IN BESLAG GENOMEN VOORWERP
Boek Vier Het omstreden dagboek in haast originele versie
Vrijdag 20 oktober 1995 Naar Londen. Het afscheid is vlotjes verlopen. Mijn eerste echte take off was inderdaad het neusje van de zalm wat betreft het pretpark dat Zaventem en omstreken is. 'First Knight' met Richard Gere en Sean Connery is de film van dienst. Voor de rest naar wat new age meditatie geluisterd. Zaterdag 21 oktober 1995 Aankomst in Bombay om 11.45u. Wegens slaapgebrek en het op dit moment nog niet doorgedrongen je lag heb ik me maar laten oplichten door twee vriendelijke taxichauffeurs. In de Gyan Ashram wacht ik op Father Francis. Het is 32° C en een ventilator doet verdraaid zijn best. De eerste kennismaking met de drukte van India bevalt me wel: de overvolle markt, een oude vrouw die me vriendelijk een goedendag toeroept, overal vriendeljke gezichten. Het is slechts een eerste indruk, maar hij mag er zeker zijn. Zondag 22 oktober 1995 Er is een groot feest op til. Overal wordt vuurwerk afgeschoten en zie je mensen bloemenkransen vlechten. Volgens de ene is het nieuwe Indiase jaar in aankomst, volgens de andere is het een of ander religieus feest dat twee of drie dagen zal duren. Beiden hebben ze gelijk. Een achterbuurt van Bombay. Twee meter brede straatjes waarin nog steeds driewielertaxi's rondrijden, naast een vervallen telefoonwinkeltje ergens een koeiestal naast een drukke baan. Dit is blijkbaar geen toeristisch gebied, de manier waarop ik aangekeken wordt, doet het ergste vermoeden. Na een halte in de plaatselijke snackbar, verzeil ik in een voetbalstadion. Het technische niveau van de spelers mag dan betamelijk laag liggen, er wordt toch met een aanstekelijk enthousiasme gespeeld. Hara, de ploeg waar het meest voor wordt geapplaudisseerd, zet de laatste tien minuten van de tweede helft nog een rasechte dwerg op het veld, doch het mag niet baten. Na het avondeten nodigt Father Francis met uit om samen met hem naar het vuurwerk boven de stad te kijken. We kruipen op de betonnen
watertank, het hoogste punt van de ashram en praten wat over de Westerse invloed op het Oosten. Als er iemand in dit feestgedruis een bom zou droppen, niemand zou het opmerken. Het feest dat aan de gang is, noemt Diwali en symboliseert de overwinning op het Kwade, hetgeen voor de hindoe inderdaad een begin van een nieuw jaar is. Maandag 23 oktober 1995 Rustig wachten is het geenszins aan het busstation. Na een rit langs de sloppenwijken ben ik hier verzeild geraakt en wacht op de bus naar Kohlapur. Aan het station hebben aan de inkomhal van het station bijna mijn tas aan flarden getrokken. Een man en zijn zoontje, beiden netjes gekleed, vragen me of er geen problemen - no problem - zijn. Mijn instemmend antwoord blijkt het foute te zijn. Hij zet zich naast me neer en begint om geld te vragen. Anderhalf uur blijft hij zitten en nog steeds geen bus. 'Only 20 roepie, sir', maar er zijn er nog duizenden na hem waarvan er op dit moment vijftien zijn die ook hun slag willen slaan. Mijn argumenten dat ikzelf geen geld heb, dat hij er niet behoeftig uitziet en dat hij niet snel tevreden is, kennen weinig succes en hij blijft maar praten. Iemand van het station roept dat de bus naar Kohlapur zal vertrekken en plots blijkt dat het vertrekpunt plots enkele straten verder ligt. Ik spurt samen met iemand van een reisagentschap naar die nieuwe plek en zonder ticket beland ik nog net in een zetel en met wat uitleg mag ik blijven zitten. Bombay blijkt echt wel een enorme stad: tweeënhalf uur later zal ik het laatste van haar zien. Ondertussen staan we naast de weg om een lekke band te herstellen. Dinsdag 24 oktober 1995 Kohlapur. Na een helse rit met nog een tweede lekke band, beland ik in het plaatselijke luxe-hotel. Het is immers midden nacht, vier, vijf uur wanneer ik arriveer en dit was de enige plaats, na drie andere adressen, waar de driewieler me nog afzetten wou. Normaal zou ik om twaalf uur moeten uitchecken maar na wat onderhandelen mag ik blijven liggen zolang ik wil. Op de BBC wordt er gepalaverd over een volledig zonsverduistering die in India plaats vindt, ik dommel in slaap.
Als ik wakker wordt, verdwijn ik en vind na het eten van enkele bananen een minder dure kamer en ik besluit om haar te nemen. Na die dolle rit van gisterennacht, verdien ik wel een wandeling en besluit om mijn beentjes te strekken. Wanneer ik een appel koop voor een snotneusbedelaar, kom ik in een plaatselijk tempeltje aan. Je zou Jezus bijna begrijpen toen hij de handelaars met zweep en al uit de tempel verdreef: overal verkopers, zwervers en bedelaars. Of misschien is het gewoon zo dat hun goden die gewoon willen. De naam van mijn hotel ben ik in tussentijd vergeten en aan een adreskaartje heb ik natuurlijk niet gedacht. In Europa liet mijn oriëntatie me soms wel eens in de steek maar ondanks de grappen die ik daar over maakte, was ik ervan overtuigd dat het allemaal wel zou meevallen. De richting die ik uitkies blijkt te kloppen en na vier uur wandelen geraak ik ter bestemming. Ondertussen bezoek ik het Town Center waar een interessante tentoonstelling over de Indische cultuur hangt. Aan bepaalde naambordjes te zien, hangt deze tentoonstelling daar al zeven jaar. Al wandelend dokter ik vervolgens de verkeersregels ten opzichte van dieren uit: koeien hebben voorrang, schapen laat je hun gang gaan en honden kunnen best maken dat ze uit de baan zijn. Alhoewel men hier nooit een beest zou doodrijden, denk ik. De reïncarnatieleer vertelt de mensen hier immers dat het dier wel eens een oude vriend of grootvader kan zijn, of toch tenminste een onsterfelijke geest op weg naar een hoger doel. Zonet de eerste keer met mijn handen gegeten. Dat ging opmerkelijk beter dan vermoedde en op een onverwachte vechtpartij in het restaurant na verliep alles rustig. Zouden de Indiërs dan toch niet het vredelievende volkje waarvoor ik hen hield? Of kan ook hier de oh zo domme liefde voor een en dezelfde vrouw een man zijn zinnen doen verliezen? Woensdag 25 oktober 1995 Veel te lang geslapen. Zou dat de jetlag zijn die zich nu pas begint te manifesteren? Of is het die sluimerende keelontsteking die reeds in Europa aanwezig was en nu door die ventilators overal alleen maar aangemoedigd wordt? Mijn hele lichaam vraagt om een bed, mijn geest nog meer. Van zelfmedicatie zie ik verder af, de antibiotica die ik me gisteren heb
toegediend, blijkt de bijwerkingen meer dan te overtreffen. Ik stuur een eerste artikel op, over een plaatselijke bibliotheek en de fax naar mijn broer kost me 800 roepies, een bedrag waarmee ik hier een week wil toekomen. Ik vermoed dat het 'journalistje spelen' zich tot een minimum zal moeten beperken. Een rare hindoe bezoekt de faxwinkel en geeft me na een wierookbehandeling een ketting kado. De ketting bestaat uit een onontcijferbaar stukje papier dat tussen een oranje koord wordt geplooid. De schurk durft er 10 roepies voor te vragen en gelukkig kan hij daar zelf ook om lachen. De uitgebreide wandeling die volgt is puur amusement hoewel ik toch leer dat je moet leren om op tijd je mond te houden. Zo kreeg ik een bedelaar achter me aan die zich voortbewoog op zo een houten duwkarretje, tien centimeter van de grond. Tijdens zijn bedelarij merk ik dat hij zijn beentjes onder zijn lijf heeft getrokken en hier maak ik hem attent op. Zijn tenen steken inderdaad onder zijn billen uit maar dan laat hij mij zijn benen zien, of liever, dat wat er nog van overbleef. Gelukkig gaat de baan hier bergop zodat hij me niet meer kan volgen. Ik schaam me voor een korte duur en merk hierop dat ik alweer voorbij de armoede kijk, dat de toestand me minder raakt. Mijn kamer kent een uitgebreide en interessante insectenfauna. Muggen heb ik gisteren reeds naar andere werelden gemept, aan de vliegende mieren met tijgermotief weiger ik te beginnen. Daarnaast ontdek ik een grote bruine kever en wat onbeschrijflijk gepeupel dat nauwelijks over vleugels lijkt te beschikken. Donderdag 26 oktober 1995 Toen ik enkele dagen dit hotel binnen wandelde, waren de eigenaars natuurlijk nieuwsgierig wat voor vlees ze nu weer in de kuip hadden. Dus vertelde ik hen maar wat over mijn bezigheden, een beetje rondtrekken en daar nog wat over schrijven en hopen dat dat ooit in mijn vaderland gepubliceerd zou worden. Maar verhalen blazen zich hier dus net zo goed op als bij ons en zo gebeurt het dat deze morgen een verlegen jongeman aan mijn bed staat die zijn bewondering voor me in gebroken Engels staat prijs te geven. Dat hij dat nog mag meemaken, een echte westerse schrijver in zijn hotel. Ik zal bij het uitchecken best om korting vragen, denk ik in een
onbewaakt moment. Daarna heb ik aan het laatste hoofdstuk van 'Een op voorhand verloren zaak' gewerkt, zou dat ding dat uiteindelijk toch ooit afraken? Terzijde meld ik dat de nazi's zich eigenlijk onsterfelijk belachelijk gemaakt. De zuiverheid van het arische ras was, naast de voetbaluitslagen van de ss, Hitlers stokpaardje. Dat Arische ras vestigde zich rond 1700 VC in India en vestigde zich daar. Ze bracht haar cultuur met zich mee en een van de belangrijkste symbolen van dit ras was de swastika, het hakenkruis. De betekenis van de swastika is niet meer of minder dan Shankar, of Om, hetgeen het Allerhoogste aanduidt. Deze swastika kom je hier dan ook overal tegen, op vrachtwagens, op de grond, op faxapparaten, op altaren, ... Maar ja, kennis van geschiedenis is nooit echt het sterke punt geweest van mensen met eerder autoritaire trekken. Vraag me echter niet hoe ik hier weer in een café verzeild geraak. Door een of ander toeval verkopen ze hier een twintigtal verschillende soorten bier. 'Ze' is veel gezegd, er staat hier immers niemand achter de toog. Dat komt namelijk zo: de eigenaars van het café zijn eveneens eigenaars van een ijssalon waarvan het café eigenlijk maar een illegale achterbouw is. Zes gezellige tafels in wirwarstijl, granieten stenen tegen de muur en slechts de hoognodige verlichting, dat zou als beschrijving kunnen volstaan. Buiten mezelf is er nog een enkeling aanwezig en nergens speelt er muziek. Dat zal ook niet gebeuren. Het bier smaakt lekker en is zacht van smaak. De eigenaar, waarmee ik eerder een gesprek had in het ijssalon, nodigt me uit om te komen eten in zijn vegetarische restaurant. Deze kerel is een goedboerende zakenman en zegt een dertigtal zaken over heel Kohlapur te bezitten. Aangezien mijn bus naar Panjim, Goa slechts om 23.30u vertrekt, neem ik de uitnodiging aan. Onderweg koop ik een paar sandalen want ik ben het moe om met versmachte voeten te moeten rondlopen. Mijn avondwandeling brengt me in de zijstraten van Kohlapur en daar word ik aangesproken door een bijna perfect Engelstalige Indiër met een voorliefde voor het woord 'actually'. We beginnen een gesprek en na een vijftal minuten staan er zo'n twintigtal mensen rondom ons, tussen de vijf en de vijfenvijftig jaar. Ze kijken me geïnteresseerd aan en er volgt een geanimeerd gesprek. Mijn weetjes over Europa worden netjes afgewisseld met hun weetjes over India. Zo blijkt negenennegentig procent van de
huwelijken georganiseerd te zijn, de man nog steeds de macht over de vrouw te hebben, de kerel die me het halssnoer gaf een oplichter te zijn, net zoals de sandalenverkoper, India uit 19 staten en 13 delen te bestaan, dit met een oneindig aantal dialecten. Na anderhalf uur gebabbel worden we door de wijkverantwoordelijke uitgenodigd om het gesprek onder rustigere omstandigheden verder te zetten. Er wordt thee en zoetigheid geserveerd, alles tot meerdere eer en glorie van nederige ik. Verder kom ik nog te weten dat in India vooral commerciële films worden gemaakt omdat de goedkopere art movies toch niemand interesseren. Klinkt dat bekend in de oren? De buurt is er vooral in geinteresseerd wat ik in hun buurt kom doen. Het blijkt dat er zelden Westerlingen in hun wijk komen ronddwalen. Ik krijg enkele toespelingen te horen over het feit dat de Indiërs me op een of andere manier bewonderen. Indians don't have the guts like you have, zei mijn gesprekspartner. Hij moest eens weten hoe onzeker ik me met momenten niet durf voelen. Het vegetarisch restaurant is een misser. Niet dat het eten zo slecht was, het was eerder de omgeving en de sfeer die me zo niet aanstond. De eigenaar blijkt een pompeuze zak te zijn die enkel maar over roepies kan praten. Green Park Restaurant is een overdreven chique bedoening waar de Rotary van Brussel zijn neus niet voor ophaalt. De busreis naar Goa verloopt vlotjes. De mensen zitten tot in dwarsgang opgestapeld en ik maak kennis met drie Australische jongeren, Linda, John en Matt. Op de bus probeert een televisie de sfeer te breken. De Indische soaps zijn al evenmin te pruimen als diegene die ze bij ons durven uitzenden. De helden en bandieten zijn iets te duidelijk afgebakend en men travelt bij bepaalde kusscènes traag maar zeker naar kuise kamerlamp. Voor de rest dezelfde combinatie van pathos en katharsis. Achter het geheim van het toeteren onder elkaar kom ik niet achter. Mijn eerste en tot nu toe enige gok is dat men hier slechts toetert omdat die toeter zich nu eenmaal op het voertuig bevindt. Het lijkt erop alsof al deze voertuigen met elkaar communiceren, maar dat schrijf ik op rekening van mijn analytische geest die achter alles koste wat kost een verklaring wil zoeken. Wel heb ik een theorietje uitgebroed over het bestaan van die zogenaamde
verlopen jeugd in het Westen. Deze jongens en meisjes krijgen steeds maar weer te horen hoe slordig ze er wel niet uitzien en of het nog geen tijd wordt om hun haar eens te laten knippen. Maar hier loopt iedereen er eigenlijk zo bij, jong en oud, op blote voeten of in vieze sandalen, gescheurde klederen om het lijf en net onvoldoende geld om de avond door te komen. Vermoedelijk is hierin het succes van India bij de hippies uit de sixties te zoeken. Ondertussen theoriseren we verder, lichtjes verbloemend als het mag. In India leeft men nog op een vrij eenvoudige manier, op het landelijke af. Het is immers een land waar het grootste deel van de bevolking zijn inkomen uit de landbouw haalt. De onbewuste drang van de Westerse lui om er onverzorgd en vuil bij te lopen kan wel eens te vinden zijn in de diepere angst voor een steeds sneller wordende samenleving. Slapen lukt me natuurlijk weer niet en dus ben ik even later de enige getuige van de kerel naast me die de ganse dwarsgang onder kotst. Er kwam een rode vloeistof met enkele brokken uit. De stank lijkt daarop de kans op een kettingreactie bij mezelf te versnellen en dus duw ik mijn neus richting open raam. Aan iets anders denken, dat moet ik doen. Zingen, dat helpt altijd. Direct valt me er een nummer binnen, als bij toeval van de belgische groep dEUS. Maanden geleden dat ik hen nog gehoord heb maar toch pompt mij brein zich prompt naar de ziel van de titeltrack van Worst Case Scenario ... from a to migraine, from nausea to z ... Ik besef hoe hopeloos het is en staar als een gek door het raam. DC Swallow kan redding brengen en gooit me met beide voeten in de wolken. Vrijdag 27 oktober 1995 We arriveren uitgeput in Panjim, de hoofdstad van Goa, waar weerom een leger oplichters nietsvermoedende toeristen staat op te wachten. De aussies nemen het woord en iedereen mag oprotten. We nemen een bus en langs een idyllisch landschap komen we later in Colva aan. Een kamer hoeven we niet te zoeken. Aan het busstation staat een praatzieke lerares Engels te wachten en ze doet ons een prachtig voorstel: 40 rps voor een bed, douche en zoveel kokosnoten je maar wil. 's Namiddags loop ik langs de winkeltjes van de zigeuners, het wordt nu
wel erg warm in deze jeans. Het is onmogelijk om bij deze mensen weg te geraken en na een half uur is winkelen niet echt zo gezellig meer. Bovenop de klederen koop ik ergens een goedkope chillum maar iets lekker om die mee te vullen is in de winkel niet te verkrijgen. De man verzekert me dat op het strand van Anjuna zeker iets te vinden valt. Dat vind ik te ver om met mijn slaapkop te bezoeken en daarom wandel ik wat op het strand rond. Mooie vrouwen met hun wandelende winkeltjes weten telkens weer je aandacht in beslag te nemen. Een van hen vertelt me over henna tatoos en Indische godsdiensten. Ik koop niets maar luister aandachtig. Ondertussen zakt de zon in het water en een dikke vijf uur later nadat ik besloot om een duik te nemen, voelt mijn lichaam voor de eerste keer de verkwikkende warmte van de plaatselijke oceaan. Zaterdag 28 oktober Gisteren nog een feestje gehad en zo komt het dat ik met een houten kop op het gezouten uur van twee ontwaak. Na een klein ontbijt het strand opzoeken, op Shanti en het warme water is er weinig nieuws te melden. Terwijl Shanti het weer staat uit te leggen, giechelen de andere meisjes iets van dat ik meer interesse voor Shanti dan voor haar koopwaar vertoon. Ook zij heeft dat door maar het stoort haar niet. Verleden jaar is ze getrouwd, vertelde ze me met een slecht onderdrukte toon van verlegenheid. Morgen komt ze weer langs, glimlacht ze nog. Hopelijk blijft haar man, met of zonder bijl, nog lang weg. Na het lekkere maar niet genoeg avondeten zak ik met de aussies naar het dorp af om de sfeer op te snuiven. Er wordt vuurwerk aangestoken en marihuana verhandelt. Op een of andere manier wordt daar niet op gereageerd. Er hangt ook drank in de lucht, zo iets voel je. Een technoterras weet ons te boeien en we kletsen wat over, naast of op de kwestie. Na enkele uurtjes verhuizen we en belanden zo in het reggae-milieu. Daar leren we twee eveneens aussie-meiden kennen, heel mooi en vriendelijk maar hopeloos katholiek. Als gentleman dans ik wat met de dames en al snel blijken beiden een of ander oog op me hebben. Na hevig overleg wordt besloten dat de jongste me mag aanvallen, zodat de oudste met Matt genoegen zal nemen. Al snel krijgen de meisjes in de gaten dat ik een beetje een rare ben. In de loop van de nacht hebben John en Matt met hen gepraat
en hun onvolledige kennis over wat er allemaal in mij kan ronddraaien, deed de meisjes afschrikken. Het naaktzwemmen loopt eveneens op een sisser uit en terwijl mijn vrienden aan een zwemmarathon beginnen, let ik op de bagage. De oosterse zitwijzen zijn een schitterende evenwichtsoefening en al snel droom ik door het water. Terwijl ik zo op mijn hurken zit, verzamelen de honden zich rondom mij, in een cirkel. Twee ervan komen achter me zitten, als een troon en de rest legt zich in het mulle zand neer. Soms wandelen ze wat rond, kwestie van niet in slaap te vallen. Ondertussen is het niet onder de indruk komen van iemand, nog steeds de beste manier om rovers en ander gebroed af te schrikken. Zo zit ik vier uur op het strand, op mijn hurken, in enkel een vuile, gescheurde jeans. Met de honden rondom me heen kan ik me veilig voelen en de mensen die in de kring worden toegelaten komen gezellig een praatje slaan. Tot tweemaal toe blaffen de honden bespiedende blikken toe. Onze rommel wordt beschermd in ruil voor een goeie knuffel. Tot het beest geile gedachten krijgt en me steeds meer aanzet om haar daar ergens te strelen. Zo gaat dat in de wereld, je stoeit met twee grietjes en je eindigt met de hond. Op het strand tekent een meisje de horizon. Ze is goed, verdomd steengoed. Na de zwempartij vertrekken de aussies richting bed en de dames vragen me of ik nog iets mee ga drinken. Zondag 29 oktober 1995 Het is tien uur 's ochtends. We wandelen naar de bars en treffen daar Linda, de vriendin van John. Linda was gisteren een beetje ziekjes maar toe we niet kwamen opdagen, was ze dan toch maar ongerust geworden. Maar daar komt de rare Belg al aangewandeld, wild haar, vuil, vette glimlach, alles op zijn plaats, gevolgd door twee knappe dametjes die in dezelfde staat verkeren. Heather wil weten of alles in orde is met haar John maar plots blijden de meisjes minder goed op de hoogte te zijn. Ik red de situatie door wat te eten en iets niet-alcoholisch te drinken. Heather kruipt in bed en Shirley en ik blijven achter. Ze wil me hoe dan ook zonnecrème in mijn nek smeren, kwestie van de tocht naar mijn slaapplaats te overleven. Heather kotst op dat moment het toilet onder en ik vind Shirley's armen om me heen.
Toch naar huis om te slapen, geen zin in een katholieke vrouw. Mijn bioritme zit ondertussen goed in de war maar we zullen dat naar goede traditie toch weer overleven. Na het avonddrankje, wat gaat de tijd snel, wandelen we met de dames over het strand wanneer er plots enkele duistere schaduwen opduiken. Koel als ik ben, leid ik dames naar veiliger oorden en de mensen van The Pirate, ondertussen een vaste stek, zetten de achtervolging in. Er ontstaat een vechtpartij maar daar merken wij weinig van, aan het eten wordt eerst nog een kokosdrankje geserveerd. Aangezien mijn metgezellen het drankje niet lusten, word ik tot spons van dienst gepromoveerd. De commissaris van politie zet zich op dat moment en begint te praten over de verschillende soorten marihuana die op de stranden van Goa worden aangeboden. Hij verzekert me dat de kwaliteit onderling sterk verschilt en dat ik moet oppassen met wat ik aankoop. Ik verzeker de commissaris dat ik volledig op de hoogte zal houden van mijn opzoekingswerk. Dat en nog wat biertjes maakt dat ik op de terugweg een machtig harmonicaconcert voor de plaatselijke hondenbevolking sta te geven. Ze volgen me reeds een half uur en telkens ik stop met spelen beginnen ze een of andere gelijkaardige melodie te blaffen. Het canon dat ik met enkele van de beesten wil inzetten, loopt volledig verkeerd af. Maandag 30 oktober 1995 Vroeg op, geld gewisseld. Ik ben onderweg om foto's te nemen van de omgeving. Hongerig stap ik een gezellig restaurantje binnen. De vrouw des huizes is de vriendelijkheid zelve en we houden een gezellige babbel over Goa en haar Engelse hooligans. Verder vertelt ze me allerlei zaken waar ik rekening mee moet houden tijdens het reizen. Er schijnen hier immers nogal wat oplichters rond te lopen. Ondertussen wacht ik op mijn wisselgeld en ik vermoed dat ze niet echt van zin is het terug te betalen. Het eten is lekker maar geweldig heet en geeft me zweetdruppels op mijn voorhoofd. De handelsresultaten voor vandaag zijn: een sinaasappel, een banaan, vijf 'tomorrows', zeven 'maybes', drie 'fuck offs' en een 'not interested'. Op mijn zoektocht doorheen de geheimen van de fantastische keuken alhier doe ik vandaag de chocoladehaven aan. Onder het goedgevonden mom van een
suikertekort doe ik me tegoed aan een geïmporteerde lekkernij. Ik scheur de broek die ik bij de zigeuners kocht wanneer ik achterop een scooter spring. Ondertussen raak ik weer eens volledig verdwaald en een wat raar uitziende Indiër wandelt me mee om de weg te wijzen. Zijn broer werkt op het strand en die gaat hij nu bezoeken. Een uurtje later komen we op het strand aan waar volop aan rasecht strandcafé wordt gesjord. Het toeristisch komt er immers aan, binnen twee weken zal de boel hier losbarsten en daarom worden druk de laatste voorbereidingen getroffen. Wat verder loop ik in op de twee meiden die me direct duidelijk maken dat ze eigenlijk van Schotland zijn en niet van Australië zoals ik al heel de tijd zit te denken. Op hun vraag of ze al wat bruin zijn geworden blijf ik eerlijk en verzeker hen dat hun kop niet de rode tomaat is die hij in werkelijkheid wel is. Ondertussen is Matt genezen van zijn reizigersziekte maar lijkt hij die overgedragen op Melinda (en niet Linda zoals ik al heel de tijd dacht). Eigenlijk hebben deze op onbepaalde wijze conservatieve mensen dat enkel aan zichzelf te danken. In restaurants hebben ze ondermeer absoluut geen probleem mee om een biefstuk met frieten te bestellen. Klagen doen ze daarentegen des te meer over het pikante eten en de overvloed aan andere kruiden waarmee dit fantastische land zijn maaltijden bestrooit. Naast wiet ook nog vrouwen aangeboden gekregen. Een vriendenprijsje voor mij, zo werd er verzekerd. Ik vertel hen dat ik niet geïnteresseerd ben, d.w.z. wel in de Indische vrouwtjes maar niet in het plaatselijke hoerencircuit. Misschien praat ik binnen enkele weken wel volledig anders over zulke zaken. Na wederom een heerlijke maaltijd krijgen we weer eens marihuana aangeboden en na een proefstuk sluiten we de koop af. Dat blijkt inderdaad een goed idee en binnen geen tijd is het terras van The Pirate in een plotse fuifstemming. Richard is misschien wel de liefste kerel die ik ooit in mijn leven tegenkwam. Ik ontmoet hem op het strand waar hij met de plaatselijke kinderen aan het praten is. De twee grietjes zagen hem bezig en grapten over het feit dat hij een Cockney was. Plotseling blijkt hij naast me op het terras te zitten. Zijn respect voor dit land is groot en zijn liefde voor kinderen doet met verstommen. Hij weet tenminste dat hij slechts een bezoeker is. Volgens hem is de verwaandheid van de toeristen haast ondenkbaar. Gewoonweg het feit dat je over geld beschikt, zou al een reden zijn om deze mensen als stront te behandelen. Deze mensen zijn zo lief en wij, ontmenselijkt krapuul, zoeken achter al die vriendelijkheid
steeds maar naar verborgen betekenissen. Kijk, vertelt Richard, dit was India 5000 jaar geleden, het was India tijdens de Engelse en Nederlandse bezetting en het zal India voor de rest van de tijd blijven. Dat zal geen boer van een Westerling kunnen veranderen. Terwijl hij zijn ideeën tentoonspreidt, deelt hij chocolade uit aan de plaatselijke kinderen. Praten doe ik verder met Gûr, een oudere Noorse vrouw, 47 jaar, die nog steeds verschrikkelijk sexy is. Haar man is lazarus en staat als een volleerde profeet de ban af te kondigen op die Franse smeerlap van een president. Gür verkiest het blowen en we trekken er daarom op uit. Onder de palmbomen lullen we over de opeenvolgende generaties en het al dan niet mislukken van de hippie-beweging. Haar kinderen werden volgens de hippie-idealen opgevoed en nu is het tijd geworden om ze hun eigen weg te laten gaan. Ze weet niet wat ze eigenlijk verder met haar leven moet aanvangen. Zonder haar te willen oplichten zeg ik haar dat hetgeen ze nu doet, zonder twijfel een goed idee is: praten met mensen en doen waar je zin in hebt! Dit is geen bevel. Als we van de palmbomen terugkomen is de rest van het terras volledig dronken. We mengen ons onvervaard in een lallend kluwen van Engelse en Duitse zwetsers. Een vet, Engels varken daagt Gür, ondertussen mijn adoptiemoeder geworden, uit tot een partijtje polsen. Hij gedraagt zich als een bouwondernemer in een stuk ongerepte natuur. Bij een 2-1 achterstand voor Gür stel ik voor om voor haar het spel af te maken. Het varken heeft van die zware hooligansarmen en probeert me op volstrekt belachelijke manier uit m'n toch al onbestaande concentratie te brengen. Hij moet niet rond de pot zitten draaien, laat ik hem weten. Het varken is beestachtig sterk en zonder een rimpel in mijn gezicht te trekken, verdedig ik des dames eer. De lekkere zoen had ze voor het gevecht al op mijn lippen geplakt, de uitslag van dit idiote spel kan me eigenlijk dus ook al niet meer schelen. Tot ieders verbazing slaagt de hooligan er niet in mijn arm plat te krijgen. Hij wou me niet belachelijk maken waar al mijn vrienden bij zaten, beweert hij later. Zo blijft hij maar uit zijn nek kletsen. Als hij met Shirley aan de praat geraakt, verdwijnt het meisje na een half uur gesprek huilend van het terras. Het zwijn beweert psychologie te bestuderen en wou zijn methodes steeds in praktijk uitproberen. Deze
praktijkervaring was waarschijnlijk de reden van zijn waanzinnige populariteit, gevolgd als hij werd door een overontwikkelde rugbyveteraan en een miezerig dronken ventje dat na elk drankje teveel gewoon in slaap sukkelde. Over de rest van de avond kan ik slechts wat gebeurtenissen ophalen waar ik de samenhang niet van kan achterhalen. Het gebeurt trouwens meer dat mijn versie van hetgeen er gebeurt is, blijken te verschillen van wat andere mensen vertellen: Shirley viel al huilend voor mijn voeten, een gesprek met een kerel die als twee druppels whiskey op Donald Sutherland lijkt, loopt af in een woordengevecht waarna de kerel het gewoon afbolt, voor de vierde nacht op rij sluit ik de kroeg en m'n gezelschap ben ik eveneens kwijtgeraakt. Dinsdag 31 oktober 1995 Om de gescheurde broek te naaien, gebruik ik dubbele draad en een ingenieus patroon waar later ongetwijfeld een wetenschappelijke studie zal gemaakt worden. Over het resultaat valt te discussiëren maar zelf ben ik uitermate tevreden. Een namiddagbesluit: brieven schrijven om ze bij Eureka, een wondermooi meisje, in de bus te gaan steken. Mijn afspraak met enkele kashmiri-verkopers wordt een mooi spelletje. Ik moet er nog mee lachen wanneer ik deze lijnen bij het kaarslicht neerpen. De muggen in mijn kamer zijn niets vergeleken met de mieren op vloer van hun winkeltje. Rieten matjes op de grond en allerlei mooie en minder mooie spulletjes tegen de muur, het bevalt me wel. Eigenlijk ben ik enkel uitgenodigd om een tasje thee te komen drinken maar ik weet waar aan begin voordat ik binnenstap. De juwelen waren, dat moet ik toegeven, mooi en ik mag ze controleren met zo een soort van kennersvergrootglas. Ik meet me direct zulk een air aan en er wordt op zakelijke wijze verder gepraat. De halssnoeren met edelstenen uit Kashmir stelen al snel mijn hart maar zoiets mag je niet te snel laten merken. De prijs is immers stukken te hoog en ik denk er niet aan om iets te kopen. Mijn tegenbod lijkt hen dat ook niet aan te staan, ze barsten in elk geval in lachen uit. (Laat je niet van stuk brengen, vriend, alles komt in orde) Ik blijf ongeïnteresseerd en vertel dat mijn vrienden op me wachten. Na veel vijven en zessen verandert er een halsketting van tijgersoog van eigenaar en kan ik verdwijnen. Het is me opgevallen dat verkopers als de deze echt niet zonder de kick van het verkopen kunnen, desnoods gaan ze kilometers onder de prijs.
De Australiërs zijn nergens te bekennen en aangezien Matt de sleutel heeft, geraak ik niet binnen. Daar liggen de centjes, verdomme. Gelukkig kan ik wat lenen bij de buren, net aangekomen, en ik vertel hen enkele weetjes over Colva. Ze mogen mijn camera houden als onderpand. Aan de wasdraad vind ik een lange broek en vertrek richting restaurant. Verdomme, ik heb Gür beloofd vandaag een lekkere chillum te roken maar die ligt ook nog in de kamer, die chillum. That's the crazy motherfucker I was telling you about', zo gaat het weer de klassieke toer op. Zo was het dit jaar in Spanje, Portugal en Turkije van hetzelfde laken een broek. Waardoor komt het toch dat iedereen zichzelf normaal en enkel mij gek vindt, terwijl ik voor mezelf heel normaal doe en vermoed dat de rest eigenlijk abnormaal is. Dit geheel terzijde want vandaag sluit ik de kroeg niet af. Niet dat ik moe zou zijn, het is zo dat ik het in mijn kop gehaald heb om morgen het dorp te verlaten en naar Anjuna te vertrekken. Uiteindelijk wordt het toch weer kot in de nacht. Woensdag 1 november 1995 We zijn weer eens heel slim geweest. Mijn rugzak is ingepakt maar de nieuwe buren zijn nergens te bekennen. De camera ligt nog bij hen en zonder dat ding zal ik niet vertrekken. Verdorie, vanaf de moment dat je op een of andere manier afhankelijk wordt van iemand, knip je de eigen vleugels onvoorwaardelijk door. Nee, geen 'Oh, daar komen ze net aan!'toestanden in dit verhaal. Ik denk dat ik het dorp dan nog maar eens bezoek. Vandaag staat de wind in een andere richting, de visstank is dan met momenten ook nauwelijks te harden. De vissers leggen de vissen op het strand te drogen voordat ze, de vissen, afgevoerd worden. De vangst die ik deze morgen bewonder, is de grootste tot hiertoe en dat zal ook wel iets met de geurhinder te maken hebben. Eureka kijkt me met verdachte ogen aan. Toen ik gisteren bij haar vertrok, was ze stilletjes verdwenen en ik had haar vrienden gevraagd om groetjes over te brengen. Dat is in India blijkbaar geen alledaags gebeuren en haar ogen verraden diepere gedachten. Ze kan me echter niet verder helpen: twee filmrolletjes zouden naar Europa moeten vertrekken en dat kan enkel maar als ze in een kartonnen doosje worden gestoken. Ze stelt voor om dat voor mij te doen
maar dat aanbod sla ik af. Ik vind een oude doos waarin een fles whisky heeft gezeten en vakkundig snijwerk levert al snel een klein doosje op. Eureka vertrekt naar de bibliotheek. Ondertussen plak in een mooi papiertje rond het doosje en John verzekert me dat postpakketten geen lawaai mogen maken als er mee gerammeld wordt. Dat van mij doet dat natuurlijk wel maar daarover weiger ik me zorgen te maken. Ik wandel nog eens langs de Kashmiri-kerels en ruil mijn sandalen in voor het goedkoopste prul uit hun winkel, een doosje papier maché, beschilderd met kleine bloempjes. Ze blijven echter om geld vragen en al snel verlaat ik de winkel. 's Avonds is iedereen verrast me terug te zien en ik verneem dat het verhandelen van je sandalen als een van de grofst mogelijke beledigingen in het oosten wordt bekeken. Mijn hoofd staat echter op vertrekken en na enkele wodka's zoek ik de lakens op. Donderdag 2 november 1995 Het zware gefeest van de laatste dagen begint zijn tol te eisen. Mijn hoofd staat op springen en ik heb het gevoel dat ik veel trager moet gaan handelen. Maar ja, zie mij, in een omgeving van zon, palmbomen, mooie meiden en cafés. Het wordt immers tijd dat ik ga opereren op voor mij onbekend terrein. De eerste stap zal het Virgo Inn worden, een restaurant waar ze drie dagen geleden een tandoori-oven hebben geïnstalleerd. Deze morgen stond de eigenaar aan mijn deur om te zeggen dat de oven eindelijk werkt. Eigenlijk moesten ze nog wel enkele dagen wachten maar ter ere van mij wordt de oven dus vroeger in gebruik genomen. Rond de middag verschijn ik op mijn afspraak en kom alles te weten over het gebruik van kruiden. Elke soort maaltijd heeft zijn eigen kruidenmengeling, een masala die daar speciaal is voor samengesteld. Standaard zijn chili, gember en koriander. De kip lijkt me aangewezen en ik bestel een gans beest. Tja, ik weet dat ik al een tijdje als vegetariër door dit leven dwaal maar ook heb ik mijn ideeën over hoe ver je kan gaan in het ontdekken van een andere cultuur. Tijdens de bereiding in de oven duiken John en Matt op en ze vertellen dat iedereen zal komen opdagen om me uit te zwaaien. Dan waren ze er toch niet zo ver af toen ze me enkele dagen geleden verzekerden dat bij mijn
vertrek heel Colva langs de straten zou staan om met groot vertoon en intens verdriet mijn afscheid mee te maken. Bij het zien van wat ik besteld heb, vinden ze er niets beter op dan me voor varken en ander moois uit te maken, terwijl ik enkel maar een culturele ervaring in het achterhoofd heb. Het afscheid laat ik niet te lang duren, terwijl de anderen bestellen, reken ik af en vertrek. Te overhaast weeral, ik vergeet de Bob Marley-tape die op dat moment in het restaurant aan het spelen is. De bus van drie uur mis ik net en dus kan ik nog een uurtje of wat gewoon rondhangen. Ik kom Gür en haar man nog eens tegen en zij waarschuwen me, net als twee Indiërs voor de strenge drugcontroles in Anjuna. Een beetje wiet heb ik nog in mijn bezit en ik begin stevig te twijfelen. Dan verlaat je je vaderland om aan zulke onnozele controles te ontsnappen, blijkt dat je hier al evengoed op je tellen passen moet. Het Noorse paar wil m'n stuff overkopen maar ik sta erop het hen kado te doen. De stuff is nu eenmaal niet van de beste kwaliteit en verkopen heb ik van mijn leven nog nooit gedaan. De bus staat te toeteren, een teken dat ze vertrekken gaat en nog snel stoppen ze me 50 rps in de handen. Ik neem ze dan ook maar aan. De busreis is weer een grap op zich. De chauffeur is een doorgeflipte kerel die naast een constant getoeter allerlei wilde experimenten op de baan uitprobeert. Indische muziek schalt uit de gebarsten boxen. Jezus Never Fails, God Help Mem, een Rama tegen de muur beschermen ons. Naast de weg ligt een omgekantelde bus. Iets na het vallen van de avond, bereik ik Calangute, op tien kilometer van Anjuna. Hier besluit ik mijn kamp op te slaan. Ik vind een kamer voor 80 rps, dit na wat onderhandelen. Beneden in een bar speelt de wildste house, misschien dat ik dan toch een dagje langer blijf hangen. Aan de bar staat een kerel met twee groene vlechten in zijn sik didgeridoo te spelen. Hij nodigt me uit voor een fuif in Anjuna maar ondertussen zijn ze al verdwenen. Ik heb honger en wandel rond in het dorp. Onderweg loop ik Valérie en Nathalie, twee Franse schoonheden uit de buurt van Lille, tegen het lijf. Zij nodigen me uit samen een hapje te eten en daar ga ik op in. We babbelen in de mooie taal die Frans toch wel is. Het eten valt tegen maar we blijven enkele uren napraten. De meisjes zijn eerder aan de rustige kant en besluiten om op tijd hun bed in te duiken. Ik zak verder af naar een zogenaamde populaire bar. Het terras strekt zich uit
tot aan het strand en daar ontdek ik enkele Engelsen die zitten te blowen. Louise en Donna worden de gesprekspartners van dienst. Ondertussen raakt mijn kop verder in de war dankzij de lange busreizen, de marihuana en het constant overschakelen van de ene naar de andere taal. Daarnaast toont de maan me een fantastisch schouwspel dat zich op de oceaan afspiegelt. Algen kleuren fluoriscerend groen door het maanlicht en dansen zonder zich zorgen te hoeven maken. Mijn geest wordt er volledig door in beslag genomen. Ik word dichter tot de zee geroepen en de boodschap is me na een half uur intensief luisteren duidelijk geworden. In Europa durfde ik ook wel eens de maan om antwoorden te vragen. De maan was een zuster die wijsheid met me deelde. In dat opzicht is de zee een moeder die opneemt, koestert en laat vertrekken wanneer dat nodig is. De zon is dan een vader van wie ik de warmte kan waarderen maar wiens harde stralen ik ontloop om met mijn zus het diepe leven van de nacht te kunnen ondergaan. Misschien beantwoordt dit mijn gevoelens die al maanden door mijn hoofd spelen? Al in Europa had ik twijfels bij wat ik zoal in India zou gaan doen. Was ik op de loop? Zo ja, van wie en waarom, zo nee, was ik dan gewoon gestoord? Deze gevoelens ken ik hier dus ook maar tot nu toe gaf ik er de voorkeur aan om op het voordeel van de twijfel te rekenen. Deze rechtstreekse confrontatie met zowel mijn spirituele moeder als zuster is niet toevallig. De Engelse dames knappen volledig af op dit voor hen volkomen weirdo gedrag. Maar ik kan er niets aan doen, het is me echt te sterk. Het voorlopige antwoord dat ik ontvang is dat de keuze volledig open ligt, ik moet gewoon het leven volgen. Mijn reis door dit land kan inderdaad van lange duur zijn, als ik me maar durf overgeven aan de verleidingen van het lot. De schrik voor het gezichtsverlies dat ik zou lijden als ik na pakweg tien maanden al zou aankomen, wordt me uit het hoofd gepraat. De mensen die echt om me geven zullen blij zijn me te zien, net als ik hen. Yosa en ik staarden vroeger dikwijls samen naar de maan en soms kan je dat gewoon niet vergeten, als in een onmogelijke voorwaarde. De mensen die me zouden uitlachen - hé, daar heb je onze mislukte avonturier -, die moesten hier zelf eens terechtkomen. Het is niet dat je hier constant in je broek doet of zo, er bestaat echter iets als een existentiële patstelling en daar verzeil je automatisch in. Verder komt het idee dat ik er al heel mijn
leven denk om een cultschrijver te worden, weer voor mijn ogen. Dat zal me hier nog dikwijls op been houden, vermoed ik zo. Vrijdag 3 november 1995 Het postkantoor is gesloten. Ik zoek een restaurantje waar ik wat kan schrijven. Twee Indische koppels zitten naast me en na een half uurtje vraagt een van de mannen om samen met hen een glas bier te drinken. Alhoewel ik eerder op de dag met het idee speel om niet langer alcohol te gebruiken, aanvaard ik hun aanbod maar al te snel. Deze mensen zitten sinds enkele dagen met een probleempje tussen mannen en vrouwen en nu vragen ze aan mij of ik even voor rechter wil spelen. Het komt erop neer dat de mannen heel het jaar hard moeten werken en dat ze hier op vakantie ook wel eens pintje willen drinken. Feit is dat alcohol het libido van de man naar beneden haalt en daar zijn de dames, die hun drukbezette man tijdens het jaar meer dan genoeg moet missen, het dan weer niet mee eens. Andere behoeftes worden zonder problemen vervult, zo wordt me verzekerd. Ik hou er echt niet van om rechtertje te spelen en als een rasechte diplomaat probeer ik beide partijen te verzoenen. Dat lukt echter niet en onder het mom een gentleman te zijn, geef ik de dames iets meer gelijk dan hun mannen. Voor hen volstaat deze oplossing en al lachend praten we verder. Deze vier mensen werken voor een organisatie die voorziet in medisch materiaal voor blinden en andere mensen met een lichamelijke, geestelijke of zintuiglijke handicap. Ook hebben ze er hun twijfels over of het mogelijk is om langdurige vriendschappen af te sluiten tussen mensen van een andere wereld en dit als een gevolg van allerlei cultuurverschillen. Over kwesties als deze ken ik weinig twijfels en ik verzeker hen dat mensen, ondanks totaal verschillende en soms volledig tegenstrijdige ervaringen of achtergrond, altijd in de mogelijkheid zijn om vriendschap met elkaar te sluiten. Het gesprek komt op journalistiek terecht, dan weer op vrouwen en daarna op het eten. Vriendelijk nodigen ze me uit om hen in hun huis te Aurangabad op te zoeken. Hun organisatie is nog niet van de grootste en daarom willen ze haar voorstellen aan mij. Ze komen er zonder scrupules voor uit dat ze het interessant zouden vinden indien ik er een stukje over zou schrijven. Op voorwaarde dat ik de zaak eerst van te voren mag
bekijken, stem ik toe. Afspraak wordt gemaakt binnen dit en drie weken, zo hoeft niemand zich te overhaasten. Ondertussen is het postkantoor open en kan eindelijk mijn eerste lading fotomateriaal overgevlogen worden. Mijn waanidee over mijn krachten op de wil van honden is inderdaad een waanidee. Terwijl ik enkele dagen geleden opperde dat de hondenbevolking me begreep en beschermde, zat ik er hopeloos naast. Hier in Calangute lopen de beesten me straal voorbij, zonder enig teken van herkenning. Maar verder, alhoewel ik lees dat Goa vooral onder Portugese invloed heeft gestaan, kan ik me niet van de indruk ontdoen dat ook die duffe Engelsen hier heel wat in de pap hebben gebrokt. Na elf uur is hier geen kroeg meer te vinden die nog open is en dat vindt men hier blijkbaar normaal. Ik vertrek naar mijn kamer met een zak chips, wat chocolade en een pakje sigaretten als voorlaatste troost. Zaterdag 4 november 1995 Achterop een Yamaha 500 verlaat ik dit ellendige gat en verdwijn richting Anjuna. De wegen zijn gezellig slecht en de maffe bussen trachten zoveel mogelijk punten te verzamelen. De enige minpunten zijn de gigantische betonnen constructies die je met momenten uit de grond ziet woekeren. Toeristische multinationals hebben deze plaats ondertussen ontdekt en ingepalmd, soms kom je zelfs bordjes tegen met verdacht ideeëngoed zoals 'verboden dit, verboden dat'. Anjuna is kleiner dan Calangute maar heeft een lang strand, volledig bezaaid met rotsen. Het eerste wat ik tegenkom is een bijzonder mooi meisje met van dat lang blond haar. Het is dat ik honger heb, anders had ik misschien aangesproken. Niet dus. Het zwemmen is zeer lekker, de rotsblokken in het water breken de grote golven op totaal eigenzinnige manier en produceren van die lekkere surfgolfjes. Het gezelschap bestaat uit twee bloedmooie Israeli-meiden, de een met een tattoe op haar linkerbil, de andere heb ik om die reden nog niet fatsoenlijk kunnen bekijken. We spreken af om 's avonds iets te gaan drinken en ik hoop dat ik hun namen daartegen herinneren kan. Op dit moment is het nog vrij rustig in Anjuna maar je voelt dat er iets op til is. Tegen Kerstmis, het hoogseizoen, zal het hier vol dreadlocks, tattoes, vrolijke hippies, knappe meiden en dope
aanbiedende inboorlingen wandelen. Met zicht op de zonsondergang eet en schrijf ik wat. Rood, geel en purper vertrekt de zon tussen de palmbomen, een plaatselijke jongeman gooit een steen naar twee vechtende honden. Je hoort de schelpen op de rotsen geworpen worden, elke golfslag een nieuwe maat in deze eeuwige symfonie der zeeën. Op weg naar mijn afspraak met de twee meiden, stoot ik mijn kleine teen en al hinkelend kom ik in de Shore Bar aan. Het ene grietje is aanwezig maar praat met een flink behaarde Italiaan. Ik zoek me een weg naar de bar en geraak uiteindelijk niet veel verder, tot de muziek mijn kop betovert en ik de sterren uit de hemel dans, zo gezeten op mijn luie kont. Zo loopt de planning volledig in het honderd maar rouwig ben ik daar niet om. Het zit zo: alhoewel ik niet snel nee tegen een one night stand zou zeggen, ik ga er niet naar op zoek. De problemen die je op je kop kan halen als er om de hoek weer een hoop verplichtingen zouden verschijnen, zijn er mij teveel aan. De sfeer in de bar is redelijk aangenaam als je houdt van de overdreven koelheid waarmee rokers zich wel eens durven omhullen. Mijn antwoord is klaar voor het geval zulk een individu me een joint of chillum zou aanbieden: 'I don't do soft drugs'. Maar dat ben ik een uurtje later al vergeten als ik met twee Engelsen te maken krijg die willen weten waarover ik zoal schrijf in Europa. Als dat zo blijft duren, ga ik me voortaan anders voorstellen. Een timmerman of zo lijkt me wel leuk. Zondag 5 november 1995 Afgebrokkelde rotsen kleuren de zee rood. Een lieve dame wil een fax naar Europa sturen. Overal verschijnen Indiërs die me hun motorfiets willen verhuren. Geen haar op mijn hoofd die eraan denkt om met mijn kont op zo'n brandend hete zadel te zitten. Met Tom, een Japanner, sluit ik een mooie deal. Morgen zal hij vertrekken en hij biedt me zijn Lonely Planetgids en een halve thola hasj aan. Voor 200 rps koop ik de zaak over en we zien elkaar later weer. Eten doe ik bij Amba, het goedkoopste en tevens enige verskokende restaurant in de buurt. Reeds drie nachten na elkaar word ik door dezelfde nachtmerrie bezocht.
