BOEK! B oordevol O nmisbare E rvaring en K ennis
Daan Verlinden
Inhoud Inhoud
2
Inleiding
3
Hoofdstuk 1: De eerste weken op het STGS
4
Hoofdstuk 2: Een goede werkhouding
7
Hoofdstuk 3: Motivatie
10
Hoofdstuk 4: Woordjes leren in zaakvakken
13
Hoofdstuk 5: Woordjes leren in vreemde talen
16
Hoofdstuk 6: Leren voor wiskunde
19
Hoofdstuk 7: Onthouden
22
Hoofdstuk 8: Snellezen
28
Hoofdstuk 9: Lesverslagen
31
Hoofdstuk 10: Mindmaps
33
Hoofdstuk 11: De toetsweek
36
Hoofdstuk 12: Een plan voor de toetsweek maken
40
Hoofdstuk 13: Storingsformulier
42
Hoofdstuk 14: Boekpresentaties geven
44
Hoofdstuk 15: Voorlezen
47
Hoofdstuk 16: Powerpoints maken
49
Hoofdstuk 17: Het nut van vragen stellen
52
Hoofdstuk 18: De CBO toets
56
Hoofdstuk 19: Hoogbegaafdheid
59
Hoofdstuk 20: Project plus
61
Internet
63
Inleiding Hier voor je ligt BOEK, een boek vol met tips dat je kunt gebruiken om het eerste jaar op de middelbare school door te komen. Het is begonnen als een opdracht voor studievaardigheden, maar uitgegroeid tot een wens om een leuk en goed leesbaar boek voor een brugklasser te maken. BOEK is met name geschreven voor nieuwe leerlingen van het Stedelijk Gymnasium Schiedam, omdat ik op deze school zit. Maar natuurlijk zijn de tips ook bruikbaar voor brugklasleerlingen van andere scholen. Je zult waarschijnlijk niet gelijk alle hoofdstukken nodig hebben. Dat is ook niet de bedoeling van BOEK. Lees een hoofdstuk als het jou uitkomt en als jij denkt dat je het kunt gebruiken. Ik heb vanaf kwartaal twee het hele jaar door aan BOEK gewerkt. Al mijn eigen ervaringen heb ik samen met aantekeningen uit de les studievaardigheden en informatie van internet verwerkt tot dit boek.
Al deze onderdelen spelen mee bij het halen van goede cijfers
Sommige hoofdstukken waren moeilijk te maken, anderen gingen weer sneller. Af en toe heb ik hulp gevraagd en gekregen van mijn moeder, klasgenoten en docenten voor het opzoeken van informatie, een goede opbouw, interviews en inspiratie voor hoofdstukken. Die mensen ben ik allemaal erg dankbaar voor hun hulp. Ik zelf heb ook veel geleerd van het maken van BOEK. Ten eerste gebruik ik nu zelf een aantal van de tips die ik heb opgeschreven. Ten tweede heb ik over een aantal onderwerpen meer geleerd, zoals over consolideren en semantiseren en intrinsieke en extrinsieke motivatie. Ik hoop dat jullie een aantal ervaringen herkennen en dat je door BOEK makkelijker het brugklasjaar doorloopt. Daan Verlinden
mei 2015
Hoofdstuk 1: De eerste weken op het STGS De middelbare school. Hoeveel huiswerk krijg je? Waar zijn de lokalen? Waar is je kluisje? Waar kan je je jas ophangen? Hoelang zijn je dagen? Wie zijn de docenten? Hoe is de nieuwe klas? Kan je de stof aan? Over al deze vragen zal ik wat vertellen in dit hoofdstuk. De eerste dag is al voor de zomervakantie. Het is alleen maar kennismaken, met je nieuwe klas en de mentor. Net zoals alle andere nieuwe leerlingen verzamel je in de aula. Daar word je verwelkomd en krijg je te horen in welke en met wie je in de klas komt te zitten. Je mentor (begeleider van jouw klas) wordt aangewezen en samen met hem ga je naar een lokaal waar je kennismaakt met iedereen. Na een tijdje is het afgelopen en ga je weer naar huis. Het kan ook zijn dat je een brief hebt gekregen waarin je wordt uitgenodigd om wat eerder naar school te komen omdat je wat jonger bent dan de rest. In die tijd krijg je extra hulp en tips om daar beter mee om te gaan. De eerste dag na de vakantie is ook nog kennismaking. Je verzamelt je weer in de aula en gaat weer met je mentor naar een lokaal waar je nieuwe informatie en hulp krijgt voor het komende jaar. Die dag verken je ook de school, worden er foto’s gemaakt voor je schoolpas1 en wordt jouw kluisje2 aangewezen. Je krijgt je rooster mee (Op je rooster staan de afkortingen van de namen van de docenten en vakken. Als je de hele naam wil weten kun je dat aan je mentor vragen, of aan de docent zelf natuurlijk.) voor het komende halve jaar en daarmee is ook die dag voorbij. De dag daarna (dinsdag) heb je vrij. Op woensdag beginnen de lessen. Elke dag, behalve dinsdag, begint met een B-uur of een mentoruur. Het mentoruur is 2 keer per week en voor heel de klas verplicht. Je mentor vertelt hierin nieuwe dingen die je nodig moet weten, bijvoorbeeld over het kamp, en je kunt ook vragen stellen. Het B-uur is op de twee overige dagen. Het is niet verplicht om er naartoe te gaan en als je dat ook niet doet, kan je wat later naar school toe. De eerste weken zal je nog niet naar een Buur gaan, omdat je nog niet weet in welk vak je extra begeleiding nodig hebt. In het B-uur krijg je namelijk extra uitleg over een vak waar jij moeite mee hebt. Er zijn dan ook meerdere B-uren tegelijk, voor bijna elk vak één. Als je moeite hebt met wiskunde, kun je naar dat B-uur gaan. Dat wordt dan gegeven door een wiskundedocent. Voor een B-uur moet je je opgeven via Magister3, maar als dat niet gaat, vindt niemand het erg als je gewoon binnenstapt. B-uren en mentoruren duren 40 minuten. Daarna beginnen de gewone vakken.
Elk vak duurt 90 minuten en is in een ander lokaal, gegeven door een docent die voor dat vak heeft gestudeerd. In de 1e, 2e en 3e klas zit je wel telkens met dezelfde leerlingen in de les(behalve bij Cambridge). Lessen van 90 minuten zijn handig, zo hoef je minder boeken mee te nemen en kan je vaak in de les al aan je huiswerk beginnen. Bijna alle docenten zullen in het begin heel aardig zijn. Na verloop van tijd zullen ze wel veel strenger worden. Op het STGS (STedelijk Gymnasium Schiedam) heb je ongeveer alle vakken die je normaal ook zou hebben. Daar extra bij komen in ieder geval: Latijn vanaf de 1e, Grieks vanaf de 2e en studievaardigheden (onderzoekend leren) in de 1e. Niet elke dag duurt even lang, maar bijvoorbeeld elke maandag duurt wel even lang. Soms ben je al uit om 12:20, soms om 14:15 en soms om 16:00. Op dinsdag (de dag zonder B- en mentoruren) begin je gewoon op normale tijd en ben je uit om 13:30 uur. Tenzij je niet naar een B-uur gaat begint je dag altijd om 08:20 en na elk lesuur van 90 minuten heb je een pauze. De eerste duurt 20 minuten, de tweede 25 minuten en de derde 15 minuten. Als je nog 5 minuten pauze hebt gaat de bel, die waarschuwt je dat je langzaam naar het volgende lokaal toe moet. De bel gaat ook als de les begint, en als de les eindigt. Elk lokaal is dus in een ander vak. Op je rooster staat ook in welk lokaal een vak is. Maar waar is dat lokaal dan? Dat is erg lastig uit te leggen, maar wat in ieder geval zo is, is dat alle lokalen die met een 0 beginnen op de begane grond zijn, alle lokalen die met een 1 beginnen op de eerste verdieping zijn, en dat alle lokalen die met een 2 beginnen (en lokaal 30) op de bovenste verdieping zijn. Dat zegt niet dat er dus ook 30 lokalen zijn, want er is geen lokaal 06, 07, 08 en 09. Speciale lokalen zijn lokaal 03, dat is middenin de aula. Hierin wordt toneel gegeven. Lokaal LO is de Gymzaal buiten naast het schoolplein, of het voetbalveld bij Hermes DVS. Op het STGS kun je, voordat je in de brugklas begint, kiezen of je gewoon Engels wil of Cambridge Engels. Leerlingen die willen deelnemen aan deze extra opleiding worden bij elkaar in de klas geplaatst. Je volgt dan de normale vakken en voor Engels heb je vijf jaar lang twee lesblokken van 90 minuten in de week, in plaats van één. In de derde klas volgt het examen op het niveau First Certificate in English (FCE). Het betekent natuurlijk een extra studiebelasting: extra schooltijd en extra huiswerk. Ik vond dat, zeker in het begin, erg pittig. Maar het Engels gaat snel. Voor je het weet kun je je al aardig in het Engels redden. In mijn brugklasjaar heeft ongeveer 75 procent van de leerlingen voor Cambridge gekozen. Op het STGS geven de docenten gelijk al veel huiswerk op. En langzaamaan wordt dat nog steeds wat meer. In het begin is dat best wel even wennen. Ineens heb je bijna geen vrije tijd meer. Dat is erg vervelend. Maar het went wel (tegen kerst weet je niet beter) en als je er goed mee omgaat wordt het ook weer minder. Het is heel belangrijk dat je al het huiswerk gelijk in je agenda opschrijft zodat je het niet meer vergeet.
