoonmaken, opnieuw afstellen of vervangen van ketting en kettingwielen. Afhankelijk van het onderhoudsschema, hoofdstuk 8, en de gebruiksintensiteit is het raadzaam regelmatig, minimaal 1x per jaar, dit onderhoud uit te laten voeren. 9.3 Onderhoud van de batterijen. Enige aanwijzingen voor het gebruik en onderhoud. * Het vloeistofniveau moet iedere week gecontroleerd worden. De batterijvloeistof moet minimaal 1 cm. boven de platen staan. Bijvullen allen met gedestilleerd water. * Zuurdichtheid moet iedere week gecontroleerd worden met een zuurweger. Bij volledig opgeladen batterijen de soortelijke massa (sm) 1.28 kg/l zijn. Percentage 100% 80%
Soortelijke massa (kg/l) 1.28 1.24
Spanning (V) 12.7 12.5
Gebruiksaanwijzing p.22
j j m d d m
60% 40% 20%
1.21 1.17 1.14
12.3 12.1 11.9
Het direct weer opladen van een lege batterij bevordert de levensduur aanzienlijk. Het verder ontladen dan 20% beïnvloedt de levensduur negatief. * Bij aanvang van het opladen van de batterijen altijd eerst batterijen op de lader aansluiten, daarna de lader inschakelen. Na beëindiging van het laden eerst de lader uitschakelen, daarna de batterij afkoppelen. * De gassen die tijdens het opladen van de batterijen vrij komen zijn zeer explosief. Voorkom dus vuur en vonken in de nabijheid van het opladen. Opladen mag alleen in een goed geventileerde ruimte. Het “te ver” doorladen van de batterijen kan schade toebrengen aan de batterijen doordat de batterijvloeistof dan kookt gedurende langere tijd. Het gebruik van een moderne batterijlader met automatische afslag is aan te bevelen. * Het opladen nooit onderbreken, het laden geheel voltooien. * Tijdens het opladen van de batterijen de buisrailwagen niet repareren, schoonmaken of andere werkzaamheden uitvoeren. * Voor het demonteren van de batterijen, altijd alle stroomverbruikers afsluiten, i.v.m. vonk vorming. * Bij demontage van de batterij, eerst de massakabel (-) losmaken. Bij montage, als laatste de massakabel monteren. * Pas op! Altijd plus ( + = rood) aan plus en min (- = blauw) aan min. * Batterijvloeistof is een bijtend zuur, voorkom aanraking met kleding, huid en ogen. Mogelijke spatten van batterijzuur op kleding of huid, onmiddellijk wassen met water en zeep, daarna met overvloedig water naspoelen. Eventuele zuurspatten in de ogen , minstens 5 minuten met schoon water en direct een arts raadplegen. * Bij vervanging van de batterijen, moeten de oude batterijen ingeleverd worden bij uw aankoopadres of bij de gemeente. Voor meer gedetailleerde produktinformatie over deze batterijen verwijzen wij naar Bogaerts Tuinmachines B.V.B.A. of één van de dealers.
Gebruiksaanwijzing p.23
10 STORINGSLIJST. 10.1 Algemeen Als een storing of onregelmatigheid is geconstateerd aan de buisrailwagen moet deze onmiddellijk worden uitgeschakeld tot de reparatie volledig voltooid is, dit omwille van mogelijk ernstige verdere beschadiging of letsel. Contacteer uw Bogaerts dealer voor advies. Alvorens uw Bogaerts dealer te contacteren, gelieve het typenummer, serienummer en bouwjaar op te zoeken. Deze staat op het CEplaatje op de rechterzijkant van de bedieningspaal.
Gebruiksaanwijzing p.24
10.2 Storingszoeker beknopt Storing
Oplossing
A 1 2 3 4 5 6 7
De buisrailwagen wil niet rijden. Batterijen leeg . Noodstopschakelaar ingedrukt Batterijen klemmen maken slecht contact Kabelbreuk bij voetschakelaar Defecte voetschakelaar Omkeerschakelaar defect. Andere oorzaken.
1 2 3 4 5 6 7
batterijen laden noodstop resetten schoonmaken, opnieuw vastzetten vervang kabel vervang schakelaar schakelaar vervangen raadpleeg uw dealer.
B 1 2 3 4 5 6
De schaar wil niet heffen / zakken. Batterijen leeg . Noodstop ingedrukt Te zwaar beladen Te weinig hydro-olie Batterijen klemmen maken slecht contact Collector motor is vuil of versleten
1 2 3 4 5 6
batterijen laden noodstop resetten. verminder de belading bijvullen met hydro-olie schoonmaken, opnieuw vastzetten schoonmaken of vernieuwen
C De buisrailwagen werkt af en toe. 1 Losse bedrading 2 Koolborstels vuil of versleten
1 2
3 Collector motor is vuil of versleten
3
bedrading controleren schoonmaken of bij minder dan 1 cm. lengte vernieuwen schoonmaken of laten reviseren of vernieuwen schoonmaken of vernieuwen
4 Relais komt niet goed “in” door vervuiling 4 of defect D De snelheid is niet goed regelbaar. 1 Knop op de bedieningskast zit los 2 Printplaat in de bedieningskast defect
1 2
knop vast zetten printplaat laten vervangen
Indien U het probleem met behulp van deze storingszoeker niet kan oplossen, contacteer dan uw Bogaerts-dealer of, indien U deze in Uw bezit heeft, het troubleshooting schema.
Gebruiksaanwijzing p.25
11
ONDERDELEN.
pos. Benaming 1 Aandrijfmotor 2 DC-sturing 3 Aandrijfketting op lengte 4 Slotje compleet voor aandrijfketting 5 Bedieningskast “standaard” compleet 6 Hoofdschakelaar 7 Sleutel voor hoofdschakelaar 8 Opdruk wiel, diameter 100 9 Snelheidsregelaar (potentiometer) 10 Rijrichtingschakelaar 11 Noodstop compleet 12 Batterij 12V 13 Zekering 30A 14 Zekering 50A 15 Zekering 80A
Code no elemot-0005 elestu-0001 aadket-0004 aadket-0003 hafbre-0019 elesch-0010 elesch-0011 aadtrw-0001 elewee-0002 elesch-0003 elesch-0022 elebat-0002 elezek-0004 elezek-0005 elezek-0007
Voor een meer uitgebreide lijst van onderdelen verwijzen wij naar onze fotoonderdelenlijst.
Gebruiksaanwijzing p.26