Ik wandel ondersteboven door mijn vaderland en praat met vrienden. Ze vragen me hoe het komt dat ik zo vroeg ben teruggekeerd en hoe het was in India. Ik vertel mijn vrienden dat ik nooit echt vertrokken ben en dan word ik met een schok wakker, een groot hart vol twijfels. Ik hou je verder op de hoogte. 's Avonds vroeg naar bed en de schrijfsels worden korter. Ik voel op een of andere manier dat ik Goa verlaten moet. Maar de huur is betaald en ik wacht op een fax, dus kan ik het er beter gewoon van nemen. Maandag 6 november 1995 De eerste zonneslag is binnen. Na een inspannende wandeling met twee Schotse meiden belanden we samen op het strand. Er volgen twee lange zwempartijen waarvan de laatste me bijna fataal wordt. In ieder geval heb ik met mijn kop de hele dag ontbloot in de zon gezeten en dat maakt dat ik nu in het halfduister van mijn kamer, het enige licht dat ik verdragen kan, deze woorden probeer neer te schrijven. Tijdens het stranddagje ontmoet ik July, lief en sober sexy en al snel begon ze over haar verloofde te babbelen. In de kamer aangekomen donder ik tegen de grond en tuimel ik buiten bewustzijn. Wat later kan ik me nog net naar de douche sleuren. De douche is een houten barak van 75 op 50 cm met van die enorme kakkerlakken. Het koude water helpt niet echt en platte rust brengt me op het idee om de Schotse dames om after sun of zo te vragen. De dames komen net onder de douche vandaan en zijn enkel gehuld in een badhanddoek. Poeders en zalven worden boven gehaald en na tien minuten denk ik al iets helderder. Met hersenen als kokende tomatensoep duikel ik weer in bed. Deze avond is er een Volle Maan Viering op het volgende strand, slechts tien minuten stappen van Anjuna. Dat blijken er in het donker een dertigtal te zijn maar misschien is dat omdat ik zanderige binnenwegen neem waarop dit uur niemand meer rondwandelt. Zo ontsnap ik aan de motoverhuurders die iedereen minstens vijftien keer aanspreken voordat ze tevreden zijn. Op de fuif blijkt niets te zien te zijn, de politie was tien minuten voordien langs geweest om de boel plat te leggen. Terug in de Shore Bar, daar geraakt achterop een moto van iemand die niet kon rijden, disselt een gekke reiziger zware verhalen op over ashrams, vrouwen en
heroïne. Ik verlaat hem zo snel mogelijk. Mijn hoofd beveelt me rust aan maar onderweg naar huis zit een kerel op het strand djembe te spelen. We jammen wat samen, hij op didge, ik op drums maar al snel moet ik verdwijnen, mijn hoofd, mijn arme hoofd, verdomme. Nog een laatste ontmoeting, ongewild in mijn schoot geworpen. Een jonge kerel op een terras duwt me een joint in de handen. We praten en na tien minuten hebben we ruzie. Mijn opmerking dat Anjuna toch niet hetgene is waar ik naar op zoek ben, raakt hem diep en ik smeer hem. Slapen. Dinsdag 7 november 1995 Heel de dag m'n bed niet uit geraakt. Als ik mijn ogen open, is het alsof ik door gebroken glas kijk. Woensdag 8 november 1995 Een mooie marathon. Rond de middag sukkel ik uit mijn bed en na hevig gesukkel geraak ik op de beruchte vlooienmarkt van Anjuna. Ik koop wierook en een potje om het in te branden. Nu terug want maffen, het is nodig. Donderdag 9 november 1995 Vrijdag 10 november 1995 Zaterdag 11 november 1995 Zondag 12 november 1995 Hier ben ik terug. De datum heb ik ontdekt toen ik deze morgen in een hotel in Poona terechtkwam. Normaal was ik hier drie dagen geleden aangekomen maar een bezoek aan de dokter bracht me met beide benen op de grond, of beter, met mijn vege lijf drie dagen in bed. Ik was er slechter aan toe dan ik dacht. De dokteres vertelde me dat het een lichte verkoudheid was en schreef me antibiotica voor. Dus onderzocht ik mezelf en kwam tot de conclusie dat hetgeen me dood houdt een combinatie is
van een zonneslag, een hersenschudding en een zware oogbeschadiging. De zonneslag is duidelijk waarom. De hersenschudding daarentegen liep ik op tijdens met mijn gevecht met de golven, waarvan ik enkele gewonnen heb. Toch waren er golven bij die me met zulke kracht tegen de kust smakten alsof het leek dat ik een luciferhoutje was. De oogbeschadiging, daar kwam ik gisteren achter. Hoe dat kan? Wel, ik draag al een jaar of twee zo'n bril met beschermende glazen en ik zet dat ding nooit af, enkel om te slapen, te douchen en te zwemmen welteverstaan. Niet alleen lag ik lange tijd te vechten tussen de gretige stralen en de woeste golven, ook toen in gesprek met Julie was, raakte ik in een soort van trance waardoor ik zonder bescherming naar de weerspiegeling van de zon in het zeewater zat te staren. Zes dagen ben ik out geweest. Het enige wat me rest is het cynische commentaar dat in heldere momenten wel eens opkwam. Het commentaar werd niet uitgesproken, de glimlach was immers reeds aanwezig. Eigenlijk heb ik al deze dagen gewoon geslapen, enkel om mijn ogen te beschermen tegen de stralen van de zon die zelfs door de kleinste spleten van de kamer leken binnen te dringen. Gevolg daarvan was dat ik 's nachts niet slapen kon maar daar had ik al snel wat op gevonden. Het medische gebruik van marihuana komt hier in de kijker. Zoals geweten kan THC de druk op de achterkant van de ogen zoals dat bij glaucoom het geval is, wegnemen en dat probeerde ik ook uit. Een joint of pijp rollen was er niet bij, daar was ik te vermoeid voor. Ook zou mijn lichaam de rook niet kunnen binnenhouden, daar was ik van overtuigd. Dus beet ik elke avond een kleine pinknagel hasj van de blok die ik van Tom de Japanner gekregen had. Dat werkte uiterst rustgevend en kon die ondraaglijke pijn die op mijn ogen drukte wegnemen. Heel de nacht bleef ik in een toestand van droom en fantasie en wist ik nauwelijks in welke van de twee ik eigenlijk verzeild was. De rit naar Poona was pure horror. Ik ben echt op z'n minst twintig centimeter te lang om in dit land veilig vooruit te komen. De bedden, dat gaat nog, je plooit jezelf of leg je op de grond. De bussen, dat is een ander paar mouwen. Ten eerste zal er altijd wel zo'n verwesterde trut met een stijlloos gestreept mantelpakje haar zetel helemaal achteruit klappen zodat je ofwel een tik tegen je lip krijgt ofwel je lip uit de haak hoort slaan. Ten
tweede duren de ritten gemiddeld twaalf uur of zo en dit over de mafste wegen ter wereld. Natuurlijk is de chauffeur gek en zit hij in zichzelf te praten terwijl hij toetert alsof zijn leven ervan afhangt. Gelukkig brengen de Indische films soelaas: duffe scenario's, kleffe relaties en een videorecorder die om de drie seconden (geen humor) telkens vertraagt en dan weer even versnelt. Het beeld valt regelmatig weg en het geluid doet Donald Duck herleven. Na zeven volle hotels vind ik iets goedkoop en aanvaardbaar verkrot. De klapdeuren van de ramen - hoe noem je zoiets alweer - hangen uit elkaar maar er hangt wel een spiegel. Het is ondertussen zeven dagen geleden dat ik de eer had om mezelf nog eens te bewonderen en ik maak me op voor een schok. Het lijkt allemaal nogal mee te vallen, misschien een beetje wit onder de ogen. Een wandeling door de stad zal me goed doen. Ik ontmoet een oude goeroe die me uitnodigt bij hem te logeren. Morgen zal ik bij hem intrekken. Hij heeft goede contacten met de Osho Ashram en zo zou ik wel eens zonder problemen kunnen binnen geraken. Later op de dag zit ik een bar om wat fris te drinken. Als ik enkele uren later buitenwandel ben ik omringd door een tiental jonge studenten. We praten over alles wat in ons hoofd opkomt en dat lukt zonder problemen. Een van hen speelt met hetzelfde idee over zijn vaderland als ik over het mijne in zijn hoofd. Niets is goed, alles is slecht en hij wil weg. Alhoewel we hier niet over eens zijn, verzeker ik hem dat, als hij zo blijft voelen, hij zeker ooit vertrekken zal. Maandag 13 november 1995 We hebben ons weer eens goed laten gaan. De swami waar ik vandaag logeer, bracht me deze morgen naar de Osho Ashram van Baghwan. Wat ik aanvankelijk slechts als een tweedaags onderzoekje zag, gaat een totaal andere dimensie krijgen. Ik ben ondertussen ingeschreven in de Ashram, heb een AIDS-test ondergaan en wacht op goedkeuring van de directie om in een rode jurk mee te mogen spelen in deze grote love inn experience. We worden opgevangen door een Nederlandse met een grote glimlach die ons vertelt dat ze net een fax uit Nederland ontvangen heeft waarin haar ouders haar ongerust vermanen en beweren dat ze haar uit de sekte zullen komen halen. Pas maar op dat ze zelf niet blijven hangen, denk ik. De vriendelijke gezichten zijn immers niet te tellen en iedereen zit maar wat in
de verte te glimlachen. Mijn eerste contact met de leer van Osho valt best mee, hij predikt het soort vrijheid waar een postmodern slachtoffer als ik al jaren mee in het hoofd loop. Zijn ideeën over de opvoeding zijn naturalistisch revolutionair en getuigen van een grote liefde voor de menselijke individualiteit naast een ongekende drang tot verantwoorde zelfontplooiing. Het aantal mooie vrouwen in de ashram is onrustwekkend hoog en dit heeft wellicht een invloed op mijn beslissing om nog enkele dagen te blijven. Ik denk iets van een week, we zien dat wel. Net de eerste meditatiesessie meegemaakt. Dat is een mooi zicht, zo'n vijfhonderd van die rode soepjurken, waaronder ikzelf, die staan dansen en springen. Uiteindelijk blijkt er een artificiële nasmaak hangen. Dit was de eerste keer in mijn leven dat ik in een niet-natuurlijke omgeving toch een zekere vorm van trance kon bereiken. Na wat literatuur over Osho in slaap gevallen. Dinsdag 14 november 1995 's Morgens verlaat ik de swami en vestig me dichter bij de ashram. Gisteren was ik daar ergens een oudere dame tegengekomen die kamers verhuurt en daar heb ik al mijn rommel naar toe gebracht. Wat ongemakkelijk steek ik mezelf in de rode jurk en vertrek naar de ashram om verder onderzoek te voeren. Samen met een twintigtal nieuwkomers zitten we op de grond en we worden ingeleid over de geheimen van de ashram. De voornaamste meditaties worden voorgedaan en we lachen met alles en nog wat. De sfeer is open en relaxed. Na de lunch maken we een wandeling door het geheel onder leiding van Sam, oud-gediende in het Amerikaanse leger en naar eigen zeggen ooit nog CIA-agent geweest. Hij is enorm grappig en knuffelt elk meisje dat hij tegenkomt. Na deze rondleiding volg ik een meditatiesessie en verdwijn om mezelf uit die ellendige jurk te hijsen. 's Avonds schrijf ik het eerste deel van een artikel over de ashram. Gemengde gevoelens zijn mijn deel: de ashram is een mooie plaats met een mooi doel maar toch kom ik er niet achter wat de tegenprestaties zijn. De financiële kant van de zaak is stevig bij zijn haar getrokken maar toch beweert men enkel de kosten te willen dekken. Er moet iets zijn en daar hoop ik snel achter te komen.
Woensdag 15 november 1995 De fantastische nachtrust was meer dan welkom. Na al die weken heb ik nog eens in een lekker bed kunnen slapen en rond 11 uur wandel ik de commune binnen. Ik ga op zoek naar het persagentschap waar ik een lang gesprek heb met de persverantwoordelijke. Hij geeft me meer uitleg over de ashram en ik blijf met open mond achter. Deze plaats surft op het net, heeft een uitgebreid computersysteem en weet op een of andere manier technologie met een uitgebalanceerd leven te combineren. Jay, een beminnelijke Australiër , is vandaag lief voor zichzelf. Hij heeft deze morgen een zware meditatie achter de rug en de rest van de dag loopt hij met een mysterieuze glimlach op zijn lippen rond. We praten bijna niet maar voelen elkaar perfect aan. Ik neem afscheid en duikel nog eens in meditatie. Daarna vertrek ik en leg een busreis richting Aurangabad vast. Donderdag 16 november Dus zo voelt het om op een bus te wachten. Normaal was dat onding rond drie uur in de namiddag vertrokken. Dat is nu iets meer dan een uur geleden en niemand heeft ook maar het minste idee waar ze op dit moment kan blijven. Het busstation is een aftands tankstation waar langs de zijkant een reisbureau werd geïmproviseerd, de geur van benzine kruipt overal. Ik heb mijn dagboek vast genomen om de tijd te verdrijven. Deze omgeving zet me verder aan om te vertrekken maar er is niets dat ik kan doen, enkel wachten zonder jezelf druk te maken is de boodschap en dat lukt me vrij aardig. Ik speel percussie op mijn billen en voeten en kijk verveeld in het rond. Deze plaats heeft echter zo weinig te bieden dat ik me eigenlijk gewoon steendood verveel. Na anderhalf vertelt de kerel van het reisbureau me dat de bus geannuleerd is. Dat er hoogstwaarschijnlijk nooit een bus is geweest, zullen ze me hier niet vertellen. Om 19.30u kan ik met hetzelfde ticket een nieuwe poging wagen. Ondertussen moet ik de tijd rondmaken en op weg naar een postkantoor wordt ik op twee centimeter na overreden door een brommertje, ik moet toch echt leren om mijn ogen open te houden. Ik duikel een restaurant binnen en na een snelle maaltijd slenter ik door de winkels en tussen de
bedelaars. Het wordt stilaan tijd om een microfoontje te kopen zodat ik eindelijk geluiden kan beginnen op te nemen maar in de winkel aangekomen blijkt mijn walkman niet meer te werken. De logische stap is een bezoek van de een van de bars in Poona. De electriciteit valt net uit en men begint kaarsen te branden. Rambo is uiterst populair en overal zie je zijn ongure tronie tegen de muren hangen. De twijfels over wat ik in India doe zijn vandaag weer stevig opgekomen. Deze momenten van stilstand zijn niet goed voor me, dat weet ik, en de drang om verder en verder te reizen moet ik telkens voorrang zien te geven. Een kerel alleen op een reis als de deze wordt volgens mij altijd geplaagd door knagende gedachten. Ik moet er tegen vechten, zonder twijfel de confrontatie met mezelf durven aangaan. Het gevoel van me afschrijven, zoals ik nu doe, is een goede methode. Zo kan ik mijn angst leren kennen en durf ik hem verwoorden. Als je niet tegen een andere persoon kan of wil vechten, dat moet je het lege blad papier maar aanpakken. Het papier is mijn partner op deze reis, dat besef ik plots. Of het een goede vriend is, dat zal later blijken. Op dit moment is het ongetwijfeld een uitstekende partner maar wat zal er gebeuren als ik in een situatie geraak waar ik echt iemand nodig heb om tegen te praten? Kan dit papier me antwoorden schenken of ben ik echt volledig op mezelf aangewezen? Europa missen doe ik niet, alhoewel is soms zit te denken hoe met iedereen zou gaan. Dan besef ik dat ik de steun van mijn vrienden en familie heb en weet ik dat mijn plaats op dit moment inderdaad hier is. Ik heb een keuze gemaakt en zal tot de laatste moment moeten doorgaan. Dan maar op de bus springen en voor de eerste maal lijkt het erop dat ik voldoende plaats zal hebben om mijn benen te strekken. De plaats naast me is niet gereserveerd en ik wacht geduldig op de momenten dat ik mijn benen als een vermoeide pasja op de harde stof van de nu niet angstaanjagende zetel kan leggen. De bus zet zich in beweging en een jonge student zet zich naast me en begint domme vragen te stellen. Na een half uurtje valt hij met zijn hoofd op mijn schouder in slaap en begint gezapig te snurken. Vrijdag 17 november Na een lange zoektocht door deze gezellige stad beland ik dan toch bij de
familie die ik Calangute was tegen gekomen. De mannen zijn beiden afwezig en het ene vrouwtje, de knapste van de twee, weet niet wat met mij aan te vangen. Gelukkig is er de schoonmoeder die me een dik half uur weet te onderhouden met een hindi-monoloog waar ik niets van begrijp. Daarna schotelt de vrouw des huizes me een maaltijd voor en ik spreek af dat ik 's avonds nog wel eens zal binnenspringen. Maar ondertussen geraak ik het adres kwijt en dus zullen ze me nooit meer terugzien. Ik besluit de grotten van Ellora te bezoeken. Kavita, een meisje dat met haar collega's van het werk hier eveneens aanwezig is, stapt op me af en begint een leuk gesprek. Na een tijdje ronden we noodgedwongen af en gaan beiden onze eigen weg. Nadien kom ik haar nog eens tegen net op het moment dat ik door twee verkopers wordt lastig gevallen en zij helpt uit deze netelige situatie. Ze vraagt om een handtekening en ik geef haar mijn volledige adres. Ze belooft me te schrijven en zegt dat ze me zal missen. Soms kan ik hier toch echt niet volgen. De nacht valt snel. De enige vergelijking die bij me opkomen wil, is die met de manier waarop mijn goede vriend K. zich wel eens in het café durft gedragen: eerst volop in de actie gaan zodat alles rond hem draait en vijf minuten later ligt hij tegen de toog te maffen als een baby. Na het avondeten geraak ik aan de praat met een oude vrouw die eveneens op haar eentje door India trekt. Ze heeft slechts negen weken te gaan maar heeft het goed te pakken. Ik geraak inderdaad niet meer bij mijn oorspronkelijk doel, verdwijn naar mijn kamer, rol enkele jointjes schrijf wat voor het boek en duikel in bed. Zaterdag 18 november 1995 Na achttien dagen in deze maand ben ik tot de ontdekking dat het niet oktober maar al november is! Mijn tijdsbesef zal ooit wel eens op punt gesteld worden maar vandaag is daar nog niet zo'n behoefte aan. Aan het hotel zijn voorbereidingen bezig voor een huwelijksfeest. Terwijl alles op zijn kop staat, doe ik de post op de bus en bestel een bus richting Sholapur. Een riksja brengt me samen met twee medereizigers naar het busstation, eerst het verkeerde, daarna het juiste. Er staat ons een elf uur durende rit te wachten en daarna wil ik nog via Hubli in Hampi de overblijfselen van een
oude beschaving gaan bekijken. De bus staat echter niet op vertrekken en na een uurtje laat de chauffeur de motor wat draaien om twintig minuten hem weer af te zetten. We blijken te wachten op passagiers die nooit zullen opdagen. Deze rit is de ergste tot nu toe. Een zwak rood voorin en een blauw licht achterin verzekeren de sfeer van een goedkope hoerenkast. Dra zullen de lichten uitdoven en een wilde nachtkleur slaat rond mijn ogen. Er is geen plaatsje dat niet trilt in dit vehikel dat elke moment dreigt uiteen te spatten. De weerspiegeling van de lichtjes in de donkere voorruit zorgen alsnog voor de felste lichtshow ooit gezien. Weerom zit er niemand naast me maar dat zal niet lang duren. De vraag luidt: wat is het meest overwegende gevoel dat ik in India heb? Het enige wat in me kan opkomen is het gevoel totaal geen privacy te hebben doch dat vertel ik mijn vraagsteller uit beleefdheid niet. De muziek staat ondertussen weer hopeloos luid en klinkt als een ijzerzaag die een dikke blok koper aanvalt. De chauffeur is een rap kieken en een dikke zeven uur later arriveren we reeds in Sholapur. Het is midden van de nacht en in een riksja die net als ik de weg kwijt geraakt, zoek ik een hotelletje om in te maffen. Overal krijg ik te horen dat men vol zit en na vijf hotels besluit ik dan maar om buiten te maffen. Na een discussie over de prijs van de rit met de riksja val ik in slaap naast enkele bedelaars. Zondag 19 november 1995 's Morgens zijn mijn bananen gestolen maar voor de rest heb ik een heerlijke drie uur slaap achter de rug. Iemand van het hotel waarvoor ik in slaap ben gedonderd, biedt me een lift op een scooter aan richting treinstation. Daar aangekomen koop ik een ticketje richting Gadag en ga op zoek naar wat voedsel. Het standje op het perron voorziet me van thee en vier droge sandwiches. Na wat zoeken vind ik wat lijkt een geschikte coupé. Helaas is hij bezet door een twaalftal bengels die het wegens een schoolreis om de haverklap op een zingen zetten. Voor pesterijen wordt ook hier steeds de dikke als slachtoffer gekozen. De treinreis duurt uren maar brengt me een idee over het landbouwleven in India. Het regenseizoen is een tijdje geleden afgelopen en de velden
staan er op dit moment rijkelijk begroeid bij. De mensen op de trein zijn reuze vriendelijk en iemand biedt me enkele tomaten aan om te proeven. Die zijn overheerlijk en ik krijg er nog een paar andere aangeboden. Ondertussen krijg ik nog twee handenvol pindanoten aangeboden en zo breng ik al kauwend de tijd door. Het is zondag en in Gadag aangekomen, vertelt men me dat er slechts om 01.00u een bus naar Hospet vertrekt. Die bus is met de hulp van twee plaatselijke jonge gasten snel gevonden. Na weer eens een maffe busrit beland ik in Hospet waar ik te blind vertrouw op de LP-gids. Een als goedkoop aangeschreven hotel blijkt duurder dan het verdient maar toch check ik in. Als een verlopen westerse schrijver zet ik me aan tafel en na een heerlijke maaltijd, wat bier en whisky ga ik op muggejacht met die LP-gids, het enige waar ik dat ding echt voor nodig heb. Wat ik ondertussen ook mocht ontdekken, was het verschil tussen de luxebussen en die voor het gewone volk. De luxebussen hebben gescheiden zetels, zijn een stuk duurder maar voor de rest rammelen ze even hard als hun goedkopere tegenhanger. De bus van vandaag vertrok twintig minuten te vroeg. Maandag 20 november 1995 Om duistere redenen staat er om elf uur twee Indiërs op mijn deur te bonken. Ze willen binnen om wat rond te gapen en wat nota's te nemen. Niks verontschuldiging of zo en ze vertrekken twee minuten later zonder me een blik te gunnen. Nu ik dan toch wakker ben, besluit ik om deze rotplaats te verlaten. Aan het busstation staat de bus naar Hampi een tiental minuten voor het vertrek te dampen van het volk. Onmogelijk om nog een plaatsje te vinden dus besluit ik een riksja te nemen. Ik sta versteld. Wat ik zie is het echte India, met stoffige wegen, koeien langs de kant en iets mystiek dat ik niet kan achterhalen. Als ik Hampi binnenrij mag ik 5 roepies toeristenbelasting betalen. In het dorp zelf vind ik een hotelletje waar vanaf vier uur een kamer zal vrijkomen. Ik laat mijn bagage achter en na een verplichte aankomstmelding bij de politie waag ik me op pad. Het toeristenbureau is een grap en ik zoek mijn eigen weg door deze eeuwenoude ruïnes. Langs rotsen en hagedissen volg ik een stenen weggetje dat naar tempels leidt waar je op de zuilen percussie kan spelen. Ik schiet een hele spoel foto's op maar vermoed dat ik een foutje heb gemaakt in het monteren van de film. Morgen dan maar een ander rolletje
opschieten, geen probleem. Mijn kamer zal rond acht uur vrij komen en ik hang rond op het terras van het hotel. Een Engelsman rolt een joint terwijl ik aan het eten ben. Er wordt hier volop geblowd en het is net alsof ik ergens in Goa rondhang. Iedereen raakt aan de praat over muziek en schrijvers en ik krijg door dat travellers, mezelf inbegrepen, slechts proberen zich voor te doen iets te betekenen of iemand te zijn. Het is een leuk gesprek en na een tijdje besef ik dat mijn stopwoorden 'I think' geworden zijn. De Engelsman maakt er een grapje over en eindelijk valt mijn frank. De politie komt plots een kijkje nemen maar ze grijpen niet in. De dame des huizes komt later vertellen dat de politie niet over ons gedrag te spreken is maar wat zijn we meer dan wat jonge mensen op de loop voor zaken die te snel gaan voor ons. We hebben onszelf niet gemaakt maar moeten we de gevolgen dragen van hetgeen het leven ons elke dag brengt. Mijn nachtrust draait uit op een gevecht tegen de muggen. De beesten zijn overal en er is geen ontsnappen aan. Er is nergens licht en in het heet van de strijd ben ik van de matras gesukkeld. Het heeft echter geen zin me uit te sloven, het raam kan immers niet dicht en boven de deur is eveneens een mooie ingang. En hoe komt het toch dat die beesten zo goed weten waar onze oren zich bevinden? Ingepakt als een mummie lig ik er als een versierde aardappelzak bij, hun infrarode ogen laten me niet meer met rust. Dinsdag 21 november 1995 Na een heet ontbijt stel ik een muskietennet op. Het hangt er wat miserabel bij maar het kan volstaan om verdere laffe aanvallen te weerstaan. De Engelsman heeft me uitgenodigd om samen met nog twee andere mensen een waterval te bezoeken. Ik heb nog geen besluit genomen, dat komt later wel. Een jongeman verkoopt verse cakes en bestel er een met kokosnoot. Dit smaakt heel lekker terwijl Engelsen mekkeren dat het gebak te weinig suiker bevat. Ik leg me daar na twee lepeltjes in mijn thee dan maar bij neer. Trouwens, het metalen ding waar ik mijn hoofd tijdens het muggegevecht heb gestoten, blijkt een ventilator te zijn. Ook licht is aanwezig maar de
knopjes zijn op zulke strategische wijze geplaatst, dat het begrijpelijk wordt dat ik ze in mijn toestand niet gevonden heb. Een gezellige wandeling langs tempels, hagedissen en koeien wordt mijn deel. Ergens onder een boom speel ik op m'n harmonica en de dichtstbijzijnde kudde nadert om tevreden mee te kunnen luisteren. Ik stap een barretje binnen en daar zit een jongeman te lezen die daar gisteren ook al zat. Ik knoop een gesprek aan en na een tijdje schakelen we over op het Nederlands. Hij is immers een bloedechte Amsterdammer die hier ook wat ligt rond te zwerven. Ondertussen wordt het tijd om mijn Turkse vriendin Berrin ook eens iets te laten horen. Een brief wordt snel en met hartstocht geschreven en in een boekenwinkel waar ik postzegels vind, wordt me een klein boekje aangeboden over het ideale kind. Het is een Vlaamse editie en god mag weten hoe dat hier terecht gekomen is. Ik neem het aan en een gesprek met een wat oudere Australiër is aanstekelijk, we dwalen af naar allerlei interessante weetjes over dit land. Bij het verlaten van de boekenwinkel word ik door een zigeunermeisje dat me al heel de tijd volgt aangeklampt, zij probeert me kleurstippen te verkopen. Al snel schakelt ze over op haar werkelijke doel. Eerder die dag had ik een kleine jongen een kleurboek en wat potloden gegeven. Zij wou er ook hebben, en haar zuster ook, en haar ... Morgen, zeg ik haar maar ze blijft me volgen en ik besluit haar haar zin te geven. Op het terras heeft de Engelsman een zonneklop ontvangen en na een snelle joint verdwijnt hij naar zijn kamer. Daarna is het weer hetzelfde liedje en het gezellige samenzijn voorspelt het ontstaan van een duister bloeiende reizigersscène. Samen met een Oostenrijker, Herby en een andere Engelsman zoeken we een restaurantje op. De vrouw des huizes draait een fantastische maaltijd in elkaar waarvan ik later op de avond de gevolgen zal leren kennen. Reeds een uur na de maaltijd begint mijn maag rare geluiden te maken en wanneer ik in bed kruip, sta ik gewoon op barsten. Wijselijk zoek ik het toilet op en wat volgt is een immens bulderende maar uiterst verlossende scheet. De rest van mijn inwendig systeem zit nog goed. Tijdens de rest van de nacht volgen nog een paar winderige momenten en telkens is dat een heuse opluchting. Het muskietennet doet ondertussen zijn werk, de nacht is rustig, op de wind na dan. De muggen zoemen rond het net, je kan ze
duidelijk horen en het is een hemel te weten dat de beesten niet binnen kunnen geraken. Woensdag 22 november 1995 Voor de derde maal bezoek ik het toilet en het is nog steeds vis noch vlees. De laatste beurt was niet al te vast maar de kracht tussen mijn billen is nog steeds intact. De koe die hier gisteren om de hoek bevallen is, ligt er maar droevig bij en ik hoop dat ze er bovenop komt. De dode honden die we gisterennacht op de terugweg tegen kwamen, blijken het slachtoffer te zijn van een of ander religieus feest. Een sympathiek Schotse gozer vertelt ons dat de politie opdracht heeft gekregen om de stad hondvrij te krijgen. Daarom worden de honden vergiftigd, neergeknald en ergens gedumpt waar ze een paar weken later al rottend ontdekt zullen worden. Een cola doet wonderen met mijn maag. In Europa is cola gewoon een drankje en soms helpt het wel eens om een katermaag te helpen herstellen, hier brengt de suiker en andere aanwezige drugs je maag tot rust. De cola herstelt alles en ik besluit aan tafel te gaan, het enige wat ik vandaag zoek uit te vreten. Het schrijven aan mijn roman wordt gezelliger naarmate ik meer en meer papier verzamel. Het telwerk dat me in Europa bezighield om toch maar zeker minstens honderd pagina's bijeen te krijgen, is spoorloos verdwenen en bij elke geschreven pagina voel ik me beter en beter. Laten we hopen dat ik geen freak als Eco of zo word. Er is een massa kinderen aanwezig, het lijkt erop of haast elke familie een zevental snotters heeft en die weigert op welk moment van de dag dan ook thuis achter te laten. Op bussen, treinen, riksja's liggen of zitten kinderen te huilen, te vechten of spulletjes af te schooien. Iedereen stresst iedereen op en soms vrees je dat alles zomaar ineens in het honderd zal lopen. De bevolking is echter sterk en ook de oudjes begeven het niet snel. Zulk systeem kan zich enkel onderhouden indien er genoeg kinderen zijn om in het levensonderhoud van de ouderen te voorzien. De overbevolking die hiervan het gevolg is, heeft zeker zijn nadelen. Toch kan men deze mensen moeilijk verplichten om hun economische basis op te geven: het westen verziekt de natuur door ze leeg te zuigen, hier verziekt men ze door haar vol te zetten.
Twee bussen Indische toeristen komen de bazaar opgereden. Een plaatselijk ijskarretje verplaatst zich zo snel en staat nu bijna met de cornetto's in de neuzen van de luidruchtig uitstijgende bende jongelingen te boren. Ondertussen merk ik de hondenbrigade op die met bussen vergif op hun rug zo lam als wat door de zon kuieren. De jongelingen dan maar. Een walkman en jeans geven hen de indruk dat ze ooit nog eens van Mc Donalds zullen proeven. De flair van het zaligmakende postmodernisme hebben ze echter nog niet onder de voet en er straalt nog altijd iets van kinderlijke onschuld uit hun ogen. Het wordt druk in het dorp als ook een westerse toeristentuffer de bazaar komt opgereden. Dikke, waggelende en ongetwijfeld al enkele jaren gepensioneerde dames geven een de belachelijke indruk dat ze deze prachtige binnen het half uur zullen verlaten op zoek naar de volgende hoop stenen die in hun door het reisbureau verstrekte gids staat omschreven als 'bezienswaardig'. De chauffeur laat de motor echter niet draaien, zo ver zouden ze zelfs hier niet durven gaan, of ligt het allemaal aan mij? Een half uur later verlaat de toeristentuffer Hampi. Hij neemt de oude dames weer met zich mee, de oude dames die ondertussen postkaarten, vlaggetjes, bedelende handen en het plaatselijke voedsel krijgen aangeboden. Niets van dat wordt aangenomen, uitgezonderd misschien dan de postkaarten. Op het terras waar ik ondertussen de wereld onderzoek, raak ik aan de praat met een Zweedse schoonheid. Ze lijkt als twee druppels op B. en leidt aan dezelfde gezonde vorm van praatziekte. Ze nodigt me uit om naar de zonsondergang te gaan kijken, ergens aan een theebar in de bananenplantages. Daar aangekomen stelt ze me voor aan haar vriendinnetje Lotta, een al even mooie Zweedse schoonheid. De beide dametjes blijken ware kunstenaressen te zijn en tekenen de mooiste dingen. Wat later duiken ook nog de Engelsen op die ik in Anjuna leerde kennen en er worden volop bananechillums gerold. Dat doe je door het blad van de bananeboom op deskundige wijze op te rollen zodat er een soort van pijp ontstaat waarin je dat marihuana of iets dergelijk kan roken. De weg uit de bananenplantage wordt een waar zootje. Beschonken van de arrak en high van de weed is het in het aardedonker lopen op een padje
van vijftig centimeter hoog en breed, een sinecure. Een stap verkeerd en het is de modder of het water in, over de slangen die 's nachts op jacht gaan maar te zwijgen. We raken echter zonder problemen door de plantage waarna we in een restaurantje verder dronken worden op bier. Er wordt gekaart en het is weer serieus laat als ik in het hotelletje verschijn. Donderdag 23 november 1995 Dit is reeds de derde dag op rij dat ik verse cake koop van een jongeling die langs de hotels trekt om zijn koopwaar te slijten. Met zo'n cake, een fles water en een fototoestel begeef ik me op toch om de Vitallatempel te bezoeken. De foto's die ik vorige keer getrokken heb, zijn niet gelukt maar Hampi is te mooi om niet vastgelegd te worden. Ik wandel eerst langs het boekenwinkeltje om de autobiografie van Ghandi aan te schaffen. Ze kost me slechts twaalf roepies, een onmogelijk laag bedrag voor zulk volledige informatie over de Grote Ziel. Twee broers verzorgen een straatoptreden met dans en tabla en laten me daarna een nepbrief lezen waarin staat dat er ergens nog ziekenhuiskosten moeten betaald worden. Die zou ik dus moeten betalen. Alhoewel ik hen reeds geld wou geven voor het optreden, lach ik hartelijk met de vele foutjes die in de valse brief geslopen zijn. Dan raak ik bij de muzikale pilaren van de Vitalla-tempel en geef me over aan een verkennende jamsessie. Een opzichter komt naderbij en zegt dat het verboden is om muziek te spelen op deze eeuwenoude pilaren. Dat ze daar voor gemaakt zijn, daar wil hij niets van weten en als hij zijn rug draait ga ik elke pilaar af om naar zijn exacte geluid te zoeken. Het is wonderbaarlijk, honderden pilaren die elk een ander geluid hebben en die indertijd gebruikt werden om tijdens religieuze bijeenkomsten voor muziek te zorgen. Ik besluit een artikel over Hampi te maken en dat impliceert dat ik nog enkele dagen kan blijven hangen. Later maak ik kennis met het karamb-spel, een vingerspel dat op een kruising tussen biljart en schaken lijkt en volgens mijn tegenstrever, Herby de Oostenrijker, uiterst zenuwslopend kan werken. Het zal wel aan die stalen zenuwen van mij liggen maar op mij heeft dit spel een rustgevende werking. Verliezen doe ik natuurlijk toch maar na de zonsondergang zullen we ons aan een revanche-partij wagen. Of niet, dat zien we wel. De zon
staat al vroeg te maffen achter een dik wolkendek maar het kleurenspel blijft indrukwekkend. Het gezelschap heeft drums en fruit bij en blijkt aardig te kunnen jammen. Maar waarom wou ik toch weer mijn harmonica boven halen? Het oefenen is er weer niet van gekomen en om zo voor een plotse vuurdoop te gooien, is het nog wat vroeg. Het begint me echter warm onder de voeten. De bevolking begint zowaar te flippen om het feit dat ik de kinderen kleurboeken geef en de oudjes met alle respect behandel. Recht over me zit een goede mens eveneens in zijn dagboek te schrijven. Ik stop er dus maar mee, enkel om competitie te vermijden. Vrijdag 24 november 1995 Het dorp staat op springen. Slechts een keer in de elf jaar wordt er hier een groot festival gehouden en de voorbereidingen zijn dus enorm hectisch. Overal rijdt politie rond, het management van het hotel verbiedt ons halveling nog op het terras te blowen en het aantal dode honden loopt op tot acht, achttien of tachtig. Er wordt DDT tegen muggen gespoten en ook de wegen worden gerestaureerd. Gisteren kreeg ik een vertaald programma te lezen en het festival lijkt me reuze interessant. De hotels hier en in het nabije Hospet zijn aan het vollopen, men verwacht dan ook meer dan vijftigduizend bezoekers. De kerel met de beruchte fluiten is hier aan het optreden, drie fluiten in zijn mond en twee in zijn neusgaten. De fluiten maken de wildste geluiden, zijn begeleider doet het wat rustiger aan. Als iemand in een van de neusfluiten water giet, komt dat door de andere neusfluit weer naar buiten. Een uiterst bizarre show, dat kan ik je verzekeren. De terrasjes, ik ben er net als de vliegen moeilijk weg te slaan. Niet enkel voor het plezier, nee, ik heb net een artikeltje in elkaar gestoken terwijl een grote vrachtwagen met veertig mensen aan boord onder een spandoek van het festival probeert te geraken. De electriciteit begint nu ook 's namiddags uit te vallen en zo zitten we weer zonder muziek. Het is blijkbaar de bedoeling om electriciteit te sparen om op een of andere manier het festival door te geraken. Wanneer we wat later chillums zitten te roken in de kamer van een leuterende Amerikaan,
komt de manager van het hotel binnen en hij neemt Edie de Engelsman en mij naar buiten. De politie is langs geweest en de manager vraagt me om verdere uitleg. Edie wordt buitengetrapt terwijl ons gezelschap zeer raar opkijkt wanneer ik toegeef dat het inderdaad tijd wordt om de zaak uit de doeken te doen. Edie is, samen met Herby en Lotta, een van de hoofdkarakters. Enkele avonden geleden vertelde hij ons dat hij niet goed was met kinderen. Al snel begrepen we wat hij bedoelde; het eerste kind dat naderbij kwam en door hem aangeraakt werd, begon spontaan te huilen en het tweede kind dat bij hem in de buurt kwam, moest gewoon overgeven. Zelfs toen hij me vertelde dat de duivel hier vele gezichten had, snapte ik het niet. Herby hield het erop dat de duivel overal vele gezichten had. De manager neemt me mee naar buiten en begint een gesprek over het feit dat chillums niet goed zijn voor mij. Of de politie nu echt speciaal voor mij langs geweest is, krijg ik niet te horen. Ze hebben echter wel vragen over de aanwezigen gesteld en de manager wil blijkbaar enkel mij waarschuwen. Mijn hart klopt tegen honderdtwintig per uur en later in bed huil ik voor de eerste maal in jaren. Reeds maanden voelde ik dat de dam zou breken en tijdens het nadenken in de nacht, vloeien er acht tot veertien tranen over mijn wangen, allen op een strategisch moment in mijn gedachtengang. Zo kan ik halveling uitvissen wat ik hier nu eigenlijk aan het doen ben. Mijn plaats is zeker niet in deze zogenaamde travellersscène, dat weet ik ondertussen wel. Voor we verder gaan wil ik eerst noteren dat tijdens het nadenken deze nacht, regelmatig mijn cynische kant kwam bovendrijven. Die mengde zich in het patchouli-bad waarin ik me aan het wentelen ben. Deze cynische kant werd echter voor de eerste maal in mijn leven moeiteloos onderdrukt door een of ander gevoel dat mijn hart om beurt warm en koud deed worden. Dacht ik aan negatieve zaken, dan verdween de warme gloed, dacht ik iets positief, dan werd de gloed sterker, tot op het moment dat ik een beslissing kon nemen: ik aanvaard mijn opdracht en dit is een beslissing tegenover het leven. Ik wist dat er op reis dingen zouden gebeuren en dat er in mezelf veranderingen zouden gebeuren die ik niet zelf in de hand zou hebben. Dat het echter zover zou geraken, dat het uiteindelijk zou zijn datgene wat ik al zolang probeer te ontkennen, is niet angstaanjagend, het is eerder een
ontwaken uit een lange winterslaap. Dit besef van iets sterker dan mezelf vervult me met een onzekere blijdschap. Alhoewel deze uitleg overdreven religieus klinkt en een wat duffe indruk op me nalaat, is het enkel mijn hart dat me zover dreef. Ik besluit van het leven te genieten, deze maal met mijn ogen open. Edie, de Engelsman met ogen als valse diamanten en een lijf waarmee je de duivel in je achterhoofd voorstelt, is verdwenen en de rust keert weer. Tijdens het avondeten merkt een vriendelijke mens op dat ik de techniek voor het eten met de handen nog niet volledig onder de knie heb. Hij stelt me voor om ook mijn duim te gebruiken en na twee happen heeft hij volledig gelijk. Na het eten wijdt hij me in in de geheimen van Backgammon, maar dat vind ik toch maar een saai spel., een soort veredelde versie van Mens Erger Je niet. Zaterdag 25 november 1995 De eerste dag van het festival was een succes. Reeds rond de middag stonden er mensen hun opwachting te maken, wij trouwens ook en de festiviteiten liepen slechts vijf uur vertraging op. De politieke speeches krijgen voorrang en aangezien we daar de ballen van begrijpen, zetten Herby en ik wandeling in. De beklimming van het hoogste punt van Hampi blijkt zwaarder dan we dachten en boven aangekomen, zakken we als twee aardappelzakken in elkaar. Ik vraag Herby of ik hem misschien enkele dagen mag vergezellen, hij lijkt me een toffe peer. Hij verzekert me dat zoiets geen probleem is en ik denk dat we vriendschap zullen sluiten. Afdalen doen we langs de schaduwzijde van de berg. Dit pad is een heel wat meer steil en minder intact dan het vorige en Herby zwiert als een echte berggeit over de dansvloer dat dit terrein voor hem is. Onze zoektocht naar een plaats om te zwemmen, brengt ons over de rotsen naar een mooie plaats waar vissers bezig zijn. Ze waarschuwen dat het hier gevaarlijk is om te zwemmen, draaikolken en zo verder. Ze bieden ons een emmer aan om ons met water uit de rivier te verfrissen, welke we dankbaar aannemen. Even later lopen we Mickey tegen het lijf. Mickey is een Indische traveller die klederen ontwerpt en verkoopt. Hij spreekt ons zeer joviaal aan en beschikt over een perfecte beheersing van de Engelse taal.
Mickey rolt een joint en tussen de rotsen praten we verder. Even later zoeken we een restaurantje op waar ze ons een koude maaltijd serveren. We verdwijnen zonder een spoor na te laten en ook zonder te betalen naar een ander plaatsje waar het eten stukken interessanter en lekkerder is. Adem inhouden en de sfeer induiken, op het festival is het ondertussen volle bak. Na wat devotionele muziek danst er een groep de pannen van het dak. Op alle meisjes word ik probleemloos verliefd en er staan er nog enkele achter de coulissen. Op een ander podium pakken we nog wat humoristisch toneel mee, alhoewel wij enkel om niet-verbale grappen kunnen lachen. In de tempel zwerven ondanks het lawaai nog volop vleermuizen. Weer volgt er religieuze dans en humoristisch toneel, dit gaat over het stelen van een kind. Een van de acteurs is de jonge kerel die enkele dagen geleden tabla speelde op straat. Deze keer speelt zijn jonge broertje niet mee, de rest van de familie daarentegen wel. Het geeuwen begint een aanvang te nemen en na het verorberen van een bananepannekoek bereiken we ons dak. Het is nog altijd volop feest maar ik duik in mijn bed om dit dagboek bij te houden. Geen electriciteitspanne vandaag! Zondag 26 november 1995 Een Gentenaar heeft veel praat bij maar is best grappig. We zitten samen op een telefoonlijn te wachten die hoogstwaarschijnlijk weer verbroken zal worden. Het festival is ondertussen terug bezig en wordt beter en beter. Een sitarspeler is goed maar niet inventief genoeg. Bij de klarinetspelers zit ik aan de grond genageld na het nemen van een foto. Ze spelen briljante slangebezweerdersmuziek die me recht in de kop raakt. Wat ritselt daar door het gras? Een zwarte slang met twee smalle, bruine strepen op haar rug, ongeveer een meter lang, stormt recht op mijn handen af, zo onder het podium uit. Ze nadert tot ze vlak bij de lens van het fototoestel komt dat ik nog steeds in mijn handen hou. Het gaat zo snel dat ik nog steeds bewegingloos naar de groep zit te kijken. De lensreflectie moet de slang haar eigen spiegelbeeld hebben getoond en in een flits is ze omgedraaid naar dezelfde richting waar ze onderin mijn ooghoek vandaan kwam. De geluidsman zijn voeten worden nu bedreigd en ik roep dat er een slang zit.
Er ontstaat niet echt paniek, ze zijn hier wel meer gewend en enkele mensen komen vragen hoe de slang eruit zag. Later op de dag loop ik in op de koningscobra van een bezweerder. Alhoewel het beest van zijn tanden verlost is, blijft het een angstaanjagend beest dat direct mijn liefde wint. Mijn maagdelijke staat wat slangen betreft, is hiermee afgelopen. Doorheen de dag mag ik nog verscheidene dans- en muziekgroepen bekijken waarvan de chinese bamboedansers het meeste indruk maakten. Met de tenen telkens netjes tussen het ritmisch getik van lange bamboestokken, wordt er een spel gespeeld waarbij ooit al verscheidene mensen hun teennagels zijn kwijtgeraakt. Ook de freaks die onder bezwerende muziek een lange naald door hun wang halen zijn te pruimen en een van hen moet men van het podium dragen omdat zijn trance hem echt wel naar de andere kant van het universum heeft gebracht. Vier restaurants en een telefooncel later vinden we een plek waar ze nog eten serveren. Het is immers een feestdag en er mag niet gewerkt worden. We drinken thee en van dat brouwseltje heb ik ondertussen de smaak ook wel te pakken. De baas van het restaurantje sluit een compromis met de vrouwen en wat later krijgen we dan toch een maaltijd voorgeschoteld. Ondertussen praat de oude man des huizes volop over de geschiedenis van het dorp. Hij doet dit in een onverstaanbaar plaatselijk dialect en terwijl hij probeert die data op papier te zetten, lachen we hem gemoedelijk toe. De data zijn de data van zeer belangrijke gebeurtenissen in verband met het dorp. Op naar de Lotus Mahal, een overblijfsel van de oude paleizen van de koning waar er ook muziek aan de gang is. De veertig minuten durende wandeling is er niet teveel aan en onderweg worden we door een jonge Indiër opgepikt. Wij, achterdochtige westerlingen, vermoeden direct een of andere oplichterij maar deze keer is het niet waar. We zijn snel ter plaatse maar instinctmatig lopen we de verkeerde richting uit. Onder gewuif en constante nieuwsgierigheid bereiken we iets later de juiste plaats: een oud gebouw volledig verlicht vormt de achtergrond voor het podium. Er begint een kaarsendans en al snel kruipen we op de eerste rij. De kaarsendans bestaat uit twaalf meisjes die gelijktijdig bewegingen maken met twee kaarsen in hun hand en eentje op hun hoofd, ware acrobatie weerom. De dames zijn mooi en dragen oude en minder oude goden in hun kandelaars.
The Indische Doors zijn een flauw afkooksel van de muzikale exploten van Jim en kornuiten. Een irritante stem bazelt als een duffe goeroe onder slechte invloed en zelfs de band lijkt er door verveeld. De organist speelt bekende riedeltjes en varieert zo op de zanger. Dit alles is zo vervelend dat iedereen het snel afstapt. Het drama dat we nadien volgen, is eveneens niet om aan te horen. Alhoewel, de openingsscène is te doen, de distortion die op de stemmen staat maakt de boel echter volledig over alles heen geblazen. We vluchten en komen ergens bij een sitarconcert terecht. Dat is echter zo gedaan en er volgt weer een drama. Tijd om te rusten en te wachten op meer muziek. In het hotel geraken we aan de praat met een Israeli die ons uitnodigt om morgen met hem te vertrekken. We spreken af op de middag maar ik denk er het mijne over. Ik leg me achterover en zachte muziek komt als een sluier mijn kamer binnengewaaid. Maandag 27 november 1995 Roots! Rock! Reggae! Bob Marley roept me door de boxen op om me over te geven. Ik wacht op een telefoontje van een radioprogramma uit B. in verband met het festival. Een politieagent regelt het verkeer tussen de verschillende ijsjeskarren en krabt daarbij rustig aan zijn kont. Een lekkere maaltijd doet veel en twee Indische meisjes starten een gesprek. De ene spreekt nauwelijks Engels maar begint wanneer haar maaltijd arriveert, een ander bord met eten vol te stapelen dat ik kost wat kost moet opeten. Telkens is het bord leeg krijg, vult ze het opnieuw. Ondertussen zit ze heel de tijd met haar knie tegen die van mij te stoten en kan ze met haar handen niet van mijn lijf blijven. Ze is heel mooi en komt uit Bangalore, misschien dat ik haar daar eens ga opzoeken. Wanneer de dametjes vertrekken komt de zoon van de zaak informeren wat er allemaal aan de hand was. Hij weet dat ik een groentje ben ik deze dingen en dat dit wellicht de eerste keer was dat ik met Indische hoertjes te doen heb. De processie die om een uur of om half drie wordt gehouden, is ondertussen tot zes uur uitgesteld. Ondertussen is het onmogelijk om nog ergens kleine theetjes te bestellen. De inboorlingen kunnen kleine theetjes drinken zoveel ze willen, een blanke wordt zonder garanties een groot glas in zijn handen geduwd, zonder suiker, zonder melk, gewoon omdat
iedereen denkt dat een blanke automatisch een Engelsman is. Fout dus. De afspraak met de Israëli Elie gaat niet door. Hijzelf is nergens te bekennen alhoewel zijn bagage nog wel in het hotel staat. Dat raadsel zal zich ooit wel oplossen en dan staat daar plots de eerste echte olifant die ik mijn leven zie, recht voor mijn neus, die van de dierentuin niet meegerekend. Hij doemt op een kleine meter voor mij op en we hebben oogcontact. 'Jouw zie ik straks terug', lijkt hij te zeggen. De laatste dagen hebben we vooral de authentieke restaurantjes aan de oostkant van het dorp onderzocht. Er was zelfs een restaurantje dat zo lokaal was, dat we het dag nadien niet meer konden terug vinden. Vandaag roept de westkant ons toe en achter een bouwvallige opslagplaats van twee eeuwenoude, massief houten en tot in de details versierde wagens, waarvan de grootste ongeveer twaalf meter hoog is, verbergt zich een klein restaurant. Tja, eigenlijk zijn bijna alle restaurants nogal klein maar eigenlijk herken je een goed plaatsje aan zijn bouwvallige staat, de weinige of geen Engelse reclamepanelen en aan een baba die in een vuile schort ongestoord thee zit te drinken. Blauwgroen is de kleur en er wordt eten geserveerd, rijst natuurlijk of wat had je anders verwacht. We slaan nieuwsgierig de handen in het eten en we brengen de inboorlingen regelmatig aan het lachen door onze niet perfecte techniek van het handen eten. Ik probeer alles dus maar zo sierlijk mogelijk naar binnen te werken. De processie start iets over half acht in de avond en is een te maffe optocht van allerlei groepen die speelden op het festival. Ze hebben allen hun grootste trommels en kleurigste maskers bovengehaald. Mensen gapen en dansen, muzikanten trommelen en zingen. Een inboorling vraagt me ten dans en met de beentjes in de lucht begeven we ons door de troms en tamboerijnen. Het stof stuift meters de hoogte in, elke glimlachend gezicht is vuil als het mijne. De politie is brutaal en er vallen stokslagen, het lijkt alsof de menigte gek wordt. Een hand trekt me uit de massa, het is Herby en plots ontstaat er een onwezenlijke stilte in mijn hoofd. We spreken af om direct terug in de actie te duiken. We roken eerst nog een sigaret en doet zoveel deugd dat we nog even blijven zitten. Even later stel ik het muskietennet nog eens opnieuw op en beneden zit
Herby karamb te spelen. In de verte horen we een hoge pief speechen dus tijd om opnieuw te vertrekken is het nog lang niet. De hele zaak heeft immers minstens drie uur vertraging opgelopen, dus kunnen we gerust zijn in wat we doen voor de rest van de dag. 's Avonds speelt er een klassieke muziekband en de dame die daarbij danst, interesseert Monica, een Zwitserse vrouw die zich naast ons zet. Ze studeert Indische dans en we praten over de godsdiensten hier en ik verdiep me in de verhalen die achter de dansen verborgen zijn. Monica leest en schrijft Karnata maar begrijpt de taal niet waarop ze begint uit te weiden over hoe er hier muziek wordt gemaakt. Lotta loopt hier ook rond en ik nodig haar uit om op het dak van ons hotel naar het vuurwerk te komen kijken. Bij de eerste knallen zit ik nog op het toilet en produceer sinds dagen een stoelgang zonder al te veel winderigheid. Ik spoed me niet naar boven en kruip op de balkonrand. Met mijn schouders tegen de kalkmuur leun ik naar de mooie nacht. De eerste minuten gebeurt er niets, de eerste knallen zijn slechts opwarming. Iemand spreekt mijn naam uit maar men zegt dat ik er niet ben. Ik sta wat achteruit en in labiele situatie, een schuifeltje naar achter en ik duikel vier meter naar beneden. Ik reageer te laat en de stem is verdwenen: was het Lotta? Wie weet. Even later word ik uit mijn benarde situatie bevrijd en een wat oudere Australiër, Brian genaamd, geeft me een voetje. Op het dak zitten er enkele Indische jongeren en we kletsen met zijn allen over Hampi en het festival. Onder het vuurwerk, kostprijs 300.000 roepies, komen we alles te weten over de stand van zaken. De politie schat het aantal bezoekers op 70.000 terwijl de jongeren denken dat het er veel meer geweest zijn. Op het podium hebben meer dan 3000 mensen gestaan en de vijf-, acht- of elfjarige afwezigheid van het festival is een gevolg van de verkiezingen geweest. Eenmaal in de vier, vijf jaar worden er verkiezingen gehouden en de ene partij is radicaal tegenstander van het religieuze festival, de andere niet. Na het vuurwerk dat ongeveer een uur duurt, of langer, dalen we af en op het terras praten we na met een franstalig Belgisch koppel. De vrouw zingt Jacques Brel en ze vertelt me dat wanneer iemand in Wallonië de joint te lang bijhoudt, hij een bougeoir (kandelaar) wordt genoemd. 'Je te donne le
pégard' (ik geef je het vuurwerk) wil gewoon zeggen dat je de joint krijgt doorgespeeld. De Amerikaan die samen met de vieze Engelsman werd buiten geschopt, komt op bezoek. Er wordt echter terug in de andere talen gesproken en deze keer zijn er geen Engelstaligen bij. Frans, Duits en Engels worden afgewisseld en dat geeft regelmatig hilarische toestanden. De Amerikaan, die enkel zijn taaltje spreekt, ziet dat al snel niet meer zitten en wanneer hij doorkrijgt dat wij niet van zin zijn om enkel en alleen voor hem uitsluitend Engels te praten, druipt het al snel af. Niet dat hij voor ons niet welkom is of zo, hij moet het gewoon zelf maar uitvissen. Een momentje over de plaatselijke film. Rangeela is het kassucces van het moment. Het is een suikerzoete love story en dat gaat er bij de Indiërs best in. De regisseur van deze stroop is volgens de bazin van het hotel dezelfde als die van 'Bombay', een film op de achtergrond van de rellen in Bombay, 1992. De muziek is eveneens van dezelfde kerel, A.R. Rahman, een kereltje dat 1986 slechts acht jaar oud was. Dit ventje is razend populair in India en zijn tapejes zijn overal te krijgen. Mijn ogen doen pijn en ik rook buiten een sigaret. Herby komt aan van een tochtje door het dorp en hij vertelt me dat er niemand meer is. Die hele mensenmassa is op minder dan twee uur tijd verdwenen en ik besef dat we terug zijn in het kleine, rustige dorp dat Hampi voorheen was. We besluiten een van de dagen dan toch maar te vertrekken, naar Batami waarschijnlijk. Dinsdag 28 november 1995 Alles is terug rustig. Ik slaap lekker uit en begeef me daarna aan tafel. Na deze brunch, een luxewoord, zo zal blijken, onderzoek ik nogmaals de bibliotheek en schaf me na wat zoekwerk een boek over de goden en godinnen van dit land aan. Na een discussie met Herby over Sjiva was dat nodig en nu blijkt dat we beiden gelijk hebben. Steeds weer lijk ik op Lotta en haar vriendin in te lopen. Deze nacht om drie uur vertrekt hun trein maar eigenlijk willen ze nog hier blijven. Ze vragen of we deze avond langs komen en we nemen het inmiddels al harde afscheid. Tijdens de zonsondergang wordt Hans aan de groep toegevoegd en het ziet er naar uit dat we dan toch gaan blijven. Een kerel vertelt dat hij in de grotten rond
Hampi slaapt en dat zoiets uitstekend werkt. Mijn aandacht wordt al heel de tijd afgeleid door het geluid van de muzikale exploten van de kikkers beneden in de rivier. Ik overtuig mijn gezellen om naar beneden te gaan om wat dichterbij te gaan luisteren. Het moment waarop we uit het riet verschijnen en ons op een rots in de rivier zetten, stopt de muziek. Muisstil en een vijftal seconden later begint er een, direct gevolgd door een andere en we zijn vertrokken voor een concert dat eindeloos lijkt te duren. De muziek varieert elke halve maat, soms arytmisch, soms hilarisch, soms pure Zappa en met drie harde klappen in de hand stopt Hans hen, gelukkig maar voor tien seconden. Een nieuw stuk wordt gespeeld en hiermee brengen ze ons gewoon aan het lachen met hun virtuoze flair waarmee ze meest gekke effecten bereiken. Fantastisch gewoon. Later is Lotta verliefd om me, shit! We spreken af in Calangute voor Kerstmis maar eigenlijk wil ik daar niet naartoe. Toegegeven, het is een lieve meid en het vuur is overgeslagen, maar toch. We nemen afscheid en nog steeds hoor ik de motor van de riksja die het diepste van mijn oren aan flarden rijt. Woensdag 29 november 1995 Toch maar gebleven. Het is dan ook zo vredevol dat we gewoon niet weg geraken. Morgen, zie de Spanjaard en we stierven onderweg. Weer de bib in: hoe leer ik Hindi en een oud boeddhistisch dichtverhaal kunnen mijn honger stillen. Hindi blijkt niet al te simpel te zijn. Mijn eerste poging om de tekens op papier te krijgen, zijn een heuse ramp en ik besluit om over te schakelen op de Hindi-Engelse zinnetjes. Die zijn met momenten verstaanbaar maar een kwartier later hopeloos vergeten. Herby nodigt me uit om een zwemplaats te gaan zoeken en na een felle tocht over rotsen en door rivieren, bereiken we wat we willen: een open kreek ver genoeg verborgen van nieuwsgierige ogen. Indiërs houde immers niet, of teveel, van westerse naaktzwemmers dus kan je best je voorzorgen nemen. Het water is heerlijk warm en verkoelt ons als een goede gastheer. Een zieke hond, mager en verteerd, volgt ons niet meer. Hij heeft niet lang meer te leven en vreet zich te pletter aan de rotsen, het enige voedsel dat hier te vinden is.