Daarna is het handig om een strakke planning te maken over wanneer je alles gaat maken. Houd daarbij rekening met genoeg vrije tijd, sport, slaap en eventuele onderbrekingen. Ik vind het fijn om mijn huiswerk gelijk te maken zodat ik daarna iets voor mijzelf kan doen. Als jij dat niet fijn vindt, kun je je huiswerk ook in een B-uur afmaken. Als je na een tijdje denkt dat je de stof van een aantal vakken niet meer aankunt, moet je de moed zeker niet opgeven en zeker niet denken dat je gaat blijven zitten. Praat erover met je ouders, mentor en de docenten van de moeilijke vakken. Samen zullen jullie tot een oplossing komen, waardoor het toch nog goed komt. Na een aantal weken les te hebben gehad ga je met de hele brugklas op kamp naar Otterlo. Daar slaap je 3 nachten in bungalows en heb je allemaal leuke uitstapjes. In de avond doe je een buitenspel of maak je een wandeling en de eerste dag kook je zelf. De andere 2 keer eet je in een luxe restaurant, waar je ook een eindfeest en een toneelopvoering hebt van de toneelstukjes die je de laatste hele dag hebt gemaakt. De bedoeling van het kamp is de hele brugklas beter leren kennen en vrienden te maken. Daarom wordt je ook met leerlingen uit andere klassen in een bungalow gezet. Als je nog niet veel vrienden hebt gemaakt, is dit dus je kans. 1
In het begin van het schooljaar krijg je een schoolpas met daarin wat schoolgegevens. Daarmee kun je ook boeken lenen in de mediatheek op school. 2 op de tweede kennismakingsdag krijg je 2 kluissleutels en een aangewezen kluisje. Die houd je tot je weer van school af gaat. Als een sleutel kwijtraakt moet je zelf voor een nieuwe zorgen, en als ze allebei kwijt zijn moet je een nieuw kluisje betalen. TIP: Schrijf je kluisnummer op in je agenda zodat je niet vergeet welke van jou is. (er zijn er ongeveer 700 verspreid door heel de school) 3 Magister is het programma waarmee de school werkt. Daarop staat de planner voor elk vak per kwartaal, vaak ook het huiswerk dat je moet maken. Check deze planner af en toe. In mijn jaar is er bijvoorbeeld voor gym nooit huiswerk opgegeven, terwijl we dat wel hadden. Er wordt dan van je verwacht dat je zelf de planner bekijkt. Ook staan er links, opdrachten en stencils op die je nodig hebt voor een bepaald vak. Je vindt Magister via de site van school (http://www.sgymsdam.nl ) en via deze url: https://stgs.magister.net/#/inloggen. Je kunt ook de magister-app downloaden op je telefoon.
Hoofdstuk 2: een goede werkhouding
Zonder een goede werkhouding en werkplek is het moeilijk om goede resultaten te halen. Daarom ga ik er in dit hoofdstuk verder op in. In hoofdstuk 6* kun je lezen hoe je voor het vak wiskunde tijdens de les goed werkt/een goede werkhouding hebt. Die tips zijn bijna allemaal ook handig voor andere vakken. In dit hoofdstuk gaat het over thuis (op een goede manier) je huiswerk maken. Het is belangrijk dat je een goede werkplek hebt. Zo wordt je veel minder afgeleid, en ben je sneller klaar: ❏ De meeste kinderen maken huiswerk makkelijker in een rustige omgeving. Zorg dat de tv en radio uitstaan en dat je geen last hebt van je broertjes en zusjes. ❏ Het is heel belangrijk dat tijdens het maken van je huiswerk je telefoon met het GELUID UIT BUITEN HANDBEREIK ligt! De verleiding is namelijk groot om te reageren op een bericht, en dan ben je weer helemaal afgeleid. ❏ Een vaste werkplek kan ook helpen. Zo hoef je niet alles telkens weer te pakken, maar liggen de meeste spullen al op die plek. ❏ Het gebruik van de computer is soms handig om dingen op te zoeken, maar tegelijk de grootste valkuil omdat je heel makkelijk even een spelletje speelt en dus weer afgeleid bent. ❏ Een opgeruimde werkplek is van belang. Waarschijnlijk is ook jouw werkplek ondergesneeuwd met boeken, cd’s, computerspelletjes, tijdschriften, enz. Dit leidt alleen maar af. De werkplek moet niet bedoeld zijn als opslagplaats, maar als een plek waar gewerkt wordt. Alleen voor de studie noodzakelijke dingen moeten op een bureau staan. Als je thuiskomt van school (soms pas om half vijf)hoef je niet meteen aan je huiswerk. Eerst is het goed even (15 minuten) uitrusten van de vermoeiende dag. Drink wat en neem een koekje. Maar begin dan daarna wel direct aan je huiswerk. Ook voor het slapen moet je je nog even ontspannen. Anders slaap je die nacht niet goed. Als het echt niet anders kan, kun je de ochtend erna altijd wat eerder uit bed gaan om je huiswerk af te maken. Probeer niet meer dan drie uur per dag aan je huiswerk te zitten. Pak ’s avonds voordat je naar bed gaat ook je tas alvast in, zo vergeet je het de dag erna niet. Kijk dan goed op je rooster en bedenk welke boeken en schriften je nodig hebt. Denk ook aan je gymtas, eten en drinken, en extra benodigdheden voor een vak, zoals een rekenmachine. Kijk voor meer tips op de site: http://www.stoerejongenzzz.nl/gratis-beste-huiswerktips-ooit/
Een goede werkhouding houdt niet alleen in dat je geconcentreerd werkt, maar ook dat je goed zit. In klas 1 leer je bij biologie dat je onder andere rechtop moet zitten om rugklachten (en daarmee ook pijn in veel andere lichaamsdelen) te voorkomen. Ook kun je je zo beter concentreren op je huiswerk.
De site http://rsi.algemeen.nl/ zegt hier het volgende over: ‘Een goede houding is een rechte houding met een rechte rug, het hoofd recht boven de wervelkolom en de blik naar voren of iets naar beneden gericht. Een in elkaar gedoken of gedraaide houding, of een houding waarbij de schouders opgetrokken zijn moet worden vermeden. Ook al heeft u een goede houding, beweging blijft noodzakelijk. Blijf niet te lang in dezelfde houding zitten, maar wissel af.’
Hieronder staan nog meer tips voor een goede werkhouding: ❏ Voeten plat op de vloer ❏ Hoek onder- en bovenbeen 90 graden ❏ Zover mogelijk achter in de stoel gaan zitten ❏ De rug moet onderin gesteund worden door de rugleuning van de stoel ❏ De rug goed opstrekken ❏ Oren boven de schouders ❏ Schouders laag en naar achteren ❏ Hoek boven- en onderarm 90 graden ❏ Onderarmen gesteund op armleggers, als die er zijn.
Als je een computer gebruikt staan hier nog een paar tips: ❏ Tijdens het typen de toetsen licht aanslaan, polsen ondersteund en vingers ontspannen ❏ Bij het gebruik van de muis de hand op de muis laten rusten ❏ Iets achterover leunen bij blind typen of schouders recht boven de heupen bij kijken naar het toetsenbord. ❏ Hou minimaal 50 cm afstand van het beeldscherm mijn ervaring met mijn werkplek: Hoewel ik het gezelliger vind om beneden te werken, is het niet altijd even handig. Vooral als mijn zusje thuis is, is er ook veel lawaai en kan ik me niet zo goed concentreren. Daarom werk ik af en toe als het echt niet gaat boven op mijn kamer. Maar dat is ook weer niet zo handig, want het is daar vaak kouder, en ik heb beneden in de woonkamer een netjes opgeruimd bureau (met veel huiswerk-benodigdheden), wat dient als mijn werkplek. Het is erg onhandig om dat allemaal naar mijn niet opgeruimde kamer te verplaatsen. Ook heb ik zelf ervaren dat het niet goed is om mijn mobieltje in de buurt te hebben. Dus nu zet ik het geluid uit en leg hem een stuk verder weg. Als ik een tijd gewerkt heb, gun ik mezelf even pauze om mijn berichtjes te checken. *
Zie hoofdstuk 6:
leren voor wiskunde.
Hoofdstuk 3: Motivatie Motivatie is heel belangrijk voor een goede werkhouding*. Zonder motivatie voor school dus geen hoge cijfers. Motivatie bestaat uit twee belangrijke stukken. `Intrinsieke motivatie` komt van binnenuit, het kan ontstaan vanuit: ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
Leergierigheid en interesse Autonomie: dat je zelf mag beslissen of je het doet Competentie: voelen dat je het aankunt Het belang van de opdracht zien De beste willen zijn Gewoon omdat het leuk is
Extrinsieke motivatie komt van buitenaf. Neem opruimen of huiswerk maken. Daar heb je weleens geen zin in. Er is geen intrinsieke motivatie om je aan te sporen. Dan is er extrinsieke motivatie nodig, je doet het dan om een beloning/compliment te krijgen en straf te vermijden. Extrinsiek gemotiveerde mensen hebben veel energie en doorzettingsvermogen nodig om het toch te halen en onthouden** de leerstof korter (tot de toets) dan intrinsiek gemotiveerde mensen. Ook extrinsiek gemotiveerden zijn intrinsiek gemotiveerd, alleen op een ander gebied. Pak hun Smartphone maar eens af… Als je niet gemotiveerd bent voor school, wat zomaar zo kan zijn, kan dat veel oorzaken hebben. Soms interesseert de leerstof of de taak je niet, en heb je er gewoon geen zin in. Je mag niet zelf beslissen of je de leerstof wel of niet leert. Misschien denk je dat de leerstof of opdracht te moeilijk is. Vaak zit je, als je niet gemotiveerd bent, in een neerwaartse spiraal. Je zet je steeds meer af tegen het leren en je werkt niet meer aan je toekomst. Je zult onvoldoende gaan scoren terwijl je eigenlijk veel hoger kunt. (Dit onderpresteren kan ook komen door hoogbegaafdheid)*** Het is belangrijk dat het snel opgelost wordt en je weer net zo goed gaat presteren als vroeger. Hieronder tips voor ouders en/of docenten -mochten die het opgemerkt hebben- om om te gaan met ongemotiveerdheid ❏ ❏ ❏
Spreek aan op zijn/haar `slechte gedrag`, doe dit wel op een vriendelijke manier Praat vooral over dingen waar hij/zij wel (intrinsiek) in is gemotiveerd. Op die manier groeit het zelfvertrouwen en verbetert het gedrag en het leren Praat ook met de mentor
❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
Focus je vooral niet op het eindresultaat Licht (andere) docenten in zodat zij in hun lessen er misschien ook iets tegen kunnen doen Laat hem/haar leren in zijn eigen leerstijl Hou rekening met wat hij/zij zelf wil. De taken moeten goed op niveau zijn, niet te makkelijk en niet te moeilijk. Betrek hem/haar bij keuzes die hij/zij kan maken (“Maak je je huiswerk nu of straks?”). Dat werkt motiverend. Toon als ouder/docent interesse voor de leeropdrachten. Toon interesse in de manier waarop hij/zij problemen oplost. Praat over de problemen waarmee hij/zij zit. Belonen helpt om hem/haar het juiste gedrag aan te leren. Geef een beloning niet zomaar en niet te vaak! Geef complimenten; een schouderklopje doet wonderen!