In een hotel betaalt een nieuw aangekomen kerel baksjiesj aan de politie. Waarschijnlijk hebben ze hem met een beetje marihuana gevonden en dan is de politie omkopen het beste wat je kan doen. Twintig jaar brommen is de andere mogelijkheid. Een jonge kerel die op een rots zijn huid met een groen zalfje aan het insmeren is, spreekt me aan en probeert me wijs te maken dat hij een sadhu is die leeft van het geld dat hij ontvangt voor zijn spiritueel advies. Ik trap hier niet in, zijn ogen lichten me iets te dikwijls op. Om hem op de proef te stellen, bied ik hem een blik op mijn tekeningen aan als tegenprestatie voor een wijs woord en zoals te verwachten wijst hij dit af. Mango Tree Baba ontvangt ons op zijn eigen komische wijze en wat thee en geschommel in het henneptouw blijven we vertrouwd in dit plekje paradijs liggen. Je wordt helemaal opgenomen in dit landschap van rotsen waar je in de verte overal figuren in kan ontdekken. Hans vindt ons en ik besluit om wat meer Duits te praten als we samen zijn, dat is makkelijker voor hem en voor mij. Herby vertelt me dat hij verborgen talenten in mij ontdekt heeft wat betreft mijn omgang met het vrouwelijke geslacht. Dat ontken ik ten stelligste en lach vervolgens in mjn vuistje. Het besluit om kerstmis in Calangute te vieren is nog niet genomen maar ik begin Lotta ondertussen toch al aardig te missen. Iemand brengt slecht nieuws. In een grot op weg naar de Vittala-tempel slaapt een oude sadhu en zijn vrouw. Deze nacht werden beiden gebeten door een cobra. Voor de vrouw kwam alle hulp te laat maar de sadhu kon gered worden. Donderdag 30 november 1995 Opstaan om zes uur in de ochtend moet iedereen toch ooit in zijn leven geprobeerd hebben. We vertrekken en ik betaal mijn rekening in de mate dat ze overeenkomt met die van Herby. Dat scheelt negentig roepies met de uitkomst van het hotel maar ik ken weinig scrupules, daar heeft de zakensfeer zelf wel voor gezorgd. Onze buschauffeur kent de weg niet en dankzij aanwijzingen van de passagiers wordt het enkel maar erger op. Pan masala brengt oplossing en wanneer een passagier het stuur overneemt, bereiken we eindelijk Badami. De straatkinderen zijn enorm vervelend en gunnen ons niet eens de tijd om de bus te verlaten vooraleer ze hun waardeloze rommel beginnen aan te prijzen. We checken ergens in en
gebruiken wat hasj. Onze maaltijd krijgen we na een lange zoektocht in deze uiterst bizarre en kleurrijke stad te pakken. Voordien hadden we per toeval reeds een homobar aangedaan en ergens anders thee gedronken. Na het eten wandelen we nog wat door de stad en er vallen vooral heel wat drankstalletjes te ontdekken. Arak is het wonderwoord en deze illegaal gestookte brouwsels smaken niet echt, toch kappen we er een paar naar binnen, het was immers een zware dag. Vrijdag 1 december 1995 Na een simpel ontbijt vertrekken we om de ruïnes van Badami te bezoeken. De mensen onderweg zijn reuze nieuwsgierig en de meest ongegeneerde blikken volgen elke beweging die we maken. Aan de ingang van een museum probeert een gids ons op te lichten maar met een korte knik maken we aan elkaar duidelijk dat hij ons oplichten wil. Onze wandeling brengt ons tot hoog in de bergen waar een indrukwekkend zicht het onze wordt. Op deze hoogte heersen de kikkers in als druppels verspreide vijvertjes. De afdaling is een eerder mysterieuze ervaring waarbij we zelf paadjes moeten uitzoeken en eindelijk bereiken we de tempelpagode die aan de andere kant van het meer te vinden is. We hadden het tempelcomplex al van verre zien staan toen we de wassende vrouwen aan het bestuderen waren maar nu toont het zich in volle glorie. Met onze onderbroek aan, er zijn mensen in de buurt, duiken we in het volledig door algen bezette water. Het water is warm met af en toe een koude onderstroom. In dit meer staan elke dag honderden vrouwen hun was te doen, krijgen de koeien hun douches en ook de mensen wassen zichzelf hier. Na het zwemmen en wat oeverloos gelul keren we ons richting grotten. Deze grotten zijn met fijne en zeer mooie beeldhouwwerken bezet en zetten aan tot diepere studie. Deze studie wordt echter onmogelijk gemaakt door loslopende bengels en overal aanhangende apen. Wel merken we twee reusachtige wespennesten die zich op een hoogte van ongeveer twintig meter in rotsen bevonden. Het is zeer moeilijk om in Badami iets te eten te vinden, de electriciteit valt ook hier constant uit en het ontcijferen van hindi-aanhangborden valt eveneens niet mee. We belanden dus maar in een verborgen drankhol waar
de klanten worden gescheiden door houten panelen. Zo ontstaan er hokjes van twee bij twee met een ongewassen gordijntje als deur. We luisteren naar muziek en later op de kamer lig ik te lezen. Herby is op pad en eerder op de dag hebben we besloten dat we niet geschikt zijn om samen verder te reizen. Het ligt volgens mij aan het feit dat we zo fel op elkaar gelijken, het is immers zo dat ik Herby niet ken maar toch herken ik veel van die vervelende gedragingen waaraan ik mezelf ook wel eens vergrijp. Hoe wassen de vrouwen de klederen? Het kledingstuk wordt nat gemaakt en op de stenen trap gelegd die meer dan de helft van het meer omringd. Onder geschrob op stenen en gesmeer met zeep wordt het ganse kledingstuk afgegaan, af en toe wordt er iets uitgewrongen of wat water bijgevoegd. De volgende ronde is die van het opdraaien van het kledingstuk. Bij elke draai geeft men dan een klap op de stenen en het ritme is uiterst muzikaal. Het uitwringen van de klederen volgt hetzelfde systeem en na een ganse dag van schrobben, draaien en slagen is de was gedaan. In de schemering van de nacht wast de laatste schoonheid zichzelf en als een zwaan vertrekt ze uit de scène. Zaterdag 2 december 1995 Mijn spulletjes zijn ingepakt als Herby vraagt wat ik van plan ben. Mijn doel is Bijapur en als ik vertel dat ik dacht dat we vandaag zouden opsplitsen, valt hij uit de lucht. Toch nog een dag samen dus en na een deugddoende dosa masala wandelen we naar het museum dat we gisteren ook al tegenkwamen. Het museum beslaat een volle twee kleine kamers maar het tentoongestelde is aardig de moeite. Oude beeldhouwwerken staan in harmonie naast elkaar en geven ons een indruk van hoe het ooit zou kunnen zijn geweest. We weten ondertussen dat er in het stadje weinig te beleven is en dus besluiten we om ons neer te planten bij die mooie tempel die naast het meer staat te pronken. De zonsondergang is nog wel enkele uren onderweg maar dat belet ons niet om ons gewoon neer te zetten. Omdat we gisteren heel wat Indiërs met tekenmateriaal hebben zien zeulen, besluit ik om ook eens mijn kans te wagen. Ik begeef me dus naar de andere kant van het meer maar als blijkt dat ik mijn dagboek ben vergeten, ben ik genoodzaakt een van de afschuwelijkste tekeningen ooit gemaakt, te produceren op het achterflap van de autobiografie van Gandhi.
De kinderen hebben ons ontdekt en komen om de gekende geschenken zeuren: roepies, pennen, chocolade,... Aangezien ik niets van dat bij me heb, ga ik maar wat op mijn handen lopen. Zij zingen liedjes die ze op school geleerd hebben en ik kruip doorheen een verkrachte versie van Redemption Song. Het is tijd geworden om de zonsondergang te gaan bekijken en ik keer op mijn stappen terug. Ook Herby heeft bezoek en als ik terug bij de tempel aankom, is de kinderbende tot meer dan twintig aangegroeid, allen roepend, sommige vragend om een geschenk. Ik neem wat foto's en zo kunnen we ze een beetje kalmeren. De zonsondergang is mooi maar niets om voor te blijven zitten. In volle duisternis mogen we op onze hopeloze zoektocht naar voedsel gaan. Het is hier echt bijna onmogelijk om een restaurantje te vinden maar uiteindelijk kunnen we er weer eens eentje vinden. De heetste thali staat ons te wachten en dit is de eerste maal dat we zoveel mogen als we maar willen, zonder in de problemen te geraken. Dat begint er dus al een beetje op te trekken. Op de terugweg wordt onze weg gekruist door een jeep, een tractor, een kudde geiten en een tiental ossewagens. De smalle straatjes zijn bezaaid met stront, urine en verkopers. Aan het gepraat van vandaag te merken, lijkt het erop dat we besloten om het toch nog enkele dagen met elkaar uit te houden. Herby laat echter weinig rond over zijn achtergrond. Dat hij in zijn moederland iets met muziek doet, is alles wat ik weet. Meer hoeft hij echt niet te vertellen en ik heb hem er al over gerustgesteld. Voor mij zijn wij twee dolende zielen, op zoek, op vlucht en op ontdekking. Onbewust hebben we voor onszelf besloten om elkaar de nodige ruimte te geven en het is daarom dat we nu weer even uit elkaar zijn. Dit tot onze wegen weer samenkomen, waarschijnlijk ergens in de buurt van een fles arrak. De eerste arrak die we hier trouwens dronken, was aangelengd met het lokale water. Dit lokale water, verketterd als een demon in ons westen, maakt dat we sinds gisteren, en dus ook vandaag, een experiment aan het uitproberen zijn. We drinken van het water alsof we het ons hele leven gedaan hebben en wachten op wat komen zal. Volgens mij moet het lichaam er rustig aan kunnen wennen en dat zorgt je natuurlijke weerstand er voor dat alles in orde blijft.
Zondag 3 december 1995 Om acht uur rinkelt de wekker en we maken ons rustig klaar. De bus zou volgens de info die we gisteren ingewonnen hebben, om half tien vertrekken. We hebben dus alle tijd en het lekkere ontbijt sluiten we af met de zalige zoetigheden die ze in deze stad maken. Daarna wandelen we naar het busstation waar de bediende van vandaag niets afweet van zulk een vroege bus. Het zal kwart over elf of half twaalf worden, dat weten ze zelf nog niet. Ik vermoed gewoon dat de meeste mensen hier er gewoon zomaar naar leven, dat ze het leven zijn gangetje laten gaan om van dag tot dag te kunnen leven. Herby is het wachten moe en we besluiten in de stationscafetaria iets te drinken, wederom kinderen die hun ogen niet kunnen thuishouden. Wachten, wachten, we hebben het busstation om twee uur verlaten toen we te horen kregen dat de bus rond kwart voor vijf zou vertrekken. Het restaurant dat we weer eens na lang zoeken vinden, lijkt door te hebben dat we goed tegen het wachten kunnen en ze laten ons dan ook hongerig zitten. Voor Herby is al enkele uurtjes teveel en hij legt zich te slapen. Ik behoud mijn goede humeur, weet niet hoe dat komt en geniet van al deze toestanden om me heen. De wilde varkens zijn de smerigste beesten die ik ooit in mijn leven gezien heb. Hun zwarte stekelhaar is onderaan hun buik volledig samengekoekt van het constant in de stront zwemmen, hun snuit heeft een geelbruine kleur van het snuffelen in diezelfde stront en de geur die ze verspreiden, in een omtrek van minstens vijf meter, is een pijnigende combinatie van stront, pis en rottende groentes. De varkens wandelen gewoon tussen de mensen door en steken hun snuit in alles wat ze op de grond tegenkomen. De mensen negeren deze beesten volledig alsof een gouden regel uit de reïncarnatiewetten betrof en af en toe stamp als de beesten teveel naderen, is het enige dat de varkens van hen mogen verwachten. De bus vertrekt rond vijf uur. Onderweg passeren we enkele beestenwagens, strodragers en tientallen kuddes koeien. Een wegomlegging die uit enkele stenen op de baan bestaat, zorgt ervoor dat we met de bus door het zand moeten racen. Plots wisselen de chauffeurs maar de invaller blijkt de machine niet onder controle te krijgen. De eerste
neemt terug over en na een tijdje worden we ergens in volledig duisternis afgezet. Er wordt verondersteld dat we een hotel zullen zoeken dus doen we dat maar. Nergens licht, geen electriciteit en daar doemt in het duister een soort logement op. We checken in en de meningen over hoe lang we hier zullen blijven, lopen uiteen. Dat vechten we morgen wel uit, nu eerst wat te eten zoeken. Onze maaltijd is nog niet binnengespeeld of we moeten de keuken verlaten. Onze plaatsen worden ingenomen door een achttal snotapen die op schoolreis zijn. Aihole trekt ons aan en we vinden een als theebar vermomde drankwinkel. De straten zijn verder verlaten, op een zatte Indiër na. Alhoewel we beiden omvallen van de slaap, zetten we ons op een stoeltje buiten de drankwinkel. Ze verkopen er enkel whisky of gin en dat is op dit moment toch echt wel wat te zwaar. Dus worden we door weer een zogenaamde gids aangeklampt die ons verzekerd dat hij wel wat arrak kan versieren. Niet dus. Terug naar het enige hotel van de stad dan maar en het lijkt dat buiten onze voeten enkel nog de sterren bewegen. Nu lig ik op de open gang die naast onze kamer op de sterrenhemel uitloopt. Er loopt hier een gek met een transistor rond waarop enkel Europese klassieke muziek te horen is. Tussen Herby en mij gaat het goed en dat heeft veel te maken met mijn 'humoristische opmerkingen' tijdens het wachten op de bus. Het ijs is gebroken, laat de rum maar aanrukken. Maandag 4 december 1995 We staan redelijk vroeg op en proberen onze maag te vullen. In dit dorp is niets te vinden en het harde onderhandelen van Herby gisteren heeft ons niet populair gemaakt bij de plaatselijke bevolking. Wat gepofte rijst en droge zoetigheden zijn het gevolg en we vertrekken dan maar voor een tocht door de tempels. Dit hebben we al gezien, mooier en beter en na drie uurtje besluiten we de wandeling in het wilde weg te doen. Zo bereiken we even later twee dorpjes waar al sinds geruime tijd - of nog nooit - geen vreemdeling is geweest. Het eerste dorpje vergast ons op thee, bananen, water en een zure appel die niet te eten is. De wegarbeiders aan het tweede dorpje brengen ons naar de dorpstempel en daarna naar de theeshop, opgetrokken uit takkebossen en ander hout. De communicatiestoornis is op
zulke momenten volledig, zij begrijpen ons niet, wij hen niet. Na een tijdje trek je dan maar verder. De bengels volgen ons en uit een gebouwtje komt er plots nog een horde snotapen gehold. Het gebouwtje blijkt een school te zijn en we worden binnen uitgenodigd. De klas stelt vragen over waar we vandaan komen en wat we hier doen en geduldig geven we antwoord. De leraar vertaalt alles en de bengeltjes - tussen de drie en de acht jaar - zijn reuze-enthousiast. Op een hopeloos verouderde wereldkaart tonen we onze landen en waar we ooit geweest zijn. De leraar toont ons het handboek lichamelijke opvoeding dat stamt uit 1958 en met een afgepelde tak houdt hij opdringerige kindjes op afstand. We dolen nog wat rond tot we verdwalen. In het dorp is later weer niets te vinden dus begeven we ons naar de straatkraampjes. Het eten is lekker maar niet bevredigend. Ondertussen doe ik de ontdekking van de dag. Het wordt me duidelijk waarom mijn tekeningen zo'n schemerig uitzicht hebben. Ik teken de zaken zoals ik ze zie zonder bril, alhoewel ik tijdens het tekenen mijn bril toch op heb. Dus ergens in mijn hersenen moet er een mechanisme aanwezig zijn dat de scherpe beelden die mijn bril me geeft, omzet in de kleurenbrij die ik echt zie voor de glazen van de bril. Dinsdag 5 december 1995 De bus richting Hubli vertrekt met slechts enkele minuten vertraging. Na twee minuten rijden zijn we een wegverzakking, iemand die met de fiets door de rivier rijdt en een kudde koeien tegengekomen. Langs de weg ligt een gekantelde vrachtwagen, op een matje ligt de chauffeur onder een boom zijn sigaretje te paffen. Nog eens een reis door daglicht en we doorkruisen dorpjes met tien huisjes en wat strooien hutten. Het is duidelijk dat ook hier weer de landbouw centraal staat en de godganse dag zwoegen de mensen op deze waardeloze grond om toch maar in hun eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. Tijdens een tussenstop in Badami mogen we weer wachten en ik maak van de gelegenheid gebruik om een postkantoor te zoeken. Natuurlijk is het kantoor dicht, wie doet er nu ook een kantoor open om elf uur in de
voormiddag? Op de terugweg word ik door een handlezer aangesproken en na een worp met enkele schelpen en wat gebrabbel in de plaatselijke taal, zet hij een grijze stofstreep op mijn voorhoofd. Hij eist tien roepies beloning, een kan hij er krijgen maar die moet hij niet hebben. Even iets over de buschauffeurs. De chauffeurs trekken zich niets aan, zeker niet de verkeersregels. Hun uniform bestaat uit een hemd en een broek, schoenen zijn niet noodzakelijk. Voor de haartooi en het uur van vertrek geldt dezelfde vrijheid van improvisatie. De buschauffeurs bepalen zelf hun tempo, stoppen onderweg regelmatig om met de collega's over het weer te babbelen. Bij het bereiken van een grotere stad of in de buurt van een goed restaurant durven ze wel eens een half uurtje pauze nemen om eens goed te eten. Betalen doe je bij de conducteur, een eveneens in een geïmproviseerd uniform gestoken baardaap. Ook deze staat het overal uit te leggen alsof er een vismarkt aan de gang is. Trouwens, de inrichting van de bus is ook vrij, op sommige plaatsen is het gemeenplaats om een compleet hifi-installatie op de bus te monteren. Open, die volumeknop! We bereiken Hubli zonder verdere problemen en na enig zoeken vinden we een plaats om te slapen. Morgen vertrekt er om negen uur een bus naar de Jog Falls en die willen we te pakken krijgen. Langs de baan is het ondertussen volop oogsttijd. Overal liggen hopen maïs- en uienhulzen. Alles wordt met de hand verwerkt door jong en oud. Kinderarbeid is ondertussen een normaal begrip. School is immers niet verplicht en als er werk op het veld of voor de familie is, dan komt de school op de tweede plaats. De kinderen die ik tot hiertoe zag werken - nog geen in industriële of dergelijke situaties - zijn allen zeer gelukkig en doen hun werk met een glimlach tot achter hun oren. Sommige, vooral diegene in drank- en eetstandjes, spraken zelfs redelijk Engels en hadden managerskwaliteiten onder de knie waarvoor men in Europa minstens drie jaar naar de universiteit moet gaan. Ik kan dus evengoed het spreekwoord van de splinter en de balk in de ogen bovenhalen, maar om goedkope effecten te vermijden, doen we dan niet. Kijk, in Europa klaagt men dat de jeugd geen bal wil uitvreten en enkel geïnteresseerd is in de nieuwste Nintendo. Bij de wat oudere jeugd zit de ene helft aan de drank of de drugs en de andere helft leeft met afbetalingen
voor auto's, huizen en skiplanken. Daarnaast klaagt het Europese staatsbestel over de Indische situatie als armzalig en onderontwikkeld. Dit is waarschijnlijk slechts een onbewuste poging onzentwege om de eigen zwakheden te verdoezelen. Het is wat zulke zaken dan ook onmogelijk om een agrarische cultuur als de deze te beoordelen naar de industriële maatstaven die ons waarnemingsvermogen vertroebeld hebben. Laat me nog opmerken dat dit geenszins een pleidooi is om kinderen heel hun leven de fabriek in te draaien. Maar eveneens heb ik het recht om de jarenlange gevangenis die het school toch wel vormt, in vraag te stellen. Vandaag zag ik een door zijn ouders verwesterd jongetje van ongeveer tien jaar oud, kostuumpje, haartjes gekamd, vermoedelijk wat reukwater en blinkende schoentjes. Hij was het enige kind tot nu toe dat me niet in de ogen kon kijken. Andere kinderen kijken zolang tot ik zelf mijn ogen wegdraaien moet, maar dit ventje was reeds hopeloos verloren. Misschien is dit bovenstaande wel de basis van wat ik in sociologielessen kreeg voorgeschoteld: door het opdoen van vreemde ervaringen ga je niet enkel die vreemde ervaring onderzoeken, je kan er ook iets uit leren om zaken in je eigen cultuur in vraag te stellen, die sinds eeuwen niet meer in vraag worden gesteld. We lopen door Hubli en vinden een restaurant waar we ons hongerig te goed doen aan een heerlijke rijstschotel. Weerom trachten ze ons op te lichten en ik begin eraan te twijfelen of we wel goed ingelicht zijn wat betreft het bijvragen van rijst. Iedereen die het zou kunnen weten, vertelde me dat je gewoon zoveel rijst kan bijvragen als je wil, zonder bij te betalen, maar nergens lijkt dat hier van toepassing. De manager werd zelfs pisnijdig en gooide ons bijna de deur uit. Na wat ramengewinkel wandelen we de bioscoop binnen. Er draait een ondermaats westers product, 'To sleep with the Vampire', dat wegens geen succes in het westen naar hier wordt verscheept om toch nog wat geld in het laatje te brengen. Na het bekijken van dit onding waarvan het Engels onbegrijpelijk was wegens een slechte geluidsband, kan ik er gedeeltelijk inkomen waarom Indische mannen zo heet lopen van onze westerse vrouwtjes. De filmborsten waren voluptueus en de kleding was eerder bijzaak. Er zaten zelfs twee boeddhistische monniken op de achterste rij
hun gelofte van kuisheid kwijt te spelen. Het prijsverschil in de kaartjes wordt ondertussen ook duidelijk: op het balkon betaal je twee roepies meer en dat komt omdat hier minder ongedierte zit dan beneden in de zaal. Wij zitten op het balkon en ik hou de kakkerlakken van mijn voeten. Woensdag 6 december 1995 Aan de bushalte maken we kennis met een ouder Engels koppel dat in de sixties reeds een toer door India deed. Ze vertellen ons dat de problemen rond eten voor toeristen slechts de laatste vier jaar hun kop opsteken. Het basisprobleem zou het overaanbod aan toeristen zijn, vooral die van de gewillige soort. Ondertussen begint de attitude van Herby, die elke inboorling voor de minste roepie de huid vol scheldt, me behoorlijk de keel uit te hangen en een van de dagen zal ik wel verder alleen voorttrekken. Vandaag hebben we weer onze momenten alleen en ik voel me echt vrij. De manier waarop hij de Indiërs maar ook mij negatief benadert, hangt me de keel uit. De manier waarop deze mensen tegen het leven aankijken, of het nu geld, eten, tijd of zaken zijn, is nu eenmaal het gevolg van een eeuwenoude cultuur en ik denk dat wij ons als bezoeker er enkel maar aan te passen hebben. De mensen hier zitten niet op ons te wachten en zeker niet op een ongelikte beer die denkt alles beter te weten. Tegen mij is het vooral zijn superioriteit in reizen die wat belachelijk overkomt. Na zes weken hier rond te trekken, weet ik dames het niet graag hebben dat je in hun gezelschap rookt. Ik probeer dat dan ook te vermijden, terwijl Herby ostentatief de ene na de andere sigaret naar binnen werkt. Wanneer men hem vraagt om zijn sigaret uit te doen omdat een van de dames onwel wordt, is hij in zijn kruis getrapt. Hij verstoort mijn innerlijke rust en de manier waarop ik deze mensen wil benaderen. Jog Falls is mooi maar in mossoentijd moeten ze ongetwijfeld allesverpletterend zijn. De enige plaats waar nog kamers zijn, is het Youth Hostel. De kamers die vrij zijn, kunnen we slechts om vijf uur betreden, als de manager aangekomen is. Dat wordt zes uur en ook nog zeven. Herby ziet het niet meer zitten en ik vermoed dat de problemen binnen in hem er voor zorgen dat hij over alles zo negatief denkt. Het toilet doet deugd maar bij het buitenkomen moet ik een roepie betalen. Herby gaat wandelen en ik blijf bij het Engels koppel thee drinken. We worden door een oudere Indiër
aangesproken die ons op de hoogte bracht van alles wat met slangen te maken heeft. Hier in Jog Falls zijn enkel waterslangen die wegkruipen als je tijdens het wandelen hard genoeg met je voeten op de grond stampt. Op andere plaatsen, vooral in Kerala en Goa, moet je oppassen voor de koningscobra, de danimb en de schorpioen. Een beet van een cobra of een zwarte schorpioen geeft je twee uur om hulp te zoeken, bij de beet van een rode schorpioen is het na een uur al gedaan. Er zijn middeltjes om het gif trager te laten verspreiden en dat zijn de volgende: je blijft rechtop zitten zodat het gif niet bij het hart kan komen, een tiental centimeter boven de beet bind je af om dezelfde reden, een messnee net naast de beet doet het vergiftigde bloed wegstromen en KMnO² , CuSO² en MgSo² zijn geneesmiddelen die mogelijk redding kunnen brengen. Breng ze aan op de beet. Voor de rest kijk je uit waar je loopt en nooit zal je een slang in het nauw drijven. Het geeft weer een hoop toestanden voordat we kunnen slapen. Het hotel heeft enkel nog een kamer voor zes personen vrij en aangezien van de andere reizigers niemand aanwezig is, neem ik geen beslissing. Het oudere koppel kan een aparte kamer kijken en ik zit op de grond en schrijf met mijn elleboog op een verroest bed dat onder de veranda staat. Herby en Berny, een Nieuwzeelander, komen binnen en we besluiten de kamer voor zes te nemen. Berny is een praatjesmaker en Herby kan hem op zijn manier niet uitstaan. Ik moet eens goed lachen met het eigenwijze gebrabbel van deze spierbundel. We dalen af naar het dorp en zoeken een restaurant. Het eten is verschrikkelijk en na een half bordje geef ik de strijd op. Een Pepsi dient als spoelmiddel en ik geef mijn maag verder over aan het mineraalwater. Berny wordt door ons hippie-gebazel verveeld en gaat vroeg slapen. We zijn waarschijnlijk iets te raar voor deze zogenaamd normale mens. Een zeer interessant gesprek met een kerel die postkaarten verkoopt, volgt. Pratesh vertelt ons allerlei wetenswaardigheden over het land. Hij heeft als verkoper zowat heel het land doorkruist en weet te vertellen dat Gujarat en Madya Pradesh zeer gevaarlijke plaatsen zijn om te reizen, veel rovers en heel wat onvriendelijke mensen. Pratesh weet ons ook de oplossing voor het Indiase probleem aan te brengen: ten eerste het laten dalen van het bevolkingsaantal, ten tweede het openen van geheime bankrekeningen in
Zwitserland. Volgens Pratesh loopt er hier in Jog Falls een doctor in de filosofie rond die geen Engels spreekt. De jongeman die een jaar geleden afstudeerde, heeft geen zin om te werken maar is een crack in de Indische filosofie. Pratesh belooft ons om een afspraak te versieren en wil als tolk fungeren. Het onderwerp interesseert me natuurlijk uitermate en ik vraag me af of we die Hare Krsn-jongen die aangekomen is, ook zouden meenemen. Op voorwaarde natuurlijk dat hij een zoeker is, geen weter. Er is een postkantoor in het dorp maar de postzegels voor vandaag zijn op, ik mag morgen nog eens proberen. Donderdag 7 december 1995 We verlaten het jeugdhotel waar we dus blijkbaar niet welkom waren. Dat had ik gisteren niet door maar allerlei omstandigheden wijzen in deze richting. De manager beweerde dat er heel wat reserveringen zijn maar dat blijkt nu niet het geval te zijn, de krsn-jongen kreeg zonder problemen een kamer, net zoals het Britse koppel. Trouwens, de onvriendelijke manier waarop we behandeld worden heeft er volgens Herby alles te maken met het feit dat we er als hippies bijlopen. Of iets in die aard, mij hangt het in ieder geval de voeten uit en ik wil zo snel mogelijk weg. De afspraak met de doctor in filosofie gaat niet door en dat doet de deur dicht. De tweede ochtendbus zal het worden, met of zonder twijfel, met of zonder Herby. Herby wil echter blijven om zijn verjaardag te vieren en legt een onmogelijke druk op me om hetzelfde te doen. Er woedt een heftige tweestrijd in me: moet ik gaan en dus mijn eigen zin volgen of blijf ik hier om tegen mijn zin Herby's verjaardag te vieren? Het eerste lijkt me de beste oplossing, ik heb tegen niemand verantwoording af te leggen, enkel tegen mezelf. Bovendien geeft hij me de kans niet om vrij te beslissen en de emotionele achtergrond is er teveel aan. In Hampi was hij direct akkoord toen ik hem zei dat hij bij het voorstel van Elie volledig vrij was om zelf te beslissen. Voor mij mocht hij toen doen wat hij wilde maar nu krijg ik die kans niet. De bus naar Gokarne is overvol en mijn bagage moet het dak op. Het trapje naar boven is vervallen en de bus is reeds aan het rijden wanneer ik erop kruip. Mijn broek scheurt volledig door een verkeerde beweging en als
Tarzan kruip ik de bus in. Daar word ik door de jonge gasten die ook aan het wachten waren verzocht om liedjes te zingen. Deze jongeren, een achttal, hadden tijdens het wachten plaatselijke liedjes voor mij gezongen en vragen nu aan mij hetzelfde. Ik stort me blindelings in versies van 'Five to one' (The Doors), 'Get up, Stand up' (Bob Marley) en 'Father O' (Frank Vandenbroeck). De bustocht is bizarre rit door de bergen en soms zien we de wereld vanuit een hoek van vijfenveertig graden. Ik vrees het ergste voor de bagage op het dak. Die is niet vastgebonden en in dit land kan je alles verwachten. Eigenlijk is het enkel het manuscript van mijn roman, de rest interesseert me nauwelijks en is slechts rommel en malariabemiddeling. Tijdens een korte lunchpauze word ik door een grappige, wat verlopen fotograaf ingelicht over de geheimen van de Indische keuken. Het doet me deugd te kunnen betalen zonder dat er iemand rond je hoofd zeikt over de prijs van het voedsel. Na vier uren in de mafste bochten te hebben gelegen waarbij slechts twee mensen hebben moeten overgeven, komen we aan en ik merk opgelucht dat mijn bagage nog ter plaatse is. Ik kruip op de bus, nog steeds met die kapotte broek en vind iets later zonder problemen een kamertje. Een kamertje is het juiste woord, er is niet eens plaats om mijn rugzak neer te zetten dus die gaat op de leuning van de overloop. Het kamertje heeft een oppervlakte van een op twee meter en is beslagen met hout. Hiervoor betaal ik twintig roepies per nacht. Al snel ontmoet ik Margarita, een Italiaanse, en al snel blijk ik weer in een travellersoord verzeild te zijn geraakt. Na wat gewandel schrijf ik verder in een kaal eethuisje en dat interesseer de mensen. We geraken aan de praat en al snel merk ik dat ik op de juiste plaats ben aangekomen. Het eethuisje sluit om half tien en ik wandel terug naar het hotel. Buiten komen de hasjdampen me al van ver tegemoet en ik besluit om mijn bed op te zoeken. Worden we oud? Na zoveel dagen kan ik nog eens naar wat muziek luisteren en dat doet deugd. Ik ben uitermate gelukkig. Het boek van Ghandi wacht echter nog steeds dus jullie kunnen wat mij betreft allemaal de pot op. Verdere uitleg over dit gevoel zal volgen. Vrijdag 8 december 1995 Het wakker worden onder een muskietennet is voor een blinde mol zoals
ik een zalige ervaring. De witte ruitjes vormen door de verschillende lichtinvallen een soort van frisse wolkenwinkel die niet te weerstaan is. Meestal blijf ik dan gewoon maar wat op mijn rug liggen voordat ik opsta en mijn bril opzet. Door wat te wringen, geraak ik zonder problemen uit deze kamer. Tijdens een wandeling maak ik alles over Hampi af. Het postkantoor is open en uitgerust maar bemand door een vervelende bedelaar die later nog tweemaal mijn pad zal kruisen. Aangezien ik mijn zwembroek vergeten ben, loop ik even langs mijn kamertje en vertrek dan richting oceaan. Het is verschrikkelijk warm en het water is heerlijk. Ergens drink ik thee en praat met een Italiaan die in een ashram woont, ook ontmoet ik twee Belgen die beweren dat het in België op dit moment min dertien graden is. Ik zet nog een knopje van mijn hemd open en stap een restaurant binnen waar een oude grijsaard met een lange baard op vriendelijke wijze met de scepter zwaait. In de winkelstraat koop ik boeken en cassetjes, een taperecorder met een opnamefunctie die ik dankzij mijn inmiddels goed ontwikkelde oplichtersgeest zeer goedkoop kan verkrijgen. Ook een doos om wat rommel naar België te sturen is snel gevonden en ik laad mijn rugzak uit. Door het woeste vervoer van gisteren is er een pakje glucosepoeder-vitamine D opengegaan en het witte poeder ligt verspreid over de inhoud van mijn rugzak. Even opruimen en een postpakketje klaarmaken. Ik schakel vandaag van de sigaretten over op bedies, de plaatselijke plantensigaretjes. Ze zijn uiterst goedkoop en niet zo schadelijk voor het budget. Het is op dit moment nog vroeg als ik op mijn klok kijk. Een wandeling zie ik wel zitten en bij de eerste kleine weg die ik insla, kom ik al direct terecht in de achtertuin van de buurman. Daar is een repetitie voor een theaterstuk bezig maar het lukt me niet de ingang te vinden. De tweede weg die ik insla, is meer succesvol. Na enkele minuten kom ik in het nietcommerciële deel van het dorp en ik wandel tussen gezellige huisjes door de bomen. Mijn passage langs de plaatselijke school geeft nogmaals hilarische taferelen maar ik kan het deze keer binnen de perken houden. Heel de tijd hoor ik ergens devotionele muziek en ik vraag me af waar die vandaan komt. Een kerel die met een houten hefboom van wel vijf meter lang, water uit de grond haalt om het land te bevloeien, vertelt me dat ik om de hoek moet zijn en daar vind ik een met houten takken en wat koord ineengestoken tempel. Deze tempel wordt bevolkt door dezelfde
zwartrokken als die uit Hampi. Ze duwen me een dotatieboekje onder de neus en zijn niet tevreden met 'slechts vijf roepies'. Ik wandel verder en langs kleine wegeltjes bezet met cactusse bereik ik de rijstvelden. Richting zuiden is terug naar het dorp en richting westen is naar de zee maar het kan me slechts weinig schelen. De paadjes van een halve meter breed die ik neem, lopen allen dood maar op den duur vind ik toch een doorgang, door de rijstvelden, naar het duinenzand. Het is echter een raadsel hoe de mensen er hier in slagen om aan landbouw te doen. Water is hier enkel uit de zee te verkrijgen en zout water is naar mijn idee niet echt bevorderlijk voor de landbouw. Toch staat de velden en tuinen er mooi bij en er wordt met een voor mij onbegrijpelijk enthousiasme gewerkt. De zon begint te zakken als ik op het strand aankom. Daar wachten de verenigde belastingscontroleurs van Bangalore om steeds meer westerse dametjes in badpak te kunnen bestuderen. Ik geraak met hen aan de praat en het blijkt dat zij inderdaad naar de zee komen om met een verrekijker naar de meisjes te kijken. In het binnenland blijkt dit echt een toeristische topattraktie te zijn. Ik ben weer eens mijn zwembroek vergeten en met de zon een centimeter boven de horizon, duik ik in het roodpurpere water. Zo beleef ik de kleurenpracht die je op afstand slechts bekijken kan. Al zingend wandel ik terug en trap in een koeiestront terwijl ik met enkele jongetjes cricket speel. Niets kan echter mijn humeur verstoren en ik moet er twee krsn's op wijzen dat ze van het uitzicht en niet van mijn zotte kuren moeten genieten. Ik heb een toverstaf en die doet overal glimlachjes op gezichten verschijnen, vooral op die van de aanwezige dametjes. Een zwerm uithuwelijkbaren komt tijdens het schrijven van deze regels rond mijn hoofd hangen en ik verorber smakelijk een aangeboden kokosnoot. We besluiten om samen iets te gaan eten maar enkele meisjes zijn zo verlegen dat het afspraakje al snel niet doorgaat. Ik stop nog even bij een kledingwinkel en schaf me een psychedelisch hemd aan. Het is nog niet ingepakt of ik merk Herby op in een restaurant. Hij doet zich te goed aan een overheerlijke rijstschotel waar ik er ook direct een van bestel. Het wederzien is een blijde gebeurtenis en snel worden we opgezocht door een Duitser die Herby nog in Jog Falls heeft leren kennen. Er ontstaat een
gezellig gesprek en nadien wandel ik zonder verplichtingen naar het hotel. Twee meisjes zijn net aangekomen waarvan de ene een engel blijkt te zijn. Ze zijn echter moe en kruipen direct hun nest in. Op de trap zit een Amerikaan met reizigersziekte gitaar te spelen. Hij is goed maar blijft in het akkoordenschema van 'Roadhouse Blues' steken. Misschien dat ik straks ook nog iets kan spelen maar dan moet ik eerst wel in de stemming geraken. Op het terras zit iedereen weer te blowen en ik negeer het zoveel ik kan. Hoe komt het dat ik in India steeds maar weer dezelfde bende getatoeëerde apen tegenkom, zij die denken superkoel te zijn. De duffe geest die ik voor hen waarschijnlijk ben, denkt ondertussen meer en meer aan het houden van een vastenperiode, zo ongeveer een week zou kunnen volstaan. De hoofdstukken uit het Ghandi-boek die ik nu ruggelings doorklief, zijn aan dit onderwerp gewijd en geven me een duidelijke kijk op de stand van zaken. Het boek is echter niet de hoofdreden waarom ik met een vastenperiode in mijn hoofd zit, het is reeds lang dat ik met het idee aan het spelen ben. Geen eten, geen sigaretten en niet masturberen, dat gedurende een ganse week zou me toch moeten lukken. Ik glimlach om de pretentieuze zekerheid die ik hier aan boord leg en het volgende moment denk ik aan hoe het met de consumptie van chocolade zal verlopen. Het flitst ook door mijn hoofd dat het maken van plannen een domme bezigheid is in een land als dit waar alles op elk moment volledig kan veranderen. De behoefte aan westers gezelschap is op dit moment onbestaande maar het ontlopen van de travellersscene is een moeilijke opdracht. Mijn contacten met de Indische bevolking lopen lekker zo in mijn eentje en na een dag in dit dorp is het alsof iedereen je lijkt te kennen. Vermoedelijk heb ik vandaag voor het eerst in mijn leven een aangeboden joint geweigerd. Waar gaat dat nog op uitkomen? Zaterdag 9 december1995 De golven bereiken een hoogte van anderhalve, twee meter voordat ze op je hoofd breken. Ik geef me volledig over en surf als een ledenpop door het bruisende schuim. Verzetten is mogelijk, enkel op eigen risico en met als gevolg een bek vol zout water. Ook uitputtingsverschijnselen na drie
golven behoren tot de mogelijkheden. Het zout in het water schroeit mijn wondjes op de voeten en de rug dicht en is het best mogelijke ontsmettingsmiddel tegen zulke kleinigheden. In de Osho Ashram zou men dit zennen i.p.v. zwemmen noemen en mijn gevoel voor humor laat ook hier weer veel te wensen over. De vangst van de vissers is teleurstellend en ik zoek een strandbarretje op. Het zout looit mijn huid en verkleurt mijn rode haar. Een piraat op rust zou me dit leventje benijden, een zwartrok noemt me swami, een eretitel die hij eerder sarcastisch gebruikt. Mijn afkeer voor kam en borstel in combinatie met het zeewater maken dat ik er weer de wildste haardos heb opstaan en ik schrijf een brief naar Lotta in Calangute waarin ik vertel dat ik Kerstmis hoogstwaarschijnlijk bij hen kom doorbrengen. De manier waarop ik de laatste dagen aan het leven ben, staat me onvoorwaardelijk aan. Ik loop door het dorp, praat met de mensen, lees op tijd de cartoons in de krant en onderzoek zowat elk restaurant met onbestaande achtergrond een groene Michelin over het heerlijke leven in India te schrijven. Tegen de muur hangt een bordje met als opschrift: 'Quiet Moments are Life's Rewards'. Een lange wandeling door smalle rotswegen brengt me in een dorpje dat rond een groot water gebouwd is, zoiets als in Badami maar dan drie keer kleiner of zo. Ik weet totaal niet waar ik verzeild ben geraakt en na twee straten blijk ik gewoon in een voor mij nog onbekend deel van Gokarne rond te dwalen. Als ik de winkelstraat opdraai, ontmoet ik Herby die net van een zwembeurt terugkomt. Hij vraagt me om hem te vergezellen naar Ombeach, het plaatselijke hippieparadijs waar toeristjes van over heel de wereld in hutten blijken te slapen. Dat idee spreekt me aan en een halsbrekende wandeling langs rotsen en kliffen vangt aan. Een normaal mens zou dit nooit op sandalen doen maar wie heeft er ooit gezegd dat ik normaal zou zijn. Het landschap is een mengeling van dorre grasvelden, geïmproviseerde cricketvelden en enorm steile rotspaadjes waarvan het losliggende grind er driemaal voor zorgt dat ik bijna op mijn bek ga. Het laatste deel gaat over rotsen tussen grazende koeien en hoe dat mogelijk is, vraag ik me nog steeds af.
Ohm-beach is een zeer mooi strand met twee kleine eilandjes voor het strand, het water is echter zandig en dat merk ik bij een verkennende duik die wegens oververhitting in het hoofd toch noodzakelijk was. De sfeer op het strand is die van de gemiddelde travellersscene en dat hangt me al snel de voeten uit. Berny, de spierbundel uit Jog Falls, is aanwezig en een oetlul. Wanneer hij een jongetje al vingerknippend toeroept 'Waiter', is hij twee seconden later maar al te verrast als hij een glas 'water' onder zijn neus geduwd krijgt. Gelukkig is er een karambspel aanwezig en daar spelen we die avond op. Een kaalhoofdige Duitse heeft het lef me te vragen of ik geen knipbeurt nodig heb. Mijn wilde bos interesseert me echter geen zier en dat laat ik haar merken. Er worden jointjes gerold en ik weiger zonder problemen. De laatste dagen heb ik een toestand van een soort 'natural high' bereikt en daar voel ik me zeker niet slecht bij. Dit gevoel is af te leiden aan het feit dat ik op de onmogelijkste momenten de grootste onzin begin te zingen, spreken of denken, dat ik allerlei domme danspasjes op het strand uitvoer en me zonder meer gewoon gelukkig voel. De travellersboel gaat volledig langs me heen, op de mooie dametjes na misschien die hier zo miniem mogelijk gekleed rondlopen. Ondertussen is het donker geworden en de weg terug wordt zo onmogelijk. Het is echter geen probleem om in de bar te blijven slapen. Het eten is ook op en ik tracht mijn maag te vullen met enkele snacks. Ook dat is onmogelijk en ik vraag me af of ik ooit nog aan dat vasten toeraak met die verschrikkelijke vraatzucht van me. Zelfrealisatie mijn kloten!, maar toch meen ik dat niet. Hippies zijn dood en dat is te merken aan die langharige sukkels die hier als een patattenzak achter hun joint in slaap donderen. Feit blijft dat marihuana een soort van wonderkruid is dat je helpt een schild rond jezelf op te trekken. In het westen was dat bij momenten echt wel nodig, hier is die noodzaak niet aanwezig. Ik steek nog een voorlaatste bidi aan en schrijf verder, over Bob Marley, over het onderdrukken van zwakken en geesten en op deze manier verberg ik dat ik geen zin heb om aan dat verdomde gepraat mee te doen. Daarna leg ik me te rusten op de brede ligbanken van de bar en probeer wat te slapen, een half uur later sta ik op en vind een gitaar die ik na wat zelfoverleg ontleen van haar mooie eigenares. Ik verlies mezelf in een spel dat ik anderhalve maand niet gespeeld heb. De mensen vinden het lekker maar met mijn hoofd naar beneden merk ik daar niets
van. Het kampvuur op het strand trekt me aan en daar speel ik op zo'n speelgoeddrum die je in Anjuna kan kopen. Een saddhu is onder de indruk en we praten urenlang over muziek en andere filosofische aangelegenheden. Hij stelt diepe vragen en mijn antwoorden lijken hem best aan te staan. Als het over sitars en Varanasi gaat, geeft hij mij het adres van zijn ashram waar ik eventueel lessen zou kunnen volgen. Hij vertelt me dat het een kleine ashram is in het hartje van Varanasi. We stoken het vuur op en na een tijdje blijven enkel Gerard, een Duitser, en ik over om van de maan, de sterren en de zee te genieten. Gerard is een vriendelijk, lieve man, eenenveertig jaar oud, twee kinderen, lang haar en een baard en na een tijdje zijn we onszelf moe gehoord. We besluiten om samen de terugweg aan te vatten. Herby is ondertussen met een Frans grietje in strak badpak verdwenen dus daar hoeven we ons ook geen zorgen over te maken. We lopen eerst nog wat verkeerd maar in een situatie als de deze is dat eerder een voorrecht dan iets om over te zagen. De snacks in mijn maag zorgen voor serieuze gassen, hetgeen mijn overzicht op alles vermindert. Zo haal ik mijn grote teen over aan een scherpe rots en als we in het ochtendlicht een thee drinken, blijkt het niets ernstig te zijn. Het slapen is verkwikkend. Zondag 10 december 1995 Plat, zeer plat. Een betere omschrijving voor de stoelgang hoef je niet verder te zoeken. Een pepsi en wat chocolade krikken mijn suikergehalte wat op en zo lig ik in mijn bed te pennen. De honger is ondertussen komen opdagen en ik ga dadelijk eten. Herby zit in een kappersstoel om zijn baard te laten scheren. Hij vertelt me dat het Franse vrouwtje van gisteren te doen is en dat zij Herby feliciteerde met zijn interessante vriend. Dat ben ik dus: gitarist, zanger, percussionist, journalist, schrijver, levensgenieter en zwijgzaam over dit alles. Het bezit van talent dat zij mij aansmeert, ontken ik en na de verplichte beleefdheden dwaal ik terug richting strand. Ik ontdek dat ik mijn portefeuille kwijt ben en als ik nog snel een barretje binnenstap, vraagt de eigenaar welke nationaliteit ik ben. Mijn juiste antwoord doet bij hem een belletje rinkelen en hij vertelt me dat Luis, een Spanjaard, mijn portefeuille gevonden heeft. We zoeken het hotel van Luis
op maar hij is niet aanwezig. Hij is uit eten aan de andere kant van het dorp. Aangezien het strand dichterbij is, zal ik deze formaliteit later op de dag wel regelen. Het water ontvangt me wederom als een vriendelijke gastvrouw. Op de weg terug wandel ik nogmaals langs het hotel van Luis maar die is nog steeds niet weergekeerd. Op straat zeg ik goedendag tegen een kerel die me vanuit een theeshop zit te bestuderen. Tien meter verder spreek ik een jonge kerel aan die net een krant gekocht heeft. Ik wil er ook wel een lezen en toevallig pik ik Luis uit. Hij herkent me en zegt dat dit de laatste krant was. De kerel die me aan het bestuderen was, is Alphonso en ze vertellen me waar ik de portefeuille kan vinden. Daar aangekomen ga ik eerst nog het verkeerde plaatsje binnen en dat zorgt voor de nodige spraakverwarring, zeker wanneer ik voor alle duidelijkheid nog even mijn paspoort bovenhaal. In het plaatsje ernaast heb ik meer geluk en zo lost alles zichzelf op. Een zoete bol, lado of zo genoemd, smaakt best en het ondertussen de tweede of de derde die ik vandaag binnen speel. Ik vermoed dat ik hier trouwens enkele kilootjes aan het bijkomen ben, hoe is dat mogelijk? Ook heb ik het zonder te weten na zeer lange tijd, een dood beest gegeten. Wonderwel smaakte het me niet. Ook ontdek ik de reden waarom er in mijn tekeningen zoveel ogen opduiken. Het heeft met het feit te maken dat de mensen hier je heel de dag zitten aan te staren en voor een rondkijker als ik valt er dan ook niets anders te ontdekken dan speurende of wegdraaiende ogen. Mijn onderbewuste is hier waarschijnlijk weer zwaar op aan het doorflippen maar dat zal ik een van de dagen wel merken. Maandag 11 december 1995 Volgend jaar zal deze plaats er volledig anders uitzien. Deze morgen werd ik immers voor de derde maal wakker door het geklop en het gezaag van de werkmannen die in een hels tempo over heel het dorp kamers lijken bij te maken. Het is niet enkel dit hotel maar heel de hoofdstraat ondergaat deze veranderingen. Ook op Ohm-beach worden naarstig hutten bijgebouwd en de eigenaar heeft het geheel verkocht zodat het verder commercieel kan uitgebuit worden. Ohm-beach is op dit moment hetgeen
veel toeristen nog in Goa gaan zoeken. Waarschijnlijk was Anjuna twintig jaar geleden inderdaad zoiets als Ohm nu is en ik durf er niet aan denken hoe dit plaatsje ooit nog veranderen zal. De commerciële doemgeest dwaalt rond en zijn mooie praatjes maken de liefste mensen tot gewillige slaven. Of het de barstende hoofdpijn is, weet ik niet maar ik moet in ieder geval een zeer raar gevoel van me afzetten. Mijn lichaam begint op de raarste momenten te zweten en het evenwicht is ook niet wat het ooit geweest is. Een duik doet echter goed en ik wacht af hoe mijn lichaam zal reageren eens het water uitgewerkt is. Er staat wat rode, irriterende uitslag op mijn linkerhand en de kokosnoot die ik drink, bevat weinig vocht en geen vlees. Slechte voortekens? Het opsturen van mijn doos heeft zo zijn problemen. Het ganse ding weegt, zo zal op het postkantoor blijken, vijf kilogram en tweehonderd gram en ik draag het op mijn arm door het dorp. Ik zoek een winkel die stof verkoopt om dat er rond te laten naaien. Dat is de enige manier waarop pakketten als dit verzonden worden. De naaier van dienst kan alles op zeer korte tijd klaarmaken en op het postkantoor kom ik te weten dat mijn pakket tweehonderd gram teveel weegt. Ik scheur het pakket open, haal het boek van Ghandi eruit en krijg te horen dat ik morgen, enkel voor de betaling, mag terugkomen. Het postkantoor is immers op dit moment gesloten en enkel de formaliteiten worden geregeld. Ik vloek op het iets te bureaucratische systeem dat over het gewicht van een blok kaas durft zagen. De financiën moeten dringend eens nagekeken worden. De postaffaire heeft me achthonderd roepies gekocht, de rekening op Ohm staat nog open en dan is er nog de lopende rekening van het hotel. Ik merk dat ik eigenlijk zonder cash zit. Ik zal verdorie naar Karwar moeten, zo'n zestig kilometer verder om geld te wisselen. Gelukkig doet een Amerikaan die muziek maken werken vindt, me een adresje aan de hand waar op pseudo-legale geld wordt gewisseld. Dus trek ik daar op af maar er blijkt geen geld binnen te zijn, straks komt er wel iets binnen. Op mijn vraag of ze ook Travellers Cheques aanvaarden, antwoordt het mannetje tot tweemaal toe positief. Yes, yes, mister, no problem!
Het strand wordt de volgende stap. Ik zit en wacht op zonsondergang, nog een uurtje te gaan. Er komt een Indische familie naast me zitten waarvan de zonen en de vader uitstekend Engels praten. Ze vragen me wat een westerling als ik hier komt zoeken en ik geef enkele vage antwoorden als het leren over vreemde culturen. Ze vragen me naar het verschil tussen Duitsland (het woord België kennen ze niet) en India en ik weet slechts twee fundamentele verschillen te vinden die aan de basis van de twee werelden liggen. De ene wereld volgt de cyclus van de zon, de andere de cyclus van de klok. Het andere verschil ligt in het klimaat. Het warme weer heeft zoveel effect op de mensen hier als het gematigde klimaat op de Europeanen. Huisvesting, sociale relaties en omgangsvormen, voedsel en temperament van een cultuur worden meer dan vermoed beïnvloed door klimatologische factoren. De zon gaat onder en de familie vertelt me over de Gouden Zonsondergang waarbij de zon de hele horizon in lichtelaaie zet op het moment dat ze het water raakt. Als de zon verdwenen is, zoekt de familie andere oorden op. Ik blijf zitten om van het kleurenspel te genieten en haal mijn harmonica boven. Ze sleept me mee, het weemoedige geluid van dit dwergeninstrument. Op het pseudo-legale adres wisselt men geen TC's, maar dat was te verwachten. Morgen dus naar Karwar, de hoofdstad van dit district. Na het eten blijf ik in het restaurant hangen en praat met de jongens die het uitbaten als vader er niet is. Het gesprek neemt hilarische proporties aan als ook enkele snotters zich mengen in het gesprek. Er worden allerlei kunstjes uitgewisseld en de klein mannen doen alsof ze dronken zijn. De vader van de buurjongen komt van zijn voeten maken maar al snel blijkt hij onder invloed van drank en pan te zijn. Tien minuten en twee verkeerd verstane bestellingen later mag ik de rekening betalen. Literatuur over Hindoeïsme en yoga maakt teveel los en het slapen is onmogelijk geworden. Het is nu echt in het midden van de nacht en ik zoek het gezelschap van deze witte bladeren op om mijn verwarde gedachten kwijt te geraken. Het is vooreerst de angst die opgekomen is over hoe het met me verder moet wanneer ik terug in België aankom een van de maanden. Het leventje daar gaat me nog onmogelijk lukken en de gedachte
aan een kogel komt meermaals door mijn kop gevlogen. Anderzijds besef ik dat mijn leven aldaar op een of andere manier ligt en dat ik niet als een lafaard kan blijven vluchten. Er moet ergens een verantwoordelijkheid liggen die ik moet oprapen en die me zonder problemen in de problemen zal brengen. Hier in het oosten mag ik veel leren maar die wijsheid mag ik niet voor mezelf houden. Ik ben slechts een rebel in het diepst van mijn gedachten en de angst voor een zekere zelfontplooiing laat zich weer door het hoofd sijpelen. Misschien is het wel zo dat ik sterk ben, maar is dat genoeg om een opdracht voor het leven aan te nemen? Wat ik hier voel en meemaak moet verder verteld worden, zodat iemand ooit eens beseft dat er andere dingen in de wereld aan de gang zijn dan wij kunnen waarnemen. Ben ik eigenlijk bang van een besef van sterkte? Ik zou het verdomme niet weten, misschien is mijn vlucht in de spirituele wereld slechts een egoïstische zelfbewierroking van het luchtkasteel dat hier al schrijvend rond me afbrokkelt. Angst en inzicht liggen te dicht naast elkaar om er wijs uit te geraken. Misschien kan de saddhu van Ohm enige vorm van opheldering brengen en ik besluit hem een van de dagen terug op te zoeken. Het raast zelfs door mijn kop om zelf een hut van bananebladeren te maken op een van de eilandjes om daar dan een vastenperiode te houden. Inderdaad, zover is het al met me gekomen en ik besef dat het risico om als een volslagen gek te worden aanzien, nu wel zeer reëel is. Maar wat is er hier nu reëel en wat niet? Mijmering: ik ben een kind van mijn tijd maar waaraan heb ik dat verdiend? Het leven in België staat me op dit moment duidelijk voor de ogen en ik vraag me af hoe lang dat het daar nog zal blijven duren. Ik praat als een volkomen vreemde tegen mezelf en de honingzoete woorden vergiftigen het laatste graantje hoop. Misschien wacht dat graantje op wat water om het ooit toch nog te laten ontkiemen, misschien kan ik gewoon niet slapen door de winderigheid en het gesnurk van mijn buurman. Dinsdag 12 december 1995 Het opstaan valt redelijk goed mee maar is niet overtuigend. Met de broek op half zeven en 'Positive Vibration' door de boxen spring op de overloop, bijna in de schoot van drie rastameiden die naar Ohm willen; ze zitten
eveneens te shaken en ik vertel hen dat ik straks wel mee ga. De bus laat slechts een kwartier op zich wachten en brengt me, met tussenstop in Ankola, naar Karwar, een gezellig havenstadje waar tientallen adelaars rondcirkelen. Het tempo ligt hier nog lager dan ik vermoed en de zoektocht naar een bank wordt een ware hel. Foute en juiste informatie vullen elkaar perfect aan en ik besluit om een hapje te eten. Even later kan ik bij een bank geld wisselen en neem de bus naar Ankola waar het weer eindeloos wachten is. Er lopen kerels rond die met de kreet van een vogel aankondigen waar hun bus naar toe gaat en dan is het de bedoeling dat je zo snel mogelijk die bus tussen al de rest probeert te ontdekken. Ik doe mee en met negenendertig anderen word ik in een busje voor maximum tien personen getast. Aangekomen duik ik op bed met wat kokoskoekjes en wacht af wat er gaat gebeuren. Naar het postkantoor ben ik nog steeds niet geweest. Woensdag 13 december 1995 Na de post bel ik moeder en alles is in orde. Op de terugweg kom ik Herby en zijn Franse tegen. Zij vertrekt vandaag naar Mangalore, ik pak mijn boeltje in en vertrek met slechts een basisuitrusting naar Ohm. De rest van mijn rugzak geef ik in bewaring in het hotel. Rode stenen en dito bloemen waaraan ik vriendelijk de weg vraag, leiden me naar een stukje onbestaand paradijs. Twee kinderen proeven van de kokoskoekjes en geluk straalt van hun gezichten. Mijn voeten waden door een warm beekje voor ik snap dat ik deze keer eens niet verdwaald ben. De weg werd dan ook gewezen door een stel verrekijkertoeristen, meer bewijs voor schaars geklede westerse dames heb je niet nodig. Een hut bouwen op de rotsen is onbegonnen werk maar het strand is zacht genoeg. Na een zwempartij plaats ik me op een terrasje, het enige in de buurt. Ik blijf zonder problemen hangen en geniet van de mensen die hier rustig hun jointjes liggen te roken. Een gesprek met een leuke Duitser brengt ons via industriële bescherming van de natuur naar Indische muziek. Herby komt ook langs en neemt dankbaar de Duitse joint aan. Ik filosofeer even over het natural high en de zuivering van de geest. Dit volstaat voor de Duitser, niet voor Herby maar wat kan mij dat schelen.
Op de achtergrond laat een trage taperecorder Bob Marley klinken alsof die heel de nacht in de kroeg heeft gehangen. De vissers halen hun netten boven en wandelen langs de kustlijn op weg naar een verdiende rust. De saddhu vertelt me dat er deze avond gejamd zal worden en dat is iets om naar uit te kijken. Niet te hard natuurlijk, hier kan je alles verwachten. Het komt in mijn gedachten op dat we enkele dagen geleden discussieerden over het leven van primitieve stammen en hun zicht om het komen en gaan van de zon en de maan. De dag wordt beheerst door een immense bol die de ganse omgeving verlicht en die elke dag in dezelfde vorm verschijnt, terwijl hij telkens dezelfde baan aflegt. De nacht wordt door een witte bol beheerst die de mafste geometrische vormen aanneemt en zich in de gekste bochten wringt om zijn baan te vinden. Hoe stonden die mensen tegenover het verschil in dag en nacht? Hoe werd hun leven ingedeeld, naar gelang de nacht of naar gelang de dag? Een Jezusfiguur zit me tijdens deze overpeinzingen te observeren en ik vraag me af of hij dezelfde twijfels kent. Even over mijn uitrusting. Ik heb een dhoti, een zwembroek, een lange broek, een onderhemdje, een hemd, wat touw, een mes, een mondharmonica, een portefeuille, een fototoestel, een rieten matje, vier boeken, wat tape, kleurpotloden, toiletpapier, een schrijfblok, briefpapier, een pakje sigaretten, twee stylo's, ventolin en wat lucifers bij. Hiermee kan je een luizenleventje leiden. Het geluid van de golven is machtig en overstemt de muziek. De golven zijn echter kleiner dan op andere stranden en je kan je dan ook niet als een gek in hun armen werpen. Ook wierook en een potje om het in te doen heb ik bij me. Na wat lessen hindi waarvan de samenhang al wat duidelijker wordt maar nog steeds onverstaanbaar is, praat ik met de Jezusfiguur. Aangezien dat niet interessant is, leg ik me op het strand te rusten. Het zand is zo zacht dat ik er bijna in wegzink. Boven me word ik zonder meer verleid door de sterrenhemel Voor ik de ogen sluit, zie ik eerst nog vier vallende sterren, achter me zingen krekels, voor me nadert de zee. Nergens een kampvuur met muziek te ontdekken, het kan niet alle dagen feest zijn. De wind maait genadeloos over de zandvlakte die we strand noemen. Het hemd heb ik reeds bij aangetrokken, net zoals de dhoti. Het lef om in mijn
blote bast te willen slapen, is me zuur opgebroken en de koude bijt zomaar mijn ogen open. Een tiental meter verder ontwaar ik enkele rotsen die me misschien kunnen bergen tegen de wind. Ik verplaats me met tegenzin en de halve meter graniet biedt slechts een minieme bescherming. Toch laat ik het me goed bekomen en leg me tegen de nog niet afgekoelde rots. Lekker warm, toch. Donderdag 14 december 1995 De zon verbergt zich nog net achter de heuvel als ze me plagend wakker wil maken. De wind heerst nog steeds over het strand en met de dhoti rond mijn voeten en de rest in het deken ingepakt, zet ik me op hurken op de rots. Dit wordt mijn eerste volledige zonsopgang hier in India en ik overleg met mezelf hoe het nu met dat vasten zit. Vandaag zal het dus de eerste dag van deze onderneming worden en het gevecht tussen mijn spirituele en cynische kant kan een aanvang nemen. Een jonge visser toont me zijn verse vangst van een meter lang en vijfentwintig centimeter hoog. De verleiding is onbestaande en ik drink een laatste slok water voor ik me op het terras begeef. De zon waart zich meesterlijk door het blauwe luchtgewelf en ik twijfel ondertussen aan de juistheid van mijn beslissingen. De Jezus is ook aanwezig en we praten over met een Duitser wiens bagage gisteren voor de tweede maal werd gestolen. Het opgeven van het roken is een zware dobber die al na enkele minuten het water induikt. Mijn orale complex is dan ook moeilijk te beheersen en de meditatieve kant van het roken, is een welkome uitvlucht om aan een hopeloze verslaving toe te geven. Ook het gevoel dat ik geen voedsel kan missen, is enkele uren later volop doorgebroken. Ik besluit dat vasten een ritueel is dat asceten gebruiken om zich te onthechten van de materiële werkelijkheid en om boete te doen voor allerlei foutjes. Aangezien ik geen asceet ben en mijn fouten slechts als lessen in het leven beschouw, beschouw ik mezelf niet als de geschikte persoon om zich met vasten in te laten. Bovendien ben ik een te grote levensgenieter om me dit alles zomaar te ontzeggen. Laten we dus dit hoofdstuk afsluiten en vergeef me mijn dwaling op het pad van het goede, zorgeloze leven.
Het menu kan redding brengen en wanneer ik bestel valt het gevoel van tweestrijd en onzekerheid zomaar van me af. Het besef dat ik geen asceet ben en er nog lang geen wil worden, heeft zich overduidelijk gemanifesteerd en dit besef maakt me een gelukkig man. De saaiheid van een heilig man is niets voor mij, ik verkies de ongebonden fierheid van de strijder voor het edel doel. Een verlopen westerse saddhu die ook op het strand logeert, zet zich aan mijn tafel en begint een gesprek over Indische godsdienst dat al snel op een monoloog uitdraait. De saddhu komt ook met het idee aanzetten dat elke zoeker een goeroe, een geestelijk begeleider, nodig heeft om niet verdwaald te geraken. Die stelling blijft me tegenstaan en ik zeg dat elke oprechte zoeker zich geen doel mag stellen, doch slechts van de weg mag genieten. Na enkele moeilijke vragen en het ontdekken van plagiaat en leugens in zijn uitleg, keer ik me van hem af. Hij staat op en aan een andere tafel begint hij een nieuw gesprek dat net zo zal aflopen. Een theeshop bestaande uit wat hout en palmbomen brengt soelaas en wat later merk ik dat het leven op Ohm driemaal duurder is dan in Gokarne, ook zonder slaapplaats. Herby komt langs gelopen en alsof hij mijn gedachten lezen kan, vraagt hij of ik mee naar een volgend strand wil wandelen. De tocht voert ons langs dertig meter hoge kliffen waaronder de golven massief breken. Het nieuwe strand is er eentje in de stijl van die film met Brooke Shields en die andere schapekop. We zwemmen wat rond, naakt, en Surf Baba en zijn Duitse vriendin komen langs. Zij is een zeer knappe vrouw die zich volledig uitkleedt terwijl ze een praatje met me slaat. Net alsof me haar lichaam tonen wil, worden haar tepeltjes hard. Surf Baba rookt ondertussen van zijn chillum terwijl in onder dhoti alles in orde probeer te krijgen. Even later verlaten ze ons en de zon bombardeert mijn hoofd. We wandelen terug en duiken een theebarretje binnen. Daar wachten we drie kwartier op ons eten en ondertussen speel ik op een speelgoedgitaar. Enkele knappe meisjes vragen me wat ik nog van plan ben. Ze beweren dat ze nog niet met mij hebben kunnen babbelen en met mijn rugzakje op de rug zeg ik goedendag. Toch verwachten ze me een van de dagen terug te zien. Het succes bij de vrouwtjes kan ik op dit moment niet verklaren maar waarschijnlijk heeft dat iets te maken met dat waanzinnige gejam van enkele dagen geleden. Het strandleven verveelt me echter zo universeel dat
ik wel moet vertrekken. Het leven op het strand volstrekt zich niet - het is geen kwestie van tijd die stilstaat, slechts van mensen die stilstaan - en dat dooie boeltje is niets voor mij. Het trage leventje tussen de Indiërs staat me meer aan en als er in het dorp volop gebedeld wordt, kan ik enkel glimlachen. Ik check in bij het hotel waar mijn rugzak zich nog bevindt en voel me direct terug op mijn gemak. Vrijdag 15 december 1995 Vandaag wordt mijn aandacht volledig opgeëist door Pappilon van Henri Charrière. Deze turf van dik vijfhonderd pagina's leest als een concorde op zuivere coke en met het boek op de deken donder ik die nacht in slaap. Natuurlijk heb ik vandaag wel gegeten, een brief gepost en thee gedronken, net als ruzie gemaakt met een dikke verkoopster van rotte touwtjes, een verhaal te onnozel om op te schrijven. Zaterdag 16 december 1995 Ik haal 'Les Belles Images' van Simone de Beauvoir uit het leesrek en wil dat vandaag lezen. Een ontbijt nuttig ik aan de fruitkraam van een van de plaatselijke dorpsgekken: een sinaasappel en twee niet te definiëren andere vruchten. Herby komt langs gewandeld en samen gaan we op pad om een hangmat voor hem ineen te draaien. Het is moeilijk om gezelschap te verdragen en wanneer ik Herby vertel dat ik morgen naar de eilanden van Karwar wil, besluit hij om deze laatste dag samen met mij door te brengen. We zoeken een barretje op waar ze ijs verkopen, hetzelfde barretje waar ik eerder op de week een discussie had gehad over de afkomst van hun honing. Vandaag van hetzelfde laken een broek: ten eerste is dit de enige niet-rokersplaats in India en dat wordt redelijk onvriendelijk aan Herby, de kettingroker, medegedeeld. Ten tweede zit de kerel op mijn kop omdat ik met mijn stoel op straat zou zitten. Er komen hier slechts koeien voorbij en waarom zou ik hen de weg versperren. Ik deel de manager mee dat ik me wel zal verzetten als er een van de jaren een voertuig zou langs komen en hij begint het verhaaltje af te steken dat hij als autoriteit niet hoeft te slikken wat ik heb te zeggen. Hij hoeft of wil deze discussie niet eens houden, vertelt hij ons. Ik voel zijn negatieve vibraties en stap op, een verbaasde
Herby op het terras achterlatend. Herby volgt me en de rest van de dag drinken we thee, bezoeken een ashram waarvan onze eerste indruk zeker en vast de verkeerde was. Het avondeten gebruiken we in een klein restaurant waar het vol met zwartjurken zit. De baas van het restaurant is een driftkikker die onder invloed van pan en whisky ons zonder verpinken vijf roepies teveel aanrekent voor een stom bordje rijst. Hij wil niet eens onderhandelen en zelfs de andere klanten vinden dat hij te ver gaat. Maar tegen hen was hij voordien ook al aan het brullen geweest, dus hun protest haalt weinig uit. De baas bedreigt ons door de volle pot te eisen, anders vliegen we buiten. Dat zegt hij tweemaal, een keer tegen Herby, daarna tegen mij. Ik neem het geld dan maar uit zijn handen en al lachend verdwijnen we. Dat was nog eens een goedkope avondmaal. De chocolade die we met het uitgespaarde geld kopen, smaakt ons beter dan ooit. Daarna is het tijd voor het afscheid, kort en handenschudden, wat me als symbool niet aanstaat. Wie weet, mijn vriend, zien we elkaar ooit weer. Zondag 17 december 1995 Op de bus krijg ik waardevolle informatie over de eilanden. Het is mogelijk ze te bezoeken en er te overnachten maar er zijn geen toeristische voorzieningen what so ever, op een drankbar annex boswachtershut na. In Karwar zal ik voldoende vissersmateriaal kunnen aanschaffen en een vissersboot is volgens mijn bronnen ook wel bereid om me naar de eilanden te brengen. Op de eilanden bevinden zich geen giftige slangen, toch voor zover hij weet toch. Het hotelletje dat ik binnenwandel, verhuurt kleine krotten vol muggen. Ik neem de kamer, het is toch maar om in te maffen. Op zoek naar nieuwe klederen, wandel ik de plaatselijke winkeltjes binnen. Ze zijn redelijk goedkoop maar ik heb niet genoeg geld bij me. Onder valse voorwendsels kan ik telkens de winkeltjes verlaten. Als ik wat later op de markt rondloop, schaf ik me een hemd en een broek aan. Het is dat onderhandelen wat het kopen zo aangenaam maakt en dat is hier op de markt geen probleem. Zo betaal ik uiteindelijk minder dan in de winkel en heb ik dus een goede koop geslagen. Het wordt hier trouwens bizarder met de dag. Wanneer ik 's avonds de
bioscoop opzoek om eens een echte Indische film mee te maken, kom ik voor een mooie verrassing te staan. De naam van de film, 'Gangster', en de slechte nootjes die aan de ingang werden verkocht, voorspelden weinig goeds maar dat was buiten Antwerpen gerekend. Een groot deel van de film speelt zich immers af op verplaatsing in het verre België en het is een hilarisch zicht om de Indische acteurs te zien spelen en zingen met op de achtergrond Koninckdrinkende landgenoten die eveneens niet weten wat er gebeurt. Het schooltje waar ik drie jaar heb gezeten, komt eveneens in beeld. Verder geen bekende gezichten. 'Gangster' is het soort actiefilm waarbij je beter op de technische fouten dan op de acteerprestaties kan letten. De film duurt ongeveer drie uur, wat een normale duur van een film hier is en wordt om de zoveel minuten onderbroken door een muzikaal intermezzo dat meestal slechts in de verte iets met de film te maken heeft. De soundtrack van films zijn hier immers goed verkopende producten en dat moet gepromoot worden. De actie en de sex die men mij op voorhand beloofd had, zijn eveneens een lachertje. Er wordt als een versleten versie van Bruce Lee wat rondgehuppeld en de personages houden het elk gevecht twee rondes langer vol dan Rocky en zijn opvolgers. Op de pistolen zie je de plakranden van de lijm die de decoratieafdeling er niet helemaal heeft afgekregen en zeg nu zelf, actie in België, dat is sinds de laatste wereldoorlog geleden, als we Muscles from Brussels even niet meetellen. Het gedachtengoed achter de films maakt veel goed. De goeden overwinnen zonder dat ze iemand moeten afmaken, de slechten maken zichzelf van kant nadat ze te snel gereden en iemand verkracht hebben. De verkrachtingsscènes hebben een eerder humoristisch karakter: op een achtergrond van geprojecteerde westerse borsten doet iemand zijn broek open, in het volgende beeld zegt een meisje met bloed rond haar nek niet overtuigd 'nee', de kwal komt vervolgens klaar, ook in een ander shot, doet zijn broek dicht en in een volgend beeldje valt de juffrouw flauw. Tijdens dit hele gebeuren zie je de verschillende personages nooit samen in beeld. Er staat hier op een klein tafeltje voor me een spiegel en als ik me zo zelf bezig zie, barst ik plots in schaterlachen uit. Dat klusje zullen we wel klaren, denk ik en tevreden rook ik een bedie. De broek die ik op de markt
kocht, is een viertal maten te groot en ik hoop dat ik ze niet op de groei heb gekocht. Dat zal een mooi buikje worden. Ik snij een stuk touw af dat als riem zal fungeren en sla de bovenste rand van de broek om zodat de koord mijn buik niet aan flarden snijden zal. Maandag 18 december 1995 Op een deftig uur check ik uit en ontbijt op twee verschillende plaatsen. Daarna bezoek ik het plaatselijke politiestation om een officiële toestemming te krijgen om de eilanden te bezoeken. Dat blijkt na wat navragen plots niet nodig te zijn. Wel waarschuwt de commissaris me ervoor dat vele van de vissers niet te betrouwen zijn en dat ze me best wel eens zouden kunnen beroven. Dit fabeltje leg ik naast me neer en terwijl ik verder navraag hoe ik best op de eilanden geraak, hoe meer het onmogelijk lijkt om er te geraken. Niemand van de vissers blijkt die richting op te varen. Ik besluit al schrijvend na te denken, hetgeen ik nu aan het doen ben. Binnen twee en een half uur vertrekt de bus naar Panjim, dus heb ik nog wel even de tijd. Ik besluit om een riksja te nemen, zo kan ik misschien toch nog op een of andere manier op de eilanden geraken. We geraken aan de kade en daar begint de chauffeur me op alle mogelijke manieren op te lichten. Ik geef op geen enkele manier toe en het enige wat hij nog kan doen is terugdraaien met de mededeling dat hier nooit geen boten geweest zijn. Wanneer we terug bij de bushalte aankomen, doet hij zijn beklag bij zijn collega's die me spontaan de goorste rotzooi naar mijn kop beginnen te brullen. Ik laat me niet onbetuigd en met het schuim op de lippen verdedig ik me. Op mijn dreigement om er politie bij te halen, verstomt het protest. Op de zijkant van de riksja's staan immers de maximumprijzen vermeld en daar hebben de chauffeurs zich aan te houden, ook als er een toerist moet vervoerd worden. Ondertussen blijkt dat hij me voor het ritje naar de haven ook al serieus gepluimd heeft. Ik betaal niet, tweede poging mislukt. Ik neem de tijd om een restaurant binnen te springen voordat ik naar het drukke Goa - hoogseizoen ondertussen - vertrek, terug naar Lotta. Dan vertelt een kerel dat de bus naar Panjim al om een uur en niet om half drie zal vertrekken, zoals eerst aangegeven. Op de bus is het wederom een
drukte van jewelste en ik denk er even aan om in Margao te blijven logeren, een klein dorpje op enkele kilometers van Panjim. Het busvervoer begint immers in mijn kleren te kruipen. We worden echter aan het grote busstation een stuk buiten het centrum van Margao afgezet en omdat daar constant bussen naar overal vertrekken, spring ik op die van Panjim. Eerder al was ik aangesproken door een kerel met een politiehondekop die steeds maar van die vervelende vragen aan het stellen was. Als ik informeer naar zijn bezigheden, of hij nu bij de politie is of niet, ontwijkt hij mijn vraag ofwel komt er een moto voorbij gescheurd die elk gesprek onmogelijk maakt. Deze kerel blijft me onopvallend schaduwen. Wanneer we in Panjim uitstappen, vraagt hij naar mijn paspoort. Als ik hem daarop naar zijn legitimatie vraagt, kan hij me die niet tonen. Hij beweert lid te zijn van de CBI, waarschijnlijk een Indische variant op onze BOB. Ik mag doorwandelen. Op de bus zat een fantastisch mooi meisje en als ik wat later incheck in een krot van een hotel - afgeraden door welke reizigersgids dan ook - kom ik haar daar tegen. We babbelen wat maar wanneer ik verliefd begin te worden, krabbel ik onder het maken van excuses, terug en zoek propere lakens. Het grote gat in de muur waar ik enkele kakkerlakken zag kruipen, heb ik met krantenpapier dichtgestopt. Na een sigaretje val ik in slaap en een uurtje later heb ik redelijke honger. Op zoek naar een restaurant krijg ik een strooifolder over een tentoonstelling van handgemaakte spulletjes in mijn handen gestopt. De tentoonstelling is op dit moment bezig en ik stap binnen. Er staan allerlei mooie spulletjes en ik geraak al snel aan de praat met de producenten van al dit moois. Ze laten hun verkoopspraatjes al snel achter zich en we praten over de verschillende technieken die ze gebruiken om al die dingen in elkaar te krijgen. Het houtsnijwerk is pure kunst en ook het lederwerk kan me bekoren. De honger begint echter te knagen en we maken een afspraak, morgenvroeg om elf uur paraat. Het restaurant is een misser. Het eten is best te doen maar de prijzen zijn iets minder. Op de voorgevel stond in sierlijke letters iets als 'The only real vegetarian restaurant' en wellicht heb ik me daar door laten verleiden. Op de terugweg naar het krot ontdek ik meerdere kleine, gezellige eetplaatsen en morgen weet ik weer waar ik eten zal. Na meer dan een week nuchter te zijn, komt de behoefte om dronken te worden plotseling naar boven.
Misschien heeft dat iets te maken met de vele drankwinkels die je hier aantreft. De gelegenheid maakt de alcoholicus en een grote fles whisky voor 85 roepies is nauwelijks af te slaan. De neiging tot dronkenschap heeft er waarschijnlijk ook mee te maken dat ik niet tussen de kakkerlakken wil slapen. Ook de geur van de verstopte toiletten kruipt langs alle spleten naar mijn neusgaten. Ik vermoord een kakkerlak, zijn lijk ligt, als een waarschuwing voor zijn spitsbroeders, in het midden van de kamer te rotten. Wat er echter door mijn hoofd gaat is het volgende: kunnen kakkerlakken eigenlijk op beddepoten kruipen? De whisky is zwaar spul, een sluwe vijand waar ik een ongelijke strijd mee aanga. De winnaar is op voorhand bekend maar ik zal me niet zo snel gewonnen geven. Na de vierde ronde ga ik tegen de lakens. Dinsdag 19 december 1995 Er zijn van die dagen dat alles zo snel gaat. Mijn bezoek aan de tentoonstelling eindigt met vier van de verkopers in een restaurant waar we afspreken om 's avonds iets te gaan drinken. Het lijkt erop dat zij elkaar ook nog maar drie dagen kennen en ze beschouwen me op dit moment als een soort van nieuwe gezel in hun groep. Ik maak een trip langs een kerk, een tempel en merk daarbij dat bijna alles vandaag gesloten is. Dat heeft te maken met een feestdag die enkel hier in Goa wordt gevierd. De mensen nemen dus een snipperdag en bij een barbier die open is, laat ik mijn baard wegnemen. Als ik verder door de stad slenter, merk ik dat er meerdere van die zogenaamde tentoonstellingen aan de gang zijn. Het begint me te dagen dat zulke tentoonstellingen eigenlijk verbloemde markjes zijn voor rondreizende verkopers. Een boekenwinkel is niet veel soeps maar om toch wat geld op te kunnen doen, koop ik een slecht vertaalde versie van de Kama Sutra. Als ik langs het hotel loop om een stylo op te pikken, spreekt een van de logés me aan. Ook hij heeft zelfgemaakte spulletjes bij. Hij wil kost wat kost een zaakje doen en na wat heen en weer gepraat ruil ik een sleutelhanger voor een juwelenkistje. Na een uitgebreid dutje op een bank in het park dat me terug wat op de been helpt - de whisky van gisteren! - en een snack, zet ik me aan het schrijven. De fles vormt daarbij een uitstekend decoratiestuk. Voordat ik naar mijn afspraak met de verkopers vertrek, schrijf ik nog snel een wat
bizarre brief naar B., kwestie van mezelf te verbergen achter het jokermasker dat me van binnen uit zo vreemd overkomt. Het afspraakje loopt op wieltjes. We drinken wat in een barretje en de Indiërs zijn al snel dronken. Het is een uitmuntend gezelschap dat zich voortdurend zorgen maakt of ik me wel amuseer. Dat doe ik zeker en ik laat het hen merken. De plotse opmerking van Pratesj dat ze moeten doorgaan gooit echter even roet in het eten. Ze merken aan mijn verbaasde gezicht dat ik zoiets niet verwacht had. Wat wederzijdse uitleg doet veel goeds en we stappen even later samen een eerder duister restaurant binnen. De bediening is onvriendelijk maar misschien heeft dat met het feit te maken dat we hier om half elf 's avonds komen binnen gewaggeld. Het eten is eetbaar, ik hoef niet te betalen omdat ik een gast ben die verwend moet worden. We drinken nog wat en nemen, nadat ik Pratesj van de trap gedragen heb, hartelijk afscheid. Het bed blijkt vol vlooien te zitten. Eerst dacht ik dat het zandvlooien waren die ik op Aum zou hebben opgescharreld maar als ik mijn blootje onder de ventilator ga zitten, blijkt dat niet het geval te zijn. Mijn hele lijf kriebelt en staat vol beten, rode puntjes waarvan het ene dik wordt en het andere me door het gejeuk op het einde van mijn literaire zenuwen drijft. Een slimme inval redt mijn nachtrust: als ik mijn rieten matje over het bed leg en daarop maf, kunnen de beesten niet aan mijn lijf geraken. Het is ondertussen vijf uur in de ochtend geworden en ik besluit om op de prijs af te pingelen. Voor een bed vol vlooien, een kamer met kakkerlakken en de stank van pis en kak er bovenop, kan er altijd wel iets van de prijs worden afgedaan, denk ik zo even. Woensdag 20 december 1995 De spullen worden op een gezapig tempo ingepakt. Ondertussen is op de achtergrond een mis voor exorcisten bezig, de opperpriester drijft duivels uit terwijl zijn volgelingen als een celblok psychiatrische patiënten hun gebeden prevelen. Toen Money, een van de kerels van gisteren, me vroeg wat er zo speciaal was aan mijn hotel, kon ik enkel antwoorden dat het waarschijnlijk een of andere speciale attractie voor kakkerlakken was. Dat vond hij grappig. Hij wist echter meer over het hotel en wist me te vertellen
dat het de plaatselijke hoerenkast was. Daar heb ik dus weer niets van gemerkt, of het moesten die rare geluiden in de nacht zijn geweest. Eigenlijk dringt een verder onderzoek van dit hotel zich op - hoerenkast, kakkerlakkencentrum en exorcistenoord -, maar de honger drijft me verder door dit gebied van waanzin. De oude manager die nog nauwelijks kan lopen, sukkelt mijn kamer voorbij om het leven op straat te begluren - iets dat hij elke dag doet en zo kan ik ongemerkt wegglippen. Vermoedelijk weet hij niet eens dat ik nog in zijn hotel geslapen heb. Gisteren heeft hij immers reeds een rekening laten afleveren, met in zijn achterhoofd dat een westerling als ik het waarschijnlijk geen halve dag zou uithouden in het krot als dit. Een restauranthouder met ochtendhumeur weigert me te bedienen en na een suffe maaltijd rekent hij me het dubbele van de prijs aan. Het sjacheren hangt me de keel uit en ik gooi hem wat geld toe terwijl ik andere mensen in het restaurant waarschuw dat ze voor deze rotzak moeten oppassen. Voor mij had hij ook al een dwergvrouwtje opgelicht en zo gaat dat waarschijnlijk heel de dag door. Ik neem een bus naar Calangute waar ik op zoek ga naar de twee dames. Na navraag in drie hotels blijkt dat de dames ofwel hier zijn ofwel hier nooit zijn geweest. Dat doet veel van me afvallen en bijna onmiddellijk bestel ik een ticket richting Bangalore, om later verder naar Mysore te kunnen trekken. De scène in Calangute is niet moeilijk te beschrijven. Naast enkele freaks lopen hier vooral oudere, Engelse koppels rond die zich de goedkope drank aardig laten bekomen. Overal proberen verkopers je allerlei rommel aan te smeren en de taxi's zijn onbetaalbaar dus gaan we te voet. Mensen die Goa niet echt India vinden, missen de kern van de zaak. Goa is net als de rest van India gewoon een plaats van extremen. De feestsfeer en de reclame doen alles natuurlijk heel westers overkomen en natuurlijk kan je hier vol drugs en drank worden gestoken, het is een feit dat zulke extreme feesten enkel hier kunnen gehouden worden. Bij mezelf merk ik ondertussen enkele veranderingen. Toen ik hier enkele weken geleden was, had ik ook wel mijn twijfels over de zaak hier, toch had ik er geen problemen mee om met de hoop mee te doen. Nu wil ik
enkel zo snel mogelijk weg geraken, een soort van ontsnappen aan alle westerse invloed. De ervaringen die je in andere plaatsen in India kan maken, zijn zo allesomvattend dat ik er meer van nodig heb. Trouwens, stoned kan ik in België ook worden. Herby merkte tijdens onze laatste dag samen in Gokarne op dat ik een bekende figuur was geworden in het dorp. Ik moest toegeven dat me dat al eerder was overkomen, of het nu in India, Turkije of Oostende was. Het is een soort van kruis, of zegen, dat ik al heel mijn leven met me meedraag. Zelf vind ik weinig bijzonders aan mezelf, ik weet dat ik niet echt gek ben of zo, maar meestal denken mensen die me niet kennen er helemaal anders over. Natuurlijk laat ik zoiets niet aan mijn hart komen maar het is en blijft een interessant fenomeen om te bestuderen. Misschien verbaast het de mensen gewoon dat er iemand is die zonder masker tracht te leven en er soms in slaagt gewoon zichzelf te zijn. Bescheidenheid, een goede deugd. Een van de oudere, Engelse koppels die hier drie weken verblijven en dat India door en door zullen kennen, begint een gesprek en ik vertel hen enkele van mijn ervaringen. Ze luisteren met plezier en in hun ogen ben ik al snel een avonturier à la Indiaan Janssens. Het gesprek interesseert me weinig maar het doet deugd om hen hun kleinburgerlijkheid te laten beseffen. Ik ben dan misschien wel veranderd, de venijnige trekken zijn gelukkig nog steeds aanwezig. Dan de bus op. Donderdag 21 december 1995 Een rit van pakweg veertien uur brengt me naar deze drukke, op het eerste zicht gezellige stad. Na lang zoeken stel ik me tevreden met een iets te dure kamer. In een boekenwinkel schaf ik me een boek van Ravi Shankar aan, 'My music, my life', en ik merk dat ik weer door de financiën heen zit. Het komt in mijn gedachten op dat zoiets onmogelijk is en tijdens een onbezonnen moment denk ik dat ik misschien bestolen ben door de mensen van het hotel in Gokarne waar ik mijn bagage die nacht heb laten staan. Ik maak me er echter niet druk om en koester de gedachte dat ik niet met de fouten van iemand anders moet leren leven. Een bezoek aan een kantoor voor vliegtuigtickets brengt me met beide voeten op de grond. Een ticket terug zal me minstens de helft van mijn budget kosten en na nieuwjaar zullen de prijzen enkel maar omhoog gaan. Bij de bank
vervolgens is men niet tevreden met mijn identiteitskaart en ze sturen me terug om mijn paspoort op te halen. De busrit is in mijn benen gekropen en het teveel aan gezelschap van de laatste dagen doet me mezelf op de kamer terugtrekken. Rust! Ik neem het nieuwe boek ter hand en lees het in een ruk uit. Het bevat naast Ravi's levensverhaal een korte handleiding over het hoe en waarom van de sitar. Het raakt me wederom dat een Indische muzikant alle gebruik van welk verdovend middel dan ook afwijst om muziek te maken. Aan de ene kant heeft hij volledig gelijk, aan de andere kant beluister ik Bob Marley en dan krijg ik toch weer mijn twijfels. Ik denk na en kom tot het besluit dat ik een westers kind ben, dat ik dat niet ontkennen kan en dat ik gevolgen moet dragen van het leven aldaar. Hier in het oosten zal ik veel kunnen leren maar er zal altijd die geworpenheid zijn die je niet ontkennen kan. Daarenboven heb ik gisteren tegen een Indiër een theorie uiteengezet die op dat moment zomaar uit mijn mond leek te vloeien. Het komt erop neer dat er twee manieren bestaan om je spirituele kant te ontwikkelen. De ene is de oosterse wijze waarbij men door onthechting van het leven de geest door strenge discipline dwingt zich te ontwikkelen. De andere methode ligt meer in de westerse aard waarbij door een volledig ervaren van alle mogelijke situaties de geest zoveel mogelijke stimulansen te geven, dat ze verplicht wordt om zichzelf verder te ontwikkelen. Deze twee methodes zijn volledig cultuurgebonden en voor leden van de wederzijdse cultuur moeilijk te doorbreken. Geen van de methodes kan als de beste worden omschreven, het zijn gewoon twee totaal tegenovergestelde wegen om hetzelfde doel te bereiken. Misschien dat het gewoon een excuus is om me verder aan op dit moment minimaal drankgebruik te kunnen overgeven, misschien mis ik inderdaad echt wel de wilskracht om de confrontatie met m'n echte ik aan te gaan. Nu ik er toch over nadenk, deze discussie werd eeuwen geleden bij het ontstaan van de westerse beschaving reeds gevoerd, tussen de hedonisten en de cynici. Ben ik geen van beiden of gewoon een ongelukkige combinatie van de twee? Vrijdag 22 december 1995 Echt wel heel lekker gemaft. Rond een uur 's middags neem ik een
emmerdouche en waag me op pad. De eerste stop is in een duister restaurant waar ik voor de eerste maal lekkere gebakken rijst krijg. Een goede wandeling brengt me naar de Vadhya Souddha, een gebouw van de regering waar ik slechts later op de dag binnen mag. Tijd genoeg dus om nog wat musea en het park in de buurt te bezoeken. Het National Museum heeft een collectie oude beeldhouwwerken, instrumenten, schilderijen en gebruiksvoorwerpen. De algemene rust wordt slechts eenmaal verstoord door een bus schoolkinderen die in een van de zalen worden losgelaten. Ze zijn zeer rumoerig maar tot mijn verbazing merk ik dat de meeste kinderen de beelden afgaan om ze met een rituele voetenkus te groeten. Naast de deur ligt het Museum voor Technologie en Industrie en hier zijn de kinderen heer en meester. Ze lopen als gekken rond en duwen op allerlei knoppen die allerlei lichtjes en hefbomen doen oplichten of bewegen. Ikzelf ben eerder gefascineerd door een ingewikkelde achtbaanconstructie waar allerlei ballen de meest maffe banen worden ingestuurd. Deze banen, zo stel ik na nader onderzoek vast, zijn voorbeelden van de werking van de fysische wetten. De rest van het museum, net als het vorige, wandel ik op mijn duizendste gemak door en telkens laat ik me verrassen. Wanneer ik het park binnen wandel, word ik door iemand aangesproken die beweert een vluchteling uit Birma te zijn. Ik kan er langs geen kanten achter komen of hij een oplichter is of niet. Zijn verhaal zit goed in elkaar en hij vraagt geld om te eten en om een reis naar zijn Duitse vriend in de Himalaya te maken. Hij laat een foto zien van een blanke en beweert dat de man met een gebroken been in een hut ligt te creperen. Als ik geld zou geven, kan hij de man gaan bezoeken, nog voor Kerstmis en misschien blijven er nog genoeg centen over voor zijn neusoperatie. Hij heeft inderdaad een lelijke neus en ik stop hem vijf roepies toe, enkel om mijn geweten te sussen. Hiermee is hij duidelijk niet tevreden en na nog wat protest, druipt hij verslagen af. Was hij dan toch oprecht? Terug naar het regeringsgebouw en zonder problemen geraak ik voorbij de politieagenten die de boel in de gaten houden. Dat is echter buiten de conciërge gerekend en net wanneer ik wil binnenstappen, doet hij de deur voor mijn neus op slot. Protest helpt niet, hij draait gewoon zijn hoofd weg. Het waait door mijn kop dat gewone mensen door de band allemaal heel
vriendelijk, zowel in het oosten als in het westen. Het is slechts wanneer iemand met het minste macht wordt bekleedt, dat hij de meest elementaire beleefdheden vergeet. De rechtvaardiging van hun brutaliteiten vinden deze mensen in de waanidee dat een of andere benoeming hen sowieso boven de rest van de mensheid verheft. Ik sla een andere weg in dan diegene waarmee ik aangekomen ben en laat me meeglijden met de massa: scooters, bussen, auto's, mensen, ... Vreemd, hier bevinden er zich geen koeien op de weg en slechts eenmaal zie ik een goedgedraaide grammofoonplaat op de stoep liggen. De niet al te brede stoepen zijn vervolgens volledig bezet door verkopers die hun rommel op een mat uitstallen. Aan een standje met cassettes koop ik er eentje voor tien roepies, zwaar onder de prijs, en bij navraag geeft de verkoper grif toe dat het allemaal gestolen waar is. Plots daagt de politie op en onder stokslagen worden de verkopers gedwongen om een halve meter op te schuiven, zodat er meer plaats voor de voetgangers kan ontstaan. Hoe lang zal dat duren? Zonder al te veel oriëntatieproblemen raak ik in de buurt van mijn hotel en ook hier zijn de stoepen vergeven van de verkoopstandjes. Het is een ware aaneenschakeling van winkeltjes, velen op straat, andere in huizen, verscheidene een combinatie van de twee. De winkelgalerij die ik binnenstap heeft zo haar charme, alle standjes hebben er een maximum ruimte van één vierkante meter gekregen en daar wordt alles opgeslagen waar ze hun handen kunnen opleggen. Ik arriveer op een zandwegel waar enkel restaurantjes staan en zet me in redelijke rust om te bekomen bij twee glaasje thee. Na een lekkere maaltijd bezoek ik de straatkarretjes waar ik een rijstschotel tot me neem die op een bananeblad wordt geserveerd. Deze is goed gekruid en bij gebrek aan yoghurt om de chili door te spoelen, zoek ik mijn heil in bananen. Rond negen uur zoek ik mijn kamer op, lees wat bij het luisteren naar muziek en ga later de stad niet in. Toch verontrust het me niet. Zaterdag 23 december 1995 Ik heb hier in Bangalore echt wel een lekker bed gevonden. Het is rond twaalf wanneer ik me er deze keer uit gesleurd krijg. Vandaag zal de weg me naar de Botanical Garden brengen, aan de andere kant van de stad. Ik
ga te voet en dat heeft ongeveer twee uurtjes nodig. Dan strekt er zich een prachtig park vol vreemde bomen zich 240 vierkante kilometer voor me uit. Ik ga er volledig in op. Na wat heen en weer gewandel, zet ik me op een bank en lees Banco, het vervolg op Papillon. Dit boek heb ik onderweg naar hier gekocht van een straatverkoper en weer weet Charrière me in zijn avonturen mee te slepen zodat het tot zonsondergang duurt voordat ik besef dat het park sluiten zal. Mijn leesperiode werd in tussentijd een viertal maal gestoord, tweemaal door studenten uit Tamil Nadu, tweemaal door bedelaars. De eerste bedelaars waren een broer en zus van ongeveer vijf en zeven jaar die er uiterst armzalig bijliepen en telkens het snot van hun neus aan hun vodden van klederen afveegden. Ik maak hen direct duidelijk dat ze van mij niets hoeven te verwachten en lees verder. Hun tranende ogen blijven me echter aanstaren en wachten gewoon tot ik hun gezaag zal moe worden. Plots wordt het me teveel en ik grijp het jongetje bij zijn schouder. Ik kijk hem recht in de ogen en op dat moment heb ik al spijt van wat ik doe. Ik aai hem over zijn arm als verontschuldiging maar ze hebben iets achterin mijn ogen gezien en druipen angstig af. De tweede bedelaar is er een van een ander kaliber, een wat oudere man, vlot Engelstalig en zijn verhaal overtuigt me ervan dat de Birmaanse vluchteling van gisteren een oplichter was. Deze kerel steekt immers bijna exact hetzelfde verhaal af, met wat variaties hier en daar. Dit is duidelijk een moderne manier van bedelen en de kans om grotere bedragen te vangen is ruimschoots aanwezig. De bedoeling is om een achteloze reiziger in vertrouwen te leren kennen, vervolgens een operatie, een reis of kinderen ter sprake te brengen en dan te hopen dat het medelijden van de westerling gewekt wordt. Daarom moet er zo snel mogelijk een emotionele band tussen bedelaar en reiziger worden opgebouwd, een vriend scheep je immers niet af met vijf roepies. Maar wat ben ik hard geworden. Ik scheep kinderen, gehandicapten, bejaarden, hongerigen af zonder een traan te verpinken. Is dit een afweermechanisme of gewoon het ontkennen van een realiteit? Zelf leef je als westerling in betrekkelijke weelde en eigenlijk gaat het er gewoon over dat je je rijkdom delen moet. Dit zijn uiterst moeilijke vragen en ik neem
mezelf voor er geen geldzaak van te maken. Een praatje wil ik met de mensen slaan en ook wil ik advies geven, alhoewel dat uiteindelijk allemaal nutteloos is. Daar help ik deze mensen niet mee. Voor mij is dit een reis, voor hen een strijd voor het dagelijkse leven, een leven van gestolen gevoelens, opgevreten door de meedogenloze bek van het grootstadmonster. Zondag 24 december 1995 Als ik opsta bepeins ik de situatie en besluit om nog een dag te blijven. De faxen uit Europa zouden pas tegen vijf uur deze avond binnen zijn en om zolang met een rugzak rond te lopen, is geen al te best idee. Bovendien is het straks Kerstavond en die zou ik liever op een redelijke kamer dan op de gammele bus doorbrengen. Benieuwd naar huis ga ik langs het faxkantoor maar daar is niets binnengekomen. Als ik een andere shop binnenstap, is het van hetzelfde laken een broek. Kerstmis brengt echter een vaag gevoel van heimwee met zich mee en dus besluit ik om toch maar eens te telefoneren. Nadien volgt een drie uur durende discussie over ethiek, oplichters, zaken doen en aanverwanten, dit omdat de prijs voor het gesprek plots vijftienhonderd procent de hoogte in gaat. De gemoederen lopen hoog op en hij verwijt me mijn gebrek aan gentlemanschap terwijl ik hem iets vriendelijker een bandiet noem. Zijn laatste argument is dat ik met dit onderhandelen niet enkel hem, maar vooral de Indische telefoniemaatschappij oplicht. Hoofdschuddend verlaat ik de zaak. Eerder had hij gevraagd of ik nu echt dat dat ik recht in mijn schoenen stond en toen had ik volmondig 'ja' geantwoord. Dat verbaasde hem. Om zestien uur valt de electriciteit uit en ik lees verder in 'One Flew over the Cuckoo's Nest'. Daarna zoek ik een van de straatkarretjes op, lekkere, goedkope rijst, enorm gezellig. Met een bananeblad vol rijst sta je in het midden van een drukke winkelstraat en bekijkt de mierenhoop van gekke mensen. Maandag 25 december 1995 Ook vandaag geen faxen binnengekomen dus wandel ik naar busstation. Ik schuif aan bij een rij die volledig stil staat en die wacht op wat later een luxebus zal blijken te zijn. Dat merk ik op tijd en zoek de normale bussen op. Dan komt er plots een voor mijn neus aangereden en terwijl de
conducteur 'Mysore, Mysore, Mysore' blijft roepen, spurten de Indiërs om de beste plaatsen te bemachtigen. Ik wandel rustiger en er blijken zetels genoeg te zijn, geen problemen dus. Ondertussen twijfel ik eraan of het bezoeken van Mysore wel zo'n goed idee is. Nu ik enkele dagen het drukke stadsleven weer eens heb mogen ervaren, is mijn geduld genoeg op de proef gesteld. Mysore is echter een volledig andere stad, een droomstad om in rond te wandelen, open, een soort Hampi in het groot. Na heel wat rondgeloop vind ik een kamer in een redelijk goedkoop hotel. Dit is trouwens de eerste maal dat ik met mijn mond opensta wat logement betreft, in positieve zin welteverstaan, en de kamer is dan ook echt fantastisch. Allemaal heel eenvoudig maar oh zo doeltreffend, de Indiërs blijven me verbazen. Mijn eerste stop brengt me op de Devaraja Market waar het onmogelijk is om geen foto's te nemen. Een grote aaneenschakeling van vruchten, bloemen, prullaria allerhande in een atmosfeer van vriendelijkheid, gelach en smalle steegjes. Overal waar ik een foto neem, krijg ik een geïmproviseerd naamkaartje aangeboden zodat ik de foto's later kan terugsturen. Al snel heb ik een bende kleine mannen achter mijn lijf en ik neem een pauze waarin ik een ganse papaya verslind. Er wordt wat heen en weer gegrapt en de ouderen nemen foto's van mij en de kinderen met mijn apparaat. Daarna proberen ze me voor de grap een rat aan te smeren maar ik weer af door te zeggen dat ik een vegetariër ben en dus geen ratten mag eten. Een maaltijd neem ik in een klein plaatsje waar er slechts een olielamp brandt. Het eten is verschrikkelijk lekker en het goedkoopste dat ik tot nu toe gegeten heb. Dan begint een zoektocht naar een muziekwinkel en niemand lijkt daar iets van te weten. Verder koop ik een hemd met koeien erop, dit na wat onderhandelen en ergens vind ik dat toch een winkel waar ze sitars, sarods en tabla's met de hand maken. Het is een erg mooie winkel en de uitgestalde instrumenten maken diepe indruk op mij. Het hart van de zaak mag ik echter niet betreden als ik niets koop. Gelukkig vertelden ze me dat pas nadat ik de dingen daarbinnen reeds lang bekeken had, een twintigtal afgewerkte instrumenten hangen in volle pracht en lokken toch nog enkele vragen naar de prijs uit. Ik moet me inhouden, met in mijn achterhoofd het feit dat ik bij aankoop enkele maanden met het ding zal