Het kan belangrijk zijn om te weten welke factoren de oorzaken kunnen zijn van het nietgemotiveerd-zijn. Hieronder een rijtje interne (van binnenuit) en externe (van buitenaf) factoren: ❏
Interne factoren: - Faalangst: Denken dat je het niet kan; - Hulpeloosheid: Dat je geen relatie kunt ontdekken tussen je eigen inspanning en succes; - Negatief zelfbeeld: Dat je denkt dat je het niet waard bent
❏
Externe factoren -
-
-
-
Te hoog niveau: Wie voortdurend boven zijn mogelijkheden moet presteren raakt minder gemotiveerd; Niet voldoende uitdaging: voortdurend presteren onder wat je kunt; Vrienden: Je neemt snel doelen en waarden van vrienden over; Gebrek aan vrienden: eenzaamheid, eventuele pesterijen en een lage zelfwaarde kunnen vermijdingsgedrag bij je veroorzaken; Complimenten: als beloningen alleen gegeven worden voor het eindresultaat en niet voor de werkhouding kun je minder gemotiveerd raken in het leren en maken; Competitie: als de bij jou de nadruk ligt op presteren en sociale vergelijking; Omstandigheden thuis: kinderen van ouders met een weinig geld en contacten schatten de waarde van school lager in.
Mijn ervaring met motivatie: Ikzelf ben altijd heel lang met mijn huiswerk bezig. Dat komt omdat ik alles goed wil doen en iets wil leren van wat ik doe. Ik vind het ook vaak niet erg om zoveel te werken. Ik heb dus intrinsieke motivatie op (onder andere) het gebied van huiswerk maken. Ik heb natuurlijk ook weleens echt geen zin, maar dan zeg ik tegen mijzelf: ‘’kom op, het is helemaal niet zo veel en ik ga lekker doorwerken zodat ik zo weer klaar ben…’’(enz.). Ik begin als het kan met het leukste/makkelijkste vak en de rest komt vaak daarna wel. Mijn goede cijfers komen door die intrinsieke motivatie. Het houdt het leren leuk, ondanks de vele uren die er in gaan zitten.
* Zie hoofdstuk 2: werkhouding ** Zie hoofdstuk 7: *** Zie hoofdstuk 19:
Een goede Onthouden Hoogbegaafdheid
Hoofdstuk 4. Woorden leren in zaakvakken Dit hoofdstuk gaat over zaakvakken (aardrijkskunde, geschiedenis en biologie in klas 1, later meer vakken). Bij zaakvakken moet je weleens lange teksten en veel begrippen leren. Om dit goed te doen kun je de volgende stappen gebruiken. stap 1: Het activeren van voorkennis, ook wel voorbewerken. Wat weet je al van het onderwerp? Je kent vast al veel woorden van dat thema. Als je woorden die je al kent nog eens oefent en koppelt aan woorden die je gaat leren, onthoudt je ze beter. stap 2: Het uitleggen van woorden, ook wel semantiseren. In deze stap worden de nieuwe woorden uitgelegd. stap 3: Oefenen met de woorden, ook wel consolideren. De nieuwe woorden stampen en er opdrachten mee maken. Dit is erg belangrijk. Hoe vaker je oefent hoe beter je ze kent. stap 4: je laten overhoren of de toets maken, ook wel controleren. Door de toets te maken kan de docent zien of je het al kent. Het is handig om je eerst thuis te laten overhoren zodat je als je het nog niet kent nog eens terug kunt gaan naar stap 3. Voorbeelden voor een docent om woorden uit te leggen (te semantiseren): ❏ Geef een synoniem -snel = vlug-; ❏ Geef het tegengestelde -snel>
Lange teksten zijn meestal het moeilijkste om te leren. Ik ben zelf altijd heel lang bezig met al die paragrafen doorlezen (zie voor tips ook hoofdstuk 8, Snellezen). Maar gelukkig zijn er wel tips om makkelijker lange teksten te leren: 1. Gebruik de salamitechniek: a. verdeel de tekst in logisch bij elkaar horende plakken. b. Maak van elke plak een kleine samenvatting. c. Zet daarnaast de W-vragen + het antwoord daarop. 2. Maak voor jezelf een samenvatting van wat je hebt geleerd. Je kunt het kort voor jezelf opschrijven, maar nog beter is een mindmap* maken: een zelfgemaakte mindmap is de beste manier om iets voor altijd te onthouden! Neem ook voorbeelden op die je aanspreken. Zo herinner je straks op overhoring of toets sneller wat je geleerd hebt. 3.Je kunt ook een tekst leren door het schema op de volgende pagina te gebruiken.
4.Maak na stap 1, 2 en/of 3 de het L.U.K.T me test op het volgende adres: http://www.lereniseenmakkie.nl/Tips/Luktme
* Zie hoofdstuk 10
Mindmaps
Hoofdstuk 5: woordjes leren in vreemde talen Hoofdstuk 7 in dit boek gaat over woordjes leren in andere talen dan het Nederlands. Dat kan erg lastig zijn, vooral als je het niet gewend bent, je niet veel manieren kent om die woorden te leren en als je bovendien veel moet leren. Je kunt hier ook weer dezelfde vier stappen toepassen (voorbewerken, semantiseren, consolideren en controleren). Er zijn heel veel manieren om de woorden te oefenen zoals in stap 3 van hoofdstuk 4 beschreven is. Maar niet iedereen vindt dezelfde manier handig. Dat komt omdat iedereen verschillende leerstijlen heeft. Als je bijvoorbeeld goed bent in drama en muziek, dan kun je de woorden (ook de vertaling) in een toneelstukje zetten of ze gaan zingen. Hieronder staan verschillende voorbeelden voor verschillende leerstijlen om te consolideren. Voorbeelden om te consolideren (woordjes te leren): Lees de woordjes hardop voor; Schrijf de woorden over; Leg een blaadje op de vertaling en bedenk die zelf; Gebruik een overhoorprogramma*; Leer in stapjes (niet te veel per keer); Herhaal alles wat je hebt geleerd, als je weer iets nieuws leert; Woorden die je moeilijk vind kun je op een apart velletje schrijven, om er mee te oefenen; Bedenk ezelsbruggetjes; Gebruik mindmaps**; Stampen; Laat je door een ander overhoren; Stel doelen; Maak er een spelletje mee ( memory, kwartet, pim-pam-pet); Liedje of verhaaltje maken, liedjes erbij zoeken; Maak een goede planning; Gebruik kaartjes, veel manieren mogelijk bij nummer 1 beginnen met jezelf overhoren en elke keer als je er 1 fout heb over nieuw beginnen. Net zo lang tot je alles goed had. ❏ Soms werkt het om muziek op te zetten tijdens het leren, maar het kan ook onhandig zijn, dat is ook zo met bewegen tijdens het leren; ❏ https://www.youtube.com/watch?v=YAqE1DPGvK8, een liedje om de uitgangen van het Latijnse werkwoord onder de knie te krijgen. ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
De woorden semantiseren en consolideren waren nieuw voor mij. Nadat ik de betekenis had opgezocht, ben ik de begrippen in mijn teksten gaan gebruiken, zoals je in deze hoofdstukken
kunt zien. Hierdoor heb ik deze woorden eigen gemaakt. Dit is een voorbeeld van hoe stap 1 tot 4 uit hoofdstuk 4 kan werken.
Als je dyslectisch bent is het meestal moeilijker om woordjes te leren omdat alles dan door elkaar gehusseld wordt als je leert. Als je niet dyslectisch bent, zijn veel van deze voorbeelden waarschijnlijk onnodig, maar als het wel zo is zijn de volgende voorbeelden vaak erg handig: Leg een kaartenbak aan van woordjes die je niet kent: op de ene kant schrijf je het woordje in de vreemde taal, op de andere kant in het Nederlands. ❏ Tip: als je je woordenlijst maakt in Wrts*, dan kun je daar je woordkaarten printen. Download bovendien een uitspraakhulp (te vinden via ‘Wrts extra’). Je kunt dan ook horen hoe je de woorden uit moet spreken; ❏ Gebruik extra veel ezelsbruggen; ❏ Soms leer je beter door het zien van plaatjes. Leg dan je eigen ‘plaatjeswoordenboek’ aan. Je kunt daarin niet alle woorden kwijt, want sommige woorden zijn niet te beschrijven in plaatjes, maar helpen doet het wel; ❏ Soms kun je niet meer doen dan de spelling in je hoofd prenten. ❏
Mijn ervaring over woordjes leren bij vreemde talen en zaakvakken: Omdat ik een flink aantal manieren ben gaan gebruiken om woorden te leren vind ik het nu een stuk makkelijker om nieuwe Franse, Latijnse en Engelse woordjes te leren. Op school hebben we tijdens de les Latijn voor woorden ezelsbruggetjes gemaakt. Leuk om te doen en handig om te leren. Je vindt deze lijst op de volgende bladzijde. Ik had iets meer moeite met begrippen leren, daarom ben ik op zoek gegaan naar manieren om hier vooruitgang te boeken. Mij helpen de mindmaps bijvoorbeeld veel. Ook ga ik op zoek naar informatie en filmpjes op internet. * Een overhoorprogramma is een programma waarin je in de ene kolom de ene taal ingeeft, en in de andere kolom de andere taal. Je kunt meerdere lijsten maken in verschillende talen en het programma overhoort je. Voorbeelden van overhoorprogramma’s zijn teach 2000, Vocabulum Online Overhoren, Wrts, OverhoorJeSuf en OpenTeacher ** Zie hoofdstuk 10: mindmaps
Hoofdstuk 6: leren voor wiskunde
Bij het vak wiskunde zijn er heel veel manieren om goed de stof onder de knie te krijgen. De één vindt de ene manier handig, de ander de andere manier. Thuis kun je zelf manieren kiezen, maar op school heeft de docent het voor het zeggen. De docent wil bijvoorbeeld dat je de hele les naar hem/haar luistert, terwijl je het al lang snapt en liever alvast je huiswerk maakt. als zoiets het geval is, kun je met de docent overleggen voor iets wat jou beter lijkt. Maar, waarschijnlijk weet de wiskundedocent ongeveer wel wat goed voor je is, het hoeft dus niet nodig te zijn. In de les kun je wel op een andere manier werken aan een goede leermanier; bijvoorbeeld tijdens het maken van je huiswerk (als je daar tijd voor krijgt). De onderstaande tips kunnen je daarbij helpen. Ook bij de rest van de les: ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
❏ ❏
❏
Zorg dat je goed luistert naar de uitleg. De leraar geeft vaak veel meer handige tips dan er in het boek staan. Maak aantekeningen van datgene wat belangrijk is. Zo hoef je niet alles te onthouden maar kun je het achteraf nog terug lezen. Doe actief mee aan de klassikale oefeningen. Als je actief meedoet test je jouw eigen kennis en groeit je zelfvertrouwen. Lees goed de kaders met uitleg voordat je verder werkt aan je huiswerk. In de kaders staat voldoende informatie om de opgaven te kunnen maken. Werk geconcentreerd aan de opgaven uit het boek. De opgaven uit het boek laten je nieuwe theorie ontdekken. Als je niet geconcentreerd bent mis je deze belangrijke informatie. Kijk de gemaakte opgaven goed na zodat je kunt leren van je fouten. Niemand kan zich ontwikkelen zonder fouten te maken. Probeer er zelf achter te komen waarom je een opgave fout had. Je leert nog meer van je fouten als je zelf achter het goede antwoord komt, in plaats van dat iemand het je voorzegt. Werk je opgaven netjes en nauwkeurig uit. Schrijf met pen en teken met potlood. Wiskunde is een exact vak, waarbij een antwoord goed of fout kan zijn.
❏ ❏
❏ ❏
Sla een opgave nooit over omdat je hem niet goed begrijpt. De leraar kan je aan de hand van je foute opgave beter helpen dan wanneer je niets op papier hebt staan Schrijf je antwoorden volledig op, met berekeningen, tussenstappen en eenheden. Bij Wiskunde zijn we minder geïnteresseerd in het antwoord maar meer in de weg er naar toe. Leg dus altijd uit waarom je tot je antwoord bent gekomen. Dit kan aan de hand van een tekening, berekening of een korte toelichting. Zorg dat je altijd je spullen in orde hebt. Je kunt onnodig veel tijdverlies lijden als je bepaalde spullen niet bij je hebt, of opgaven helemaal niet maken. Wees vooral niet bang om vragen te stellen. Leraren doen niets liever dan je te begeleiden bij het leren.
Hieronder staan ook tips voor thuis:
❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
❏ De stof van wiskunde bestaat voor 70% uit opgaven maken en 30% uit theorie leren. ❏ Zonder opgaven te maken leer je niet de theorie toe te passen. ❏ Zonder theorie begrijp je niet wat er met de opgave bedoeld wordt. ❏ Begin een week van te voren met het herhalen van alle theorie. ❏ Lees alle theorie van de kaders. Leer de samenvatting. ❏ Op de website van Schoolwise vind je extra uitleg bij het hoofdstuk in de vorm van tekst of filmpjes. Ook op deze website vind je links met extra uitleg onder het menu Wiskunde > Uitleg en oefeningen. Door geconcentreerd in de les aan het werk te gaan, heb je al een groot deel van je voorbereiding afgedekt. Probeer buiten de lessen elke dag een paar extra sommen te oefenen. Oefen door test jezelf te maken Herhaal bepaalde (fout gemaakte) opgaven uit het boek. Oefen met de extra opgaven van Schoolwise. Oefen met de extra oefeningen van de links op deze website. Wacht niet tot het laatste moment maar doe elke dag een beetje. Bereid de les voor waarin je nog laatste vragen kan stellen.
Mijn favoriete manier om wiskunde te leren: Ik heb zelf weinig moeite met de theorie van wiskunde omdat ik op de basisschool al veel geleerd had. Ik maak wel altijd mijn opdrachten en kijk het zelf na, zodat ik weet wat ik fout heb gedaan. Dan lees ik een paar dagen van te voren een paar keer de theorie door. Dan weet ik zeker dat alles in mijn hoofd zit en ga ik met goede moed de toets in. Als ik een wiskundedocent was zou ik in het begin van de les voor iedereen even de nieuwe stof uitleggen, dan het huiswerk opgeven en iedereen die wil laten werken (met oortjes in). Voor de kinderen die het dan nog niet snappen zou ik in een apart groepje extra uitleg geven.
Hoofdstuk 7: onthouden Onthouden. Hoe werkt dat eigenlijk? Je hersenen zorgen ervoor dat je leerstof kunt onthouden. Hoe doen ze dat precies? De hersenen bestaan uit twee delen; je linkerhersenhelft en je rechterhersenhelft. De linkerhersenhelft is vooral verantwoordelijk voor taal, rekenen en analyseren. Deze hersenhelft gebruik je vooral op school. Je rechterhersenhelft is meer bezig met beelden, kleuren, grote verbanden, creativiteit en dromen. Leren begint bij waarnemen. Ieder mens neemt anders waar. Je persoonlijke voorkeur is ontstaan door wat je genetisch hebt meegekregen van je ouders, maar ook door waar je de meeste ervaring mee hebt opgedaan. Bijvoorbeeld het leren van noten (waarnemen van geluiden) of danspassen (ruimtelijk inzicht). Door ervaring zijn deze ‘geheugencapaciteiten’ verder ontwikkeld. Nieuwe dingen leren door middel van geluiden of bewegingen gaat dan veel sneller. Mensen hebben vier soorten geheugen. Wanneer je iets hebt waargenomen, komt de informatie eerst in het zintuiglijk geheugen (via de zintuigen). Het zintuiglijk geheugen zorgt ervoor dat deze informatie zal worden opgeslagen. Dit is het eerste proces van “informatie opslaan”. Het zintuiglijk proces is zeer klein en er kunnen maar enkele dingen tegelijk worden verwerkt! Vandaar dat we ook maar 1 ding tegelijk kunnen doen. Nadat informatie is “opgeslagen” in het zintuiglijk geheugen, kan het worden overgedragen aan het korte termijn geheugen. De opslagcapaciteit van dit geheugen is ongeveer 20 seconden. Gegevens die na 20 seconden worden opgenomen, kunnen niet goed worden verwerkt! Van de 10 dingen op een boodschappenlijstje vergeten we er vaak wel een paar. Hoe groter je concentratievermogen, hoe meer informatie je binnen een korte tijd kunt opnemen. De informatie die we gebruiken en dus de moeite waard is, wordt opgeslagen in het lange termijn geheugen. Emotionele gebeurtenissen, belangrijke data, dagelijkse gebruikte kennis etc .wordt hierin opgeslagen. De grootte van de opslagcapaciteit van ons lange termijn geheugen is ongelimiteerd! Wanneer informatie eenmaal is opgeslagen in het lange termijn geheugen zal dit nooit kunnen worden gewist. Toch lijk je na een tijd weleens wat te vergeten, maar dat klopt niet. De informatie is gewoon moeilijker toegankelijk, dat kan komen door de ouderdom. Als laatste heb je ook nog een autobiografisch geheugen. Dat is eigenlijk een dagboek van je leven. De reden dat je je niets meer van je geboorte kunt herinneren is dat je autobiografisch geheugen pas actief wordt als je 3 jaar oud bent.
Wanneer vergeet je iets? Een hele belangrijke voorwaarde om leerstof goed op te slaan, is “herhalen, herhalen en nog eens herhalen”. Na 24 uur ben je al ongeveer 80% vergeten van wat je had geleerd. Hoe onthoud je het beter? De leerstof bestaat vaak uit een geïsoleerd begrip (bijvoorbeeld woordjes en formules), dat vaak maar op één bepaalde manier wordt aangereikt (als tekst op een los vel, in een boek, op een computer of schoolbord). Je geheugen werkt met beelden, geluiden, geuren, smaken, aanrakingen, ruimtelijk inzicht, emoties, taal, structuren en verbanden. Door deze verschillende capaciteiten te gebruiken, kun je de leerstof beter onthouden. Daarnaast is ieder mens verschillend, dus iedereen heeft ook zijn eigen voorkeuren en talenten om dingen te onthouden. Wanneer mensen iets lezen en je vraagt ze na een week wat ze zich daar nog van kunnen herinneren, blijkt dat ze heel veel vergeten zijn. Ze hebben maar 10% onthouden van wat ze hebben gelezen! Wanneer mensen luisteren naar een verhaal en je vraagt na een week wat ze er nog van weten, dan is dat ook nog niet erg veel, namelijk maar 20%. Wanneer mensen iets zien, dan weten ze daar na een week nog 30% van.