moeten rondsjouwen. Na de avondmaaltijd waar mijn thee door een baba met voedingsbonnen wordt betaald, wandel ik langs de straatkraampjes die alle lekkers verkopers. Dat lekkers ligt zwaar op de maag na de zachte maaltijd dus besluit ik om wat fruit te consumeren. Even verderop kom ik een winkel tegen waar enkel sinaasappelen liggen en ik ga recht op mijn doel af, blijkt natuurlijk een winkel te zijn die enkel groothandel doet. Op een of andere manier lijkt mijn bestelling, drie stuks, niet echt aan die voorwaarden te voldoen. De mensen van de groothandel nodigen me uit om wat te babbelen en direct krijg ik een sinaasappel te eten. Zeer, zeer lekker. Een van de kerels spreekt vloeiend Engels en we praten uren aan een stuk: over België, India, Amerika, koken, vegetarisme en politiek. Soms vertaalt de ene wat we zeggen aan de anderen die het Engels toch voor een groot deel lijken te verstaan. De tweede sinaasappel is een van de beste, als het niet de beste is, die ik ooit in mijn leven heb gegeten. Ligt het aan mijn humeur of is het echt zo'n lekkere vrucht? We nemen hartelijk afscheid als er werk tussenkomt en ze nodigen me uit om binnen te springen wanneer ik wil. Met een glimlach van hier tot Londen fladder ik door de straat, net een vlinder op honingtocht. Volgende stop is een winkel waar ik eerder op de dag cake in de etalageraam had zien liggen. Ik koop er wat van, samen met een zakje kokosnootkoekjes. Het hotelmanagement ziet me lachend binnenkomen en vragen me wat er aan de hand is. Ik vertel hen dat ze in een fantastische stad leven en dat hun inwoners wonderen zijn. Op de trap naar boven wordt de weg versperd door zingende en pratende families, ze zijn vriendelijk en ik raak al springend op mijn kamer. Hiermee moet ik toch een beetje oppassen, zonet ben ik op straat in een grote plas koeiepis gestapt en ik vrees om met die schuivende sandalen serieus op mijn bek te gaan. Dinsdag 26 december 1995 De krant wordt 's morgens op bed gebracht, echt wel heel vroeg in de morgen. Ik kruip nog even in bed en slaap verder. Rond half elf start ik mijn toer door Mysore en ontbijt met fruit. Het bezoek aan het paleis van de Maharadja is wel zeer fel: een overdaad aan kleuren in het hout-, glas- en
marmerwerk maakt dat ik als een schooljongen na zijn eerste pinten zowaar begin rond te tollen. Ik draai en draai en duizel van de ene verrassing in de andere. Dit moet onwaar zijn om zo mooi te zijn en toch kent de droom geen medelijden. Tot het laatste moment wring ik me door een jungle van weelde en eindig in de winkeltjes waar mooie meiden zeer joviaal en vrijpostig hun verkoopstechnieken uitspreiden. De volgende stap is een laat middagmaal en het eten blijft me verbazen. Dit is Gods eigen stad en hij lijkt hier persoonlijk de wet te stellen, met als enig doel ze weer overboord te kunnen zetten. Een bezoek aan een kunstgalerij lijkt dezelfde weg op te gaan als het paleisbezoek maar is spijtig genoeg niet zo overweldigend. De schilderijen zijn mooi, de instrumenten oud maar het teveel aan dit alles, doet me met hoofdpijn besluiten mijn kamer op te zoeken. Ik rust wat uit en plan in mijn hoofd en op de kaart een mogelijk te volgen route. Ondertussen weet ik wel dat ik nog minstens een dag hier zal blijven. Ineens wordt het teveel en ik vertrek naar een winkel waar ze beeldjes in sandalwood verkopen. Gisteren was ik er reeds langs gelopen en het leken me ideale kado's voor het trouwfeest van mijn zusje. De winkeliers tonen me enkele van hun schoonheden maar ik twijfel omdat de prijs nogal hoog ligt. Het is echter voor het zusje en dat geeft de doorslag, daarnaast moet ik er echt wel mee stoppen om constant de gierige worm uit te hangen. Iemand pakt het beeldje in en ik betaal met een traveller cheque. In het hotel haal ik mijn rugzak leeg en begin alles te ordenen zodat ik het beeldje er toch redelijk beschermd in gewrongen krijg. Op weg voor een nieuwe wandeling door de stad. Net als gisteren wordt me hier om de drie meter marihuana aangeboden maar zonder al te veel moeite sla ik elk aanbod af. Weet je, toen gisteren de eerste kerel die me marihuana aanbood naar me toe kwam, had ik niet eens de tijd om te twijfelen. Een koe, hier nog immer een heilig dier, verscheen vanuit het donker en duwde me van achteruit in de rug, net alsof ze me op een of andere heilige manier wou wakker schudden. Misschien duwde ze me er ook gewoon naar toe, dat kan ook. In ieder geval, soms hecht je teveel geloof aan kleine gebeurtenissen om toch je leven wat in orde te houden. Misschien was het wel zo dat de koe me op het goede pad wou houden,
misschien was ze gewoon zo dom dat ze gewoon tegen me aan liep. In de grootste winkelstraat zitten verscheidene kerels met een electronische weegschaal waarop je voor een of twee roepies jezelf mag laten weten. Vandaag zit daar een kerel tussen met een zeer bijzondere troef, de pieptoon van zijn machine is immers stuk en zo staat zijn weegschaal heel de tijd op die gekende veel te hoge toon te piepen, net zolang tot er een gewicht wordt opgezet. Hoe die kerel het uithoudt is een groot vraagteken, in ieder geval is hij gezegend met een dode blik in zijn ogen. Kerels die ballonnen in allerlei vormen verkopen, hebben de manier gevonden om hun tot eend vervormde ballonnen verkocht te krijgen. Met hun vingers wrijven ze net hard genoeg over de ballon, zodat een soort van eendegekwaak uit die rubberen dingen komt. Het eten verrast me weer eens maar meer en meer voel ik de neiging om verder te reizen. Het eten is hier zacht gekruid en wordt veel kokosmelk in verwerkt, ook zoetigheden zijn hier overal te vinden. Hoe ik mezelf op dit moment voel is onmogelijk te beschrijven, we zullen het op gelukkig houden, een ruim begrip dat het enige is dat niet teveel of te weinig zegt. Je zou dit alles voor de grap kunnen vergelijken met de zogenaamde stages die men in westerse scholen loopt om je kwalificatie door praktijkervaring meer gewicht te geven. Hier zijn ervaringen lessen in het leven. Wat je hier ziet of meemaakt, is met momenten zo overdonderend en ik weet ondertussen dat het tijdje dat ik hier zal doorbrengen, meer zal opleveren dan al die jaren op de schoolbanken. Zend je kinderen uit, arm Vlaanderen, als je er ooit nog iets van maken wil! Tijdens het schrijven van deze regels zak ik plots - te enthousiast? - door mijn stoel. Misschien dringt een dieet zich op maar gelukkig komt die waangedachte - waangedrocht - niet in mijn hoofd op; niet meer dan een literaire dwaling, zullen we maar zeggen. Woensdag 27 december 1995 Ontbijt wederom fruit, laten we hopen dat dit een goede gewoonte wordt. Ik wandel naar een busstand waar ik nog net op de wegrijdende bus voor Chamundi Hill kan wippen. De bus zit oevervol en deze keer wordt me gegund om de truuk die busconducteurs op reiziger uitproberen, te leren kennen. Omdat de busritten meestal aan de goedkope kant zijn en omdat je
als toerist niet altijd klein geld bij je hebt, hebben de conducteurs er een sport van gemaakt om te zeggen dat ze op dit moment geen wisselgeld hebben en dat je het wisselgeld straks, wanneer je uitstapt, mag komen vragen. Hierbij rekenen ze erop dat je niets meer durft komen vragen, dat je het gewoon vergeet of dat je gewoon voor jezelf besluit dat die kerel het geld mag houden. Het gaat immers toch maar over iets met een tegenwaarde van maximum anderhalve pindanoot. Je moet dus zelf het lef en het opofferingsvermogen hebben om de conducteur na de rit terug aan te spreken. Aan de andere kant is het mogelijk dat die kerel gewoon de waarheid spreekt en dat het inderdaad onmogelijk is om door de drukke bus heen naar iedereen wisselgeld rond te brengen. Hoe paranoïde kan je eigenlijk worden, vraag me ineens af. Grappig, toen ik mijn ticket bestelde vroeg de conducteur hoeveel zetels ik wou, als in het feit dat hij dacht dat ik een heel gezelschap of toch minstens een partner bij me zou hebben. Ik sta echter rechtop en verzeker hem dat ik geen zetel nodig heb. De busrit kost me daarom twee roepies, in plaats van de gebruikelijke drie. Wat een winst om iets dat begon als een gewone grap. Op Chamundi Hill is het uitermate druk en ik bekijk de tempels enkel van buitenaf, er staan rijen langer dan de ochtendspits te wachten. Bovendien is dit een strikt religieuze plaats en het is misschien beter om dit aan de mensen van hier over te laten. De afdaling van Chamundi Hill dan maar, een trap van 1064 treden brengt de bedevaarders van boven naar beneden, ook andersom maar dat is enkel voor de echte strebers. Na driehonderd treden en een machtig uitzicht beland ik bij de beruchte stier van Mysore, een verschrikkelijk groot standbeeld dat overtuigd aanbeden wordt. Ik offer een stuk watermeloen en wordt opgeslorpt door de inhoud van enkele schoolbussen die ook hier weer toevallig op bezoek zijn. Mooie meisjes en jonge grietjes vragen verlegen of ze met je op de foto mogen en daar kan je toch geen nee tegen zeggen. Hun blinkende ogen volstaan als beloning en na twee foto's krijg je er zelf niet meer genoeg van. Ik daal na uitgebreid afscheid verder af en zet me ergens neer om een tekening te maken. Ik wil gewoon van de omgeving genieten en luister naar de vogelpracht. Er zijn slechts weinig mensen die deze trappen verkiezen, de meesten nemen gewoon de rechtstreekse busverbinding tussen Mysore en de tempels bovenop de berg. Dat maakt dat het hier eerder aan de rustige kant is, mij
niet gelaten. Wanneer dan eindelijk toch beneden aankom, staan de muggen me op te wachten. Ik ga te voet verder, dat staat me echt wel aan. Tot ik op een splitsing de weg vraag aan enkele jongeren op een fiets. Ze nodigen me uit om mee naar Mysore te rijden, als ik enkel maar op de voorste buis van de fiets wil springen, het achterste zeteltje is immers al bezet. Geen probleem, met drie op de fiets dreunen we door de zachte wegen die in India niet bestaan. Na een tijdje begint dit op mijn achterste te werken, vooral de supergrote zadel die in mijn nieren duwt is er teveel aan. Wanneer we dan in Mysore aankomen, wandel ik richting dierentuin. Ook hier staan rijen mensen aan te schuiven en ik ga een hapje eten. Op mijn kamer aangekomen, rust ik uit en speel wat op de mondharmonica. Mijn tocht 's avonds naar een restaurant loopt uit op een diepgaand onderzoek van de ondergrondse wereld van deze stad. Op straat stond ik zo wat te babbelen met een kerel die een petje droeg. Hij vertelt me dat hij muziek maakte met zijn vrienden, soms waren ze met achttienen en dat ze naast de klassieke Indische instrumenten, ook drums, bass en gitaar gebruikten. De repetities zouden gepaard gaan met drank en marihuana en hij laat zijn waardering voor Bob Marley kennen. Het muziekvirus laat zich niet ontkennen en in een lichte koorts vraag ik of ik eens mag komen jammen. Vandaag wordt er niet gespeeld, er is immers een groot festival in Hubli en daar is iedereen van de groep naar toe. Geen probleem voor mij, misschien morgen. Daarop begint de kerel een verhaal op te steken over de rokersscène van Mysore. Wat later zal blijken dat er ook hier van die regeringswinkeltjes zijn waar je goedkoop aan de beste stuff kan geraken. Iemand heeft mij daar eerder al over verteld, Herby denk ik en dat wil ik toch wel gezien hebben. Trouwens, ook opium is in die winkels vrij verkrijgbaar. Dus neemt die kerel met zijn pet me mee op stap en plots wordt onze tocht onderbroken voor een bezoek aan een worstelclub waar op religieuze wijze het worstelen wordt beoefend. Na een kleine voorstelling zetten de mensen zich in een kring en de priester haalt een metalen chillum boven. De priester neemt een handvol marihuana in zijn handpalm, maalt die fijn met zijn duim door zo'n tien minuutjes te wrijven en er af en toe wat water bij te voegen. Zo ontstaat er iets dat op een blokje hasj lijkt waarbij vervolgens de tabak van drie bidi's bijgevoegd wordt. Dat alles wordt samen gekneed tot een grote blok die zo in de
chillum wordt gestoken. Als de chillum tweemaal is rondgegaan, wijst de priester me erop dat ik de chillum verder alleen moet oproken. Dat lukt me aardig alhoewel het een hele inspanning is. De mensen zijn vriendelijk en wat later zetten we onze tocht naar de regeringswinkel verder. We wandelen langs een marktje waar wierook en bidi's gerold worden en daar zou zich de regeringswinkel bevinden. Er liggen enkel pijpjes in de uitstalraam en wanneer ik als een klant word voorgesteld, klikt er iets in mijn hoofd. Dit ziet er helemaal niet officieel uit en om gewoon marihuana op straat te kopen, ben ik niet gek genoeg. We wandelen verder en belanden in een garage waar kookpotten opgestapeld liggen. Een vijftal jongeren wachten ons op en leggen vier serieuze zakken marihuana op tafel, we hoeven slechts uit te kiezen. Ondertussen heb ik mijn begeleider reeds tweemaal mijn situatie in België uitgelegd en het is echt geen probleem wanneer ik niets wil kopen. Mijn partner koopt wel en verder krijg ik door de nauwelijks Engelstaligen vrouwen en jongetjes aangeboden om me op mijn kamer mee te amuseren. Dat interesseert me minder en er wordt een tweede chillum aangestoken. Die mag ik ook weer bijna alleen oproken en al snel is mijn bevredigingspunt bereikt. We verlaten deze opslagplaats en hand in hand begeven we ons naar een winkel van een vriend van mijn begeleider waar ik te zoete kokoskoekjes krijg aangeboden. Ze zijn iets te kleverig en ik laat ze liggen. Ondertussen maken ze me ongemakkelijk door me op een iets hogere stoel te zetten en me in de ogen aan te staren. Ik wil maffen en samen met mijn begeleider neem ik een riksja. Mijn partner wil het laatste stuk met me mee lopen en het blijkt dat hij me onder het gemompel van 'Be careful you, my friend' in een duister steegje heeft gebracht. Aangezien ik hem wat geld had gegeven om zijn onkosten te dekken, weet ik niet waar het nog aan kan liggen. In ieder geval begint hij in mijn handen te wrijven onder het constant herhalen van 'when will we meet tomorrow?'. We hadden daarvoor al een uur afgesproken, negen of zo en dat was voor mij voldoende. Hij zegt me dat ik er niets van begrijp en terwijl hij met zijn duim in mijn handpalm blijft wrijven en me dwingt om hem in de ogen te kijken, herhaalt hij woord voor woord 'when will we ...' . Zeer laat van begrip heb ik nu niets meer nodig. Daarvoor al, tijdens het hand in hand geloop - dat op een of andere manier is onder de plaatselijk
jongeren - had hij me al een paar keer gevraagd of ik niet geïnteresseerd was in Indische jongens. Ik had steeds gewoon nee gezegd maar nu is het genoeg, ik steek de straat over en verdwijn. Afspraak morgen afgelast. Dit was een zeer vreemde tocht. De mensen waren vriendelijk, nieuwsgierig en zeer verlegen. Dat maakt het moeilijk voor me om de juiste combinatie tussen stil respect en openhartigheid te vinden. Maar het zijn vooral de enkele malen dat ik over geld begon te praten, dat ik in de fout ging. De mensen voelen zich beledigd als je over geld begint te praten en dat is iets waar ik zeker rekening mee zal houden. En ook vandaag weer die kusgeluidjes achter mijn kont, in dezelfde stijl als die van Badami. Ik vraag me af waarom iedereen toch denkt dat ik een homo zou zijn. Ik mag dan wel alleen zijn en veel contact met de plaatselijke jongens hebben, dat heeft toch ook veel te maken met de gereserveerde verlegenheid van de autochtone meiden. Want waarom zou ik rechtop lopen, drinken, eten en roken als de lokale jongelingen en iets verborgen houden? Of reizen reputaties ook aan de andere kant van de wereld even snel vooruit? Het feit van die kusgeluiden, het aanbieden van kokoskoeken en het vriendelijke gegroet alom doen het ergste vermoeden doch aan deze paranoia mag ik niet toegeven, als het tijd is om te vertrekken, dat moet ik dat gewoon doen. Donderdag 28 december 1995 Om zeven uur ben ik klaarwakker. De afgelopen week heb ik zitten sukkelen met een onverklaarbare hoofdpijn en die me heel de dag als een schaduw lijkt te achtervolgen en me dwingt op de meest onmogelijke momenten in bed te duiken om te rusten. Eerst dacht ik dat het iets te maken met het feit dat ik weer veel te veel aan het lezen ben, zeker 's nachts dan nog. Het zijn telkens mijn ogen geweest waar de druk binnenin niet meer te houden was. De THC van gisteren heeft gelukkig verlichting gebracht en nu weet ik plots niet meer waar het allemaal goed voor was. Ik kan er maar niet uitkomen of ik marihuana die ik gisteren dan toch nog in mijn poten heb geduwd gekregen, moet weggooien, aan een bedelaar geven of 's avonds oproken om me rustig te houden. Ik vind een veel te duur restaurant en stap ontevreden buiten. Bovendien probeerde de ober me nog de rekeningen van de twee vorige klanten, twee
Duitsers, aan te smeren. Die hadden ook betaald maar door een onverklaarbaar toeval kwamen hun rekeningen toch bij mij terecht. Een misverstand tussen de bediening en ik was goed gezind genoeg om dat te geloven. Als ik buitenstap ontmoet ik John, een Engels ex-marinier met haar op de tanden. We stonden gewoon maar wat te praten op de stoep en het viel me op dat de Indische bevolking niet onaangedaan over zich heen liet gaan. Ik nodig John uit voor een glaasje thee en hij gaat er genadig op in. Tijdens thee begint hij te praten over zijn leven in India, over Indische politiek en hoe corrupt die wel niet is, over de verbroken, artificiële eenheid die Groot-Brittannië en India destijds vormden. Hij heeft hier heel wat jaren van zijn leven doorgebracht, zijn vader diende nog bij de Companie. Tijdens een stop in een restaurantje in de buurt van de mooie universiteit vertelt hij me dat Mahatma Ghandi wat hem betreft een echte hypocriet was. De feiten die John aanhaalt om zijn gelijk te bewijzen, heb ik al eerder in de autobiografie van Ghandi gelezen maar nu worden ze in een volkomen ander daglicht geplaatst. Het is uiterst interessant om dit oudkoloniale gedachtengoed te mogen aanhoren, een eigenaardige combinatie van liefde, rascisme, respect en zelfvoldaanheid. We brengen heel de dag samen door, wandelend en pratend door de straten van Mysore. We nemen verscheidene stops bij theeshops en later op de avond eten we 's avonds in zijn vaste restaurant. John is heel de tijd aan het woord en regelmatig komen we op de Islam terecht, later zal blijken dat hij een ware fundamentalist is. We nemen afscheid en in het hotelkamertje rol ik een joint met papier van de luchtpost. Het dichtkleven gebeurt met een stukje van de plakrand van een envelop. Na enkele trekken zijn het niet enkel de marihuana maar eveneens de kleurstoffen in het papier die naar mijn hoofd stijgen. Ik voel me best lekker en na zulk een inspannende luisterdag neemt mijn geest een rustig avondje af. Een paranoïde gedachte over de politie komt in mijn hoofd op en ik rol het beetje marihuana, nog voor twee jointjes, in een zakje en gooi het uit het raam. Ik doe de deur van slot en zet ze open en direct voel ik me heel wat meer op mijn gemak. De nachtrust komt als water in een uitgedroogde woestijn.
Vrijdag 29 december 1995 Het besluit om te vertrekken is dan toch genomen. Het boeltje wordt ingepakt en nu ik dat beeldje voor het zusje ook nog mee te slepen heb, is het peil van de rugzak onheilspellend gestegen. Ik hoef echter pas om drie uur uit te checken, dus kan ik nog even op eettocht. Als ik in een restaurantje de krant zit te lezen, komt John naar beneden. Hij logeert boven het restaurant en we beginnen terug te praten. Mijn hoofd staat er echter niet naar en ik luister slechts met een half oor. We nemen even later afscheid onder het mom dat ik nog inpakken moet. Nadat ik de kleine rommel weg heb gepropt, lees ik verder in de krant. Even later brengt een riksja me naar het station waar ik de bus naar Trichur bijna onmiddellijk gevonden heb. Een jong bedelaartje vraagt om geld en ik ga snel nog wat bananen en sinaasappelen kopen, waarvan ik er enkele aan het jongetje geef. Als ik in de bus mijn rugzak aan het vastbinden ben, voel ik in het gekrioel iemand bij m'n achterzak. Ik vermoed het ergste maar wanneer ik in de drukte eindelijk bij mijn achterzak geraak, is mijn portefeuille reeds verdwenen. De bus staat echter op vertrekken en ik besluit om er toch maar uit te springen. Niemand heeft echter iets gezien en net wanneer ik naar de politie wil stappen, komt er een kerel met mijn portefeuille aanwandelen. Het geld is verdwenen, net zoals de kerel die ik eerst achterna liep. Iets later zie ik die kerel zonnebrillen verkopen en het is opvallend hoe hij me van ver in het oog houdt. Ik roep hem en vraag of ik zijn koopwaar eens mag bekijken. Hij staat voor mijn neus en weet niet hoe zich te gedragen. Ik kijk hem in de ogen aan en zonder ook maar naar zijn koopwaar te kijken vraag ik hem of hij die armzalige 130 roepies die nog in de portefeuille, direct heeft verzilverd om een grotere slag te slaan, een met zonnebrillen bijvoorbeeld. Hij zit op hete kolen maar kan niet vertrekken voordat ik hem zijn lucifers teruggeef. Ik steek mijn bidi opvallend traag op en voor ik hem de lucifers kan teruggeven, heeft hij ze al uit mijn handen gegraaid. Dan is hij verdwenen, ik blijf zitten, heb de bus gemist en besef dat ik het net gekochte fruit op de bus heb laten liggen. De politie komt langs omdat ook hier het nieuws snel gaat en we praten over wat er gebeurd is. Ik geef hen een beschrijving van de kerel die met mijn portefeuille vandoor is gegaan maar maak hen
duidelijk dat ik niet teveel problemen wil maken. Ze vragen me of ik nog geld heb om verder te reizen en ik kan daar positief op antwoorden. Daarna wandelen ze weg, ik naar de stationsbar waar ik een theetje bestel. Twee maaltijden, nog wat thee en sigaretten helpen me de tijd overbruggen en traag maar zeker gaat de zon onder. De wetenschap dat ik verder reizen moet, heeft me over de diefstal heen gezet en de kerel die het me gelapt heeft, kan enkel nog mismoedig op een klap in zijn gezicht rekenen. Dit vergevingsgezinde trekje geeft een extra teint aan mijn inmiddels uiterst ruige look en ik tracht heel de zaak te vergeten. Dus schrijf ik verder in 'Een op voorhand verloren zaak'. Het verhaal is ongeveer af en de aanvullingen die ik nu nog maak zijn slechts kleine bijdragen om het geheel wat meer verstaanbaar en minder onchronologisch te maken. Zelf ben ik redelijk tevreden over deze eerste kladversie, vooral omdat ik weet dat ik bij het uittypen van de uiteindelijke versie, heel wat van mijn hoogdravend gezwam zal durven relativeren. Ondertussen bestudeer ik nog even de landkaart om ongeveer tot een reisweg voor de volgende maand te komen. Ik weet welke risico's aan zulk een lef hangen en houd in mijn achterhoofd dat deze planning meer een luchtig tijdverdrijf is dan een bindende wettekst. Op de bus is geen reservatie nodig omdat ze reeds van deze voormiddag volgeboekt is. Ik spring net als iedereen gewoon wat als een gek rond en na wat duwwerk vind ik een redelijke zitplaats. De conducteur licht me lichtjes op maar vandaag kan me dat allemaal niet meer schelen. Na een twintigtal minuten rijden, krijgen we onze eerste klapband maar die wordt snel gerepareerd. Tien minuten later worden we aan een wegrestaurant afgezet met de droge mededeling dat de bus terug naar het station moet voor een andere reparatie, een aan de motor deze keer. De tijd wordt gedood met eten, schrijven en het bestuderen van de koeien. Nu we dan toch even tijd hebben, zal ik even uitweiden over het met de handen eten. Voor ik hier aankwam, had ik een lepel in mijn rugzak gestoken. Ik dacht dat ik me nooit aan zulke barbaarse gewoonte zou overgeven. Ondertussen ben ik hier twee maanden en ik geef toe dat ik slechts een drietal keer met bestek gegeten heb, enkel wanneer het door sociale omstandigheden niet anders ging.
De charme van het met de handen eten is moeilijk te beschrijven maar het geeft je een zekere eenheid met het voedsel. Ook verplicht het je om minstens zes keer per dag je handen te wassen en dat is in hygiënisch opzicht ook uiterst voordelig. Het voedsel smaakt trouwens twee keer zo goed eens je van die ijzeren hulpstukken bent verlost. Soms lukt het me echt niet om uit de eethuizen weg te blijven en als ik me zou laten gaan, zou ik heel de dag niets anders doen dat eten, vermoed ik zo. Gelukkig is het idee nog steeds aanwezig dat ik andere dingen heb te doen dan eten. Plots staat het me trouwens voor dat je bij het schrijven van een dagboek als het deze, regelmatig zaken vergeet te vermelden en andere gewoon in een onjuiste context plaatst. Daarom wil ik nog even op John terugkomen; hij vertelde allerlei interessante zaken over de politieke partijen in India, de kosmopolitische samenstelling van de USA, de Islamrechtspraak en de zesstappenslang, waarvan het gif je na zes stappen al tegen de grond zou doen vallen. Net op dit moment doe ik een nieuwe culinaire ontdekking. Een of andere verlichte geest heeft het in zijn hoofd gehaald om kokoskoekjes met chili te maken en uitzonderlijk kan deze rare combinatie me niet bekoren. Een uurtje later worden we door een andere bus opgeladen en nu iedereen dan toch een avondmaal heeft binnen gespeeld, kan de moordpartij beginnen. Het is 's nachts immers wat kouder dan overdag en daarom worden de ramen gesloten. Dat samen met de verwerking van de vegetarische maaltijden tot ontsnappende gassen heeft tot gevolg dat ... laat ik er maar over zwijgen. Ikzelf ben een van de hoofdschuldigen, dat zal ik maar vermelden. Het wordt er niet beter op wanneer de plaats naast mij vrijkomt en wordt ingenomen door een kerel die heel de dag aan de whisky heeft gehangen. Hij sukkelt steeds maar weer met zijn hoofd op mijn schouders in slaap, waarbij hij me met zijn kont steeds verder tegen de bank en een ijzeren paal drukt. Een uurtje later vind ik een vrije bank en leg me uitgestrekt neer, deze keer zal er niemand zijn die mijn nachtrust nog verstoort. Zaterdag 30 december 1995 In de hopeloos vroege ochtend arriveren we in Trichur. Ik wandel een restaurant binnen en voordat ik een thee en een geroosterde banaan tot me
kan nemen, laat ik een enorm verlossende scheet. Het beetje saus neem ik er bij en wijt ik aan het eten van gisteren. Iedereen in het dorp is op zijn minst onvriendelijk en na een tocht langs een tiental hotelletjes geef ik het op. Nergens is er plaats en ik begeef me dan maar terug naar de busstand. Ik vraag nog eens naar Sevapur maar daar heeft niemand ooit van gehoord. En om in deze slaaptoestand aan een wilde ondernemingstocht te beginnen, ben ik niet klaar. Ik neem de bus richting Ernakulam waar ik direct op een houten barak die ze hier ferryboot noemen, kan springen, richting Cochin. De plannen die ik dus gisteren aan het maken ben geweest, zijn ondertussen al volledig in het honderd gelopen. Dat was uiteindelijk het minste wat we konden verwachten. Cochin is een klein vissersdorp op een eiland met een vriendelijke bevolking. Maar ook in Cochin is alles vol, gelukkig mag ik ergens op het dak van een hotel slapen. Nieuwjaar zal ik dus hier doorbrengen en daarna zien we wel verder. Ik neem een douche en begraaf me ergens onder een boom waar ik een Indische variant op honkbal kan bestuderen. Er wordt tegen een stokje geslagen in plaats van tegen een bal en later zal iemand me vertellen dat dit spel cricket noem, daar heb ik ooit toch nog van gehoord. De spelregels blijven onduidelijk en na afloop vind ik een restaurant waar mijn bord driemaal terug wordt vol geschept, alles in de oorspronkelijke acht roepies inbegrepen. Het is nog te vroeg om naar de olifantenshow in Ernakulam te gaan en ik begin aan 'Volledig naast de kwestie', een aanzet tot een nieuwe roman, te schrijven. Het verhaal vloeit zomaar uit mijn pen en ik heb een redelijk zicht op hoe het allemaal zal lopen. Op de boot naar Ernakulam zitten meerdere westerlingen die allen op weg zijn naar de olifantenparade. Het is dan ook de moeite, een vijftigtal van die beesten in ceremoniële kledij. De verkleedshow die er rond hangt, duurt me echter iets te lang en zo mis ik de touwtrekwedstrijden tussen mens en dier. De mannetjesolifant kan het tegen honderdvijftig mens opnemen en de vrouwtjesolifant was volgens mijn bronnen getraind om te verliezen. Ik bezoek ondertussen een voedselmarkt maar dat is een grote oplichterij. Buiten koop ik een houten fluit van iemand die ik al in Mysore was tegengekomen. Terug in Cochin aangekomen, zoek ik een restaurant op en draai in het toilet de grootste hoop stront die ik ooit gezien heb, of het moesten de drollen van de olifanten zijn waarvan ik eerst dacht dat het
balen stro waren. Verder heb ik geen honger (?) en met bananen, wat chocolade en een fles water zet ik mijn kamp op op het dak. De sterren zijn weergaloos en ik probeer wat op het nieuwe instrument te spelen. Na enkele minuutjes lukt dat aardig en ik krijg zelfs enkele toehoorders. De andere hotelbewoners zijn zeer vriendelijk en nodigen de fluitspeler voor ontbijt en oudejaarsavond uit. Een van hen is een Duitse Joodse die een documentaire over het milieu aan het maken is. Zij weet mijn aandacht wakker te maken maar is te lelijk om een relatie mee te starten. Een goede verstaander heeft dat snel begrepen en op een of andere manier wil ik toch nog wat van de sterren genieten. Zondag 31 december 1995 Vroeg in de ochtend word ik wakker en na een douche maak ik me klaar voor ontbijt. David, een Australiër die ook op het dak logeert, vindt dat een goed idee en wil me vergezellen. Voordat we van ons dak geraken, krijg we eerst nog enkele bezoekjes. Beneden logeert een Fransman die gitaar speelt en wij vallen in met drums en een fluitje. Het spelen gaat lekker en enkele uren later, zo tegen de middag, besluiten we dan toch een restaurant op te zoeken. Daar duurt het meer dan anderhalf uur voordat we cornflakes, fruit, omelet en thee krijgen voorgeschoteld, dit na het ontvangen van verscheidene verkeerde bestellingen. Deze grap is echter verschrikkelijk duur en als we daar over klagen, vertelt de ober ons dat we niet moeten zagen omdat de middag al lang voorbij is. Dat we hier reeds een half uur voor de middag aankwamen, lijkt de ober niet te deren. David gaat maffen en ik zet me neer op de kade om een kleine maaltijd te nemen, samen met een thee. Ik schrijf en praat met de vissers die de oude Chinese visnetten bedienen. Ondertussen krijg een tiental maal marihuana aangeboden maar ik ga er niet op in. Voordat we naar het ontbijt wandelden, hielden we een gesprek dat er op neer kwam om een oudejaarsfuif te houden op het dak van het hotel. Er zijn muziekinstrumenten genoeg en er wordt zelfs over een barbecue gepraat. In de loop van de dag nodigen we wat mensen uit en ik word al snel tot organisator van dienst uitgeroepen. Dat zint me niet omdat ik de voorkeur aan de positieve vibraties in de lucht om mensen samen te brengen. Later op de dag zal blijken dat de mensen met de drums en gitaren niet zijn
komen opdagen, ze zitten beneden en houden een privé-feestje. Als er mensen beginnen te arriveren, vinden die slechts vier mensen op het dak en ze zijn een beetje teleurgesteld. Nadat de mensen een beetje aan de sfeer gewend geraakt zijn, lijkt iedereen zich lekker te amuseren en het is middernacht voordat we het doorhebben. We toeren richting dorp om daar nog wat van de feestelijkheden mee te genieten. Overal worden we gefeliciteerd, aan de schouders en in de billen geknepen. Het grote feest is echter snel afgelopen en we proberen nog op twee privéfeestjes binnen te geraken. David denkt met zijn zatte kop dat hij begrijpt wat me bezig houdt. Eerder die dag hadden we gebabbeld over wat we in onze thuislanden zoal deden en David had mij volledig mis begrepen. Ik neem het hem niet kwalijk maar het brengt me wel in een uiterst vervelende situatie. Het tekenen en de muziek, of het schrijven zijn slechts het gevolg van hoe mijn leven tot hiertoe verlopen is, meer hoef je daar niet achter te zoeken. Ik merk natuurlijk wel enige vooruitgang maar de tevredenheid beperkt zich tot een kortstondige geruststelling van mijn eigen innerlijke duivels. Wanneer we terug op het dak aankomen, zitten er vier meisjes met mooie stemmen te zingen. Ze begeleiden zichzelf op gitaar en het klinkt allemaal heel lekker. David en ik spelen wat samen, andere mensen wisselen elkaar af en de rest van de avond brengen we praten, lachend en musicerend door. Maandag 1 januari 1996 Als iedereen in slaap valt, zet ik me onder de sterren en amuseer me met dit hemeldak. Een nieuwe dag, een nieuwe week. Rond vijf uur 's morgens kruip ik in mijn bed en twee uur later staat de zon genadeloos op ons hoofd te schijnen. Ik loop wat verdwaasd rond en maak kennis met onze nieuwe dakgenote, een Amerikaanse die gisteren een nogal slechte indruk had gemaakt, gewoon omdat ze wat te vriendelijk was overgekomen. Dat zal ik zelf eerst eens uitzoeken en eigenlijk is ze best te doen. De cassette die ze me in handen duwt klinkt lekker maar wanneer de recorder het juiste toerental gevonden heeft, begint het serieus te vervelen. Het wordt een verschrikkelijk lamme dag en de zon drukt ieders tempo tot ver onder het nulpunt. Ik eet, praat, schrijf, speel fluit voor de mooie
meiden op de kade. 's Avonds is er een karnalvalparade waar bij nader onderzoek geen enkele vrouw aan mee doet. Wat je ziet zijn de plaatselijke jongens die zich eigenlijk allemaal als vrouwen hebben uitgedost, de ene travestiet naast de andere komt voorbij gecatwalkt, geruggesteund door de allerlelijkste popmuziek mogelijk. De travestieten glimlachen, knipogen en komen handjes geven. Nadien ga ik eten en maak er een vroeg nachtje van. Ik geniet intens van een kaarslicht en nadien van het wolkenspel dat door de maan wordt uitgevoerd. Even vermoed ik dat het gaat regenen, wat een stom idee. Dinsdag 2 januari 1996 Als ik opsta, begin ik direct grapjes te maken en ik voel me bijzonder opgewekt. Wel heb ik een zware kop en ik beschuldig het hoge zuurstofgehalte in onze kamer. Grapje, net zoals variantjes op 'roofmates' en dergelijke. 'See you today', doet het trouwens nog zeer goed, maar dat leg ik op een ander moment wel eens uit. Ook de opmerkingen over hoe mooi ons behangpapier wel niet is, vinden de mensen grappig dus neem ik een douche en plan mijn route voor vandaag. De baas van het dak vraagt of ik op het dak blijf logeren en ik vertel hem dat ik nog zeker tot de volgende volle maan blijf. Hij kijkt wat verbaasd maar stelt verder geen vragen. De wandeling door Cochin is gezellig en ik loop gewoon wat door de straten om te zien waar ik terecht kom. In een iets bredere straat bezoek in een oud-Portugees gebouw dat wat overroepen een paleis wordt genoemd. De architectuur is uiterst sober en doet me inderdaad aan mijn reizen in Portugal denken. De Joodse synagoge is gesloten en ik plant me dan maar neer in een theeshop. Ik drink twee theetjes voor ik me naar Ernakulam laat overzetten. Op de ferry zitten ondertussen bekende gezichten en we praten wat. Er breekt een klein buitje los en dat is best grappig. Een Nederlander die alles verkocht heeft om te kunnen reizen, nodigt me uit om bakje koffie te gaan drinken. Ieder betaalt het zijn, ik lees de krant en de wereld draait nog steeds. Een wandeling langs een niet uitgestippelde route wordt al snel boekenzoektocht. Ik koop niets en verlekker me in de stedelijke bibliotheek aan een uitgebreide collectie literatuur. Als ik de bibliotheek buitenstap
word ik opgewacht door een oude, grijswitte heilige man met een grote witte wolfshond aan zijn zij. Hij wenkt me en in gebroken maar redelijk vlot Engels begint hij met me te praten over vrijheid en de geheimen van het leven. Ik word er stil van, kijk hem aan en hij kijkt me terug aan, diep, achteraan ergens in mijn ogen. Plots klopt hij me op mijn schouders, als een soort van afscheid en alsof er iemand een knop in me aanzet, vertrek ik verder op mijn tocht. De volgende boekwinkel houdt solden en alles wordt aan minstens de helft van de prijs verkocht. Wat nog belangrijker is, is dat ik enkele schatjes van boeken vind. Engelstalige vertalingen van het werk van Dostojewski en Gorki gedrukt in de USSR liggen gewoon voor het oprapen. India is immers op vele vlakken steeds goed bevriend geweest met de oude Sovjet Unie. Ook een gids over het hoe en waarom van de Partij mag niet ontbreken. Richting park opwandelend lees ik wat in de boeken Al snel blijkt dat het personage uit een van de boeken een even rare ontmoeting met een even rare, oude man heeft zoals ik er net een heb gehad. Is dit nu synchroniciteit? De zon begint te zakken en ik begeef me naar de ferry's. Aangekomen in ondertussen mijn vaste stek, een vegetarisch restaurant, kom ik een stel Nederlandse dames tegen die net als ik tot dat bijna uitgestorven ras van reizigers behoren, zij die het allemaal op hun honderdduizendste gemak aankunnen. We wisselen ervaringen uit en het wordt een gezellig gesprek. Als ik later mijn dak wil opzoeken, word ik door een Indiër aangesproken die me vraagt of ik zin heb om wat muziek te spelen. Ik stem toe maar ga eerst mijn rommel afzetten en mijn fluitje oppikken. Bij de Indiërs schalt John Mayall door de boxen, er worden grote jointen gerold en de fles whisky raakt alsmaar leger, de tweede volgt al snel. Er wordt serieus heen en weer gezwets en we hebben het erover om een of andere fuif te organiseren. Ik zou bij Neil, de Indiër kunnen blijven slapen en verder zijn er geen problemen. De vrienden van Neil verlaten ons en na enkele covertjes van Bob Marley en aanverwanten, zetten we ons aan een nachtmaaltijd, door de moeder van Neil eerder op de dag klaargemaakt. Verse vis, verse krab, recht uit de zee en bereid op de eeuwenoude traditie van moederliefde, ik weet niet wat ik meemaak.
Woensdag 3 januari 1996 Heerlijk weer vandaag en ik sta met de zon op. Ik dool wat rond op het dak voor ik de douche opzoek. De mensen van het hotel raden me af om bij Neil te logeren en zij roddelen de stukken uit de hemel. Aangezien dit een christelijke gemeenschap is, neem ik hun mening met de nodige korrels zout. Om negen uur zit ik Neil op te wachten maar het is enkel een van zijn vrienden die opdaagt. We gaan samen bij Neil langs maar na herhaaldelijk geklop doet hij nog steeds niet open. De vriend gaat sigaretten halen en ik besluit om een ontbijt te zoeken. Als ik uit de tuin stap, merk ik een kaalgeschoren meisje op en ze draagt een rugzak. Ik vraag haar of ze een slaapplaats nodig heeft en zij vraagt in het zachte Vlaamse accent dat ik al zolang niet gehoord heb of ik misschien niet Toon Vanniement ben. Ik schrik me een bult maar al snel blijkt dat we samen hebben gestudeerd. Zij noemt Annelies, dat weet ik nog, en ze heeft inderdaad een slaapplaats nodig. Ik breng Annelies naar ons hotel waar ze een plaatsje op het dak vindt. Daarna gaan we ergens op een terras een beetje bijpraten. Enkele uren later zijn we nog steeds aan het bijpraten als plots Neil het terras komt binnengestapt. Ik vertel hem dat ik bezig ben en dit ik straks kom opzoeken. Hij is echter opdringerig en niet al te vriendelijk. De baas van het terras zet hem buiten omdat hij weigert iets te drinken of het moest alcohol zijn. Even later nemen ook Annelies en ik afscheid en na een kleine maaltijd zet ik met een krant en wat Russische literatuur op de kade. Een jonge dealer biedt me heroïne aan, ik sla af en de dealer vertelt dat hij zichzelf uitschot vindt. Ook blijkt hij Neil te kennen en hij vindt hem een oplichtertje. De dealer is in het park geboren, hij slaap er en hij zal er ook wel doodgaan. Zijn armen staan vol lidtekens, zijn ogen zijn vuurrood. Tijdens ons gesprek komt een van de vrienden van Neil aanzetten en voordat ik het kan beseffen zijn de twee aan het bekvechten dat het een jewelste is. Af en toe wordt er met een vuist gedreigd maar al bij al blijft het bij heen en weer gescheld. Al snel staat er een twintigtal mensen mee te luisteren en ik zit onbewogen op een bankje het hele tafereeltje te aanschouwen. Soms glimlach ik maar meestal begrijp ik geen snars van wat er allemaal gezegd wordt. Het is duidelijk dat ze over mij praten want regelmatig wijzen hun handbewegingen mijn richting uit.
Van de omstaanders reageert niemand, enkel wanneer het dan toch gewelddadig dreigt te worden. Een van de omstaanders zet zich naast me neer en vraagt me waar het allemaal over ging. Aangezien hij een politiekop heeft, hou ik mijn uitleg uiterst vaag, iets in de trend dat ze wilden uitvechten wie nu wel of niet mijn vriend mocht zijn. Ik vertrek richting hotel en waar daar wat rond. Ik blijf hier, ik wil geen problemen en ze moeten me gewoon met rust laten. Ze moeten zeker niet proberen me in nesten te werken, dat kan ik zelf goed genoeg. Later laat ik me nog snel overvaren naar Ernakulam voor een snelle maaltijd en wanneer ik in het hotel aankom, lijkt ineens heel het dak vol mensen te zitten. Het wordt een gezellige avond met veel muziek, drank en marihuana. Ik heb de kans om nog wat met Annelies te babbelen en laat in de avond vertrekt ze naar haar slaapplaats, ondertussen verhuist naar een kamer beneden, zonder een woord te zeggen. Het raakt mijn koude klederen. Ik heb haar verteld dat we allen veranderd zijn de laatste jaren en ik waarschijnlijk nog het meest. De jaren van studeren liggen achter ons, nu moeten we leven met wat het leven ons te bieden heeft. Dat moet ze gewoon leren aanvaarden. Trouwens, als er muziek rondgaat, dan ben ik daar op gefixeerd, zo ben ik en volgens mensen die niet weten hoe er mee om te gaan, is dat een van mijn slechte eigenschappen. Maar mensen die muziek maken zijn geen CD's of platen waarbij je enkel op een knopje hoeft te drukken om ze het zwijgen op te leggen. Het spelen van muziek is een ritueel, iets waar je geleidelijk aan vertrouwd mee kan geraken. Als je eenmaal in een sessie wordt meegesleurd, dan is er niets dat je daar nog kan uithalen. Uitgeput val ik later in slaap. Donderdag 4 januari 1996 Ik word als eerste op het dak wakker. De vier wilde Schotten die gisterennacht op hun motorfiets aankwamen, liggen bewusteloos op de grond en een Frans koppel naast me probeert wanhopig de kriebelende zonnestralen te ontwijken. Om de reeds verbrande mensen te waarschuwen voor de zon zet ik een rustig muziekje op. Dat loopt goed tot de tape met Kerala percussiemuziek in de recorder belandt. Dat is met momenten uitputtende muziek en een van de Schotten vraagt of ik een avant-gardist of gewoon een rotzak ben. Ik antwoord niet en aangezien hij naar beneden wandelt laat ik het er maar bij. Wanneer hij twee minuten later weer boven
staat, begint hij me uit te schelden voor alles wat niet te los of te vast staat, als er maar fuck in voorkwam. Geen beweging langs mijn kant, enkel om het volume wat naar beneden te draaien. Ik vertel hem dat ik waarschijnlijk inderdaad gewoon een rotzak ben maar dat ik slechts alleen ben terwijl jullie waarschijnlijk gewoon vier rotzakken zijn. Ten tweede, zo vertel ik hem, is deze muziek tweeduizend jaar oud dus van avant-garde is hier hoe dan ook geen spraken en trouwens, ten derde, kan hij zijn frustraties beter op zichzelf uitwerken, ik heb daar geen behoefte aan. Hij uit nog snel wat krachttermen, verzekert me dat hij geen lieverdje is en alhoewel ik daar zo door heen zie, geef ik toe dat ik dat al gemerkt had. De discussie wordt op aanraden van zijn vrienden gestaakt en met zijn staart tussen de benen verdwijnt de Schot naar de douche. Ik ga ontbijten en voordat ik het weet, merk ik dat ik ondertussen zeven uur wakker ben. Het is namiddag geworden, dat alles gewoon buiten mijn weten om. Wellicht heeft het iets te maken met het feit dat alles zich hier zo traag voltrekt, zodat je niet eens doorhebt hoe snel de tijd toch vliegen kan. De tijd-ruimtedimensie werkt hier op een zeer bijzondere wijze op het leven in en er is geen ontkomen aan. Het doet me denken aan allerlei kleine voorvalletjes die ik me plots herinner, of die mensen me verteld hebben. Onze analytische, westerse geest kan er ieder geval geen touw aan vastknopen. Het is gewoon een onverklaarbare atmosfeer waaraan je enkel jezelf kan overgeven. Verzet is belachelijk, het zou je in het beste geval veel stress en in het slechtste geval gewoon een hartaanval opleveren. Ik praat even met Annelies en alle misverstanden worden opgeruimd, ze is een toffe meid en gewoon bezig met haar leven. Daar hoef ik mezelf dus niet mee te moeien. Ik steek nog eens over naar Ernakulam en wandel tot de zon ondergaat, daarna vertrek ik terug naar het hotel om naar de volle maan te gaan kijken. Net op tijd kom ik aan de ferry's en met anderhalve meter water tussen de boot en mezelf, mag ik een mooie sprong maken. In het hotel aangekomen, blijk ik plots een held te zijn geworden. David begroet me als de man met de zelfmoordopdracht en al snel heb ik door dat het iets te maken heeft met het voorval tussen mij en de vier Schotse motorrijders die ondertussen vertrokken zijn. Toen die gasten hier gisteren aankwamen, was ik niet aanwezig. De rest van de hotelgasten echter wel en nu vertellen ze mij wat ze toen gehoord hadden. De Schotten bleken echt
wel gevaarlijke kerels te zijn die over spirituele lulkoek en boksijzers wisten te filosoferen. Een van de meisjes vertelt me dat het net was alsof ze zo uit Mad Max waren weggelopen. Dat ik een van hun, de brutaalste werd me verzekerd, op zijn plaats had gezet, kwam dan ook voor iedereen totaal onverwacht. Ik krijg schouderklopjes en een van de meisjes lacht zacht als ik het onderwerp afsluit met de meer dan wijze woorden: 'Wha, just another nice scene for the movie'. 's Nachts is het volle maan ceremonie. Vrijdag 5 januari 1996 Ik zit de ganse dag in de tuin te schrijven. In de vooravond sta ik op het dak te dansen tot ik door twee Franse meisjes giechelend word ontdekt. Neil komt regelmatig vragen om muziek te spelen en wanneer ik eindelijk toestem laat hij me een uur lang in de kou staan. Ik vertrek voor de nachtelijke maanceremonie. Zaterdag 6 januari 1996 Ik zit de ganse dag in de tuin te schrijven. Bij het opeten van een kokosnoot heb ik serieus in mijn vinger gesneden. Enkel overdreven geïnteresseerde blikken van meisjes ontvangen, dit naast de ononderbroken aandacht van de twee kinderen van het hotel, de een kan praten en schrijven en doet dat heel de tijd, de ander kan praten nog schrijven en maakt heel de tijd murmelende geluidjes waarbij hij met een potlood strepen op een blad papier trekt. 's Avonds wordt er eindelijk bij Neil muziek gespeeld. De sfeer is redelijk goed maar uiterst gespannen. Een van de jonge kerels die ik voor een brave student houdt, doet me zijn en hun verhaal. De meesten van hen zijn heroïneverslaafden die op straat wonen omdat ze het huis zijn uitgetrapt. Zoals hen zijn er heel wat jongeren in India. Door mijn gebrek aan kennis over heroïne heb ik niets van hun verslaving gemerkt, ik dacht gewoon dat ze zich gewoon koel wilden gedragen. Nu ik hen opnieuw bekijk, valt het me inderdaad op dat ze in een andere wereld leven. Ze hebben respect voor de heroïne en vragen of ik ook zin heb. Ik geef hen mijn verhaal over mijn
liefde voor marihuana en hoe dat bij goed gebruik een levenslange gezel kan zijn. Verder vertel ik dat mijn weinige experimenten met andere drugs me enkel maar dieper in de armen van marihuana hebben gedreven. Ik heb er dus zeker geen behoefte aan om me aan een andere drug over te geven. Wel wil ik nog wat muziek spelen en dat is geen enkel probleem. Zondag 7 januari 1996 De restauranthouder van Elite Place is een rasechte zakenman. Dat merk je niet alleen aan zijn overdreven manier van bestellingen opnemen, hij heeft immers sinds vandaag mijn schitterende ontbijtrecept - honing, melk, bananen en cornflakes - op de menukaart gezet. Ik ontvang geen auteursrechten maar dat zal niet de eerste keer in mijn leven zijn. Ik lees 'Een op voorhand verloren zaak' nog eens door en ben redelijk tevreden. Misschien verander ik de titel wel in 'Liefdevol bedwelmd' maar ik denk dat zoiets een beetje te romantisch is. Ondertussen ben ik misschien wel verliefd geworden. Er is een Julie die ons heeft uitgenodigd om deze avond op haar kamer te muziek maken. David en ik vertrekken dus 's avonds op pad. Ik laat mijn stem weinig horen, enkel om te zingen en een stom grapje over Julie's naam te maken. Als ze mijn richting opkijkt, snijdt ze recht door me heen. Ze zingt liedjes van de Indigo Girls en van haarzelf en zelfs wanneer ze met haar ogen dicht door die stemmen verdeeld, is het haast onmogelijk om deze door haar lange haren omsluierde vrouw aan te kijken. Ze is heel wat ouder dan ik, zeker in de dertig, maar ongetrouwd. Een professor in spé die enkele weken met Julie heeft gerotzooid verzekert me dat ze de moeite waard is en ik hou me dus maar met de muziek bezig. Die wordt met momenten echt wel volledig doorgedraaid. Samen met Arnt, een Amerikaan die zich met experimentele jazz bezighoudt en de gitaar dan ook volledig beheerst, rammelen we ons door de muziekgeschiedenis. Het hoogtepunt van de avond is ongetwijfeld een half uur durende versie van K.Y.P.C. van Frank Zappa, tijdens dewelke ik verplicht word een harmonica-solo van minstens een kwartier te verzinnen. Het applaus is welgemeend en Julie zie ik misschien morgen terug.