En als je tegelijk iets hoort en ziet, bijvoorbeeld bij tv kijken, dan blijft al wat meer informatie hangen: 50%. Als je een tekst die je bijvoorbeeld hebt gelezen of hebt gehoord met anderen bespreekt, weet je na een week nog 75% van alles wat je hebt gezegd. Maar het kan nog beter, je onthoudt maar liefst 90% van wat je uitlegt aan anderen. Dit kun je ook toepassen op je leerwerk! Een tekst lezen is niet hetzelfde als een tekst onthouden. Je geheugen slaat niet automatisch alles op wat je leest, maar je kunt wel beïnvloeden wat je onthoudt. Met onderstaande tips laat je je geheugen effectiever werken tijdens het lezen. Veel daarvan is erop gericht teksten beter te begrijpen, zodat er ook meer blijft hangen in je geheugen. Andere tips verhogen de aandacht tijdens het lezen zodat je nieuwe informatie makkelijker koppelt aan bestaande kennis. Veel dingen die je leest zou je graag willen onthouden. Dat geldt niet alleen als je aan het studeren bent, maar ook voor dingen die je in boeken, in de krant of op internet leest. Door onderstaande tips toe te passen kun je al deze dingen beter onthouden. Sommige tips kosten wat moeite en oefening. Andere tips zijn vrijwel direct toe te passen:
1. Sneller lezen* Wanneer je sneller leest zie je makkelijker verbanden tussen verschillende stukken tekst, en kun je makkelijker begrijpen en daardoor beter onthouden. Je hoeft niet bang te zijn dat je bepaalde stukken mist: wat echt belangrijk is hangt niet af van één enkele passage. En uiteindelijk kun je toch niet alles onthouden. Hoewel het misschien lijkt alsof je minder onthoudt door sneller te lezen, is het tegendeel waar.
2. Onthouden door visualiseren en mindmappen** Mensen zijn over het algemeen behoorlijk visueel ingesteld. Dit kun je gebruiken wanneer je een tekst wilt onthouden. Probeer de kern van de tekst om te zetten in een plaatje. Dat kun je bijvoorbeeld doen door mindmappen. Wanneer je de informatie uit de tekst terug wilt halen, hoef je dat niet in de vorm van woorden te doen, maar roep je het plaatje op dat je er zelf van gemaakt hebt. Je maakt gebruikt van visualisatie om beter te onthouden.
3. Vertel over wat je wilt onthouden Wanneer je iets gebruikt kun je het beter onthouden. Wanneer je ergens over gelezen hebt dat je wilt onthouden, is het daarom heel verstandig om de kern van het stuk samen te vatten voor iemand anders. Wanneer je hierdoor ook nog eens in gesprek raakt over het onderwerp raakt de stof nog beter verankerd in je geheugen.
4. Lees door over hetzelfde onderwerp Dingen onthoud je doordat je ze kunt koppelen aan zaken die al in je geheugen zitten. Wanneer je veel leest over eenzelfde onderwerp vergroot je langzaam de kennis die je over dat onderwerp hebt. Er ontstaan steeds meer koppelingen tussen de nieuwe en bestaande informatie. Dit werkt veel beter dan wanneer je telkens met een nieuw onderwerp begint.
5. Twee keer lezen
Wanneer je vroeger op school woordjes of plaatsen moest leren deed je dit waarschijnlijk door te stampen: herhalen, herhalen, herhalen. Dat kun je met teksten ook doen. Wanneer een tekst belangrijk genoeg is kun je ervoor kiezen om deze twee keer te lezen. Wanneer je een tekst twee keer op dubbele snelheid leest, onthoud je er meer van dan wanneer je dezelfde tekst één keer op normale snelheid leest.
6. Onthouden door aantekeningen Het maken van aantekeningen kan helpen om een tekst beter te onthouden, maar je moet ervoor zorgen dat het je leestempo niet te veel naar beneden brengt. Aantekeningen maak je het best na afloop van het lezen van de tekst. Dan weet je ook beter wat echt belangrijke informatie is en wat je werkelijk wilt onthouden.
7. Geen afleiding Als je meer van een tekst wilt onthouden, is het belangrijk dat je je goed concentreert. Het is daarvoor van belang dat er zo min mogelijk afleiding is. Dat betekent zo min mogelijk geluiden, zo min mogelijk mensen en een opgeruimde omgeving.
8. Beter onthouden door aan één stuk door te lezen Wanneer je een tekst wilt onthouden is het belangrijk om de tekst goed te begrijpen. Je tekstbegrip kun je verhogen door de tekst aan één stuk te lezen, dus zonder onderbrekingen. Als de tekst daarvoor te lang is, zorg er dan voor dat je onderbrekingen op logische plekken laat plaatsvinden.
9. Onthouden door vragen stellen Het kan enorm helpen wanneer je van tevoren duidelijk voor ogen hebt wat je wilt onthouden. Als je enigszins weet waar een tekst over gaat, stel dan een aantal vragen op wat je zou willen weten. Tijdens het lezen ga je op zoek naar antwoorden op deze vragen. Hierdoor ben je veel bewuster met de tekst bezig. Je kunt ook na het lezen van de tekst vragen over het belangrijkste stellen zodat alles beter in je hoofd komt.
10. Maak gebruik van de structuur van de tekst Als de tekst een goede opbouw heeft zou de structuur je moeten helpen om de tekst beter te onthouden. Ga bij elk kopje na wat de essentie (datgene waar het om gaat/het belangrijkste) is onder dat kopje en hoe dit samenhangt met de totale tekst.
11. Zorg dat je gemotiveerd*** bent voor wat je wilt leren. Het tegen je zin eindeloos opdreunen van rijtjes woorden is niet effectief. Belangstelling is één van de drijvende krachten achter ons geheugen. Het is altijd makkelijker je iets te herinneren waarin je geïnteresseerd bent dan dingen waarin je niet geïnteresseerd bent.
12. Neem regelmatig een pauze en zorg voor afwisseling in je werk. Neem tijdens het leren voldoende rust. Je hersenen hebben tijd nodig om de informatie die je opneemt te verwerken.
13. Het is beter meerdere keren een korte tijd aan een onderwerp te werken, in plaats van één keer een lange tijd. Zo geef je je hersenen de tijd om de informatie te verwerken. Als je later weer met hetzelfde onderwerp aan de slag gaat kunnen je hersenen andere verbanden aanbrengen, waardoor je het beter kunt onthouden. Zie voor meer tips om woordjes te onthouden hoofdstuk 5: woordjes leren in vreemde talen. Er zijn verschillende manieren hoe je je eigen geheugen kunt trainen (Voor de duidelijkheid: Je geheugen is geen spier die je kunt trainen). Geheugentrainingen zorgen er voor dat je in staat bent om delen van het geheugen sneller te benaderen (dus: je sneller iets herrinneren). Hieronder staan tips en trucs om je geheugen te trainen. ❏
❏
❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
Ontspan je en zorg voor een goede geestelijke gesteldheid. Als je gespannen of nerveus bent kun je onvoldoende aandacht geven aan wat je wilt leren. Als je last hebt van stress onthoud je minder en is je geheugen minder toegankelijk. Goed slapen is belangrijk voor de werking van je geheugen. Tijdens het slapen sluiten de hersenen zich af van de zintuigen en worden de ervaringen van de afgelopen dag in het permanente geheugen verwerkt. Eet gezond. Ga sporten. Gek genoeg is ook dat goed voor het geheugen. Gebruik geheugensteuntjes, waaronder ezelsbruggetjes. Wees sociaal, dat helpt tegen stress en depressie, waardoor je je kunt ontspannen en meer kunt onthouden. Geloof in jezelf! Dat is goed voor je zelfvertrouwen en motivatie. Speel spelletjes. Het spelen van spelletjes zorgt voor een scherpere geest, een betere concentratie en een actiever geheugen! Puzzels, woordspelletjes, apps op je telefoon en zelf computergames kunnen je geheugen versterken. Ken je het spelletje “Brain training”? Veel mensen gebruiken dit dagelijks.
❏ ❏
Fysieke conditie. Hoe beter je in je vel zit, hoe beter je geheugen zal zijn. Zorg dat je jezelf goed verzorgt en veel lacht. Regelmaat “trainen”. De succesfactor bij het trainen van je geheugen is regelmaat. Als je alle bovenstaande punten in je dagelijkse levensstijl toepast, dan zal je geheugen binnen een paar dagen al verbeteren.
Mijn ervaring met (teksten) onthouden: Mijn klasgenoten zeggen allemaal van mij dat ik een fotografisch geheugen heb. Dat lijkt misschien zo, maar dat is het niet. Ik onthoud teksten vaak goed doordat ik een aantal van de bovenstaande tips al gebruikte voordat ik dit hoofdstuk schreef. Die tips kosten vaak net iets meer tijd, maar dat heb ik voor hogere cijfers over. Ook mijn klasgenoten kunnen dat ‘fotografische geheugen’ hebben. Voor hen -en misschien ook voor jou- staan er in dit hoofdstuk tips, sommige kosten bijna geen tijd en zijn gewoon leuk.
* ** ***
Zie hoofdstuk 8: Zie hoofdstuk 10: Zie hoofdstuk 3:
snellezen mindmaps motivatie
Hoofdstuk 8: snellezen Snellezen is een aangeleerde vaardigheid om zonder minder van de tekst te begrijpen sneller dan gemiddeld (en steeds sneller) te lezen. Leessnelheid wordt meestal aangeduid in 'WPM', woorden per minuut. De gemiddelde leessnelheid van mensen zit rond de 240 WPM, maar er zijn reusachtige variaties. Sommigen lezen 60 WPM, andere wel 3600! Als je twee keer zo snel als gemiddeld leest, is in dat nog niet zo heel bijzonder, het kan dus nog veel sneller. Onder snellezen behoren niet 'skimmen' en 'scannen'. Dat zijn leestechnieken waarbij je delen van de tekst overslaat. Je ogen kijken, maar je hersenen zien. Je ogen nemen dus op voor en door de hersenen. Je ogen bestaan uit het centraal blikveld, in het midden, en de periferie, daaromheen. In het centraal blikveld zitten 6 miljoen kegeltjes, en in de periferie wel 120 miljoen staafjes. Samen zijn ze de receptoren van de ogen. Elke receptor ontvangt 5 lichtbundels per seconde, die worden verzonden naar de hersenen en zij zorgen ervoor dat je kunt zien. Helaas wordt met de lichtbundels van de staafjes niet veel gedaan door de hersenen, je zou dus veel beter kunnen zien. Alles wat je duidelijk ziet komt van de kegeltjes, maar als je iets ziet vanuit je ooghoeken (waarbij je niet goed ziet wat het is) komt dan van de staafjes die om het centraal blikveld heen zitten. Je ogen nemen niet altijd lichtbundels op. Dat doen ze per fixatie. Een fixatie is een punt waarop de ogen stilstaan en naar iets kijken. Meestal duurt dat ¼ tot 1½ seconden. Het verspringen van een oog duurt langer dan de fixatie. Bij snellezen is het de bedoeling dat die fixaties korter gaan duren en meer gaan opnemen (per fixatie). Ook moeten je ogen, als ze verspringen, grotere sprongen maken, er komen dus minder fixaties. Als dat allemaal lukt gaat je WPM sterk omhoog. Er zijn een aantal dingen die je niet moet doen als je aan het lezen bent en je snel door de tekst heen wilt: ❏ Onnodig terugspringen en dus de tekst die je net al hebt gelezen nog eens lezen ❏ Multitasken; meer dingen doen als je leest (multitasken duurt trouwens altijd langer dan alles achter elkaar) ❏ Wegspringen van de tekst en naar iets anders kijken; afdwalen ❏ Ook een slechte woordenschat zorgt ervoor dat je minder snel leest omdat je dan eerst over de betekenis van de woorden nadenkt. ❏ Subvocalisatie
Er zijn 5 belangrijke tips voor iemand die sneller wil lezen. Hieronder staan ze: 1. Gebruik een aanwijzer. Je ogen fixeren zich niet op een vast punt. Terwijl je leest bewegen ze in schokjes heen en weer om zo veel mogelijk informatie te verzamelen. Elke keer dat je ogen wegbewegen moeten ze zich ‘herpositioneren’. Dit vertraagt je leessnelheid. Plaats je wijsvinger/potlood onder een regel tekst en beweeg hem terwijl je leest. In het begin zal het gebruik van je vinger je lezen vertragen in plaats van versnellen, maar als je na een tijdje gewend bent aan de beweging ga je sneller lezen. 2. Lees zonder ‘subvocalisatie’. Subvocalisatie of stille spraak is wanner je leest en je de woorden in jezelf kan horen. Toen we leerden lezen spraken we onbekende woorden hardop uit. Later leerde je dat af en las je in stilte. Veel mensen spreken nog steeds woorden in zichzelf uit. Meestal is dit niet nodig om het te begrijpen. Zlaos je zeit is dzee zin prefcet te lzeen en daarom is het niet nodig om elk woord apart uit te spreken. Als je kunt lezen zonder subvocalisatie kan je leessnelheid enorm de hoogte in gaan. 3. Actief lezen. De meeste mensen lezen passief, dat wil zeggen dat ze een boek lezen en dan hopen dat de informatie hen wakker schudt en uitroept: onthoud mij! Dat is geen slechte manier als je voor pure ontspanning leest, maar: wat als je met een bepaald doel leest? Voor snellezen moet je actief lezen. Voor je begint te lezen moet je jezelf afvragen wat je uit de tekst wil halen. Deze kleine voorafbedenking maakt je geest alert. Je zal meer details opmerken. 4. Hoe meer je leest, hoe sneller je leest. Lees dus eens wat vaker een boek. 5. Wees gemotiveerd* om de tekst te lezen. Als je van te voren denkt: ik heb geen zin in die stomme tekst, dan zal het lezen minder snel gaan. Denk liever: wat kan ik winnen door dit te lezen. Naast deze 5 belangrijke tips zijn er nog veel andere tips die kunnen helpen bij snellezen. Hieronder volgen er een paar: ❏ Denk aan je houding. Veel mensen lezen onderuitgezakt, in bed of met een kromme rug. Hierdoor kunnen je longen zich niet voldoende met lucht vullen en komt er minder zuurstof bij je hersenen. Ga dus snellezen met een rechte rug, zet je voeten op de grond en ga eventueel op het puntje van je stoel zitten. ❏ Ontspan jezelf zo veel mogelijk. Veel mensen beginnen met lezen als ze nog aan 101 andere dingen denken. Dat is ook de reden dat veel mensen, na het lezen van een pagina, vergeten zijn waar de tekst over ging. Door even te ontspannen kun je de dagelijkse zorgen vaak naar de achtergrond drukken en jezelf helemaal in de tekst “gooien”. Je kunt jezelf gemakkelijk ontspannen door diep in en uit te ademen. Doe dit enkele malen voor het lezen. ❏ Zorg voor voldoende licht, Een goede verlichting zorgt ervoor dat je een tekst makkelijk kunt lezen.
❏ Luister naar speciale muziek. Sommige soorten muziek zorgen ervoor dat je in de zogeheten `alfastaat` komt waarin je hersenen rustig worden en je je beter kunt concentreren. bijvoorbeeld: https://www.youtube.com/watch?v=4tPLfHU-vOY ❏ Lees in blokken van tijd. Ben jij een persoon die soms uren achter elkaar zit te lezen? Misschien denk je dat dit goed werkt, maar onderzoek heeft aangetoond dat je hersenen dit helemaal niet aankunnen. Werken en lezen in blokken van 60-90 minuten is optimaal. Daarna hebben onze hersenen even rust nodig om de informatie te verwerken. ❏ Gebruik een metronoom om het tempo van je aanwijzer op te voeren. ❏ Scan de tekst voordat je gaat snellezen. Voordat je een tekst aandachtig gaat lezen is het vaak verstandig om de tekst vluchtig te scannen. Je kijkt dan 1-4 seconden naar een pagina en zoekt naar bekende steekwoorden, plaatjes, dikgedrukte stukjes, etc. om een idee te krijgen waar de tekst over gaat. Tijdens het scannen ga je dus niet snellezen. ❏ Drink voldoende water voor een optimale concentratie Als je wil weten of alle tips ook echt geholpen hebben, doe dan hieronder de test om erachter te komen wat jouw WPM is. Ken jij je huidige leessnelheid? Neem een willekeurig boek en doe het volgende: Zet een keukenwekker op 1 minuut. Markeer het punt waar je begint te lezen. Begin met lezen en stop na 1 minuut. Markeer het punt waar je bent gestopt. Tel het aantal regels dat je hebt gelezen. Neem de tweede regel en tel de woorden; ook korte woorden zoals ik, je… ❏ Vermenigvuldig het aantal regels met het aantal woorden in regel 2. ❏ = WPM, je woord-per-minuut leessnelheid. ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
Mijn mening over snellezen: Ik vind snellezen een hele handige techniek omdat je zo snel door teksten heen gaat en dat veel tijd bespaart. Ook al kost het eerst meer tijd, uiteindelijk is het toch in je voordeel. En omdat ik zoveel aan mijn huiswerk zit, is dit voor mij heel handig. Mijn ervaring met snellezen: Over het algemeen ben ik niet zo’n snelle lezer. Mijn leessnelheid zat tijdens het schrijven van dit boek net boven de 200 woorden per minuut. Na het schrijven van dit hoofdstuk zal dat wel flink omhoog gaan. Bijna alle tips vind ik erg handig. Ik dacht dat ik mij goed kon concentreren, maar toch gaat het nog beter sinds ik deze tips gebruik. Ik heb ook veel geleerd over wat ik wel en niet moet doen om snel een tekst te lezen. *
Zie hoofdstuk 3:
motivatie
Hoofdstuk 9: lesverslagen Voor het vak studievaardigheden moesten wij een aantal keer dit jaar na de les een verslag schrijven over alles wat we daar gedaan hadden. Maar dat kan nog best moeilijk zijn. In dit hoofdstuk lees je wat er allemaal in een goed lesverslag moet staan, over het nut en mijn mening van lesverslagen en over de moeilijkheden. Lesverslagen zijn handig bij vakken als drama, muziek, toneel en studievaardigheden. Maar ik vind het ook handig bij wereldoriëntatievakken. Een goed lesverslag bestaat allereerst uit wat gegevens: de plaats waar het wordt gemaakt (stad, school) en de datum (en tijd). Het onderwerp en het lesdoel (wat de docent wil dat jullie deze les kunnen) kun je ook achter een dubbele punt zetten, maar je kunt ze ook in de tekst verwerken. In het verslag zelf staat natuurlijk wat je hebt gedaan, maar heel belangrijk is ook hoe je het hebt aangepakt (op welke manier), wat opviel ( wat je niet had verwacht; wat er bovenuit stak), het resultaat, of er nog -en waarover- gediscussieerd is, en de conclusie (wat je hebt geleerd, wat je ervan vond). Illustraties zijn ook belangrijk omdat ze meer zeggen dan gewone tekst. Illustraties kun je zelf tekenen, maar je kunt ook plaatjes van google afhalen.