Maandag 8 januari 1996 Het rustige leven zet zich verder en ik besluit om nog een dag langer te blijven hangen om een postpakket te versturen. Aan het postloket staan twee meisjes uit Oostende en ze zijn beiden heel vriendelijk en mooi en lief. Ik hou hen een beetje gezelschap tot alle formaliteiten geregeld zijn en zoeken daarna iets op om te eten. David is op zoek naar mijn adres want hij staat op vertrekken. Ook de dames gaan inpakken want ook zij vertrekken vandaag. Ik zet me aan de vissersnetten en lees. Daar komt Julie met haar vriendinnen aangewandeld en we groeten elkaar. De magie is echter verdwenen en wanneer Annelies me voorstelt om morgen samen de 'backwaters' te verkennen, stem ik zonder mee toe. Rond acht uur kruip in bed maar kan onmogelijk de slaap te pakken krijgen. Dinsdag 9 januari 1996 Rond zes uur staat Annelies boven mijn muskietennet en vraagt of ik meega. Enkele minuten lang woedt er een diepe tweestrijd maar het slapende gedeelte verliest deze keer de slag. Alles wordt op een gezapig tempo ingepakt en na een kop hete melk nemen we de bus naar Allepey. Daar willen we op de ferry naar Kottayam springen doch het is wachten geblazen. Ik lees een krant en Annelies heeft een boek. Er komt een grote Indiër naast me zitten die we eerder in een restaurant al hadden gezien. Toen had hij ons in het oog gehouden en enkele agressieve gebaren naar me gemaakt. Dus die kerel zit naast ons op de bank aan het water en begint een joint te draaien, iets wat Indiërs eigenlijk nooit in het openbaar doen, of je moest een saddhu zijn maar dan rook je grote pijpen. Ondertussen brabbelt hij allerlei onverstaanbare zaken. Ik denk dat hij een verlopen grappenmaker is en brabbel terug in het Nederlands, niets aan de hand zover. Plots grijpt hij me bij de nek en begint aan de ketting te trekken die ik in Kohlapur van die heilige man gekregen had. Ze zou me geluk brengen en ondertussen heb ik er een emotionele band mee gekweekt. Mijn reactie is snel en adequaat, ik haal uit met de palm van mijn hand en raak hem vol op de linkerschouder. Als een volle aardappelzak begint hij achterover te vallen en dreigt een serieuze val met zijn tandeloze kop in de rivier te maken. Mijn hand gaat vervolgens bliksemsnel naar beneden en ik druk met mijn palm op zijn knie zodat hij terug rechtkomen kan. Voor hetzelfde
geld ligt hij in de rivier te koekeloeren. Een vol perron Indiërs staat deze zaken onbewogen te bekijken. Twee minuten later valt de kerel me terug aan maar deze keer heeft hij het op mijn krant gemunt. Met een grote bek kan ik hem afsnauwen en Annelies kan al lang niet meer volgen. Ze verwijt me dat ik heetgebakerd ben. De kerel druipt af en begint zijn agressie op andere omstaanders uit te werken. Als we de boot opstappen, krijg ik goedkeurende en vriendelijke knikjes als begroeting mee. Zo begint onze 'backwater-trip', een boottocht die als een ware gluurder door de tuinen en privé-levens van de watermensen brengt. Gelukkig hebben we een gewone boot genomen, normaal gezien vaart er een toeristenboot maar daar betaal je natuurlijk wel heel wat dukaten voor neer. Ook zou die toeristenboot een totaal andere route kiezen, maar dat weten we alleen van horen zeggen. Al snel worden we door de schipper op het dek gevraagd om foto's te trekken. Het uitzicht op het dek is onovertreffelijk, de zon brandt maar dat kan ons weinig deren. Hoog op dit schip, met enkel water om me heen, voel ik me voor het eerst in mijn leven de speelgoedpiraat die ik altijd heb willen worden. De trip is de moeite en veel te kort. Er lopen kinderen langs het water en ze roepen of je een pen missen kan. In Kottayam zoeken we iets om te eten en besluiten dan om het busstation op te zoeken. Mijn bus zal binnen zeven uur aankomen, die van Annelies nog eens drie uur later. Ik laat Annelies het manuscript lezen en ze vindt het veelbelovend. Wel zal ik nog heel wat schoonheidsfouten te verbeteren hebben. De bus is te laat en ik zet me op mijn hurken en bekijk de mensen. Een agent komt langs om een praatje te slaan dat al snel op een ondervraging dreigt uit te draaien. Tweemaal gelukkig moet hij voor mijn neus ingrijpen en wordt een arrestant met de nodige brutaliteit weggedragen. Drie maal verzet ik me van plaats om zeker niets te missen en telkens ik om informatie vraag in verband met de bussen, krijg ik elkaar volledig tegensprekende inlichtingen. Ik zet me gelaten neer en wacht op wat komen zal. Voor mij zitten een zevental leden van de zwartrokkensekte, het zijn pelgrims die me met handgebaren vragen of ik al gegeten heb. Inderdaad, ik heb gegeten maar toch beginnen ze met allerlei lekkers vol te proppen.
Daarna halen ze hun grote en hele grote zakken leeg waarin zich allerlei vreemde instrumenten bevinden. Een oranje jurk ziet dit gebeuren en haalt zijn harmonium boven. Drums, fluiten, belletjes en harmonium beginnen te spelen en al snel ontstaat er een opstopping in de smalle gang. De stationschef komt zich moeien en legt iedereen het zwijgen op. Als er gespeeld wordt, gebeurt dat buiten en niet in zijn smalle gangen. Dat laat ik niet zomaar over me heen komen en ik neem mijn kleine fluitje. Ik zit nog altijd op de grond, net zoals de andere muzikanten maar de reste van de mensen en de stationschef staat op hun benen. Tussen die benenmassa zet ik een deuntje in en onder gigantische hilariteit worden we uit de gang gezet. De stationschef neemt mijn rugzak mee om hem in zijn kantoor te bewaren en verzekert me dat ik buiten met de andere pelgrims moet gaan samenspelen. De mensen zien me aankomen en laten me door zodat ik op de eerste rij terecht kom, bij de muzikanten. Zij gebaren me om te gaan zitten en mee te spelen. Het wordt een wilde jamsessie waarbij ik het soms moeilijk heb om te volgen maar telkens ik wil stoppen met spelen, word ik door de mensen aangepord om verder te blijven spelen. Dat duurt zo een hele tijd door totdat er iemand op mijn schouder klopt om te vertellen dat mijn bus op vertrekken staat. Met een eerbiedige groet neem ik afscheid van mijn publiek en de pelgrims, zij drukken een rode stip op mijn voorhoofd. Lachend als een kind neem ik plaats op de bus die bij vertrek nog even weigert te starten. Eindelijk vertrekken we dan toch en laat in de nacht komen we aan in Kummily waar ik morgen het Peryar Wildlife Resort wil bezoeken. Een urenlange tocht langs de hotels van de stad levert weinig op, toch kan ik tegen de ochtend mijn hoofd op een kussen neerleggen. Woensdag 10 januari 1996 Rond de middag strompel ik mijn bed uit en neem ontbijt. Ik huur een fiets en rij de verkeerde richting uit. Voor ik het weet rijd ik de grens van Tamil Nadu over en draai terug. Even later kom ik dan toch bij het Peryar Wildlife Resort aan waar de toegangsprijs voor toeristen vijftig en voor Indiërs drie roepies bedraagt. Zoiets was me in Poona ook al eens overkomen maar ik weiger nog steeds om aan deze rascistische toestanden toe te geven. Na een discussie met de bewaker, draai ik me om en vertrek. Ik trek me terug om te
rusten. Als ik 's avonds door het dorpje wandel, merk ik plots hoe gezellig het is. Toen ik gisteren in de nacht aankwam, was er ook wel leven op straat maar nu is het echt een drukte van jewelste, overal briest stoom van grove kookplaten. Donderdag 11 januari 1996 Om kwart voor negen neem ik de bus richting Trivandrum en de rit zal ongeveer negen uur duren. Naast me op de bus zit een boom van een kerel die telkens weer in slaap sukkelt. Hij plakt me met zijn volle gewicht tegen de ruit en enkel wanneer we een bocht naar links nemen, kan ik even vrij ademen. Die bochten zijn echter zeldzaam. In Trivandrum aangekomen neem ik het besluit om het strand van Varkala op te zoeken. Ik heb immers geen zin om in de stad te blijven en de leuke verhalen over Varkala spreken me wel aan. Maar wat blijkt? Op het eerste zicht is dit strand niet meer dan een veredelde versie van het strand van Anjuna. Morgen zal ik wel zien hoe dat hier gaat lopen. Ondertussen heb ik een slaapplaats op de grond van een strandrestaurant bemachtigd. De slaapplaats is gratis, ik hoef enkel in het restaurant te eten en dat zou voldoende zijn. Verder hang ik wat rond en speel fluit voor de golven. Als ik dit schrijf, bij kaarslicht om een meter afstand van een klif die minstens twintig meter naar beneden gaapt, cirkelen vuurvliegjes om me heen. Ze fluoresceren een groen lichtje en de golven brengen me na deze stresserende dagen eindelijk wat rust. Niet dat het me stoorde, dat wilde gedoe van de laatste dagen, de glimlach bleef immers steeds verschijnen. Meestal voelde ik me gewoon een vuige avonturier op ontdekkingsreis in een land waar hij kop noch staart aan kan knopen. Iets knopen lukt me op dit moment nog steeds niet maar er is al heel wat van mijn hoofd gevallen. Er is nergens een maan te bekennen en dankzij de stroompanne zijn de sterren mooi te zien. Vijf seconden nadat ik dit geschreven heb, springen de lichten weer aan. Vreemd land, verdorie. Het staat me voor dat de belangstelling voor het schrijven van het dagboek een beetje aan het afnemen is. Misschien heeft dat te maken met het overhoop gooien van mijn onbestaande schema, misschien heeft het te maken met het feit dat ik eindelijk 'Een op voorhand verloren zaak' af heb. Zeker weet ik het niet
maar ik merk dat ik steeds verder word opgenomen in de algemene sfeer van dit land en ik laat me dan ook volledig opslorpen. Waarschijnlijk is het zo dat ik minder over bepaalde voorvallen schrijf, enkel en alleen omdat het me ondertussen alleen heel normaal overkomt. Wat me in het begin verraste is nu het leven van alledag geworden, een grote stroom van gekke voorvallen, een waterval van iets wat ik nooit begrijpen zal. Vrijdag 12 januari 1996 Met de eerste zonnestralen sta ik op en verwonder me in het landschap. Ik heb echt lekker gemaft onder m'n rieten dakje, enkel palmbomen om me heen, op vijftien meter van een hoge klif. Toch ben ik nog steeds moe en ze me in de zon om de batterijen op te laden. Plots dwarrelt een joint voor mijn neus en ik ben te verbaasd of niet voorbereid genoeg om te weigeren. Na drie trekken zet ik me op de grond en geraak in een diepe eenheid met de muziek, wederom Bob Marley die door de boxen wordt gejaagd. Een drietal uurtjes later kom ik tot mijn positieven en eet een middagmaal. Heel de tijd speelt het door mijn hoofd om het strand te bezoeken maar ik maak me wijs dat ik nog de hele dag tijd heb. Lucien, de Fransman die me 's morgens die joint had aangeboden, komt bij me aan tafel zitten en begint een gesprek. Na enkele minuten merk ik iets uiterst angstaanjagend in hem op, hij lijkt immers als twee druppels water op mezelf maar is in zijn daden net het tegenovergesteld: spraakzaam, grappig en open. Het is net alsof ik naar m'n spiegelbeeld zit te luisteren. Soms kan ik hem gewoon niet in de ogen aankijken: datzelfde rode haar, even wild, iets kaler waar ikzelf ook kaal begin te worden, een ontbrekende tand waar erbij mij ook een weg is, dezelfde huidstructuur, enkel wat bruiner, ook draagt hij dezelfde lach om zijn lippen, een lach die uitbarst op momenten dat daar geen aanleiding toe is. Ook hier vliegen honderden kraaien rond en een van hen zet zich met een sierlijke landing naast mij, dus voor Lucien en begint als een koekoeksklok een tiental maal kort na elkaar te kraaien. Als dit een onheilskraai is, wie waarschuwt hij dan voor wie? Zou de koe in Mysore ook geweten hebben waar ze mee bezig was? Of hecht ik inderdaad teveel belang aan gewone gebeurtenissen door er onmiddellijk een diepere betekenis achter te
zoeken? Maar als de kraai me komt waarschuwen, dan is waarschijnlijk toch onheil op komst. Ik zet het gesprek stil en besluit de golven op te zoeken. Als ik vijftien meter gewandeld heb, voel ik de zon op mijn kop steken en kan ik me nauwelijks nog bewegen. Ik krijg een appelflauwte en tegen zonsondergang kom ik terug bij. Heel de tijd heb ik naast een koeiestront gelegen en de gassen die deze verspreidde zullen zeker aan de verdoving meegeholpen hebben. Een viertal mensen doen aan yoga en meditatie met op de achtergrond de ondergaande zon en ik aanschouw dit vredige tafereel. Lucien komt weer eens opdagen met een joint en ook deze blaast me van mijn sokken. In het restaurant aangekomen zoek ik mijn matje op en leg me tegen de grond. Ik ben me redelijk bewust van de graad van verdoving waarin ik verkeer. Toch kronkelen mijn hersenen in allerlei richtingen en wanneer ik met momenten tot een soort van bewustzijn kom, verbaas ik me er telkens over hoe ik tot zulke gedachten komen zal. Het zijn sierlijke bewegingen en kleurrijke uitspraken die me vergezellen in het witte licht dat van ver in mijn hoofd komt opdagen. Soms heb ik twijfels of het wel hasj was dat in de joint van Lucien zat, dit aangezien ik deze hallucinaties enkel onder LSD heb mogen meemaken. Als ik uit de sterkste verdoving weg geraak, denk ik dat ongeveer een uurtje heb liggen te maffen. Ik heb honger en besluit om te eten. Het eten smaakt doch slechts in de verte en ik geef me over aan de diepe slaap. Ondertussen is het over middernacht. Zaterdag 13 januari 1996 Wederom op met de eerste zon. Ik sla mijn rok om en daal de rotsen af, op zoek naar het strand. Het is een ware heldentocht en het systeem bestaat eruit om eerst je bagage op de scherpe rotsen te zetten om er daarna zachtjesaan je evenwicht en daarna je voeten op te schuiven. Slechts eenmaal ga ik op mijn kont maar tijdens het zwemmen brandt het zout de wonden dicht. Als teken van dank speel ik muziek voor de zee. Als het heet onder mijn hersenpan wordt, wandel en klim ik terug. Een namiddagje lezen onder de palmbomen volgt en de tijd wandelt voorbij. Er volgt nog een tweede klim- en zwembeurt maar dat is alles voor vandaag. Het strandleven is eigenlijk gewoon te stilstaand. 's Avonds wordt er vis geserveerd maar ik heb geen honger. Lucien praat met twee Franse meisjes
die ik in Hampi tegen het lijf was gelopen. Er volgt een gesprek en ik zet mijn bril af zodat ik het gesprek beter kan volgen. Op het moment dat ik de glazen voor mijn ogen weghaal, valt er een ongelooflijke druk van mijn kop weg. Als de meiden doorgaan, vallen we beiden in een diepe slaap. Zondag 14 januari 1996 De voor- en een groot deel van de namiddag breng ik al zwemmend op het strand door. De reden hiervoor is dat het een beetje bewolkt is en dat maakt het voor mijn tere velletje mogelijk om eens onder de palmbomen vandaan te komen. De golven zijn heel gewoontjes maar om de pakweg vijftien minuten komt er een soort supergolf waarop je jezelf probleemloos kan laten wavesurfen. Dit is een delicate operatie en kan je op de hachelijkste momenten in ademnood brengen, zeker wanneer je er verkeerd induikt. De zwembroek die ik in Panjim kocht, is door al dit kinderspel ondertussen volledig gescheurd. Dit is het leven van de vagebond en niemand zal me dit ooit durven afnemen! Het avondeten nadert. Gisteren had ik geen zin maar vandaag zal die uitvlucht me niet verder helpen. De ober, kortweg Friend genaamd, komt met zijn vriendelijkste glimlach over een nieuwe oven spreken en dit keer kan ik echt niet weigeren. Na een uurtje wordt er een dode kip voor mijn neus gezet en deze marteling smaakt me echt niet. Ze stellen me voor om wat bier te drinken om alles door te spoelen en dat doe ik dan maar, kwestie van tenminste nog een laatste strohalm te hebben. Na twee dagen van loze beloftes wordt dan eindelijk toch de film 'Ghandi' gedraaid. Het aanvangsuur wordt met ruim een uur overschreden en de rest van de klanten zijn ondertussen verdwenen. Als de film dan toch begint, is het beeld vervormt en vertraagt de recorder op de gekste momenten. Ghandi wordt naar mijn zin teveel als een charismatische held afgeschilderd en ook het Hollywoodgeurtje is er teveel aan. Tijdens de pauze, het gevolg van een electriciteitspanne, praat ik met Chris, een Engelsman die ik in Anjuna reeds tegenkwam en die me toen ook al sympathiek overkwam. We praten en roken joints, ik voel me een gelukkig man. Ik speel met de gedachte dat het stoppen met roken misschien toch niet zo'n beste zaak is en wanneer ik voor mezelf besluit om terug gewoon
roker te worden, opent de duisternis van mijn gedachten zich en achter mijn ogen ontstaat het mooiste gele licht, net als de zon. Eerst dacht ik dat het de reflectie van het kaarslicht was maar toen ik mijn ogen opende, bleek dat geenszins het geval. Wat de gerechtsdienaars er ook van mogen denken, vandaag kom ik weer eens dichter bij mezelf. Chris vertelt me dat hij morgen naar Trivandrum wil vertrekken. In Dehli heeft hij onlangs een Enfield, de Indische Harley's, gekocht en hij nodigt me uit om met hem mee te rijden. Dat lijkt me een goed idee en ik stem toe. Dat zal dan sinds die bizarre trip naar Turkije geleden zijn, enkele maanden geleden, dat ik nog eens achterop een motor heb rondgereden. Even later verdwijnt Chris om te maffen en ik praat nog even met een oudere reiziger die al heel wat jaartjes in India heeft doorgebracht. Nadien begeef ik me naar de sterren en in staande meditatie geniet ik een uurtje lang van dit ondoorgrondelijke lichtmirakel. Als ik een uurtje lig te doezelen, komt de ober naast me liggen en duwt zich op mijn matje. Dat heb ik slechts half door en als ik mijn matje terugeisen wil, helpt er geen lievemoederen aan. Of dat hier nu allemaal latente homosexuelen zijn of dat dit gewoon een manier is om vriendelijk te zijn, ik wil het allemaal al lang niet meer weten. Maandag 15 januari 1996 Ik pak rustig mijn rugzak in, neem afscheid van de mensen rond mijn slaapplaats en vertrek. Zonder besef van tijd kom ik op het redelijk juiste tijdstip bij Chris aan. We sjorren onze bagage op een redelijk domme wijze op de motor en na een tijdje mogen we afstappen om het nog eens allemaal opnieuw te proberen. Chris kiest ondertussen de kleinere wegen uit en elke keer komen we ergens doodlopend uit. Dat is echter geen probleem, het landschap is mooi, nergens toeristen te zien, overal verbaasde en vriendelijke gezichten. Allen wuiven ze naar dit roodharig duo - geen helm verplicht in India - dat weer eens op weg is naar een andere doodlopende straat. Al snel merken we de regenbui op die ons hangt op te wachten en net nadat we een schuilplaats gevonden hebben, valt het water met bakken uit de hemel. We ontbijten, praten en de tijd gaat voorbij. Als het opklaart, rijden we door licht gedruppel verder. Zonder verdere onderbrekingen bereiken we later Trivandrum. Daar
vinden we zonder problemen een redelijk hotel en maken nadien een toffe, lange wandeling door de stad. We vinden een Hindoetempel die enkel voor Hindoes toegankelijk is en overal komen we zwarte en oranje jurken tegen, Ayappa's en Krsn's. Het begint terug te miezeren en op onze instincten vertrouwend, gaan we op zoek naar ons hotel. Als we iets bekends opmerken, begint het water monsoensgewijs uit de hemel te donderen. Na tien minuten in de lopende regen bereiken we ons hotel en we zijn nat tot op ons ondergoed, iets wat ik al weken niet meer draag. Later. We liggen afgedroogd op onze bedden. We bestellen bier en bananechips en houden een rustig gesprek. Plots vraagt Chris of ik schaak speel en ik bevestig dat. Hij haalt het kleinste schaakbord ter wereld uit zijn rugzak en we beginnen eraan. De stukken zijn zo klein dat ze bijna onherkenbaar worden en het spel eist onze volledige aandacht op. Af en toe onderbreken we het spel om wat te babbelen en ook tijdens het nadenken over de volgende stap wordt er wel eens gesproken. We staan beiden op ongeveer hetzelfde schaakniveau en maken het elkaar dan ook niet gemakkelijk. Vooral ikzelf blijk aanvallend en inventief te spelen. Dit blijkt echter allemaal inbeelding te zijn en een aantal zetten voor mijn zwaar bevochten nederlaag een feit is, valt Chris in een diepe slaap. Hij mompelt nog iets over aan het ontbijt verder spelen en dan zoeken we beiden dromenland op. Dinsdag 16 januari 1996 Chris is ingepakt als ik mijn ogen opendoe. Het is nog vroeg en Chris wil naar Kovalam vertrekken. Geen afscheidsgedoe, gewoon rechttoe, rechtaan. Ik kom dan ook maar uit mijn bed en ga op zoek naar ontbijt en een krant. Ook wil ik enkele formaliteiten verrichten, dat zien we nog wel. Ontbijt vind ik zonder problemen maar de zoektocht naar een leesbare krant mondt uit in een gezellige trip door een murmelende steegjeshoop. Regelmatig stop ik om iets te drinken en uiteindelijk vind ik een krant recht voor de deur van het hotel waar ik verblijf. Tijdens de wandeling heb ik dus het formaliteitje van mijn vliegtuigticket kunnen regelen. Met Tarom kan ik via Boekarest terug in Europa geraken en ik vermoed dat ik over dit alles nog veel aan het kampvuur zal kunnen
opscheppen. Het ticket zal binnen enkele uren klaar zijn en in het hotel lees ik een boek over de evolutie van de Indische cultuur. De lay out van het werk doet me aan de Belgische universiteitscursussen denken. Het boek is een uiterst uitputtend werk dat aangenaam geschreven is en zo kom ik te weten dat de Indiërs al lang voordat de Europeanen doorhadden dat de wereld verder reikte dan hun eigen neus, handelspraktijken met onder andere Griekenland onderhielden. Ik verdiep mezelf, ook tijdens het ophalen van het ticket en glimlach afwezig naar het juffrouwtje van de vliegtuigmaatschappij. Het gaat door mijn hoofd dat ik misschien deze avond naar de cinema kan gaan. Later dus en op mijn kamer valt mijn oog op de dag-opdaghoroscoop 1996 die ik met een afwezig hoofd op de straat heb gekocht. Alhoewel ik niet echt in astrologie en aanverwanten geloof, moet ik toegeven dat mijn zogenaamde spirituele kant zich er wel tot aangetrokken voelt. Verder twijfel ik volledig aan de voorbestemdheid van iemands bestaan dus moet het spel slim gespeeld worden. Ik neem dit dagboek bij de hand en lees wat er gebeurde op de eerste januari. Dan sla ik de horoscoop open en lees wat er op de eerste januari voorspeld was. Dat zijn doorgaans een vijftal lijnen tekst waaruit je wijs moet geraken. Wat opvalt is dat met de nodige interpretatie de voorspellingen steeds kloppen, als je tenminste ook nog over de nodige dosis humor beschikt. Zo ga ik de rest van de dagen van januari af en meer en meer begint de sarcastische humor van de horoscoop me te bevallen. Misschien dat dit wel de bedoeling van een horoscoop is, dat laat ik even in het midden. Ik zet me terug aan het lezen in de Indische cultuurgeschiedenis tot het tijd wordt om naar de bioscoop te gaan. Ik heb de keuze tussen een afgedankte horrorfilm of de nieuwe James Bond en kies voor de afgedankte horrorfilm. 'Night Angels' vertelt het verhaal over Adam die in het paradijs een vrouw voor Eva had, een vrouw zo hevig dat hij ze niet aankon. Je moet met twee zijn om deze kat te kunnen aanpakken, zo sprak hij tegen God. God kreeg medelijden met Adam en Medusa, de hevige vrouw, verdween samen met de demonen in het bos. Adam kreeg zijn nieuwe, brave filmpje en in het bos werden Medusa de geheimen van de planten, de dieren en de verleiding geopenbaard. Dat brengt de film in de tijd waar we nu leven. Medusa is inmiddels de vrouw van Satan geworden en houdt regelmatig haar
bloeddorstige ontbijt. De goeden moeten haar proberen te stoppen, dit ten koste van een trendy maandblad en de sympathieke loopjongen. De kleur van de film is donkergroen met hier en daar wat rood aan toegevoegd. Sommige shots zijn kunstzinnig, andere lichtjes provocerend. De sexscènes zijn esthetisch verantwoord maar soms aan de duffe kant. Ook de muziek is lekker en verzandt niet echt tot de papperige brij die we soms op het scherm te zien krijgen. Al bij al is 'Night Angels' een geslaagde film, zeker wanneer je de humor in de korte hoek kan ontdekken. Woensdag 17 januari 1996 Tegen de middag sta ik op en dat heeft waarschijnlijk iets te maken met die pure joint die ik gisterennacht nog opgestoken heb. Met mijn rugzak om zoek ik een restaurant om wat redelijke rijst binnen te spelen. Nadien mag ik anderhalf uur wachten om op de verkeerde bus te springen. Tijdens het wachten praat ik met een betweterige student en lees de krant van vorige zondag die hier als geen andere wordt verkocht. Op de bus is het een mierendrukte en iedereen hangt rond iedereen om toch maar een beetje steun te hebben. Tegen mij hangt een dronken Indiër en al snel laat hij merken dat ik tegen hem best mijn mond kan houden. Ik vraag waarom en een gespannen gesprek ontplooit zich. Aangezicht tegen aangezicht, hij stinkend naar de whisky en het gesprek wordt al snel wat meer ontspannen. Zijn verhaaltje: hij is politiecommissaris in een onbeduidend dorp en zolang ik naar hem luister, is er geen probleem. Ik kijk hem recht in de ogen als hij me uitnodigt om enkele glazen met hem te gaan drinken voordat hij me op de juiste bus zet. Even later stappen we uit en ik stem niet volledig overtuigd toe. In een duister café begint hij genadeloos whisky te bestellen en met zijn sigaret brandt hij een wond net onder mijn linkeroog. Na een half uur begin ik glazen te weigeren maar dat lijkt niets te helpen, waarop we beginnen te vuisten. Ik versla hem zonder al te veel problemen en hij vraagt me om hem volgende keer te laten winnen, zie je, zijn reputatie in het dorp staat op het spel. Ik gun hem een kleine overwinning en samen wandelen we naar het busstation waar geen bus naar Kanyakumari blijkt te vertrekken. Er ontstaat een woordenwisseling wanneer ik de 'commissaris' om uitleg vraag en al snel staat er een groep Indiërs rond ons om het gesprek te
volgen. De kerel druipt af en de rest van de mensen blijven rond me staan alsof ik een gouden kalf ben. Ik haal mijn harmonica boven en binnen de vijf minuten is iedereen verdwenen, die truuk moet ik onthouden. Al snel vind ik dan toch een bus in de goede richting en hijs me erin. De bus begint te rijden maar wordt al snel tegengehouden door een politiepatrouille die vragen of er een roodharige westerling aan boord is. Ik mag met de politie meekomen en er volgt een kleine ondervraging over wat er op het station is gebeurd en de bus rijdt voor mijn neus weg. De agenten begrijpen na enkele minuten waarover het gaat, sleuren me in de jeep en in heuse Miami Vice-stijl scheuren we door de bochten. We achtervolgen de bus die we wat later doen stoppen. Als ik de bus opstap, ontstaat er even wat opschudding maar voor de rest verloopt alles rustig. In Kanyakumari, het meest zuidelijke punt van India waar de drie oceanen samenkomen, word ik door een oplichter op pad genomen. Ik ontdoe me al snel van deze kerel en vind een kamer waar ik het me gezellig maak. Bij een ineen genageld standje neem ik een avondmaal en zet me op de grond om wat te roken. Ik zit voor een gesloten winkeltje en de jonge eigenaars nodigen me binnen uit om naar muziek te luisteren en te dansen. Het wordt een gezellig avondje, ze halen de whisky boven en die gaat er weer veel te gemakkelijk in. Toch ben ik moe en even later zoek ik mijn bed op. Heel de nacht lig ik wakker en slechts af en toe kan ik in een droomtoestand geraken. Het is immers te warm om te slapen en de ventilators op de gang maken een hele hoop lawaai. Donderdag 18 januari 1996 Rond zes uur lig ik nog steeds te woelen en dan volgen eindelijk twee uren deugddoende slaap. Rond tienen sta ik op en begeef me in de sfeer van dit gezellige stadje. Ik koop een halve boekhandel leeg en bezoek de plaats waar de assen van Ghandi bewaard werden voordat ze in zee werden gekeild. Verderop in zee ligt een klein eilandje waarop een gedenktempel voor een of andere belangrijke guru werd gebouwd. Die tempel kan ik slechts deze namiddag bezoeken dus begeef ik me onder het voorwendsel van een krant verder op tocht. Zo kom ik door de smalle steegjes terecht in de katholieke buurt van de stad. Een oude man die niet kan praten neemt me op sleeptouw en vraagt me met zijn handen om hem te volgen. Hij
brengt me naar een huisje waar ik met een jonge vrouw kan praten die vloeiend Engels spreekt. Ze is dan ook een lerares Engels en ontzettend mooi. Ik kan er dus weer onmogelijk mijn aandacht bijhouden en al snel laat ze merken dat ze gelukkig getrouwd is. Onder toeziend oog van de familie praten we over onze respectievelijke landen en af en toe begeeft ze zich naar de keuken om zoetigheden te serveren. Dat is allemaal heel lekker en even later krijg ik een heuse maaltijd voor mijn neus gezet. Ik nodig haar uit om samen met mij te eten en dit wordt de beste maaltijd die ik hier ooit heb gehad. Als het tijd wordt om het eiland te bezoeken, neem ik afscheid. Haar kleine broertje wijst me de weg door het doolhof en al snel staan we aan de kust die met drollen bezaaid is. Als ik terugwandel merk ik overal mannen op die hun behoefte tussen de boten op het strand aan het doen zijn. Dat lijkt hier normaal te zijn en nog even word ik opgehouden door een kaartspel waar ik geen logica in kan vinden. Even later bereik ik de haven en met een boot worden we naar het eiland overgezet. De zee is wild en neemt de boot hoog in de golven, overal is opspattend schuim. Op het eiland aangekomen wandel ik rond en bekijk een voetafdruk van de profeet. Ik mediteer even in de aangewezen ruimte en kom uitgerust naar buiten. Buiten rukt de wind de klederen van ons lijf en speelt een vuurdans met mijn wilde haar. Dat valt drie Japanse dametjes op en ze lachen wat met mijn blote bast, ik ga er niet op in. Terug aan wal, volledig natgestoven door de opspattende zee, wandel ik naar het hotel en maak me klaar voor de zonsondergang. Er is een massa volk op het strand aanwezig en de Indische toeristen maken foto's met een flits. Het geluid van de golven doet de stank van de drollen verstillen en onder het gezeur van kinderen die popjes en andere rommel verkopen, blijf ik zitten om naar de sterren te kijken. Ik ben in het gezelschap van twee Duitsers waarvan er een zich niet op zijn gemak lijkt te voelen. Deze keer heeft dat eens niets met mij te maken, het ligt diep in hem begraven, zijn onrust of hoe noem je zoiets. We zijn slechts met z'n drieën op het strand, de Indische toeristen zijn verdwenen net nadat de zon de oceaan geraakt heeft. Toch blijft de zon een indrukwekkend kleurenspel weven en duizenden sterren vormen de melkweg die je linksboven kan ontwaren. De vuurtoren is onze getuige als ik in een verre gedachtengang ontdek dat
mijn wezen bepaald wordt door een fundamentele onrust. Die onrust is een innerlijke drang om te blijven zoeken naar wat de waarheid zou kunnen zijn. Moet je voor de waarheid links of eergisteren wat vroeger afslaan? Zulke dingen houden een mens hier dus bezig. Even later wandel ik terug door het dorp op zoek naar iets om te eten. Ik schaf me nog snel een schelpenketting aan en praat met de verkoopster over koetjes en kalfjes. In het restaurant waar wegens de electriciteitspanne niet gekookt wordt, praat ik met iemand die me meer over de zwartrokken vertelt. De zwartrokken zijn volgelingen van Swami Ayappa die een zoon van Siva en Parvati was, een neef van Ganesha met andere woorden. Uiteindelijk blijkt ook hij een godheid te zijn die met goedgelovige vrouwelijke volgelingen de kast induikt. Het kaarslicht geeft dit alles een sprookjesachtig tintje en in de verre schijnsels van de kaars zie ik de toehoorders die een respectvolle afstand houden. Vrijdag 19 januari 1996 Een uiterst rustige dag vandaag. Ik pak enkele boekjes in en vertrek met als doel niet al te veel uit te spoken. Mijn ontbijt neem ik bij een straatwinkeltje waar men een soort groentehamburgers serveert. Ik bestel er nog een. Engelse kranten zijn onvindbaar en ik begin in de boekjes te lezen, beschermd door de tempel die op het meest zuidelijke punt van India gebouwd is. Dit is een zeer vredige plaats waar je je slechts zorgen hoeft te maken om niet volledig opgeslorpt te worden door het breken van de golven. Na enkele uurtjes maak ik een wandeling door het stadje maar al snel begeef ik me terug naar de tempel om op de zonsondergang te wachten. Dat zal nog minstens vier uur duren maar daar trek ik me weinig van aan. Het rondkijken zal ik maar als meditatie omschrijven en als je zelf wil kan je verzinnen wat je kan, feit is dat alles echt de moeite is. Ondertussen maak ik twee volledig mislukte tekeningen die ik met leugenachtige verkoopstechnieken als avant garde zou kunnen omschrijven. Ik loop er trouwens weer eens als een echte bohèmien bij. Vandaag merkte ik dat er mensen waren die moesten lachen als ze richting mijn buik keken en het blijkt dat de broek die ik enkele maten te groot kocht, niet altijd
volledig door het touwtje wordt opgehouden. Een rood bosje schaamhaar en ze staan hier al op hun voorhoofd. Mijn oranje hemd is vuil als een varken en verdraagt verkleuringen van blauw naar grijs en zwart. Rond mijn hals draag ik nog steeds de oranje ketting die ik in het begin van mijn trip ontving en deze ketting wordt nu vergezeld door een lang schelpengeval. Die hangt op mijn bast te bengelen terwijl de wind mijn haren in alle richtingen waait. Maar met wie zou er het hardst gelachen worden, met mij of met die blanke familie van vier, elk lid met een pens van hier tot in Tokyo, een witte pet op de kop en gehaast om de toeristenbus nooit te missen. Ik schater op een gezonde manier als ik hen hier zo zie rondhangen, niet om hun uiterlijk, wel om hun onbeholpenheid die ze zomaar tentoonspreiden. Dit doet me beseffen dat ik misschien toch nog een beetje normaal ben. Kijk, heel de dag ben ik stil geweest, heb nauwelijks een woord gesproken en ben volledig op de innerlijke stilte afgestemd. Op zich is hier weinig abnormaals aan, het is enkel dat het je in een soort van mistige stemming brengt. Die lach brengt echter een bevrijding met zich mee en gerustgesteld vertrek ik terug naar de stilte. De zonsondergang wordt bedekt door wolken die het kleurenspel slechts matig doorlaten. Naast me staat een jonge vrouw met de alleswetende ogen van een gek, te zingen en te dansen. Haar voornaamste instrument hierbij is een versleten broeksriem die ze als een zweep heen en weer zwaait. Is dit een voorteken? Weer kan ik de slaap niet vatten en tot diep in de nacht ben ik bezig om er een filosofie rond te bouwen. Uiteindelijk beslis ik me om te draaien, richting zuiden. Het is hier immers nog altijd het meest zuidelijke punt van het continent en de kracht die het samenkomen van drie oceanen met zich meebrengt, plus de magnetische krachten van de aarde die daardoor ontstaan, spelen harder op ons systeem dan wij kunnen vermoeden. Want als ik een hele namiddag in een klein tempeltje, beheerst door de wind en golven, kan doorbrengen, dan moet ik redenen daarvoor niet bij mezelf zoeken maar de eer gunnen aan de onbekende krachten. En als ik mijn hoofd dus richting zuiden draai, word ik overvallen door een diepe rust.
Zaterdag 20 januari 1996 Ik dut lekker en als ik later uitcheck geeft het wat problemen om de overschot van mijn voorschot terug te krijgen. De bus staat te wachten en de tocht begint. Het landschap wisselt van de groene bergen van Cardamon naar de duizenden windmolens die Tamil Nadu van electriciteit voorzien. Dan volgt een dor gebied waarvan de hoofdkleur donkerrood is. Toch is er soms een beetje groen te ontdekken, net zoals er heel wat Siva- en cobratempels te vinden zijn. Deze twee worden hier stevig aanbeden en in een tuin merk ik zelf een aantal palmbomen op waar een grote zwarte slang op is geschilderd. Het loopt hier vol schapen en geiten en het land is indrukwekkend vlak. De opvallendste verandering is echter het busvervoer. De bussen in Tamil Nadu zijn door de band heen allen redelijk luxueus, d.w.z. het hout van de banken is met stof afgezet en soms kan je zelfs je benen bijna strekken. Ook zijn de bussen allemaal van een verschillend type en dragen ze de meest uiteenlopende kleurencombinaties: rood-wit-geblokt, groen-grijs-gestreept, volledig blauw, ... In Tiruchendur word ik als een volmaakte vreemde bekeken en het is duidelijk dat hier weinig westerlingen op bezoek komen. De straten zijn ondertussen stoffig, gezellig en volledig in een aandoenlijk mystieke sfeer gedompeld. Ik vind een klein, proper en heel goedkoop hotel en laat me recht voor de deur goed scheren. Nadien wordt me een heerlijke rijstschotel geserveerd en ik ben klaar om de tempel te bezoeken. Daar word ik direct door een monnik op sleeptouw genomen en even later vraagt hij honderd roepies als toegang. Ik kijk hem verbaasd aan en hij zakt zijn prijs direct naar vijfentwintig roepies. Is dat de praktijk in de tempels, vraag ik hem, om zomaar onder de ogen van de goden je medemens af te troggelen. Ik dank hem voor zijn diensten en wandel alleen verder. Iets verderop blijkt de officiële inkom tien roepies te zijn, dit om naar het oordeel van een versleten swami te luisteren en aangezien ik dat niet zie zitten, wandel ik gewoon door de gangen van deze indrukwekkende gebouwen. Voor je hier binnenstapt, moet je je hemd uitdoen om in je blote bast voor de goden te kunnen verschijnen. De Indische grietjes draaien gek als ze me zo zien lopen. Buitengekomen word ik door enkele jonge kerels in het groen aangesproken. Groen is de kleur van de tempel. Een van de kereltjes
spreekt moeizaam Engels en ze nodigen me uit om samen met hen te kaarten. Het spel is me echter totaal onbekend en zonder enige uitleg word ik voor de wolven geworpen. Na een tijdje krijg ik door dat vals spelen toegelaten is en dat staat me wel aan. Het komt er op den duur op neer om zo snel mogelijk zoveel mogelijk pokercombinaties te maken. Als je volledige hand enkel en alleen uit pokercombinaties bestaat, moet je afleggen en dan heb je het spel gewonnen. We drinken thee en plots staat iedereen recht. Er verschijnt een olifant die, als je hem een munt geeft, je met zijn slurf zegent. Daarachter rolt een gouden wagen waar iedereen naar toe spurt om hem aan te raken. Ik word gevraagd om hetzelfde te doen maar ik voel weinig effect. Dan blijkt dat je het grijze poeder moet bemachtigen dat ze op de gouden wagen uitdelen. Ik kan nog net wat bemachtigen en met een ware karpersprong smeer ik het goedje op mijn voorhoofd. Mijn kaartpartners smeren mijn ganse voorhoofd en een deel van mijn nek vol en zijn dan pas tevreden. Er komen studenten op me af die naar het buitenland willen om daar verder te studeren. Ik praat over de voor- en nadelen over het leven in het westen en ik wijs hen erop om zich goed te informeren voordat ze vertrekken. Zondag 21 januari 1996 Rond twaalven sukkel ik uit mijn bed en wandel richting college. Die studenten van gisteren hebben me immers uitgenodigd om een of ander feest met hen te vieren. Onderweg stop ik even om een kokosnoot en een ontbijt te verorberen. Dat had ik beter niet gedaan want voor de rest van de dag zal ik langs overal eten aangeboden krijgen. Het feest noemt Palgop en is er een voor de landbouwers van Tamil Nadu. In dit college wordt omwille van het gemengde karakter van de studenten, elk religieus feest op aarde gevierd, kwestie van de lieve vrede te bewaren. Het college is naast de oceaan gelegen en bestaat uit verschillende grote gebouwen die over de roodgroene zandvlakte verspreid liggen. Het groen is afkomstig van voetbal- en cricketveld dat centraal ligt en elke schooldag wordt het van vier tot zeven bespeeld. De gebouwen zijn wit en van spartaanse architectuur. Een kadet van de militaire school brengt me bij mijn gastheer, grappig genoeg heet hij Ravi
Shankar, geen familie van. Er zijn een zevental andere jongeren op zijn kamer aanwezig en er volgt een interessant gesprek. Politiek, economie, ecologie, familie, eten en cultuur wisselen elkaar af en ondertussen nodigen de professors me uit om met hen te praten. Ik verkies echter het minder formele gezelschap van de studenten. De studenten, zo'n honderdvijftig in totaal, zijn afkomstig vanuit heel Tamil Nadu en studeren MBA Business. Er zijn momenten in ons gesprek dat ik serieus filosofisch over zaken moet praten, enkel om mezelf uit intellectuele slijmpoelen te sleuren die ikzelf gecreëerd heb. Op het zanderige binnenplein zijn ondertussen de feestelijkheden volop aan de gang. Onder het lachend oog van de professors vermaken de studenten zich met spelletjes zoals zaklopen en koekhappen. Ook het rond je vinger draaien tot je dronken wordt en het blind kapot slagen van een stenen kruik komen aan bod. Het meest succesvol is het touwtrekken waar op uiterst competitieve maar zeer faire manier het meest op ingegaan wordt. Ik drink thee met enkele professors en niets lijkt me nog tegen te houden. Ravi is de ideale, lichtjes verlegen gastheer die me ondertussen zijn familiealbum laat zien. Op het veld loopt een jongetje rond dat er verschrikkelijk grappig uitziet. Het is een slachtoffertje van de kinderarbeid en werkt hier in de keuken. Deze bijverdienste is voor dit fotogenieke kind en zijn familie meer dan welkom. Als ik hem wat later terug zie, merk ik dat hij zes vingers heeft, een handicap die zijn lot bepaald heeft. Voor de rest duikt zijn glimlach steeds weer in de buurt op en enkel op ons oogcontact spelen we een ingenieus spel. Een eind na zonsondergang wandel ik met Ravi en zijn vriend richting hotel. Ik word uitgenodigd om morgen een lezing te geven en ik ben terughoudend enthousiast. Het onderwerp mag ik zelf kiezen dus dat kan nog lachen worden. In mijn hoofd speelt de relatie in het westen tussen de zakenwereld en de pers als onderwerp door mijn hoofd. Morgen om twee uur, geen probleem. Tijdens het terug wandelen, loop ik langs een huis met een naambordje waarop 'Freedom Fighter' staat vermeld. Ik vraag iemand wie daar woont en het blijkt om iemand te gaan die voor de onafhankelijkheid van het land gestreden heeft. Het is echter te laat om hem te storen, misschien morgen? In mijn kamer aangekomen werk ik aan een lezing over zaken en journalistiek, iets wat deze studenten
waarschijnlijk wel zal interesseren. Het wordt een schema en voor de rest reken ik op mijn improvisatietalent. Maandag 22 januari 1996 Rond acht uur wordt er op de deur geklopt en vraagt een stem of ik thee wil. Ik stem toe en besluit om toch maar op te staan. Vandaag wil men me aan de tempel vijfenzeventig roepies voor mijn schoenen aanrekenen, gisteren waren dat er maar vijfentwintig. Ostentatief stop ik mijn sandalen in mijn rugzak en wandel de tempel binnen. Er lopen een hoop saddhu's rond die voor wat baksjeesh heus wel op de foto willen. Als ik later langs de vrijheidsstrijder loop, doet er niemand open. Ik verneem dat hij reeds lang gestorven is en zo kom ik op tijd op het college aan. Er wordt me vriendelijk lunch aangeboden en ik toon de studenten hoe mijn camera werkt. De studenten nemen me mee naar de professors die me drie minuten later naar het klaslokaal begeleiden. Als we de trap opstappen, vraagt een van de docenten of ik misschien mijn hemd wil dichtknopen. De mensen hier lopen er fatsoenlijk bij, verontschuldigd hij zich. Volledig netjes betreed ik het klaslokaal waar de dames direct gaan rechtstaan. Ik vraag iedereen of ze rustig willen gaan zitten. Er staat een klein tafeltje te wachten en ik haal mijn voorbereiding boven: twee kladblaadjes, wat stopwoorden. De professor stelt me aan de klas voor, links de jongens, rechts de meisjes, allemaal studenten journalistiek. Ik geef me over aan dit nieuwe rollenspel. De eerste zinnen komen er misschien wat aarzelend uit, voor de rest verloopt alles zeer vlotjes. Ik spreek de klas toe zonder op mijn blad te kijken, onderhoud oogcontact, met de jongens zakelijk en serieus, met de meisjes ondeugend giechelend. Maar wat heb ik de klas wijsgemaakt? Het kwam er allemaal op neer dat door de contacten tussen de pers, de politiek en de zakenwereld de onafhankelijkheid van de pers in het gedrang kwam. Voor de individuele journalist is het in dit opzicht belangrijk op enig sarcasme tegenover de buitenwereld te kweken, slechts een innerlijke overtuiging kan de journalist tot boven zijn kunnen verheffen. Ik vraag of er vragen zijn en slechts nadat ik toegeef dat ik deze uitleg gisteren heb neergekrabbeld, komen de reacties los. Het zijn vooral de
professors die meer willen weten over de pers in Europa. Ik vertel wat over het feit dat de pers in onze wereld een soort van vierde macht geworden is, een waakhond om het zo maar eens te noemen. De pers moet de andere machten controleren en desnoods misstappen naar buiten brengen. Er wordt dus niet om een nest brave schoothondjes gevraagd, slechts een bende bloeddorstige huurmoordenaars kan geselecteerd worden. Ook het gezellige punt over de idealen komt aan bod. Ik verdedig zoals altijd de stelling dat je idealen moet hebben maar dat je steeds in het achterhoofd moet houden dat je nooit buiten het systeem kan werken, zonder gewelddadig te worden. Gedraag je als een sluwe wolf, is het devies en meer kan ik eigenlijk niet over zeggen. Nadat een student in naam van iedereen een dankwoord heeft uitgesproken, neem ik afscheid en zet buiten opgelucht mijn hemd terug open. De meiden spurten giechelend in het rond, we zetten ons bij de suikerrietpers en verfrissen ons met een heerlijk drankje. Dichterbij de tempel hoor ik een stem door de luidsprekers schallen. Het blijkt om een bijeenkomst te gaan van de Congresspartij, de regeringspartij, te zijn. Ik ga niet naar binnen en praat met enkele riksja-chauffeurs. Ze bieden me melk en sigaretten aan, een van hen zet zijn radio aan. Er is echter veel werk te doen en even later rijden ze door. Ik drink ergens thee en zoek de bioscoop op. Geen Engelstalige films vandaag en wandel terug naar het hotel. Als ik het hotel binnenstap, komt een klein jongetje toegesneld. Hij komt mijn richting uitgelopen en steekt me voorbij op de trap. Op de overloop vraagt hij naar mijn kamernummer en verzekert me dat hij goed kan pijpen. Het joch is hoop en al acht jaar oud en verontwaardigd stuur ik hem naar beneden. Hij moet er eens goed mee lachen. Op de kamer houdt het flakkerende kaarslicht me gezelschap. Het werpt zijn schaduwen als vertrouwelijke blikken rond mijn hoofd. Het is warmte. Dinsdag 23 januari 1996 De bus vertrekt om elf, twaalf, een of twee uur. Met de paardekar vertrek ik richting bushalte en kan via een tussenpersoon het schema van mijn uitleg laten bezorgen aan iemand die bij Ravi in de klas zit. De bussen van Tamil
Nadu zijn inderdaad zeer comfortabel en al snel zal blijken waarom. Vergeleken met het wegennet van Tamil Nadu is het wegennet van de rest van India een zacht kussentje. Langs eerder dorre rijstvelden scheuren we door dorpen die alleen uit strohutten bestaan en na een half uur zit je in deze luxezetels ook met een zeer kont. Halfweg breekt de achteras door, dat zegt genoeg, zou ik denken. We rijden het laatste stuk van de trip tegen een zeer laag tempo en de conducteur vraagt de inzittenden om allemaal naar de linkse kant te komen zitten, zo voorzichtig mogelijk als het kan. Even later komen we in Rameswaram aan. Verder hou ik mijn Jaarlijkse Baaldag en ben ik volledig communicatiegestoord. Woensdag 24 januari 1996 Rond tien uur sta ik volledig verdwaasd op. Ik wandel wat in de plaatselijke tempel rond waar ik vooral de plafondbeschilderingen bewonder. Die schilderingen vormen cirkels van pakweg een meter doorsnee die telkens in rare vormen en kleuren een eenheid vinden. Daarna neem ik ontbijt en word tot tweemaal toe door de baas onderbroken met de vraag of hij misschien iets brengen mag. Het zijn deze onderdanige verkoopstechnieken die me niet aanstaan en ik zet me aan de ingang van de tempel om de mensen te begapen. Ondertussen heb ik op een uiterst louche wijze marihuana aangeschaft en via allerlei achterpoorten bezit ik een behoorlijke portie voor slechts honderd roepies. Ik weet verder niet goed wat uitvreten en nadat ik mijn zusje een brief heb geschreven, besluit ik in de verte een tempel te bezoeken. Als ik de hoek omsla, merk ik een fietsenverhuurzaak op en stap binnen. Ik heb wind mee maar als ik wat later het tempeltje in de zee zie liggen, wordt het andere koek: volle wind op de neus, een weg van vijf meter breed en langs twee kanten de oceaan. Er is weinig te zien en als ik uitgerust ben, wil ik vertrekken. Dan krijg ik plots een lumineus idee. Ik bind mijn hoofddoek voor een deel aan mijn stuur en het andere deel hou ik met mijn ene hand naar boven. Met de andere hand hou ik mijn stuur in bedwang. Dit blijkt het perfecte zeil te zijn en tegen een te gekke snelheid race ik de tempelweg af. Onderweg stoppen riksja's met toeristen om hier
foto's van te trekken. Terug op de normale weg is het gewoon fietsen geblazen. Ik stop ergens langs de kant en duik de oceaan in, wat een verfrissing. Daarna terug de fiets op tot ik uiteindelijk mijn doel bereik: Dhanuskhodi. Dhanuskhodi is een klein vissersdorp dat enkel uit kleine hutten en dito prauwen bestaat. De kinderen lopen met me mee door de enige straat - een verharde zandweg - die het dorp rijk is. Regelmatig stap ik af om een praatje te maken of wat thee te drinken. Als ik later terugrij, stop ik eenmaal onderweg om tegen een boom een sigaret te roken. Het wordt volledig te gek wanneer ik op het laatste rechte stuk de wind weer volledig op kop krijg. Al zwalpend probeer ik mezelf recht te houden en aan ongelovige toeschouwers geen gebrek. Nadat ik de fiets heb binnengebracht, wordt mijn aandacht getrokken door een kerel die meel op een kookplaat aanbrengt en deeg begint te fabriceren. Het is een serieus karwei en ik word van het kijken even moe als hij van kneden. Ik kruip in mijn hotelkamer en lig wat muziek te maken als er iemand op de deur klopt. Het blijkt een Nederlander te zijn die hier ook logeert en hij vraagt me of ik een uurwerk draag. Aangezien hij Engels praat en zich vergist, wil hij eigenlijk een wekker bedoelen. Een wekker heb ik niet, voor wat zou ik, en even later praten we Nederlands. Het komt er plots op neer of ik misschien geen boek te ruilen heb, hij heeft het zijne net uit. Het zijne, dat is 'De celestijnse belofte', een boek dat ik voor mijn vertrek kado had gekregen maar al na twee dagen was kwijtgespeeld. Aangezien ik net 'City of joy' heb uitgelezen, ga ik op zijn voorstel in. Hij geeft toe dat hij zoiets wel kan gebruiken, hij is nog wat groen in India. Het boek dat hij me gegeven heeft, leest als een sneltrein en is best spannend. Diep in de nacht val ik slaap, dit nadat de muggen urenlang rond mijn hoofd hebben zitten zoemen. Donderdag 25 januari 1996 Ik lees 'De Celestijnse belofte' uit en ben onder de indruk. Diep in gedachten verzonken wandel ik door Rameswaram. De communicatiestoornis is alomtegenwoordig en terug op mijn kamer aangekomen schrijf ik een samenvatting van mijn ervaringen naar B. Ook
vertel ik haar dat ik in maart terug zal zijn en dat ik hoop dat ze het geheim kan houden. Ik verval in overpeinzingen en denk soms zelfs de aard van de dingen te kunnen omvatten. Dan lig ik doodstil op mijn rug, de ademhaling volledig onder controle en zie de golven achter mijn ogen breken, net op het moment voordat ze perfect zouden zijn. Rond zes uur in de namiddag word ik wakker en ik voel iets als honger, eigenlijk meer zin. Op meerdere plaatsen hier staat op de borden van de eethuizen 'Tiffin' aangegeven en ik vraag er dan ook naar. De eigenaar knikt dat het in orde is en stelt me dosa of chapati voor. Ik zeg hem dat ik tiffin moet hebben maar de baas blijft op dosa of chapati aandringen, tot zal blijken dat alles gewoon een Babylonische spraakverwarring is. Tiffin is gewoon de verzamelnaam voor alle soorten deegwaren zoals chapati en dosa er zijn, fijn zo. Vrijdag 26 januari 1996 Het is weer behoorlijk laat wanneer ik opsta en probeer een wandeling door de stad te maken. Mijn energiepeil staat echter bedroevend laag en na twee uren rondwaggelen, keer ik terug naar mijn kamertje. Alles wordt ingepakt en na een maaltijd en wat lezen brengt een paard en kar me naar het station. Onderweg struikelt het beestje bijna en ik voel iets van medelijden opkomen. De trein vertrekt om twintig over vier en ik vergeet bijna weer een ticket te kopen. Als de trein vertrekt, beginnen vier kerels een kaartspel dat ik probeer mee te volgen. Mijn kop staat echter meer op slapen en regelmatig doezel ik weg. Wat echter wel gek is, zijn de eerste kilometers die we afleggen. Het spoor is immers op twintig meter hoge palen gebouwd, met daaronder enkel de briesende oceaan. We zien de overblijfselen van vorige spoorwegconstructies die eveneens door het water vernietigd werden. Verder gebeurt er weinig spectaculairs en onderweg richt mijn denkwereld zich op twee zaken. Ten eerste is er De celestijnse belofte waar ik mee afrekenen moet en ten tweede zoek ik achter de oorzaken van mijn moeheid. Is het een virus, een gebrek aan slaap of een verkeerd dieet? Ik voel met gezond en ik slaap voldoende, dus de eerste twee zullen het wel niet zijn. Het is echter wel zo dat ik de laatste dagen weinig fruit heb
gegeten dus waarschijnlijk kamp ik met een gebrek aan vitamines. Dit fruitprobleem is de wijten aan de omstandigheden zelf, het is immers zo dat in deze kustdorpjes nauwelijks fruit wordt verkocht. En als er dan al fruit wordt verkocht, is dat meestal nog om aan hun goden te offeren. Rond tien uur arriveer ik in Madurai en check in bij een goedkoop hotel. Ik vind een Engelse krant en daar ga ik nu eens goed in lezen. Zaterdag 27 januari 1996 Bij het opstaan zoek even op wat er allemaal in Madurai te bezichtigen val en dat begeef ik me op pad. De Shree Meemakshi Tempel lijkt de moeite waard en dat zal de eerste etappe worden. Onderweg neem ik een licht ontbijt en verorber een banaan en een kokosnoot. Ook een boekenwinkel trekt mijn aandacht en ik schaf me twee werken van Dostojewski aan. De straten van Madurai zijn gezellig druk en het zijn vooral de fietsriksja's die het straatbeeld bepalen. Ze komen massaal op me af en het is niet makkelijk hen ervan te overtuigen dat ik liever te voet ga. Aangekomen bij de tempel wacht me een indrukwekkend schouwspel van met in beeldhouwwerk uitgebeelde goden die in allerlei kleuren de hoogte ingeprezen worden. De cobra is overal te zien en ook lijk ik overal die grote ringsnorren tegen te komen. Aan de ingang van de tempel geef je je schoenen af en begeef je je blootsvoets op de heilige grond. Binnen aanbidden mensen de beelden en meermaals voel ik mezelf een indringer. Verlegen hou ik me op de achtergrond en onderga het geheel. In het heiligste van het heiligste, waar ik als onreine westerling niet toegelaten wordt, bevinden zich twee torens van massief goud, de een weegt tweehonderd, de ander driehonderd kilo. Toch kan je deze twee torens op twee andere manieren aanschouwen. De meest mysterieuze is de manier die een goedwillend Indiër met toond. Op het binnenplein zoek je naar een tegel waarop een lotusbloem is gebeiteld en van daaruit kan je door een klein gat in de muur een stuk van een van de torens zien. Een andere manier op de torens te kunnen bekijken, is vanop de hogergelegen, omringende flatgebouwen. Daar heb je ineens een zicht op het ganse tempelcomplex.