Door het maken van een lesverslag krijg je meer inzicht in de stof. (fase 2)
Ikzelf dacht voor mijn verslagen altijd veel te lang na over wat het doel van de les is. Maar daar heb ik iets aan gedaan. Ik ben de lessen daarna steeds tijdens het vragenrondje gaan vragen naar het lesdoel en schreef dat op. Ik ging tijdens de les ook aantekeningen maken zodat ik minder vergat voor het verslag. Het kan ook lastig zijn om bijvoorbeeld de discussie erin te verwerken omdat je bij `verslagvakken` soms de hele les aan het discussiëren bent. Je kunt dan het belangrijkste eruit pakken en de activiteiten extra goed beschrijven zodat al duidelijk wordt wat je hebt gedaan.
Maar het belangrijkste is dat je niet te lang over iets zit na te denken omdat je dan veel tijd gebruikt en je daarna ook geen zin meer hebt. Verder is het belangrijk om het lesverslag te maken op dezelfde dag als de les. Alles zit dan nog in je hoofd en het scheelt veel tijd en moeite. Mijn mening over het toepassen van lesverslagen: Ik vind lesverslagen net als mindmaps* handig om de afgelopen les samen te vatten. Het dringt zo beter tot je door wat je geleerd hebt en je onthoudt het beter. Ik ben altijd een tijd bezig met het maken van een verslag omdat ik van mening ben dat als je alles nog eens goed laat bezinken en er de tijd voor neemt, je beter snap waar je mee bezig bent geweest en waarom je een oefening hebt gedaan. In het begin hebben mijn ouders mij wat geholpen bij mijn verslagen zodat ik de technieken beter onder de knie kreeg. Omdat ik het nu makkelijker vind gun ik mezelf de tijd ook meer om even een verslag te maken (niet te snel, maar ook niet treuzelen) en ik heb er ook meer lol in. Hieronder staan nog wat tips voor een goed verslag: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Neem de tijd. Stel vragen in de les. Maak aantekeningen! Pak als het veel is het belangrijkste eruit Begin op tijd. Gebruik veel illustraties. Vraag je ouders om hulp in het begin. Bewaar je verslagen voor later zodat je de info nog eens op kunt zoeken. Zie het nut ervan in.
Hieronder staat nog even op een rijtje wat er allemaal in een goed verslag moet staan: Plaats; School; Tijd; Datum; Onderwerp; Lesdoel; Aanpak; Wat opviel; Resultaat; Discussie; Conclusie; Illustraties;
❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ *
Zie hoofdstuk 10:
mindmaps.
Hoofdstuk 10: mindmaps Mindmaps zijn handig om dingen te onthouden en dingen te leren, maar wat zijn mindmaps nou precies? Een mindmap is een diagram met begrippen, teksten, en plaatjes, die door hoofd- en zijtakken verbonden zijn aan het onderwerp. In een les Studievaardigheden hebben we zo veel mogelijk kenmerken van mindmaps opgeschreven en we hebben ons lijstje aangevuld toen we het met de hele klas gingen bespreken. Hieronder staan er een paar: ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
handig om dingen te onthouden en te leren veel kleur verschillende categorieën het geeft een samenvatting weinig woorden verschillende (deel) onderwerpen
Mindmaps maken doe je in een aantal stappen: -
-
Begin met een onderwerp. Pak een groot papier en schrijf in het midden een onderwerp op. Dit is het onderwerp waar de Mindmap om draait. Je kunt van dit onderwerp ook een kleine tekening maken Verbind takken aan het onderwerp. Kies een gekleurde stift en teken een tak van de middelste afbeelding naar buiten. Schrijf op deze tak een woord dat te maken heeft met het onderwerp. Teken daarna meer takken. Verbind grote takken met kleine takken. Aan de grote takken kun je kleine takken toevoegen. Die kleine takken ontwikkelen het onderwerp verder. Blijf tekenen. Vul je Mindmap regelmatig aan. Verwerk steeds nieuwe ideeën in de mindmap.
-
Gebruik de Mindmap!
-
-
Bij het maken van mindmaps zijn er nog wel een paar don’ts: Maak er geen rommeltje van. Voor een goede mindmap gebruik je één woord per tak en iedere tak kan het beste verbonden zijn aan de hoofdtak. Neem de tijd voor je mindmap. Veel kleur gebruiken maakt je mindmap vrolijker en overzichtelijker. Vooral doen dus!
In de loop van de tijd is de mindmap steeds meer veranderd. De oude mindmap noemen we de klassieke mindmap, die wordt gemaakt op papier. De hele mindmap is natuurlijk zichtbaar. Dat is wel een nadeel als de mindmap groter wordt. De nieuwe mindmap wordt gemaakt en gepresenteerd met een computer. De takken en plaatsen waar de teksten staan kunnen worden verborgen. Zo kan hij alsmaar groter worden. Er kunnen ook links worden toegevoegd naar bijvoorbeeld plaatjes en video’s. Al met al is de nieuwe mindmap veel veelzijdiger, maar er zijn toch situaties waarin de klassieke mindmap handiger is. Hieronder staan de tien grootste voordelen van mindmapping: 1
Je leert sneller. Je doet makkelijker nieuwe kennis op met minder moeite.
2
Je zet moeilijke informatie beter op een rijtje.
3
Je word creatiever.
4
Je zet je gedachten beter op een rijtje.
5
Je krijgt beter overzicht.
6
Je bereidt makkelijker presentaties voor.
7
Je onthoudt sneller en beter.
8
Je verwerkt informatie beter.
9
Je krijgt meer rust in je hoofd.
10
Je werkt slimmer en niet harder.
Je kunt voor bijvoorbeeld je toetsen of andere overhoringen* ook mindmaps maken. Dat is vooral handig bij vakken zoals aardrijkskunde, geschiedenis en biologie. Je zet dan in het midden het onderwerp, bijvoorbeeld ‘de eerste mensen’. Met hoofdtakken verbind je de deelonderwerpen, waarbij het handig kan zijn om de W-vragen te gebruiken; wie, wanneer, waar, hoe enzovoort. Je kunt ook begrippen met personen en jaartallen opschrijven/intypen (prehistorie afgelopen in Nederland: het jaar 1, in Egypte: 3000 voor Christus). Je kunt ook meerdere begrippen in groepjes bij elkaar zetten (Tenach-Joden, Koran-Moslims, Bijbel-Christenen).
Hieronder vind je een voorbeeld van een mindmap die ik zelf bij het vak geschiedenis heb gemaakt en gebruikt. Paragraaf 1.2 De eerste mensen
Mijn mening over het gebruik van deze mindmap bij het vak geschiedenis: Ik vind het handig omdat ik zo veel minder hoef te leren.Bij de bovenstaande mindmap had ik op deze manier een korte samenvatting gemaakt, waarin alle belangrijke woorden van de paragraaf stonden. Hieraan kon ik in mijn hoofd de rest van het verhaal koppelen. Voor de toets hoefde ik alleen deze mindmaps door te nemen en zo had ik in 5 minuten de hele stof doorgenomen. * Zie hoofdstuk 11: de toetsweek
Hoofdstuk 11: de toetsweek Hoofdstuk 11 in dit boek gaat over een belangrijk onderwerp; de toetsweek. Tijdens de toetsweek probeer je zo hoog mogelijke cijfers te halen op toetsen over de afgelopen leerstof. Er is vier keer per jaar toetsweek, en hij komt elk jaar terug. Voor je eindcijfer telt een toets zwaarder mee dan SO’s en USO’s* Om je een duidelijker beeld te geven over wat een toetsweek nou precies is heb ik meneer van Os (docent studievaardigheden) geïnterviewd: Vraag: Wat is een toetsweek? Antwoord: Een toetsweek is een week zonder les waarbij je heel veel moet leren omdat je alleen maar toetsen hebt. De bedoeling is dat je heel veel stof tegelijk in je hoofd hebt. Vraag: Is het belangrijk? Antwoord: Ja, het is te vergelijken met een sportwedstrijd. Je kan laten zien wat je kan. Vraag: Wat als je een onvoldoende haalt? Antwoord: Kijk goed waar de fouten zitten en verbeter ze; maak een storingsformulier** Vraag: Heeft u nog tips? Antwoord: 1. Zorg dat je alles wat je leert onthoudt; leer niet voor de toetsweek, maar voor de rest van je leven. 2. Leer terwijl het uitgelegd wordt. Ik heb ook een paar klasgenoten vragen over de toetsweek gesteld. Hieruit bleek dat de meesten sommige vakken makkelijk vonden en andere weer moeilijk, soms zelfs stressend. Een nadeel
schema staat een planning waarin je zelf schrijft wat je wanneer gaat leren en hoe lang je daar mee bezig wil zijn. Iedereen heeft het gebruikt, al zijn sommigen wat laat begonnen en hebben
anderen het wat aangepast. De meerderheid vond het een fijn schema omdat je zo georganiseerd kan leren. In de toetsweek heb je kortere lesuren van 60 minuten. Je hebt ook maximaal drie toetsen op een dag, dus ben je altijd vroeg uit, zodat je de volgende toetsen kunt voorbereiden. De week daarna heb je weer de gewone lessen, maar wel allemaal 60 minuten. Mentoruren en B-uren vallen wel uit. Niet alle vakken hebben in elke toetsweek toetsen. Mijn ervaring met de eerste toetsweek: Ikzelf vond de toetsweek erg relaxed omdat ik tijdens de les en tijdens het huiswerk maken al geleerd had. Ik hoefde zo niet veel meer te leren en aan mijn cijfers te zien werkte deze manier goed. Ik heb het schema van de mentor ook gebruikt omdat ik het fijn vind om me ergens aan vast te kunnen houden. Pas wel op met het plannen*** van de vakken aardrijkskunde, geschiedenis en biologie, want als je daar ook de ‘test-je-zelf’ opdrachten en samenvattingen maakt kan dat veel tijd in beslag nemen. Hier nog even alle `Toetsweek-Tips` op een rijtje: Leer voor de rest van je leven Leer terwijl het uitgelegd wordt Begin van te voren met leren Laat je overhoren Vraag dingen die je niet snapt aan je ouders of een docent ❏ gebruik een schema om te plannen ❏ maak extra opdrachten en samenvattingen ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
* SO’s en USO’s zijn overhoringen over alles wat je voor dat vak de afgelopen tijd geleerd hebt. Je krijgt er een cijfer voor. (U)SO staat voor (uitgebreide) schriftelijke overhoring. USO’s tellen zwaarder dan SO’s. **
Zie hoofdstuk 13:
storingsformulier
***
Zie hoofdstuk 12:
een plan voor de toetsweek maken
Hoofdstuk 12: een plan voor de toetsweek maken Het is erg belangrijk dat je een goed plan hebt voor de toetsweek. Zo zie je minder over het hoofd, en heb je een overzicht van wat je moet leren. Je weet wat je wanneer kunt doen en hoelang je daarover gaat doen. Ook bedenk je wat je wilt bereiken en ga je je daarop richten. Een extra voordeel van een plan maken is dat je makkelijker kunt uitvinden waar het fout gegaan is bij een tegenvallend resultaat. Dat maakt het weer makkelijker om je plan voor de volgende keer aan te passen. Allereerst is het belangrijk dat je weet wat de toetsstof is, vaak staat dat op magister. Verder kun je jezelf de volgende vragen stellen voor een goed plan voor de toetsweek: 1. 2. 3. 4. 5.