Ik wandel verder richting Tirumalai Nayal Paleis, dit door een oneindige caleidoscoop van winkeltjes waar echt alles en niets te koop is. De ondernemingswaanzin valt met geen woorden te beschrijven en daarom kan ik best gewoon een voorbeeld aanhalen. Er loopt hier een kerel rond met drie grote zakken speelgoedrommel rond zijn nek, opblaasfluiteendjes, namaaksieraden en het succesnummer: een stokje waarrond een poppetje draait. Alhoewel er niemand in deze rommel is geïnteresseerd, blijft de oude man voorbijgangers aanklampen. Bovendien wisselt hij, om de kans op verkoop te verhogen, om de vijf minuten van speeltje. Een hallucinant zicht. Ik zet me langs de straat en verorber een kokosnoot. Het is een kruistocht en het is een speeltuin, kinderen steunen oudjes als de straat oversteken, riksjawallahs vallen in slaap en de koeien belagen het standje van de kokosnootverkoopster. Geruime tijd bekijk ik deze mierennest en wandel dan terug naar mijn kamer. Daar rust ik wat uit en keer dan terug naar het paleis om de avondshow te bezichtigen. Aan de route die ik deze keer uitgestippeld heb, zitten enkele technische mankementen dus kan ik weer improviseren. Aangekomen blijkt er een hele bus westers bustoeristen voor het paleis te wachten. Per toeval laat ik me insluiten en geef geen kik. Na een raid op tickets geraken we binnen en de show is net bezig. De muggen staan in positie en vallen onvervaard aan. We zitten openlucht, omgeven door vijftien meter hoge pilaren. Het is donker, de gewelven zijn prachtig versierd en daar hangt een grote draak. Dan muziek langs alle kanten, een commentaarstem vertelt de geschiedenis van Madurai maar is verder onverstaanbaar. Je concentreert je op het samenspel tussen licht en geluid en een gouden troon speelt de hoofdrol. Je steekt een sigaret op. Later toer ik nog wat rond tot ik volledig verdwaald ben. Na wat dolen kom ik in een buurt terecht waar ik al geweest ben en stap een restaurant binnen. Ze serveren heerlijke broden, fijn gekruid, glimlachend geserveerd, een heerlijke saus, het smaak echt. Koffie nadien, er is geen thee. Ondertussen weet ik waar ik verzeild geraakt ben en via de zijstraatjes bereik ik mijn hotel. Ergens ben ik nog een melkbar tegengekomen waar ik warme melk met saffraan en allerlei andere dingetjes drink, betalen doe je bij een zevenjarig jongetje die op zijn eentje de kas doet. Wanneer ik op mijn kamer dit aan het neerschrijven ben, opent een Indiër, zonder te kloppen,
de deur en kijkt eventjes snel in de kamer rond. Ik verhef lichtjes mijn stem en hij excuseert zich. Later op de avond kan ik voor de eerste keer in mijn leven de lotuspositie aannemen. Niet dat ik aan het oefenen was of zo, het kwam gewoon vanzelf, zonder erover na te denken. De rechterknie doet natuurlijk pijn maar voor de rest is alles in orde. Zondag 28 januari 1996 Op een voor mij normaal uur sta ik op, neem een douche en pak mijn spullen in. Bij navraag in het hotel naar de treinen, blijkt dat volgens hen er enkel bussen rijden. Ik stap naar het treinstation en wacht op een trein die dra zal vertrekken. Ik neem een sterk ontbijt, je weet nooit wat er onderweg kan gebeuren. In de trein blijkt dat ik verkeerd zit, dit wegens geen reservatie en ik word naar de achterste wagen doorverwezen. Dit zit en staat ondertussen al vol met mensen maar ik kan me er nog netjes tussenwringen. Twintig minuten later zal de trein vertrekken en ondertussen blijven de mensen binnenstromen in de laatste wagen, we staan als Joden in een beestenwagen, vergeef me de vergelijking. Ik steun mezelf aan ofwel de bovenste rand van de buitendeur die door al het volk niet meer dicht kan, ofwel aan het ijzerwerk dat het bagagerek voorstelt. Ook deze bagagerekken zitten vol mensen. Gelukkig duurt deze dodenrit voor mij slechts anderhalf uur en dan bereik ik Dindigul. Dit plaatsje doe ik aan om in de buurt de Gandhigram Rural University te bezoeken. Het adres kreeg ik van de directeur van de universiteit toen ik op weg was van Trivandrum en Kanyakumari. Aangezien het zondag is, besluit ik hier in Dindigul een kamer te zoeken en pas morgen verder op pad te gaan. Dat is allemaal snel geregeld en even later leg ik me te rusten op het bed. Ik lees nog wat verder in de Celestijnse en dat brengt me in meditatie over mezelf. Het gaat allemaal heel snel en zo zit ik in lotuspositie mijn eigen historische, filosofische, familiale en psychologische achtergrond te bekijken. Het inzicht dat de aaneenschakeling van toevallen geen toeval kan zijn, was iets dat reeds vroeg in mijn leven duidelijk was. Het was een stelling waar ik regelmatig mee dierf jongleren. Ook kende ik heel wat mensen die, net als ik, een zekere rusteloosheid gemeen hadden. De energie die tijdens het musiceren met allerlei gelijkgestemden ervoer, is hiervan het perfecte
voorbeeld. Ook in de omgang met andere mensen probeerden we slechts ombouwend te werk te gaan, zonder iemand te willen kwetsen. Ook de buren niet. Ik kende wel de patronen waarmee mensen andere mensen wilden manipuleren, maar ik had reeds voor mezelf uitgemaakt dat ik dat allemaal niet zomaar zou overnemen. Ik leefde eerder bij de gratie van mijn instincten dat bij die van mijn ratio. Nu ik hier in India ben, is het duidelijk dat ik op zoek ben naar iets dat ik mis. Alles wat ik hier aan het doen ben, is een uiting van de wil tot ontwikkeling van mijn innerlijke kracht. Het blijft een zoektocht. De zaken die ik hier heb neergeschreven, stemmen me redelijk tevreden en dat is zo voor de eerste keer in mijn leven. Ik heb meer vertrouwen in mezelf maar ik sta angstig tegenover de mogelijke gevolgen die publicatie met zich zullen meebrengen. Maar misschien is het hoog tijd om mijn twee kanten, de spirituele en de cynische, met elkaar te verzoenen, om de cirkel rond te maken. Het gaat me zeer moeilijk af om dit te schrijven. Enerzijds besef ik wel dat ik een beetje kan schrijven, musiceren en tekenen, dat ik dus op een of andere manier wel over een zekere artistieke aanleg beschik. Anderzijds is er het besef dat ik hiermee de wereld moet bevechten en dat dit extreme gevolgen voor mijn persoonlijkheid kan hebben. De synthese is dat ik recht door zee moet gaan. Ik maak hier gewoon de reis af en doe zoveel mogelijk ervaring op. De Indiërs mogen me blijven belagen, mijn energie blijft gebonden aan wat ik onderaan mijn rug voel. Als ik terugkom, zal ik verspreiden wat ik meen te weten en veeg mijn reet aan ongeloof en teveel geloof. En laten we dan alsjeblieft over ideeën en aanverwanten praten, een personencultus is het laatste wat een mens gebruiken kan. Plots zet ik me recht en zoek het stadje op. Weinig drukte, wel gewoel en stoffige straatjes bezaaid met bananeverkopers. Even langs de scheerwinkel en genieten van de service, alhoewel er eigenlijk slechts weinig baard te zien is. Een gesprek voeren met de scheerder en oppassen dat je niet teveel keel- of voormondklinkers gebruikt, een ongeluk is zo gebeurd, daar weten we ondertussen alles van. In mijn linkerooghoek merk ik een smal restaurantje op, neem plaats en bestel thee. Nadien nog wat eten, dosa en ladu's. Het eten is voortreffelijk en er wordt heen en weer gepraat over India en België. Ik geef de kok een
hoop complimenten en als ik wil betalen, zegt men dat het niet nodig is. Ik ben hier om hun cultuur te bestuderen, dus voor het eten hoef ik niet te betalen, zo vertelt de baas. Ik ga verlegen akkoord. Voor de rest is in heel het dorp geen toerist te bekennen. In geen van de winkels waar ik langswandel, word ik bedrogen, geen van de kinderen bedelt en ik voel me op mijn gemak. Maandag 29 januari 1996 Gisteren heb ik besloten om nog een dagje langer in Dindigul te blijven, dus dat doe ik dan maar. Voor het slapen gaan had ik een vitaminepreparaat gedronken maar dat is duidelijk al uitgewerkt. Ik denk eraan dat ik weer eens een serieus overgewicht aan boeken meesleur en begeef me op pad om het postkantoor te vinden. Naast de deur vraag ik een kleermaker of hij een postpakket kan maken maar daar heeft deze man blijkbaar nog niet van gehoord. Moeizaam geef ik de basisuitleg, zet me op een stoel en bekijk de straatdrukte die zich vooral te voet, per fiets of op de ossekar afspeelt. Wel komt er een blauwe bus met witte wolken voorbij gereden. Aan het winkeltje waar ik gezeten ben, wordt een terras bijgebouwd. Het is een eenmanswerk dat ingenieus is opgezet. Eerst worden er zes palen in de grond gezet waarna de aarde rondom de palen wordt aangestampt. De zes palen worden door dwarsbamboe's verbonden met touwwerk dat op maat is gesneden. Door de dwarshouten vormt het dak een raamwerk met vlakken van ongeveer 1x0,7m² waarop bananebladeren worden gesjord. Dit alles gebeurt met oude knopen en dito vakmanschap en ik kijk gefascineerd toe. Na tweeënhalf uur is het postpakket klaar. Ondertussen is de postmeester langs geweest met de mededeling dat ze op het kantoor niet over de nodige papieren beschikken om het pakket op te sturen. Hij raadt me aan om het andere kantoor verderop eens te proberen, daar hebben ze misschien wel de nodige papieren. Hij wijst me een of andere vage richting aan en ik vertrek zonder iets te vinden. Of toch, een paar ambtenaren rond het karambspel die druk bezig zijn om het werk te vergeten. Ik wandel naar mijn kamer en bedenk dat ik het nog wel even met twee kilo extra kan volhouden.
Ik zit op de gang wat muziek te maken en een Indiër komt langs om een gesprek te voeren. Hij is vertegenwoordiger in relatiegeschenken en vraagt me of ik misschien sexboekjes bij me heb. Ik moet ontkennen en hij geeft toe dat sexboekjes zijn enige interesse zijn. Dan start hij aan een pleidooi voor masturbatie en wijt dat aan het feit dat hij haast elke moment aan sex moet denken. Bijna dagelijks moet hij rukken en ik vertel hem dat zoiets goed voor de bloedsomloop is. Hij schakelt over op de wetenschap dat hier in het hotel 's avonds meisjes worden binnengesmokkeld en vraagt of ik geïnteresseerd ben. De prijzen liggen tussen 50 en 1000 roepies voor een nacht. Ik toon geen interesse. Zelf wacht hij op het voltrekken van het huwelijk van zijn zuster om te kunnen huwen. Het huwelijk van de zus, zij is 21, moet gearrangeerd worden voordat zijn familie zich over hem kan ontfermen, hij is 29. De zon zakt lager en ik wandel terug door het dorpje. Ergens in een zijstraatje zit en oude vrouw rijstschoteltjes te verkopen, bij deze bezigheid enkel belicht door een schamele olielamp. Haar eten is werkelijk formidabel en na wat thee en nog een banaan ga ik naar mijn kamer om wat te mediteren. Het doet deugd om eindelijk wat controle over mijn gedachten te krijgen. Alles is hier zo overheersend en indrukken wisselen elkaar op zulk tempeo af, zodat het voor de hersenen bijna onmogelijk is om alles grondig te verwerken. Mijn meditatie bestaat uit het vertragen tot zelfs stopzetten van mijn gedachtengang om een soort van synthese te 'voelen'. Ik werk met vuurblokjes die een hypnotiserend licht geven waarvan ik oorspronkelijk dacht dat het gewoon snoepjes waren. Of het nu een kenmerk van een dagdromer of het westers kind is, dat weet ik niet. In ieder geval is het zo dat mijn brein heel de dag aan het malen is. Alles wat mijn zintuigen ervaren, wordt opgevangen en geanalyseerd. Gevolgen worden getrokken en verbanden gelegd, filters beroeren een nimmer aflatende vloed van beelden, geluiden, smaken, geuren en andere gewaarwordingen. Bij het stopzetten van je gedachtengang probeer je deze vloed te laten uitmonden in een grote leegte. Wanneer je al deze ervaringen door dit vacuum laat opnemen, zoals een druppel verdwijnt in de oceaan, ben je in staat een objectieve observatie van je innerlijk te beleven. Je hoeft niet op een signaal te rekenen, er mag geen gevoel van ongeduld of wilskracht optreden, slechts het zuivere opgaan in de leegte is doeltreffend.
Dinsdag 30 januari 1996 Op een redelijk uur vertrek ik richting busstation. Het stadje krioelt gezellig en de mensen zijn rustig aan het leven. De bus is afgeladen vol en staat vertrekkensklaar. Na een uurtje karren, stoppen we aan een kale straathoek, nergens een huis te bekennen. De conducteur vertelt me dat ik aangekomen ben. Ik stap uit en zie bomen, veel groen, dit alles omringd door een indrukwekkend gebergte. Er zijn nog enkele mensen uitgestapt en ik besluit hen te volgen, wie weet kom ik nog ergens terecht. Onder een boom ontwaar ik een theeshop en daar kan ik meer uitleg vragen. Twee thees later wandel ik het domein van de Ghandigram Rural University binnen. Deze landbouwuniversiteit, kortweg Ghandigram genoemd, werd door twee van Ghandi's naaste volgelingen in 1954 opgericht en staat nog steeds borg voor de verspreiding van de Mahatma's idealen. Dokter Karunakaram, de directeur van de Technologische Afdeling, vertelt me dat hij vandaag aan mijn gedacht had en hij vermoedde dat ik een van de dagen langs zou komen. Hij heeft het druk maar maakt toch tijd vrij om met mij te praten. Samen met de gastspreker van de dag neemt hij me mee naar een klaslokaal waar ik als een goede vriend van de professor en uiterst filosofisch wordt voorgesteld. In het lokaal zijn een twintigtal studenten aanwezig, meisjes links, jongens rechts. De lessen worden gegeven in het Engels en het Tamil, een mengeling die maakt dat ik een deel van de les volgen kan. Ik concentreer me op het verloop van hoe er gepraat wordt en ik ontdek dat de communicatie tussen studenten en spreker uiterst open is. De studenten vertellen de spreker meer over hun projecten, hoever ze staan, welke problemen ze tegenkomen en daar gaat de spreker vervolgens dieper op in. Er wordt enkel opbouwende kritiek gegeven en de studenten luisteren aandachtig. Eentje geeuwt er, de rest staat recht wanneer ze de gastspreker aanspreken. Na de les wordt er wat nagepraat waarna ik naar het Ghandigram Guesthouse word gebracht. Daar ontvang ik meer informatie en ik geraak meer en meer onder de indruk. Het hele opzet van de Universiteit is doorweven met de filosofie van Ghandi en er wordt uitgegaan van het standpunt dat het vooral de landbouwbevolking is die tot zelfontwikkeling moet komen. Daarom heerst er een zekere scepsis tegenover de westerse
manier van ontwikkelingshulp die weigert rekening te houden met de culturele eigenheid van India. Als ik rondkijk, kan ik ze enkel maar gelijk geven. Het geheel wordt beheerd door de Ghandigram Trust en die voorziet voorzieningen voor verworpen vrouwen en hun kinderen, er is een ziekenhuis, een weverij, een bakkerij, de universiteit en nog een hele boel meer. Morgen mag ik dat allemaal gaan uitpluizen. Dokter Karunakaram vraagt om tijdens mijn verblijf op het domein geen alcohol te drinken en ik vertel hem dat ik niet verzot ben op de nationaal gestookte brouwsels. Roken is niet echt een probleem, als het maar discreet en met mate gebeurd. Dan legt de dokter zijn arm rond me, in een liefdevol gebaar, en hij vraagt me hoe oud ik ben. Ik vertel hem mijn leeftijd en hij zegt dat ik nog jong ben. Ik ben jong maar ik heb al veel gezien, breng ik in en hij weet dat. Woensdag 31 januari 1996 Rond tien uur breng ik een bezoek aan de Ayurvedische geneesmiddelenunit. De Ayurvedische geneeskunde is de eeuwenoude geneeskunde zoals ze is beschreven in de religieuze veda's. Alles wat hier wordt geproduceerd, voor een groot deel gemachineerd, voor een ander deel met handenarbeid, is afkomstig van verse planten, honing en gewoon water. In de kleine fabriek werken vijftig mensen waarvan er veertig landbouwvrouwen zijn. Ze plukken, ontmantelen, zeven, mengen, drogen en verpakken de verscheidene middeltjes op zelfstandige basis en er straalt een rustige arbeidsvreugde in het rond. De ontvangst is uiterst hartelijk en ik krijg direct enkele staaltjes te proeven. De geest achter Ayurveda is immers gericht op het voorkomen van ziektes, niet op genezen van ziektes, en ze wil het lichaam samen met de geest sterker maken. Daarna wandel ik verder naar de katoenproductie-unit. In een grote ruimte worden de verse katoenvlokken tot vier maal toe geweven en uit elkaar getrokken. Zo worden de grote balen katoen aan de ingang steeds kleiner tot ze op het einde van de productielijn een dunne maar ijzersterke draad vormen. Vervolgens naar de Khadi theeshop waar vers vruchtensap wordt aangeboden. Khadi is een verzamelnaam voor handtassen, prullaria en matten die van bananetouw worden gemaakt. Bananebladeren worden door de vrouwen nerf per nerf uit elkaar getrokken die door andere vrouwen tot lange kleurrijke touwen worden geweefd. Daarvan worden de
eindproducten gemaakt. Daarna is het hospitaal aan de beurt. Het hospitaal lijkt op een dorpje op zich en het verbaast me om hier een blanke te zien rondhuppelen. Hij is een Engelsman die in een dorpje verderop een hotel openhoudt. Zijn broer woont al meer dan dertig jaar in India en zet zich in voor de weeskinderen. Hij is op de Entfield komen rijden omdat er bij hem in het dorp, acht kilometer verderop, geen telefooncellen zijn. Het bibliotheekbezoek nadien brengt niet het verhoopte resultaat mee, toch zijn er heel wat interessante zaken te vinden die nader onderzoek eisen. Ook hier zitten de meisjes aan de ene en de jongens aan de andere kant van de zaak. Dat is echter geen verplichte regel en er is dan ook niemand, buiten de wat oudere bibliothecaresse, die opkijkt wanneer ik me nietsvermoedend tussen de dames zet. Op de sportvelden wordt er gebasket, gevoetbald en tripple badminton gespeeld. Ik zet me neer bij de basketbal en twee minuten later zit George naast me. George is een Kenyaan die in Ghandigram studeert om later als volleerd landbouwingenieur naar zijn vaderland te kunnen terugkeren. We praten wat en ik wandel hem naar huis. We spreken af om elkaar morgen terug te zien. Donderdag 1 feburari 1996 Op het terrein van Ghandigram wordt ook ergens wierook gefabriceerd. Ruw poeder wordt met wat water tot grote kleiachtige brokken gekneed die op een of andere manier rond stokjes wordt aangebracht of in vormpjes wordt gegoten. Hier werken enkel vrouwen en ze zijn uiterst verbaasd om mij te zien binnenstappen. Ik koop enkele pakjes wierook en ontbijt in de universiteitscafetaria, een ijzeren barak van zes op zes meter. Bij de thee praat ik met enkele studenten en die wandelen iets later met me mee naar de bibliotheek. Daar verdiep ik me in literatuur over Tagore, Ghandi, rurale sociologie en de krant. 's Namiddags begint het jaarlijkse basketballtoernooi van de unief en rond vier uur heb ik daar met George, de Kenyaan, afgesproken. Rond vijf uur kom ik aan en tien minuten later is ook George ter plaatse. We kijken samen
met bijna de rest van de universiteit naar twee matchen die zich tussen ploegen van de verschillende universiteiten afspelen. Een van de ploegen die we bezig zien is een hogeschoolploeg waarvan de oudste speler zestien jaar oud is. Deze snotapen spelen een enorm snel soort basketball en verrassen voor- en tegenstanders met hun tactisch inzicht. Ze lopen dan ook uit tot op tien punten maar de grotere kerels slagen terug met intimiderend spel. In de laatste minuten wordt het dan nog gelijk en dat is de wilskracht van de jongetjes gebroken. Een harde nederlaag en na de match gaan George en ik ze feliciteren met hun prestatie. Daarna nemen George en ik een maaltijd en George nodigt me uit om een van de dagen bij hem te komen eten. Ik stem toe en even later zit in het Guesthouse te schrijven als dokter Karunakaram binnenstapt, vergezeld met een van zijn studenten. De professor vertelt me de historische achtergrond achter de landbouwontvoogding terwijl ik de student nader onderzoek. Het is een albino en ik merk hoe weinig de Europeaan verschilt van de Indiër, als we de huidskleur buiten beschouwing laten of course. Vrijdag 2 februari 1996 Om acht uur - er worden hier records gebroken - kom ik mijn bed uit en George klopt net aan. We bekijken samen de eerste match van de thuisploeg. Ze moeten het opnemen tegen de beste ploeg van gisteren en winnen met nipte cijfers. Even later zit ik op mijn kamer te schrijven en de telefoon gaat over. Het is Mr. Ernachulam, de persverantwoordelijke en hij vraagt of ik even kan langskomen. Er zijn twee ex-studenten van Ghandigram aangekomen van hun studies in Duitsland en hij wil deze kerels aan mij voorstellen. Ook speelt hij met een ideetje in zijn hoofd waarover hij mij wil informeren. Ik ga langs zijn kantoor en ik maak kennis met de twee studenten. We praten urenlang over de Europese, de Amerikaanse en de Indische cultuur. Soms doen ze me rare gezichten trekken, het is immers zo dat zij bepaalde aspecten van onze cultuur totaal niet kunnen begrijpen, terwijl die voor ons niet meer dan vanzelfsprekend zijn. Onze cultuur is er volgens hen op gericht om toch maar zoveel mogelijk problemen te vermijden. Van jongs af aan worden wij tegen alles en nog
wat verzekerd en legt men ons in de watten met de meest onmogelijke luxe die er op de planeet bestaat. Als er zich dan een klein probleempje voordoet, slaan we meestal doodgewoon in volledige paniek. Hij gaf het voorbeeld van een vuilnisbakbrandje dat er in het universiteitsgebouw was geweest: in plaats van er gewoon een emmer water op te gooien, was half de campus in paniek geraakt, had men de brandweer opgebeld en wist niemand meer hoe het rampenplan nog werkte. We gaan over op het feit dan de westerse cultuur een zekere geslotenheid tegenover de rest van de wereld cultiveert. Mijn argument is dat dit wellicht het gevolg is van de hersenstormdende opvoeding die vele mensen tot op het bot beïnvloed heeft. Ook de geweldfilms en zelfs de blote meiden op de stranden van Goa kwamen ter sprake. Dit getuigde volgens van een gebrek aan respect voor hun cultuur en zij getuigde dat wanneer een cultuur bedreigd wordt door een andere, de cultuur zich dan mag beschermen. Europa was voor hen het schoolvoorbeeld van een cultuur die volledig opgeslorpt was door een andere, de Amerikaanse, cultuur. In Europa werden nog slechts Amerikaanse waarden gevolgd en zoiets zou met India niet mogen gebeuren. Toch zien ze de toekomst somber in. Mr. Ernachulam praat rustig mee terwijl hij af en toe een papier ondertekent of een telefoontje beantwoordt. Over zijn ideetje laat hij weinig los. Ik kom enkel te weten dat het iets met een soort van pelgrimstocht te maken heeft. Ik vertel hem geïnteresseerd te zijn en achterop de fiets brengt zijn assistent, een zwijgzame en zeer vriendelijke Indiër, me naar de bus. Als de assistent de fiets bij zijn vrouw heeft afgezet, stappen we op de bus waar ik al snel het middenpunt van de belangstelling word. Later komen we aan bij een klein dorpje dat gebouwd is op het kruispunt van twee wegen die vier grotere steden verbinden. We zoeken de vriend van de assistent op en die werkt in een gebouw ter ere van de financiën. We stappen binnen en zetten ons aan het bureau. De vriend neemt zijn jas en we vertrekken naar de markt. Ergens drinken we thee en daarna neemt de vriend ons mee naar het dak van het gebouw waar hij werkt. Dat dak is het hoogste punt van het dorp en de zon verdwijnt tussen de verre bergen. Op dat moment staat de volle maan reeds urenlang aan de andere kant van de blauwe hemel en het is net alsof de zon en de maan elkaars spiegelbeeld vormen. De aarde staat er ergens tussenin en op die planeet zitten wij nog
steeds. Na een tijdje komt ook Mr. Ernachulam en zijn familie langs. Hij stelt voor om bepaalde mensen te gaan zoeken en na een tijdje lopen we in op een groep van vijfentwintig pelgrims die een tocht van Madurai naar Mundaka ondernemen. De pelgrims zijn vrienden van de familie Ernachulam en daarom zorgt Mr. Ernachulam er vandaag voor dat deze pelgrims te eten hebben. Als ze mijn handen aanraken, voel ik warmte stromen. We wandelen traag, trager, elke voetstap is er een om dichter bij het hogere te komen, tot we terug zijn bij het hoogste gebouw van het dorp. Hier vertelt Mr. Ernachulam dat deze mensen bezig zijn aan een jaarlijkse pelgrimstocht ter ere van een godheid die op twee dagen wandelen verwijderd is. De godheid wordt vereerd met een gouden beeld maar in werkelijkheid was hij een zwerver die van huis was weggelopen. De pelgrimstocht zou gezondheid en genezing met zich meebrengen, dit naast het verhogen van het spirituele bewustzijn. We eten smakelijk, waarschijnlijk omdat dit het enige maal is tijdens hun tocht dat ze mogen gebruiken. Hun lichaam moet immers zuiver zijn om een zuivere geest te kunnen verkrijgen. Na het eten merk ik dat er een beetje vals gespeeld wordt als ik een van de pelgrims er op betrap een sigaret achter zijn hand verborgen te houden. De sfeer is vredig en warm. Mijn hart loopt over van de liefde die ze me onvoorwaardelijk schenken. Dankbaar mag je hen niet zijn. Dat willen ze niet want voor hen is het een eer om je plezier te mogen doen. Later op de avond trekken de pelgrims verder, het wordt nacht en dan steekt de zon niet en dus is het beter om te wandelen. Het afscheid is aan de hartverscheurende kant en achterop een aftandse bromfiets van nog een van Mr. Ernachulams vrienden racen we 's avonds door de verlaten dorpjes. Er zijn geen bussen terug en we nemen een binnenweg, wat dat ook mogen betekenen. Als we op Ghandigram aankomen, is er nog steeds een basketballmatch aan de gang en er is een massa volk voor opgedaagd. Mijn evenwicht is echter zo vredig en bedwelmend dat ik weiger het risico te lopen om het te verbreken. Ik draai richting gastenhuis en schrijf op bed mijn ervaringen neer.
Zaterdag 3 februari 1996 Rond elf uur sta ik met barstende hoofdpijn op en ik weet nauwelijks nog hoe ik elkaar zit. Ik begeef me naar de kantine, drink thee en eet wat gefrituurde groentes. Over enkele minuten ben ik immers voor lunch afgesproken en ik wil me niet op voorhand volproppen, dat zal de gastvrouw straks wel doen. Het is echter nog te vroeg om op te dagen dus zet ik me bij de theebar. Ook hier beginnen ze me met gefrituurde groentes te bestoken. Het is haast onmogelijk om ze af te wijzen en smakeloos eet ik ze op. Exact te laat kom ik op de afspraak aan en maak kennis met Martin, de Duitse studiegenoot van Ravi. Onder de martelende muziek van de buren die hun huis gaan inzegenen, praten we wat. Even later gaat Martin sigaretten halen en iemand anders vergezeld hem om copies te maken van een omvangrijke studie over Ghandigram, enkele jaren geleden uitgevoerd door een Duitse professor. Ravi vertelt me ondertussen over het verlies van zijn bagage op het vliegtuig, drie maanden geleden. Hij heeft een boze brief naar de vliegtuigmaatschappij geschreven en onlangs heeft hij een cheque en een uiterst droog antwoord ontvangen. Hier is niet mee akkoord, in zijn bagage bevond zich immers uiterst belangrijk research-materiaal en dat kan hij zomaar niet verloren laten gaan. Daarom is hij op dit moment aan een zeer kwade brief bezig en vraagt me om hem wat te helpen. De anderen komen maar niet opdagen en we besluiten om ze tegemoet te wandelen. Dat loopt volledig mis maar een uurtje later zitten we dan toch aan tafel. Er wordt rijst en vlees geserveerd, samen met een hoop groentes en yoghurt als nagerecht. We scheppen constant onze borden vol en de moeder en dochter verwennen ons als rijpe varkens. Na de maaltijd zet ik me met een sigaret buiten en lees de papieren over Ghandigram. Het is uiterst waardevolle informatie en tevreden speel ik de mondharmonica. In de verte hoor ik het arbitersfluitje en dat betekent dat de matchen van het basketballtornooi terug gaan beginnen. Vandaag staat er vrouwenbasketball op het menu. De teams zijn beiden waardeloos maar strijden met verbeten kracht. Het ene meidenteam draagt lange plooirokken, het andere redelijk lange shorts die toch een deel van het
onderbeen bloot laten. Vooral dat laatste trekt massaal de aandacht van de studenten en die zijn dan ook met zijn allen komen opdagen. Er wordt behoorlijk hevig gereageerd op het beetje bloot dat de shorts prijsgeven en de meisjes lopen rond als onwillende peepshow-hoertjes. Daar trekken de jongens zich echter niets van aan en ze blijven onrustig staren naar blinkende schenen en wiebelend borstjes. Mij verveelt dit schouwspel al snel en als ik hoor dat straks Ayola, het supercoole team uit Madras, moet spelen, besluit ik om nog snel wat te gaan eten. In de cantine is weinig te vinden en ik stel me tevreden met een zakje nootjes. Terug aan het basketveld praat ik met de andere Kenyaan in Ghandigram, een vriend van George, over een ideetje waar ik gisteren mee in mijn hoofd zat. Het omvat een verhaal over een jongeman die zijn overheid voor de hoogste strafrechtbank daagt. De jongeman beschuldigt de overheid ervan haar eigen grondwet en achtergrond te schenden. Na wat gebabbel heen en weer, word ik gewenkt door iemand die verderop in het grasveld de boel zit te observeren. Deze jongeman is een leraarjournalist aan de Ghandigram University en het betreft een welbespraakte doch traag aarzelende jongeman die me vertelt dat ik slechts de positieve kant van het geheel te zien heb gekregen. De man vindt dat er te weinig wordt gedaan om de Ghandiaanse filosofie aan de studenten over te brengen. Er zijn immers veel jonge mensen hier die puur uit eigenbelang de lessen volgen; als ze straks afgestudeerd zijn, zal het lot van de dorpen hen nog weinig kunnen schelen. Als ze dan toch geïnteresseerd zouden zijn, dat is dat met een hautaine houding tegenover het werk dat de boeren uitvoeren. Op een of andere manier is dat geen verrassing. In de studie die ik deze middag las, was er ook al sprake over het feit hoe lang het nog zou duren, dat de mensen zich met een belangeloos Ghandiaans idealisme voor de dorpen zouden willen inzetten. Als ik die nacht een joint aan het roken ben, zet de bewaker zich bij me en me vertelt over zijn carrière bij het Indische leger. Dankzij de oorlogen van '62, '64 en '71 zag hij gans het land en daar is hij uiterst trots op.
Zondag 4 februari 1996 Vandaag is het de laatste dag van het toernooi en ik heb met George afgesproken om na de matchen bij hem en twee Kenyaanse landgenoten te gaan lunchen. Sinds ik gemerkt heb dat de Kenyanen wat betreft vervelende vragensessies in hetzelfde schuitje zitten als ik, zoek ik, wanneer ik een normaal gesprek wil voeren, gewoon hun gezelschap op. Mr. Karunakaram komt ook even langs en we praten over de Ghandiaanse filosofie en hoe die over heel de wereld zou toegepast kunnen worden. Ook confronteer ik de dokter met hetgeen ik gisteren vernomen heb, de negatieve aspecten van het geheel. Mr. Karunakaram onderkent het probleem maar hij is minder fatalistisch wat de evolutie betreft. Als ik even later vraag of het mogelijk is om morgen een artikel over Ghandigram op de computer te zetten, komt er wel een vrij originele oplossing uit de bus. Inderdaad, morgen tussen vier en negen uur 's ochtends is er een beestje vrij. Ik aanvaard, schud mijn hoofd en vraag me af hoe ik die uitdaging deze keer kan aangaan. Noel en George, de twee vrienden van George, wonen in een klein huisje bij een familie in. Ze brouwen een uitgebreide maaltijd en ik neem geen kijkje. Dat lijken ze best te waarderen. We krijgen een soort rijsttaart, een witte kool en ribbetjes op zijn Kenyaans. Ondertussen babbelen we over India, Kenya en België. Zo komen we op het feit dat de verhouding tussen man en vrouw in India volledig onnatuurlijk is. Beide geslachten leren slechts met elkaar omgaan in een groter familieverband en zo missen ze de contacten met andere leeftijdsgenoten om tot een normale ontwikkeling te komen. De jongeren hebben er geen idee van hoe ze op een andere manier dan de familieverhoudingen, iemand kunnen aanspreken en dat verklaart ook hun reacties op vreemdelingen en blote vrouwenbenen. Hierdoor komt het ook dat een doorsnee met een Indiër meestal snel afgelopen is en enkel de mensen die door hun culturele patronen durven breken, hebben meestal iets interessant te vertellen. Ook sexuele ervaring en opvoeding wordt in zulke samenleving volledig scheef opgelost. De dochter slaapt met de vader, de zoon met de moeder en dit levert een hoop ongewenste zwangerschappen op. Daardoor zijn er heel wat dokters zich in breinaalden gaan specialiseren, zonder te weten waar ze
eigenlijk aan beginnen. Trouwens, een meisje dat met iemand van de familie naar bed gaat, verliest op deze manier haar maagdelijkheid niet, dat is een stilzwijgende afspraak. Deze onnatuurlijke toestand veroorzaakt heel wat frustraties, bewuste en onbewuste, bij mannen en bij vrouwen. We lachen heel wat af met voorbeelden die deze communicatiegebreken illustreren en ik merk dat de Afrikanen een gek gezelschap zijn dat de levenslust en natuurkracht van hun geboorteplaats in zich draagt. Over cultuur zijn we nog lang niet uitgepraat. Je kan elke cultuur immers vanuit verschillende standpunten bekijken. Gebeurtenissen die voor de een dagelijkse kost zijn, kunnen een ander onbedaard laten lachen of geschrokken in een hoekje doen kruipen. Het is heel belangrijk om de cultuur die je bespreekt in zijn waarde te laten. Het is immers zo dat je slechts het topje van de ijsberg te zien krijgt en daarop kan je oordeel maken. Een anderhalf uur te laat kom ik mijn afspraak met de leraar-journalist Marimuthu aan. Hij lijkt op zijn teen te zijn getrapt maar na wat verontschuldingen en de verzekering dat ik morgen langs zijn afdeling kom, lossen de gespannen sfeer op. Ik wandel met de Kenyanen richting basketball waar de finales zullen gespeeld worden. Overal rond het veld zitten en staan mensen. We vinden nog een plaatsje ergens op de grond en de Indiërs stapelen zichzelf verder op. Op bussen, op treinen, maar ook op tribunes en de huizen kennen dit systeem. Door de overbevolking is ieders ruimte zo beperkt dat je altijd wel een voet of een elleboog van iemand anders voelt. Er wordt gewrongen, handen tussen knieën gestoken en dit liefst nog zoveel mogelijk bij iemand anders. Een Indiër die zijn been onbeleefd in mijn nek legt, vraagt in hun kortaf ongewild brutale Engels wat ik hier eigenlijk doe. Daarop vraag ik om identificatie maar de jongen snapt er niks van. Ik verzeker hem dat elk persoon die een ander persoon op zulke manier aanspreekt, wel van de politie of iets dergelijk moet zijn. De jongeman kijkt me niet begrijpend aan en George ligt op de grond van het lachen. Na de finale wandel ik op zoek naar een avondmaal en drink thee met Mr. Ernachulam. Hij vraagt om mijn artikel over Ghandigram bij hem langs te brengen zodat hij het in de schoolkrant kan plaatsen. Aan het gastenhuis vertel ik de waker me morgen om vier uur in de ochtend wakker te maken.
De volle maan geeft haar beruchte kleurencirkel bloot en zet me aan het schrijven voor morgen. Maandag 5 februari 1996 Zombiedag. Om vier uur word ik gewekt en ik leg me nog even terug te rusten. Om half zes word ik terug wakker en begeef me op pad om Mr. Karunakaram te wekken. Hij vergezelt me naar zijn kantoor maar volgens mij kent hij niets van het aanwezige computerprogramma. Na was viswerk kom ik eruit en kan aan het artikel werken. Om tien uur heeft iemand de computer nodig en ik ga even rusten zodat ik van een tot twee in de namiddag verder mag werken. Nog steeds ontbreekt er iets aan het artikel en ik zoek Marimutu op die me uitgebreid onderhoudt over een wetenschappelijk modeldorp en hoe daar fondsen voor te zoeken. Nadien wandel ik met het fototoestel rond en als er om half zeven terug electriciteit is, kan ik verder typen. Rond negen uur in de avond is alles klaar en merk dat er geen papier in de printer zit. Tijdens mijn zoektocht naar het avondeten kom ik Mr. Karunakaram terug tegen en hij vertelt me dat Marimutu een briljante geest heeft maar dat hij soms wat teveel achter de centen van vreemdelingen zit te hengelen. Het spijt Mr. Karunakaram dat hij slecht moet praten over een collega maar hij wil me enkel waarschuwen. Doodmoe kruip ik in bed en luister tot een uur naar muziek, het is nog steeds volle maan. Dinsdag 6 februari 1996 Eigenlijk wou ik nog een dag blijven maar het blijkt dat mijn kamer vanaf heden gereserveerd was. Ik wandel langs Mr. Ernachulam en vertel hem over de Engels vertaling van mijn artikel en dat die er aan zal komen. We praten over moeder Lea Provo en het men kent haar hier. Ernachulam geeft me het adres van een dokter in Dindigul die me bij moeder Lea zou kunnen krijgen. De dokter rijdt dagelijks naar Sevapur en is hoogstwaarschijnlijk maar al te vereerd om me te mogen ontvangen. In de winkel van Ghandigram laat ik me eens goed gaan en met een sjaal, een deken, een pot honing, wat wierook, een kaars en wat zeep stap ik
buiten. Het afscheid wat later is niet al te zwaar en ik spring op de bus. In Dindigul vind ik zonder problemen het Keep Fit Center en daar word ik uiterst vriendelijk ontvangen. Vader en dochter zijn beiden dokter en even later brengen ze me naar de kamer. Het stikt er op het eerste zicht naar de muggen en dat is niet overdreven. Ach ja, het is gratis, dus hoeven we niet direct beginnen te klagen. Woensdag 4 februari 1996 Rond zeven uur word ik met thee op bed gewekt en na een douche pak ik mijn rommel in. Als ik mijn rugzak tegen de muur zet, valt hij op de grond. Niets aan de hand, denk ik, tot ik de pot honing over de grond hoor rollen. De bodem is eruit gevallen en er loopt wat honing langs de wand. Ik ruim de boel op en zet de pot op zijn kop. Terwijl iemand op zoek gaat naar een nieuw potje, word ik naar boven begeleid waar de yogaklas net bezig is. Een viertal kinderen en twee mannen zijn bezig met enkele basisoefeningen om het lichaam te sterken en bekijken me als een blanke god die op inspectie komt. De dokters vertellen me dat er een rechtstreekse bus naar Sevapur is en na een uur wandelen tussen het stedelijk, het regionaal en het interstatelijk busstation, vind ik iemand die weet waarover hij praat. Net op tijd kan hij me naar de bus voor Ayalur brengen, een dorpje op tien kilometer van Sevapur. Ayalur staat vandaag op zijn kop, er komt immers een of andere minister op bezoek. Tientallen open trucks, volgeladen met ofwel mannen ofwel vrouwen, toeren toeterend in het rond, luidsprekers langs de kant gemonteerd maken lawaai en overal zie ik gele leeuwenvlaggetjes. Ik wacht op een bus naar Sevapur in de plaatselijke fietsverhuurzaak, een houten barak met een wankele bank. De bus zal wel komen vandaag, wanneer dat weet men niet, dus kan ik gewoon wachten en wat rondwandelen. Rond twee uur in de namiddag bereik ik Sevapur. Het dorpje is gelegen tussen machtige bergtoppen en bestaat uit een tiental kleine huisjes. De dorpelingen begroeten me vriendelijk en een dorpsjongen die verbazend Engels spreekt, brengt me naar de ashram waar moeder Lea de plak zwaait. Daar aangekomen is het net rusttijd en een mooi weesmeisje geeft me enkele bananen te eten. De huispoes speelt met mijn voeten en ik leg me op
een kleine kamer te rusten. Tegen het avondeten klopt er iemand op de deur en zo ontmoet ik moeder Lea. De verhalen die ik over haar hoorde, zeggen veel te weinig en deze sterke vrouw met een mystieke stem houdt me vriendelijk in haar ban. Het eten is eenvoudig maar het smaakt me als een godengeschenk. Op de grond zijn nog twee franstalige Belgen en vier Indiërs aanwezig. Elke keer wanneer de Indiërs iets in het Tamil zeggen, moeten ze driemaal door de knieën buigen want dat is een inbreuk op de tafelmanieren. Aan tafel wordt er immers enkel Engels gepraat, zodat iedereen weet wat er allemaal gezegd wordt. De sfeer is verder uiterst ontspannen en vredevol, het poesje is hierbij de lieveling van iedereen, mezelf inbegrepen. Donderdag 8 februari 1996 Iets over zeven sta ik op en ontbijt met iedereen samen. Dat is een goede gewoonte hier. Op het menu staat bananen, yoghurt en de honing van Ghandigram. Na het eten zijn er wat problemen met dorpelingen die ondanks de wil van moeder Lea toch een oude tempel blijven aanbidden. Het fijne snap ik niet van de situatie maar ik merk dat moeder Lea bijna in tranen uitbarst bij zoveel onbegrip. Alles lost zich echter zonder problemen op en even later wandel ik door het gebied rond de ashram. Mijn eerste halte is de kleine school waar ik mijn jonge begeleider van gisteren terug tegenkom. Hij leest in een Engels-Tamilwoordenboek en dat is de manier waarop hij deze vreemde taal zo goed geleerd heeft. Ik vind een zandwegeltje en langs daar kan ik de bloeiende tuinen van Sevapur bekijken. Buiten een boerderijtje staat een grote pot te pruttelen op een vuur van bananebladeren. De mensen nodigen me uit om enkele foto's te nemen en bieden me de zoetigheden aan die ze fabriceren. Lekker, maar te zoet en teveel. De kokosnoot om alles door te spoelen is dan ook zeer welkom. De volgende halte is het gebouw waar lessen in yoga en natuurvoeding worden gegeven. Ik babbel met de dokter en hij stelt me voor om op het dak een voorstelling te geven. Daarbij zit hij steeds aan zijn kloten te krabben en meet dan mijn reactie op. Ik laat me echter niet afleiden en wanneer hij in het modderhokje voorstelt om samen een nummertje te maken, sla ik dat voorstel beleefd af. Hij vraagt me of ik misschien niet van sex hou maar daar ga ik niet op in. Als een vrouwtje
kruidenthee brengt, weer veel te zoet,, wordt er halvelings een huwelijk georganiseerd maar ik blijf uiterst koel. Terug in de ashram aangekomen, werk ik verder aan de vertaling van het artikel over Ghandigram. Later zal ik onder het luide gelach van de meisjes mijn klederen wassen. Mijn wasmethode is echter uiterst eenvoudig: je neem een emmer water, strooit daar wat wasmiddel in, gooit er je klederen bij, roert even, laat alles een uurtje of twee staan, je wringt vervolgens alles uit en hangt de was aan een draad te drogen. Ik loop rond met het vod dat ik in Colva kocht en al snel krijg ik opmerkingen van de meisjes over het gat in de broek die een groot deel van mijn achterwerk zou prijsgeven. We drinken warme melk en eten rijst met doorgekookte groenten, alles ongekruid en reeds de derde dag hetzelfde menu. In het jonge poesje heb ik een toffe speelkameraad gevonden en de meisjes zijn afkomstig uit Sri Lanka waar ze beiden hun ouders verloren hebben. De oudste is zwanger maar haar klootzak van een man durft haar wel eens een pak rammel geven en daarom is ze op de loop gegaan. Hier bij moeder Lea zijn ze tot rust kunnen komen en ze zijn moeder dan ook reuze dankbaar. Ik werk verder aan mijn vertaling en uiteindelijk breng ik dat rotwerk ook weer tot een einde. Ondertussen is het weer eens etenstijd en ik vraag me af wat dit overgekookte dieet met mijn darmflora zal aanvangen. Vandaag ben ik immers sinds zeer lang nog eens plat afgegaan en ik heb mijn conclusies al getrokken. Na het avondeten rook ik mijn laatste sigaret en daar leg ik me gelaten bij neer. Ik bedenk me dat het me wel uiterst moeilijk wordt gemaakt om sitar te leren spelen. Voordat ik naar hier vertrok, wist ik dat mijn vingers moest verzorgen om zeker niet teveel letsels op te lopen. De wond die ik in Cochin opliep bij het versnijden van een kokosnoot is goed genezen maar er staat wel een grote bult op mijn vinger. En vandaag was ik op de voor mij gekende wijze de electriciteit in mijn kamer aan het bestuderen. Ik moest te weten komen hoe het kwam dat ik geen muziek kon spelen terwijl de lichten aanwaren en omgekeerd. De schok die door me heen bedroeg dus 220 volt, genoeg om mijn haar op mijn armen recht te laten komen. Op de vingers bevinden zich twee schroeiplekjes.
Vrijdag 9 februari 1996 Dezelfde routine wat betreft het eten en het begint me serieus de keel uit te hangen. Terwijl de kleermaker zich met mijn kapotte klederen bezig houdt, verdwijn ik in de bibliotheek waar ik een boek van Hermann Hesse lees. Later besluit ik een wandeling te maken om in het dorp een winkeltje zoeken waar ze misschien bidi's verkopen. Een jongetje begeleidt me naar een winkeltje dat bestaat uit een houtrieten bed waarop sigaretten, bidi's en snoepgoed uitgestald staan. Onder het bed liggen de geit en wat kippen te slapen. Voor mezelf koop ik bidi's, voor de kinderen een zak koekjes. Ze zijn daar zeer blij mee en geven me een vrucht uit de bomen te eten, ze smaakt bitter en dat is een welkome afwisseling van het plaatselijke dieet. Terug in de ashram is het weer eten geblazen en ik vermaak me met de poes. Ze is enorm speels en op de kamer schrijf ik enkele brieven waarin ik probeer uit te leggen dat ik een gelukkig man ben. Zaterdag 10 februari 1996 Ik lees een theorie over het feit dat het wel eens mogelijk kan geweest zijn dat de goden waarover in de oudheid werd gepraat, gewoon bezoekers van een andere planeet waren. De theorie wordt briljant gestaafd en brengt onverklaarbare feiten van over de hele archeologische wereld bijeen om tot de eindconclusie te komen. Als je de theorie volledig zou doortrekken, zou je echter tot de conclusie kunnen komen, dat er in de mens niets spiritueel aanwezig is. We zouden dan slechts afstammelingen zijn van een ouder geslacht dat ons de opdracht heeft gegeven ons op deze planeet voort te planten. Inderdaad weinig spiritueels aan, als je het mij vraagt. Moeder kijkt verbaasd als ik haar vertel dat ik vandaag vertrekken zal. We praten wat over mijn dieperliggende redenen en na het gesprek is ze uiterst tevreden. Op de bus word ik vergezeld door Alex, een jongeman uit Sevapur die ooit in Europa wil komen werken. We moeten vier bussen laten verder rijden die te vol zijn en eindelijk geraak ik in Trichy. Alex is onderweg in zijn geboortedorp afgestapt. Na een lange wandeling vind ik een goed en goedkoop hotel. Een riksjawallah vertelt me dat hij een gentleman is om zo wat marihuana te kunnen slijten. Al snel blijkt hij
gewoon een zakenman te zijn wanneer hij me probeert op te lichten. Ik blijf onbeweeglijk koel en zet hem op zijn plaats. Voor zeventig roepies ben ik weeral enkele dagen gesteld. Zondag 11 februari 1996 Niet echt onder de indruk wandel ik door Trichy, teveel van alles, zeker van lawaai. Dat betert als ik enkele tempels bezoek waar een uiterst vredige sfeer hangt. Een zakenman vertelt me dat hij Wim en Nele heeft tegengekomen en ik zoek het aangewezen hotel op, daar ik niemand te vinden. Ik schaf me de pocketversie van 'Zen and the art of motorcycle maintenance' aan en daar lees ik tot diep in de nacht in. Een schokkend boek - voltage positief. Maandag 12 februari 1996 Rond acht uur neem ik ontbijt en doe enkele brieven op de post. Ik koop eveneens een stylo, iets waar ik al twee dagen niet meer over beschik. Als ik terug ben, rond half elf, is het al te warm om nog buiten te komen en ik zet me te lezen in mijn kamer. 'Zen and ...' doet me meermaals mijn hersenen tot spaghetti wringen en is met momenten volledig onverstaanbaar. De onthullingen zijn echter zo fascinerend dat ik gewoon gas terugneem en soms ook gewoon hele stukken herlees. De zon schijnt door een soort van traliewerk op de gang. De kamers geven direct uit op de buitenlucht en beneden is een tuin met allerlei planten. Het is onmogelijk voor te stellen hoeveel muggen er in deze kamers vermoord worden. De beesten komen massaal op je af en enkel wanneer het zonlicht heerst verdwijnen ze, alhoewel niet helemaal. Het jagen heb ik verleerd maar ik klop gewoon de dichtstbijzijnde met een boek op haar kop. De beesten vallen dan neer maar tonen zich uitermate strijdvaardig. Twee minuten later staan ze immers al weer op en hervatten massaal de aanval. Dinsdag 13 februari 1996 De buschauffeur heeft rode ogen die als die van een gek naar alle kanten
rondspieden om tegenstrevers te ontdekken die aangereden moeten worden. De muziek op de bus is een heuse trip, hoge tonen, diepe tonen, loeihard met op de achtergrond als echo een gierende motor. In Tanjavur wacht ik op de bus naar Rameswaram en daar daagt plots een zekere Lara op. Ze is een Engelse en we praten over zaken van filosofische en psychologische aard. Heel de avond, op de bus en een deel van de nacht praten we over zaken uit de onbekende dimensies. Soms vindt ze me een beetje moeilijk om te volgen maar toch heeft ze een vaag besef over wat ik eigenlijk bezig ben. Ze luistert dan ook verbaasd naar al die zaken die zomaar uit mijn mond komen vloeien. Ik besef dat al die jaren van boeken lezen en studeren, me met een diepere kennis van bepaalde zaken heeft opgezadeld. Als ik haar dan uiteindelijk de ogen heb dichtgeluld, merk ik dat onze geesten op een of andere manier verbonden zijn. Niet een keer heb ik aan haar gedacht als een vrouwelijke prooi, ze is niet onknap maar niet mijn type. Ik heb me enkel op haar innerlijk gezicht gericht en nu ze naast me ligt te slapen, voel ik dat ons gesprek ongesproken wordt verdergezet. Het is net of ik een vuil spelletje aan het spelen ben en ik besef dat ik haar misschien aan het manipuleren ben. Telkens echter wanneer ik het contact wil verbreken, roept haar stem me in mijn hoofd op om terug te komen. Tot zonsopgang duurt dit verder en als zij haar ogen opent, vallen de mijne in een diepe slaap. Woensdag 14 februari 1996 Een tweetal uurtjes later ben ik wakker en redelijk fris. We nemen ontbijt en Lara vraagt achter busuren. Terug op de kamer praten we wat. Rond vier uur nemen we afscheid en ik bezoek een tempel. Lara vertrekt naar Pondicherry. De nachtfilm is een Japanse kung fu film waarin serieus wat afgeklopt wordt. De Indiërs applaudisseren tijdens de gevechtsscènes en ze vinden het allemaal geweldig. De zaak zit stampvol, geen enkele vrouw natuurlijk en tijdens de pauze word ik als een blauwe aap met Mexicaanse koorts bekeken.
Donderdag 15 februari 1996 Redelijk vroeg sta ik op en na een douche kom ik bij het busstation. Voor de verandering kan ik binnen de vijf minuten vertrekken en dat doet deugd. De rit is wederom uiterst hectisch en deze keer heeft dat te maken met het feit dat de buschauffeur over drie verschillend klinkende claxons beschikt waarvan hij weigert om er ook maar een met rust te laten. In Pondicherry aangekomen, ben ik snel gesteld wat logement betreft. Op zoek naar een bank dan maar, er moet nog eens geld gewisseld worden. Als ik die vind, mag ik morgen nog eens terugkomen. Vlakbij ligt de oceaan te woelen en ik lever een bezoekje af. Ik wandel terug langs de brede hoofdbaan die enkele kilometers verder net langs mijn kamertje loopt. Dat is handig want na mijn dooltocht door de stad op zoek naar de bank, was ik natuurlijk weer de weg kwijt geraakt. Ik neem avondeten bij de standjes in de straat. Vrijdag 16 februari 1996 Het lijkt erop dat ik in een impasse ben terecht gekomen. Mijn geest is volledig bij de zaak wat betreft de dingen die hier gebeuren maar regelmatig flitsen er de meest rare ideeën door mijn hoofd. De beelden zijn onmogelijk te plaatsen maar leveren informatie op die me uiterst schokkend overkomt. Interpretatie is daarbij zo vrij als je ze zelf maakt en dat doet me regelmatig tot de diepste zeeën van mijn herinneringen afdwalen. Gebeurtenissen die ik me nooit dacht te kunnen terughalen, verschijnen voor mijn geestesoog en telkens blijken ze te passen in het leven dat zo duidelijk door mij geleefd wordt. Mijn leven is een zoektocht, niet in woorden, maar in gedachten die me ver van de werkelijke wereld houden. De tijd houdt mijn ogen in het kaarslicht gekluisterd en ik vraag me af of er ooit een einde aan zal komen. Dit alles laat me met gemengde gevoelens achter. Misschien dat het echt zo simpel is als ik me plots voorstel: een kerel die op de loop gaat beseft plots dat hetgeen waarvoor hij weggelopen is, zijn laatste haven moet zijn. De spirituele ervaringen moesten me gewoon tot besef brengen dat er nog iets buiten de culturen om bestaat. Het woord 'cultuur' is niet meer dan een
hoogdravende samenvatting van wat elke mens dagelijks bezighoudt: eten, drinken, naar de wc gaan, zich voorplanten en slapen. Veel van de problemen tussen de culturen zouden trouwens kunnen opgelost worden door het organiseren van grote feesten waarop iedereen elkaar kan leren kennen. Zaterdag 17 februari 1996 Op de middag vertrekt de bus Mahabalipuram. Ik kruip op het dak van de bus en bind de tassen van de toeristen vast. Daarvan woont er een al geruime tijd in India en met haar en haar zuster praat ik wat. Het is wennen aan het westerse gezelschap en na een tijdje begint er muziek door mijn hoofd te spelen. Ik sluit me weer op en wanneer we aankomen zoek ik een kamer. Ik ontmoet Lara die net voor een maaltijd staat te betalen en ze vertelt me dat ik verderop in het dorp veel betere en zelfs goedkopere kamers zal vinden. Ik vind een kamer in de tuin van een gezellige familie waar nog enkele andere reizigers een plaatsje hebben gevonden. Na een lange wandeling annex verdwaling kom ik laat en zeer verruimd in mijn kamertje aan. Vredig slaap ik in. Zondag 18 februari 1996 In de buurt bevindt zich een filmset waar een Indische actiefilm wordt gedraaid. De producenten van de film zijn op zoek naar westerse figuranten om hun film wat op te fleuren. Om drie minuutjes rond te wandelen, krijgen we eten en een ruime vergoeding. Voor de rest zitten we wat te zitten en rond te gapen. Als het middag wordt, zullen de maaltijden in de grote tent geserveerd worden, dat is voor de Indiërs zo. Voor de westerlingen is er een apart standje geïmproviseerd en ergens onder een boom mogen wij onze maaltijd tot ons nemen. Niet iedereen is hier over tevreden en anderen leggen uit hoe je nu eigenlijk met je handen eten moet. We drinken warme pepsi en er gaat een joint rond. Plots springt er een Italiaans meisje recht en rent naar de gigantische hut die de Indiërs voor zichzelf hebben laten bouwen. Het meisje begint te brullen tegen een van de Indiërs maar het is onmogelijk om op te maken wat er nu eigenlijk gebeurd is. Ik wandel naar de grote hut en op de grond
ligt een dode hond, een van de Indiërs heeft hem met een stok de hersenen in geslagen. De westerlingen zijn geschokt en de Indiërs begrijpen de ballen van die reactie, een hond is immers een lager wezen, dat weet toch iedereen. Ik wandel naar de hond en zet me neer, een stem in mijn hoofd dwingt me te zoeken waar de hond kracht nodig heeft en daar leg ik mijn hand neer. Sara, een Italiaanse, vraagt wat ik doe en ik mompel iets over een andere geestestoestand opzoeken. Ze laat me doen, denkt waarschijnlijk dat ik gek ben. Maar alles wat ik heb geef ik aan de hond en probeer zijn geest te bereiken. Een tiental minuten later bewegen zijn ogen en het volgende anderhalf uur, komt hij trager en trager tot bewustzijn. Het is een zware operatie en wanneer mensen op de achtergrond verklaren dat het beest toch dood is, sneer ik kort en cynisch dat ze het beest dan toch tenminste in vrede kunnen laten sterven. Andere mensen denken praktischer en komen met een jutezak op de proppen waarin de hond naar huis kan vervoerd worden. Enkele kinderen komen aanrennen en zeggen dat het hun hond is. Ik ben uitgeput maar volg op enige afstand de droevige maar enigszins opgeluchte karavaan naar haar eindbestemming. De hond wordt thuis afgezet en ik neem afscheid van Sara. Ik voel me koud en verward want het was een gruwelijke daad van geweld. Eerder warm en verward, het doet me deugd te mogen denken dat het beest het zal overleven. Later dwaalt het door mijn hoofd dat ik de hond misschien wel uit de dood heb teruggebracht. Dat klinkt me uiterst belachelijk in de oren en ik moet glimlachen. Ik besef dat er meer achter zit maar stel geen verwachtingen. Allerlei latere gedachten brengen me in een goed humeur en ergens op de achtergrond wordt er muziek gespeeld. We zoeken de jamsessie op en het wordt gezellig. Niet iedereen speelt even overtuigd, ikzelf speel met momenten ronduit slecht maar er is niemand die zich daar wat van aantrekt. Het is over drie wanneer ik slapen ga. Maandag 19 februari 1996 Rond twaalf uur begin ik aan een wandeling maar al snel merk ik dat het daarvoor te heet is. Terug in mijn kamertje aangekomen, zit ik aan Sara te denken en over hoe ik haar moet aanpakken. Ik geraak er niet uit en besluit om een theetje te gaan drinken. Twee minuten later stapt Sarah ook de theeshop binnen. Gelukkig zit ik op een trap achter een bananeblad
verborgen zodat ze me slechts opmerkt wanneer ze met haar blik op oneindig van een grote pijp lurkt. Haar blik boort zich recht door mijn hoornvlies en zegt vriendelijk een goedendag, geen woorden, enkel gedachten. Even later is het weer zover, mijn gebrek aan communicatietalent laat zich nogmaals voelen en ik besluit dat het beter is om gewoon mijn bek te houden. Later op het dak vertelt Sara dat ik moet leven. Ik zeg haar dat ik dat doe maar als ik erover begin na te denken, is dat een leugen. Ik hou me gewoon heel de tijd maar op de achtergrond en weiger aan het dagelijkse leven deel te nemen. Romantisch kan je dit beschrijven als de eeuwige observator of als El Silentio, maar eigenlijk is het gewoon een afgedwongen eigenwijsheid die me afsluit van de rest van de wereld. Sarah is bloedmooi, geïnteresseerd en ze laat dat ook merken. Ik speel met filosofische en psychologische constructies die mijn hoofd volzetten en besef niet dat zoiets niemand eigenlijk interesseert. Hoe zit het eigenlijk met dat leven dat ik denk te leiden? Een aaneenschakeling van totaal uiteenlopende gedachtengangen die me versteld achterlaten, wordt mijn deel. Moet ik uit die massa informatie iets zinnig trachten te filteren? Of leg ik alles naast me neer om me onbezorgd met het dagelijkse leven bezig te houden. Misschien dat een combinatie van deze twee uitersten het beste voor me is, maar hoe zit het dan met die verregaande solitude waarin ik mezelf ondertussen echt wel bevind. Zo probeer ik me te herinneren hoe het was om normale sociale contacten met mensen te onderhouden en hoe het was toen ik nog met iedereen kon praten. Hoe deed ik dat toen en hoe komt het dat het allemaal verdwenen is? Wat is er gebeurd? Ben ik te ver afgedwaald in de wereld van de geest of is onze wereld echt niet de moeite waard om er zoveel woorden aan te verspillen? We leven immers op een klein bolletje, miljarden bollen en oneindig veel lichtjes om ons heen, de tijd is onbekend en staat misschien sinds lang stil en toch maken we ons zorgen over een luizenleventje dat we op deze planeet zomaar leven mogen. Je moet leven, zei ze me. Moet ik hierover nadenken of moet ik het gewoon aanvaarden? Is hetgeen ik tot nu toe gedaan heb een bewijs van mijn gebrek aan levenslust? Heb ik me onbewust buiten de mensen gezet?
Wat ik wel meen te weten, is mijn geestelijke kant, zowel de spirituele als de intellectuele, een zekere graad van volwassenheid vertoont. Wat echter niet of nauwelijks ontwikkeld is, dat zijn mijn sociale vaardigheden. Ik leg uiterst moeilijk contact met mensen, ook met mensen waar ik echt mee praten wil. Hoe komt dat toch? Angst? Voor betrokkenheid? Voor verlies? Voor afwijzing? Dit laatste minder, vermoed ik. Ik heb het immers afgeleerd me zorgen te maken over wat anderen van mij denken en in ieder geval kan dat me weinig schelen. De andere twee mogelijkheden, angst voor betrokkenheid en angs voor verlies, zijn echter dichter bij de zaak. Mijn verleden maakt het immers onmogelijk nog emotionele verliezen te moeten aanvaarden. Ik heb mezelf met mijn verleden tevreden hoeven te stellen, dat was nodig om het op een objectieve manier uit de doeken te kunnen doen. Hoe lang speelden deze zaken immers al niet door mijn hoofd. Ach, ik denk dat ik redelijk hersteld ben van hetgeen er toen gebeurd is. Het blijft echter de vraag of ik de huidige toestand gewoon moet vergeten, of ik gewoon moet aanvaarden wat er allemaal gebeurd is. Dat is misschien iets om de volgende dagen aan te werken. In ieder geval zal ik veel van me moeten laten afvallen als ik terug normaal wil leren leven. Vermoedelijk heb ik gewoon een tak van het menselijke leven afgekapt en me volledig op de overgebleven knoest geworpen. Intellectuele reflectie zoals deze is een te gekke bezigheid, zeker wanneer de tijd er rijp voor is. Een dagelijks vergrootte dosis heeft me echter lam in het lichaam gemaakt. Zullen we het geleidelijk aanpakken of gooien we ons gewoon voor de wolven? Het is al een hele vooruitgang te beseffen dat er meer bestaat dan het wereldje waarin ik verzeild geraakt ben. Het is voor een persoon echter onmogelijk om een deel van zijn leven te vergeten en dat maakt van elke mens zijn eigen karikatuur. Hoe zoiets verder moet aflopen, is een open vraag en vermoedelijk zal er nog heel wat afgelachen worden. Wat als ik dan echt gek zou zijn en me niets van de mensen zou aantrekken? Is het dan niet best om gewoon mijn leven tot het einde toe te leiden en daarbij zoveel mogelijk mensen gelukkig te maken? Als dat mijn doel is, zal ik wel terug moeten leren hoe met mensen om te gaan. Hoe lang heeft het verdorie niet geduurd voordat ik tot dit besef ben gekomen? Niet te lang, hoop ik en het besef voelt aan als een angstige uitdaging die me
ooit nog ver zal kunnen dragen. Dinsdag 20 februari 1996 Elf uur en ik ontwaak. Ik wandel maar het is te warm. Op een terrasje wordt gebabbeld en dat is het enige wat we kunnen doen: zitten en praten, liefst ver onder de schaduw. Het wordt donker en ik eet nootjes. De familie komt op bezoek, eerst de vader die in het geniep een sigaret opsteekt, dan de grootvader die een sigaar oprookt en dan de vrouwen die niet van de terrasjes zijn weg te slaan. Rond middernacht arriveren de vrienden van mijn buren en eentje van hen staat direct klaar om mij aan te vallen, geen poesje om zonder handschoenen aan te pakken. Haar naam is Donna, is mooi en krijgt zelfs een van mijn sigaretten aangeboden. Ik blijf echter koel en sla gewoon een praatje. Even later duik ik bed. Woensdag 21 februari 1996 Rond middag bezoek ik de Krokodillenboerderij enkele kilometers verderop. De beesten zijn echt de moeite, sluw en nauwelijks elegant. Toch zoek ik er meer achter maar er schiet me niets te binnen. Bij de kamers aangekomen is Donna uiterst stil en teruggetrokken maar haar blik blijft gefixeerd op de mijne. Ik ga rusten, het is te warm om na te denken. Even later word ik gewekt door lawaai over een verdwenen geldbeugel. Iemand is zijn geldbeugel na het douchen in de badruimte vergeten en nu is die verdwenen. De familie waar we logeren is in alle staten en is te geschokt om zelf iets te ondernemen. Een Deen, een zeikerd van een kerel, wordt al snel verdacht opgemerkt en wanneer hij daar op wordt aangesproken, haalt hij hamer boven en bedreigt iedereen die in de buurt is. Even later haalt hij een mes boven en 's nachts zal ik hem karate-oefeningen zien doen, een beetje sloom misschien, maar toch. Als de politie ter sprake komt, ontstaat er enige twijfel. De kamers zijn immers allen volgestouwd met marihuana maar later zal blijken dat de politie in zaken als de deze nauwelijks geïnteresseerd zijn. We zitten met een achttal mensen onder het bananedak en praten doorheen de nacht. Donna speelt een subtiel spelletje en na een tijdje heeft ze wat ze wil: ik zit verstrikt in haar web en kan haar enkel nog afwijzen door haar
diep te kwetsen. Daar heb ik ondertussen al wel ervaring genoeg mee en het gebeurt op een uiterst koele wijze. Er wordt wat met me gelachen maar ik laat het over me heen gaan. Ik geef toe dat het eerder moeilijk is om in mijn hoofd door te dringen en begeeft me naar bed. Denken, denken, denken, ... Na jaren zoeken heb ik gevonden waar ik achter zoch. Het werd me zonet duidelijk alhoewel het eerder aan de lullige kant klinkt. Ik heb iets verdrongen uit mijn verleden en als ik zo mijn leven overloop, valt alles in de plooi. Alles wat ik doe of gedaan heb, zijn enkel reacties geweest tegen de zak die me heeft aangerand. Ik kan me perfect herinneren wie hij was en als ik verder doordenk, merk ik dat dit voorval in mijn verleden, mijn hele verdere leven heeft beïnvloed. Als het allemaal waar zou zijn, dan is die kerel in mijn ogen geen zier meer waard. Een verhaal voor mijn roman is gevonden, dit boek is niet meer of minder dan een psycho-analyse geweest van wat er eigenlijk met mij gebeurd is. Ik heb geen bewijzen van wat ik neerschrijf en twijfel zelf al of het inderdaad niet te ver gezocht is. Als ik echter mijn gedachten met mijn gevoelens vergelijk, zijn ze uiterst oprecht en het is net alsof mijn hersenen eindelijk mogen ademhalen. Donderdag 22 februari 1996 Ik schrijf de hele dag en merk dat van alles wat er uit mijn pen komt, ik niets meer weet. Het vloeit gewoon uit mijn pen en alles is slechts logische volgorde. Mijn hoofd komt op de gedachte dat ik altijd achter de Waarheid heb gezocht en dit is het dan geworden. Is dit therapie? Het is verdrongen, denk ik plots, en dus in het onbewuste verdwenen. Als ik meer te weten wil komen, zal ik het bewuste niveau moeten verlaten om in het onbewuste te gaan zoeken. Ik heb net een jointje gerookt en geef het een kans. Moeilijk. Het idee om asceet te moeten worden, is een verkeerde opvatting geweest van de boodschappen die in mijn dromen ooit verteld werden. De opdracht die ik dacht aangenomen te hebben, was slechts een ja-woord tegenover mijn onderbewuste om zich te mogen roeren. Ben je er klaar voor, vroeg
mijn onderbewuste en ik stemde toe. Mijn innerlijke werd vervolgens op rust gesteld door verschillende soorten meditaties, marihuana en muziek. Daarom is dit boek ook altijd uitgesteld geweest, ik was er nooit echt klaar voor en dat maakte me lui, weerom een onbewuste keuze. Mijn stilzwijgen is enkel een poging geweest om mijn bewuste het zwijgen op te leggen. Dat gevecht heb ik nu gewonnen, flitst het door mijn hoofd. Nee, man, nee, nog niet ! Je kan hem hard raken deze keer maar je zal jezelf moeten blijven. Kijk hem in de ogen, kijk de slang in de ogen ! Ik kan iedereen in de ogen kijken, iedereen? Ook vrienden of bekenden? Kon ik Karel De Bouwer in de ogen kijken? Nee, hem heb ik nooit in de ogen durven kijken. Ik moet die ogen hebben, ik moet hem weerstaan, misschien dat er iets is dat die logge kolos kan doen sterven? Ach, wat dan nog, in ieder geval heb ik terug een droom te dromen. De smeerlappen, verdomme. Bewuste interventie. Als er niks van wat er op dit moment door mijn hoofd gaat, waar zou zijn, dan houdt dit verhaal misschien wel stand gewoon als leesvoer. Ach, we zijn gewoon verraden om het vervloekte spel te moeten meespelen. Mijn wapen lijkt sterk maar uiteindelijk is het gewoon iets dat uit mijn hoofd komt, zonder controle, misschien gewoon fantasie. Maar ik weet verdomme dat ik altijd iets gemist heb ik mijn leven en dat ik daar achter zoeken moest. Alhoewel het hele verhaal me uiterst logisch voorkomt, zal ik toch weer gewoon voor gek verklaard worden. Vrijdag 23 februari 1996 Niks te doen, alleen dagboeken herlezen en merken dat er geen toevalligheden inzitten. Of dat alles gewoon toeval is, dat kan ook. Nieuwe buren, een mooi meisje en haar toffe vriend, Fransen. Vroeg naar bed, woelen in bed, ik geloof dat ik een nachtmerrie heb gehad. Zaterdag 24 februari 1996 Barstende hoofdpijn. Teveel gelezen, gerookt, nagedacht, meegemaakt, verzonnen, ... kies zelf maar uit. Heel de dag rustig nagedacht en vroeg
gaan slapen. Zondag 25 februari 1996 Bekomen van gisteren, nadenken, met mensen praten, met Indiërs, met de Fransen, met Ronan. Veel gezwommen, gerookt, thee gedronken en bij de familie gegeten. Maandag 26 februari 1996 Vroeg opgestaan en mezelf klaar te maken om in Madras, een anderhalf uurtje karren met de bus, een treinticket richting Varanasi te bestellen. Ronan doet dezelfde ronde en stelt voor om gewoon voor mij een ticket mee te brengen. Ik stem toe en blijf in het dorp. Ondertussen haalt de vrouw van de familie de was binnen en we slaan een praatje. Het gaat over mijn moeder en hoe zij heel de dag huizen proper maakt, ook het onze. Ik geef toe dat ik wat luier aangelegd ben maar dat ik vandaag toch maar weeral mijn was heb gedaan. Dat wil ze wel eens zien en als ik haar mijn oranje hemd laat zien, vertelt ze me dat het nog heel vuil ziet. Ik vertel haar dat je dat er zomaar niet uit krijgt. Het is verf van de rugzak door het zweet losgekome, om je even een idee te geven. Daarop toon ik haar het purperen hemd waarop je het vuil niet zo goed ziet maar dat is weer eens buiten haar gerekend. Ze plooit de kraag om en bekijkt het eens witte, nu donkergrijze, bijna zwarte etiket en zegt dat dit nog heel, heel vuil is. Ik beweer hierop dat ze aan de binnenkant van het hemd aan het zien is en aangezien ik de binnenkant naar binnen draag, zal niemand daar ooit wat van merken. Bij zoveel logica kan de vrouw enkel in lachen uitbarsten. Voor de rest van de dag komen er enkele mensen langs om wat te praten, verder wordt er muziek gemaakt, op zeer hoog niveau deze keer. Langs alle kanten komen complimenten, de buren komen zelfs even over de haag piepen. Als het later donker wordt, zet ik me aan de yoga, zomaar spontaan. Voordat ik het wist lagen mijn benen praktisch in mijn nek. De maan begeleidt me als ik me in positie neerzet om al even onbewust aan een diepe meditatie te beginnen. Die verloopt al snel onder invloed van de kaars. Ik staar met mijn ogen dicht, recht vooruit en de kaars staat links van me, op de grond. Ze roept me en ik draai mijn hoofd. De kaars haalt allerlei
rare dansjes uit en het is uiterst moeilijk om uit te maken wat ze zeggen wil. Ik besef plots dat ik me uiterst ontspannen voel. De positie waarin ik mezelf bevind is de enige die het mogelijk maakt om mijn pijnlijke botten tot rust te brengen. Dan zet ik me recht, in een enkele beweging en dat gaat voor de eerste keer in mijn leven zonder problemen. Mijn rechte rug houdt stand, zonder enige inspanning langs mijn kant, dit is ongelofelijk. Zover zijn we al geraakt, misschien is het dat wel wat de kaars wou zeggen. Sta op, er wacht nog wat ! Wat wacht er nog? Dan staan zijn ogen in de mijne gegrift. Enkele nachten geleden waren ze op de muur van mijn kamertje verschenen en toen had ik die hallucinatie aan de oververmoeidheid geweten. Maar nu verschijnt hij niet op de muur, nee, hij zit in mijn hoofd en hypnotiseert me langs achter. Ik weet niet dat hij daar was maar nu kan ik hem zien. Verschrikkelijke ogen maar ik besluit de strijd aan te gaan maar bijna begeeft mijn hart het. Bijna kan hij me dwingen weg te draaien. Gemene diamanten en ze bijten mijn hersenen aan flarden. Toch ga ik het duel aan, adem diep, kijk terug, hij blijft, bewegingsloos, net als ik nu. Behoedzaam aftasten, we zijn gelijken nu. Ik weet wat hij weet, zijn verrassingsaanval is mislukt. Ik neem de aanval over maar hij is te sterk. Ik trek even terug en wacht af, zit op knieën. Het is je fantasie, man, gaat het dwars door mijn hoofd; die verdomde wetenschappelijke achtergrond ook altijd. Bewegingsloos, nog steeds. Mijn ogen zijn tot kleine spleetjes opengedwarreld en het is inderdaad zo dat er buiten mijn ogen niets aan de hand is. Alles zit binnen in mijn hoofd. Ik sluit alles af en vertrek terug naar binnen, op zoek naar de slang en deze keer zal ik haar verdelgen, geen medelijden. Ik zoek, ik vind maar zijn ogen verdwijnen, na een korte, woeste blik. Deze slag is er een voor mij, dat is goed voor mij. Hij leeft nog, dat is goed voor hem. Laat hem me niet meer lastig vallen, want ik wacht op hem, als iets dat ik gewoon vergeten ben. Mischien moet dat maar de oplossing worden, gewoon doen of ik alles vergeten ben. Nooit te snel in je oordeel zijn, hij moet me gewoon maar met rust laten. De meditatie is over en wanneer mijn Franse buren aankomen, probeer ik hen de situatie duidelijk te maken. Ze luisteren en lijken de situatie te begrijpen, alhoewel ik toch enkele details achterwege laat.
Dinsdag 27 februari 1996 Rond elf uur vertrek ik richting Madras om mijn treinreservatie voor Varanasi te regelen. In de stad aangekomen, spring ik van de rijdende bus en ga te voet verder. Ergens had ik de stationsgebouwen ontwaard en ik wou het risico niet lopen om aan de andere kant van deze miljoenenstad te worden afgezet. De reservatie loopt vlotjes en ik zal volgende week maandag vertrekken. Ik fax nog eens om Wim op de hoogte te krijgen en hoop dat het eindelijk eens zal lukken. De terugweg verloopt minder vlotjes en na wat springen op en af bussen, dat ben ik ondertussen al goed gewoon, raak ik toch terug in Mahabalipuram, stadje van de steenkappers. Ik vind geen scheerwinkel en praat met Esmeralda, een française met een gitaar die mooi kan zingen. We wandelen naar mijn terras waar we voor de rest van de dag ons gesprek voortzetten. Ondertussen spelen we liedjes voor elkaar en haar stem is als zijde, alhoewel langs de kantjes niet helemaal afgewerkt. Als uiteindelijk het gesprek stilvalt, staat het meisje verlegen recht, neemt haar gitaar en wenst me verborgen verlegen een goede nacht toe. Ik wens haar mooie dromen toe en wie weet zien we elkaar wel terug. Woensdag 28 februari 1996 Een lekkere scheerbeurt, een fruitontbijt en de aankoop van twee sambaballen brengen me al vroeg op de dag in de stemming. De warme zon zet zijn stralenaanval op ons terrasje in en wij jammen gewoon onze straling terug. Buren komen volledig in de wolken op bezoek om naar de prachtige muziek te luisteren, ik sta er zelf versteld van. We laten ons gewoon op de golven van elkaars onbewuste voortdrijven en dat is volgens mij een van de manieren om muziek te maken, misschien wel dè manier. De rest van de namiddag wordt volgebabbeld met joints en een koppel Ieren die op vrouwenjacht willen. Ik voel me best op mijn gemak bij dit ruige schippersvolk maar vertoon nog altijd heel wat anticommunicatietrekjes. Of misschien ben ik over de jaren heen gewoon wat zwijgzamer geworden, dat kan natuurlijk ook. Enkele uren te laat komen we op een afspraak met drie knappe grietjes aan. Ronan had zich
verlekkers op een goede neukbeurt maar zoals we er nu bijlopen, maken we hoogstwaarschijnlijk geen al te beste indruk. Het gesprek is vervelende maar elk individu apart bestudeerd, is uiterst grappig. Hoe dat komt, al sla je me dood. Slapen en morgen tot de conclusie komen dat mijn klok enkele uren achter loopt. Donderdag 29 februari 1996 Om twaalf uur wordt er ontbijt en direct erna nemen de jamsessies een aanvang. Enkele knappe meiden vormen ons publiek en die ene met de piercing door haar tong, verzekert me dat zoiets in goede sex resulteert. Als mijn Franse gitarist gaat slapen, speel ik verder en ineens is het donker. Tijd en ruimte lopen weer eens volledig door elkaar en dat maakt dat ik rond half een 's nachts op de filmset verschijn. De filmset van de hond, inderdaad. Er zou een feestje aan de gang zijn om de laatste draaidagen te vieren en de ganse crew ligt straalbezopen in het strand. Even later wandel ik terug en even vermoed ik dat ik verkeerd aan het lopen ben. Ik word zelfs door het geloei van een koe gewaarschuwd maar dat lap ik even aan mijn laars. Als ik dan toch terugdraai, hoor ik haar goedkeurend loeien. Teruggedraaid kruis ik haar blik en dank de koe. Maar waar is dat paadje nu? 'Rechts', lijkt de koe in mijn hoofd te zeggen. Ik wandel verder in het volstrekte donker en voet voor voet, een korte loei, en shit! Traagjes ontwaren mijn ogen een doorgang. Nog een loei. Vrijdag 1 maart 1996 Goed lekker lang geslapen met in het achterhoofd dat het allemaal nog vroeg op de dag was. Ik neem ontbijt en als ik terug in mijn kamer ben, draai ik terug want ik heb weeral honger. Daarna zet ik me aan de busstand om de bezigheden van de mensen eens goed te bestuderen. Zo zit ik bijna gans de dag aan het busstation, wandel even wat rond, drink wat thee en praat met mensen die een goeiedag komen zeggen. Een Indiër die zijn poten niet kan thuishouden, krijgt de volle lading. Poten thuis, verdomme!
Zaterdag 2 maart 1996 Rond tien uur uit bed en op zoek naar een ontbijt. Ik heb een brief bij me voor B. met de vraag of ik de dagen voor het huwelijk bij hem kan onderduiken. Het duurt even voor ik het postkantoor gevonden heb en ondertussen koop ik ergens een boek en geef een voorschot voor een schattig vestje. Terug thuis rook ik enkele joints en lees 'Zen and ...' voor de tweede maal uit. Zondag 3 maart 1996 Weinig constructief uitgespookt vandaag. 's Namiddags gejamd met een Engelsman die fantastisch reggae en jazz mocht spelen, 's avonds in de theeshop met Jimi, een Deen met Hendrix-allure, de klanten aan het dansen gebracht. Jimi speelt te gek, uiterst bizar en haalt constant van die voor een percussionist vervelende hoogstandjes uit. Ik hou hem echter goed bij en meet mezelf Keith Moon-trekken aan. De mensen in de shop worden bijna gek maar daar trekken we ons niets van aan. Zij hebben waarschijnlijk nog een lange weg af te leggen, wij zijn gewoon al goed bezig. Watch me go! Maandag 4 maart 1996 Ik raak op tijd in Madras waar ik Esmeralda in het station tegenkom. Zij is net haar ticket komen reserveren en komt volgende week eveneens naar Varanasi. Ik geef haar het adres van de ashram waar ik zal verblijven en dat vertrekt de trein. Tot ziens, lieve vriendin. Dinsdag 5 maart 1996 Heel de dag op de trein zitten, ik slaap, eet en lees. Woensdag 6 maart 1996 Ik kijk mijn bagage na en alles is in orde. Als ik drie uur later in Varanasi aankom, zijn mijn visum, paspoort, reischeques, vliegtuigticket en geld verdwenen. De politie interesseert zich niet voor deze zaak en ik voel aan dat dit een heuse beproeving gaat worden. Nadat de agenten me afgeblaft
hebben, sturen ze me op straat en begin ik te dolen. Zo moet een illegaal zich ongeveer voelen, zal ik een jaar later beseffen. Banken kunnen niet helpen, toeristenkantoors sluiten me buiten en als ik nog eens tweemaal door een riksjawallah wordt bedrogen, kom ik uiteindelijk in de ashram terecht. Heel de dag ben ik woedend maar probeer het in mezelf te houden. Ik onderhoud geen enkel contact met de bevolking, ze kan me gestolen worden. Donderdag 7 maart 1996 Ik kom vroeg uit mijn bed om papieren in orde te brengen. Uit Engeland ontvang ik een telefoontje dat alles binnen het uur in orde zal komen. Dat valt reuze mee maar vier uur later staat iedereen nog rustig te apegapen. Ook het reisbureau heeft ondertussen een woedend bezoek mogen krijgen. Er wordt langs alle kanten geweigerd om ook maar een helpende hand uit te steken. In mijn portefueille heb ik nog enkele honderdjes steken en in een moment van verlichting besluit ik om een ticket naar Dehli te kopen. Aan het loket mag je enkele uren aanschuiven en een Nederlands koppeltje geeft me te eten en schenkt me nog eens honderd roepies. Dank je wel, lieve mensen. Morgen kan ik dus naar Dehli vertrekken en ik besluit om me voor de rest van de dag in de ashram op te sluiten. Ik maak muziek maar mijn gedachten blijven in het rond tollen. Ik besluit ze op te schrijven. Ik sta dus bijna op gek worden, met momenten welteverstaan. Hier loop ik dan rond, zonder papieren, zonder centen en omringd door een bevolking die daar ofwel hard mee lacht ofwel me gewoon negeert. Dat ik het heft in eigen handen heb genomen, doet deugd. Als dit inderdaad een beproeving is om te zien hoe het met mijn zogenaamde innerlijke rust gesteld is, wel, dat heb ik nog altijd geen al te beste punten gescoord. Plannen !, altijd hetzelfde. Op de trein van Madras naar Varanasi lag ik mijn volgende dagen al volledig uit te stippelen. Daar is dus niks van gekomen. Als ik in Dehli geraak en er alles kan geregeld krijgen, dan kan ik misschien nog terug naar Varanasi komen, om mezelf nog wat meer met de Indische muziek bezig te houden, zoals ik origineel toch in mijn kop had. Ik weet het allemaal echt niet meer, het enige wat me nog te doen staat is rustig blijven
en sigaretten roken. Morgen vertrek ik naar Dehli en hoop daar de Belgische ambassade te kunnen bereiken. Die zullen me waarschijnlijk wel moeten helpen en misschien lukt het me dan toch om heel de boel hier achter me te laten. Ik begraaf een verleden, een droom, een gekte en een ideaal. Is dit zo'n situatie waarin een dagboek je niet meer helpen kan? Ik word hier met mijn twee voeten op de grond gezet en misschien moet ik maar eens beseffen dat ik ooit toch in de mensenwereld terug zal moeten keren. Het moet in orde komen, dat staat buiten twijfel. Hoe het zal aflopen, dat heb ik slechts in mijn eigen handen en enkel door mezelf niet constant voor gek te verklaren, zal ik vooruitgang boeken. Zo snel zullen ze me niet klein krijgen, dit volk van onnozelen, onwetenden en verkneukelaars. Ach, de kinderen van deze stad zijn vriendelijk. Begint het filosoferen alweer? Zijn kinderen inderdaad de onschuld zelve? Met zulke klootzakken van ouders kan ik dat op dit moment moeilijk aannemen. Maar moet ik mijn woede zomaar op heel de bevolking uitstorten? Veralgemeningen zijn altijd fout maar toch. Niet iedereen vreet hier rijst en diegene die het niet doet, wordt als een rariteit bekeken, zulke soort veralgemeningen dus. Schrijven, schrijven, schrijven, wat een tijdverdrijf. Maar dan: brieven ! Ik zit bij de baas van de ashram, de swami, wat te babbelen als de post wordt gebracht. Er is een brief van Wim bij die beweert binnen een week hier aan de deur te staan. Verdorie, dan zal ik toch terug moeten komen. Een tweede brief is er een van B. en als ik de brief voor de eerste maal lees, vind ik hem mooi. Bij de tweede lezing stromen de tranen uit mijn ogen. Dit is waar de wereld om draait: liefde voor elkaar, hoe ver je ook van elkaar verwijderd bent. B., ik hou van jou, je bent een goede vriend. De rotzooi hier is al bijna vergeten. Een woord van liefde was alles wat ik nodig had, is wat iedereen nodig heeft. Ach, teleurstellingen kennen we allemaal maar draait het leven helemaal niet om. Een goede vriend met het hart op de juiste plaats is veel belangrijker, ook al schrijft hij zijn brieven op een tekstverwerker. Beproeving, mijn kloten ! Swami vraagt of ik in God geloof en ik zeg ja. Het is iets als: ik weet dat er iets is, maar ik kan het niet uitleggen. Het is te groot voor woorden, zeker wanneer je het probeert uit te drukken. Als je
iets onbenulligs als woorden wilt aanwenden, dan mis je de essentie over wat het eigenlijk gaat. Volgens mij heeft het iets te maken met een kracht in de natuur die we niet omschrijven kunnen of mogen. Swami vertelt me dat hij de aanwezigheid van een hoger wezen altijd voelt. Het hogere is in alles aanwezig en ik maak daarvan dat het hogere de ultieme kracht is die alles in de natuur in leven houdt. Aardstralen, zwaartekracht, dromen, visioenen, de liefde voor elkaar, ... een allegaartje van uitingen van de grote kracht die me gewoon versteld doen staan. God is wat dit betreft gewoon een religieuze naam voor de kracht die het leven doet ontstaan, beschermt en weer vernietigt. Het idee is dat we onszelf als een onderdeel van het grote geheel moeten beschouwen, om er toch maar iets van te kunnen begrijpen. Als je jezelf gaat beschouwen als een individu dat buiten deze kracht om kan leven, dan plaats je jezelf buiten een basis waar heel de kosmos om draait. Vrijdag 8 maart 1996 Ik voel me zoals de vliegers die ik in de electriciteitsdraden zie hangen. Met mijn felle kleuren vloog ik onbezorgd door de mooie, blauwe lucht en de horizon was slechts een verre herinnering aan vastgebonden tijden. Zo machtig, zo nonchalant, vloog ik rond dat ik stomme draden niet eens zag hangen. Wie haalt me hieruit? Maar niemand is zo gek om op die paal te klimmen om de draad door te knippen, die draad, die moet ik zelf doorknippen. Ik leg mijn hoofd op mijn knieën, langs alle kanten omringd door mijn medereizigers, een vijftiental en we zitten in een ruimte waar hooguit acht mensen kunnen ademen. Een kerel zit in de pompbak en dat is nodig. Enkele uren later begeeft ik me naar de eerste klas waar ik me uitgestrekt op de vloer te slapen leg. Een gang van vijfenzeventig centimeter breed, knieën in mijn ogen, stinkende mensen, flikkerende peertjes en een blues van hier tot ginderen. Zingen en met mijn ogen toe ga ik alle liedjes af waar ik zo halveling de tekst van ken. Dat duurt langer dan ik dacht en sommige zinnen uit de liedjes zijn zo toepasselijk op mijn situatie, dat ik met momenten in het lachen uitbarst. Niets begrijpende blikken om me heen, weten hiermee geen raad en ik heb de blik van de waanzinnige, de weinige malen dat ik mijn ogen open. Mijn voeten zijn één meter tachtig van mijn
hoofd verwijderd en door het ademluikje in mijn deken, lijken ze een verre, vreemde realiteit. Dat beurt me op. Zaterdag 9 maart 1996 Met een ruwe schop word ik wakker gemaakt, we rijden Dehli Station binnen. Ik ben verkleumd tot op mijn botten, het is verdomme kouder dan ik kon vermoeden. Met de laatste vijftig roepies kan ik een riksja vinden die me naar de ambassade zal brengen maar die is gesloten. Toch stap ik uit. Ik speel op mijn mondharmonica om eventuele aanwezigen hun aandacht te trekken. Geen reactie en daarom kruip ik over het hek waarna ik direct in de gewapende armen van de veiligheidsdienst terecht kom. Die kunnen nauwelijks hun ogen geloven, wat voor een wilde aap komt hier plots opdagen. Voor ze me kunnen neerschieten, kan ik hen toeroepen dat ik een Belg ben en dat mijn paspoort en geld gestolen zijn. Aangezien ik de taal spreek, geloven ze me en doen een telefoontje. Binnen de twee uur zal iemand me kunnen ontvangen dus zet ik me in de tuin van de ambassade aan de yoga. Dan daagt er een vrouw van de ambassade op en zij is uiterst vriendelijk.. Ik mag mijn verhaal doen en zij schenkt mij twee mokken straffe koffie in. Enkele faxen en wat telefoontjes later, staat de situatie er al heel wat anders voor. Ze nodigt me in de ambassade uit en ik mag tot maandag blijven. Oef ! Daarna koffie en toast, lekker, lekker, een vrije logeerkamer met bad en warm water, hoe lang is dat geleden? Een naaktschilderij tegen de muur en een dichtbundel op een design-nachtkastje. Ik rook een bidi en aangezien niemand dat graag heeft, hang als een kwajongen uit de verluchtingsschacht. Wat me dan ineens bezield, is moeilijk te verklaren: ik begin een lange monoloog met mijn spiegelbeeld. Voor de eerste maal in mijn leven, kan ik me met mezelf verzoenen en ik raaskal, roep, fluister woorden van overwinning. Ik ben een beest geworden nadat ze me wilden laten boeten voor iets waar ik geen schuld aan had. Ik heb terug gekregen wat ik verloren had, de liefde voor mijn eigen persoon, de eerste vereiste om fatsoenlijk door het leven te kunnen geraken. Ik vind mezelf niet gek als ik zo tegen mezelf aan het praten ben en heb het over het feit dat ik niet echt een muzikant of een schrijver ben, ik
ben gewoon een opgejaagd dier geweest dat ze niet hebben klein gekregen. Ik beloof mezelf om nooit mijn ware achtergrond te vergeten en lach om zulke grapjes. Zondag 10 maart 1996 Rond de middag rinkelt de kamertelefoon en ik word gevraagd of ik honger heb. Ik lig nog halveling te maffen maar stem toch gretig toe. Een half uurtje later wordt er ontbijt op de kamer geserveerd en nadien zet ik me terug in de tuin. Ik ontdek de mooiste bloemen en bekijk de omgeving, groen en in de blauwe lucht zweven de adelaars, een vijftiental, te vrij om te tellen. Ik begin te zingen en de zon schijnt genadig op mijn bol. Ik verdraag de hitte zonder veel problemen en twee uurtjes later begeef ik me terug naar binnen. De boekenkast van de ambassade is goed gevuld maar niet alles spreekt me aan. De mevrouw van de ambassade vertelt me dat er deze namiddag bezoek komt en dat ik me best op de kamer kan terugtrekken. Ik vind een boek van Tom Lanoye en stem toe. Er wordt nog tot tweemaal toe ongevraagd eten geserveerd, telkens een hoop chocolade erbij. Ik blijf kalm en geniet als een spinnende poes. Maandag 11 maart 1996 Om negen uur in bad, daarna in de ambassade een nieuw paspoort gekregen, zonder dat iemand het gemerkt heeft enkele chocoladesnoepjes meegejat. Om half twaalf wordt het geld aan de ambassade afgeleverd. Naar toeristendienst om visum terug in orde te maken, voor volgende week als het kan, een Italiaan wiens geld gestolen is, krijgt driehonderd roepies. Langs vliegtuigmaatschappij en dat komt ook in orde, ook waarschijnlijk pas volgende week. In ieder geval kan ik terug naar Varanasi, ik zal de papieren ophalen wanneer het nodig is, dus vlak voordat ik uit India vertrekken zal. In het treinstation geraak ik met een leugentje om bestwil nog aan een ticket voor de avondtrein. Ik lees een boek van Einstein en val in slaap.
Dinsdag 12 maart 1996 Terug in Varanasi. Esmeralda zit me in de ashram op te wachten en we gaan de oevers van de Ganges bezoeken, de ghats zoals we ze ondertussen noemen. We praten met Yusuka, een Japanner die zich best lijkt te amuseren. 's Avonds spelen er Indische muzikanten op de ghats maar het is allemaal veel te luid en te ongeconcentreerd. Als ik terugkom, zijn de deuren van de ashram gesloten en ik kruip over de muur. Woensdag 13 maart 1996 Ik ontbijt samen met de monniken en begeef me dan terug op pad. Onderweg kom in Ronan tegen en die nodigt me uit voor een feestje deze avond op een boot in de Ganges. Ik stem toe en het wordt weer laat. Ik speel wilde muziek met de Indische gastmuzikanten en trek de aandacht van de aanwezige vrouwtjes. Ik ben iets praatzamer dan gewoonlijk en breng de mensen regelmatig aan het lachen. De sterren verwelkomen de jonge maan en ik slaap in een open huis naast de heilige rivier. Donderdag 14 maart 1996 Ik sta op en zwerf langs de ghats, kom een Antwerpenaar tegen die sprekend op Robbe De Hert lijkt. De rest van de dag praat ik met een Oostenrijkse, een Amerikaan en een Fransman over het magische evenwicht van het leven. Vrijdag 15 maart 1996 Ik ontbijt in de ashram maar het trekt op geen kloten, volgens mij is het eten bedorven. Terug op de ghats kom ik de Oostenrijkse van gisteren terug tegen en het gesprek neemt hilarische vormen aan. Ondertussen word ik herkend door iemand die me op de foto's van het feestje had gezien. Hij zat me een hele tijd onderzoekend aan te kijken en verteld me dat ik volgens Claus de fotograaf een soort van muzikaal genie was. Ik moest even lachen en geef het eten van deze morgen over.
Zaterdag 16 maart 1996 Tussen de verschrikkelijk pijnlijke bezoeken aan het toilet door, lees ik in een boek over sterrenkunde. Dagen later, 20 maart of zo Mijn bioritme is serieus in de war gelopen. Geen probleem, ik zal direct wel weer in slaap donderen. Ik vond in Varanasi trouwens een briefje onder mijn deur geschoven: Wim was aangekomen en vroeg me om hem op te zoeken. De volgende dagen hebben we samen opgetrokken en gebabbeld over alles wat iemand ooit zou kunnen verzinnen. We roken joints, pijpen, chillums, drinken bhang lassi en lopen als een stel oeroude vrienden door de nog oudere stad. En we zijn eeuwenoude vrienden, met een blik in de ogen die we slechts bij elkaar kunnen ontdekken. Nu zit ik in Dehli op mijn vliegtuig te wachten, morgen is het zover. Terug naar huis, terug naar het geregelde leven, dat wil ik nog wel eens meemaken. Wim staat nog aan het begin van zijn pad, vermoed ik. Het besef van een zoektocht is aanwezig, het idee waarnaar is nog niet helemaal duidelijk. Ik wijd Wim in in mijn zoektocht en geeft soms grappend, soms mijmerend advies dat ook voor mij zo belangrijk is geweest. Hier maken we de cirkel rond en ik vraag hem om de eerste stap te zetten. Het moet een antwoord zijn op de muren waartegen hij schreeuwt. Hij vloekt, maakt zijn beslissingen sneller dan ik ooit gedaan heb en stippelt zijn pad voor de verdere weg uit. Het ga je goed, mijn vriend. Er wacht een open deur op je, een deur die je vragen, twijfels en antwoorden zal brengen. Het ga je goed, mijn vriend, dat is de diepste wens uit mijn dorre keel, het ga je goed, net geen echo, maar gewoon een laatste rooksignaal.
EINDE