Wat wil je bereiken? Wat wil je investeren? (Denk ook aan tijd) Hoe ga je het aanpakken? Welke moeilijkheden kun je tegenkomen? Hoe ga je die aanpakken?
Deze vragen kun je per vak beantwoorden (voor alle, of voor een paar belangrijke/moeilijke), maar je kunt ze ook beantwoorden voor meerdere vakken die op elkaar lijken. Het is handig om de antwoorden op de vragen in een tabel te verwerken. Zo wordt het overzicht extra goed. Met de tabel die je hebt gemaakt is het niet zo moeilijk om te bedenken wanneer en hoelang je iets doet. Die gegevens zet je ook in de tabel. Mijn eigen ervaring: Zelf vind ik het handig om op deze manier te werken omdat ik (zoals hierboven al genoemd) zo een beter overzicht krijg op de leerstof. Ik krijg dan ook gelijk een beter gevoel over de toets. Helaas kan het alsnog gebeuren dat je een minder hoog cijfer krijgt dan gehoopt. Dat was bij mij zo bij de toets beeldende vorming. Ook al ging ik met een goed gevoel de toets in, toch kreeg ik een ‘black-out’ (als je ineens helemaal niets meer weet). Om volgende keer een beter resultaat te halen heb ik de bovenstaande vragen beantwoord, en ze hieronder in dit hoofdstuk gezet: 1. Ten eerste wil ik alle begrippen kennen die nodig zijn. Tijdens de toets wil ik geen blackout meer en ik zou willen dat mijn cijfer ongeveer zo hoog is als in de eerste toetsweek. 2. Als het nodig is wil ik maximaal ca. 6 uur werk besteden aan deze toets. Deze uren deel ik dan in op verschillende dagen. Mijn grootste investering is echter dat ik altijd mijn huiswerk maak. Ik weet dat er niet veel klasgenoten zijn die zoveel tijd aan hun huiswerk besteden, maar bij mij zorgt het voor hoge cijfers, omdat ik de toetstof op deze manier al voor de toetsweek bijna beheers. En door het in de toetsweek te herhalen, lees ik de stof zo meerdere keren en zit alles goed in mijn geheugen.
3. Ik wissel het leren af met andere vakken en vrije tijd, en laat me net zo vaak (het liefst door verschillende personen) overhoren totdat ik alles ken (daarna nog een keer herhalen). 4. 1. Soms wordt de toetsstof aangepast en moet ik mijn planning ook aanpassen, dat is onhandig omdat je het makkelijk vergeet. 2. Soms krijg ik begrippen niet in mijn hoofd haal ik ze door elkaar. 5. 1. Als ik hoor dat iets wordt aangepast, pak ik nu gelijk mijn agenda en schrijf het erin. Als ik thuiskom, verwerk ik het zo snel mogelijk in het schema, zodat ik het niet meer vergeet. Stel niet uit! 2. Blijven oefenen. Het is ook heel handig om ezelsbruggetjes te bedenken. Als de toets uiteindelijk toch niet zo goed ging, is het handig om terug te blikken. Je kijkt wat er niet goed ging en maakt zo nodig een storingsformulier. Je kunt dan het beste ook weer een tabel maken met de 5 bovenstaande vragen voor de volgende toets.
of
Hoofdstuk 13: storingsformulier Een storingsformulier is een formulier waarop je een storing kunt omschrijven. In storingsformulieren kunnen verschillende vragen staan, wat afhangt van de plaats waar ze worden gebruikt. Sommige mensen gebruiken ze als bijvoorbeeld hun auto kapot is, iets het niet meer doet of als ze ergens last van hebben. Maar storingsformulieren kunnen ook prima op school worden gebruikt als je bijvoorbeeld een onvoldoende hebt gehaald. Ik kijk dan hoe het kwam dat ik geen voldoende haalde en ik schrijf op hoe ik het in het vervolg beter ga doen. Op de volgende pagina staat een storingsformulier voor school waar de antwoorden nog ingevuld moeten worden. Je kunt deze kopiëren en zelf gebruiken. Mijn ervaring met het maken van een storingsformulier: Voor mijn onvoldoende voor een SO listening in het Engels heb ik een storingsformulier gemaakt:
Waar en wanneer: STGS Schiedam, rond eind September Wat ging er mis: Ik had 7 van de 13 vragen fout en kreeg daarmee een 4* Welk onderwerp: het vak Engels Welk aspect: een luistertoets (SO listening) waarbij je een Engels fragment te horen krijgt en daar vragen over moet beantwoorden. Wanneer moet het zijn opgelost: voor de eerstvolgende SO listening (ongeveer een half jaar) Wat is de oorzaak: de tekst ging te snel. Hoe op te lossen: een paar keer per week op de site http://learnenglishteens.britishcouncil.org/skills/listening-skills-practice oefenen om er meer ervaring mee te krijgen.
Ik vond het erg fijn om dit storingsformulier te maken en te gebruiken omdat ik nu weet waar de fouten zitten en hoe ik er voor kan zorgen dat ik hier geen onvoldoende meer voor sta. Waarschijnlijk heeft het mij ook een beetje geholpen op andere onderdelen van Engels, want daar haal nu achten voor! Ik heb zo lang en zo goed mogelijk nagedacht over wat ik op zou schrijven zodat ik niet de verkeerde oorzaak en oplossing zou hebben, en op de goede manier zou oefenen en verbeteren. * Op het STGS (stedelijk gymnasium Schiedam) kun je het eerste kwartaal (tot en met de toetsweek**) nog geen cijfers lager dan een 4 halen om een beetje te wennen aan de moeilijke overhoringen; anders had ik een 3 gehad. **
Zie hoofdstuk 11:
de toetsweek.
Hoofdstuk 14: boekpresentaties geven Iets wat je op school nog heel vaak moet doen is boekpresentaties geven. Het is belangrijk voor later omdat als je een baan hebt, je waarschijnlijk vaker met presentaties te maken krijgt. En dan moet je wel weten wat je moet zeggen, en hoe, zonder dat je al te zenuwachtig bent. En solliciteren is eigenlijk ook een vorm van presenteren. In een boekpresentatie zijn een paar onderwerpen heel belangrijk om over te schrijven, maar soms is het noodzakelijk om ook andere onderwerpen te noemen. Hieronder staan belangrijke en minder belangrijke onderwerpen en hoe je ze kunt noemen.
Titel Schrijf de titel op en beschrijf waar de titel op slaat. Dit kan de hoofdpersoon zijn, maar ook de handeling of tijdsduur. Soms zijn de titels figuurlijk of wordt er een verwijzing gemaakt. Auteur Benoem de auteur/schrijver en vermeld kort zijn achtergrond. Wanneer leefde de auteur, welke hobby's had hij , welke opleidingen heeft hij gevolgd en eventuele familieachtergronden. Uitgever, plaats en jaar Vermeld het jaar van uitgave, de plaats en de uitgever. Tijd Vertel kort iets over de tijd waarin het boek is geschreven. (Wie was er aan de macht, hoe zag het land eruit, was er veel armoede of juist rijkdom, hoe was de bevolking opgebouwd etc.) Proloog en epiloog Een proloog is een woord vooraf, een epiloog is een nawoord. Een proloog wordt vaak gebruikt als inleiding. Een proloog van een roman verteld vaak wat er aan het verhaal vooraf ging. Vat het proloog en epiloog samen. Thema en onderwerp Het thema van een boek is een korte samenvatting van de gebeurtenissen in één of enkele zinnen. Het onderwerp van een boek is een samenvatting in één of enkele woorden. Een voorbeeld van een thema is bijvoorbeeld: "Het gaat over een meisje dat ontvoerd wordt en uiteindelijk ontsnapt." Een voorbeeld van een onderwerp is dan bijvoorbeeld: "ontvoering".
Gebeurtenissen Geef een korte samenvatting van de belangrijkste gebeurtenissen in het verhaal. Vermeld welke personen hierbij betrokken waren. Einde Benoem het einde: is het open of gesloten en vat het einde samen. Hoofdpersoon Beschrijf de hoofdpersoon: Naam; Leeftijd; Uiterlijk; Belangrijkste kenmerken. Noem een citaat waarin het karakter van de hoofdpersoon duidelijk naar voren komt. Soort boek Historische roman: speelt zich af in het verleden; Toekomstroman: speelt zich af in de toekomst; Zedenroman: waarin de leefgewoonten van een bepaalde tijd centraal staan. Plaats/Ruimte Benoem de plaats. "De plaats" is algemeen (land, stad etc.) Benoem de ruimte. "De ruimte" is meer specifiek (begraafplaats, kasteel etc.). Tijdsvolgorde Vermeld welke flashbacks en vooruitwijzingen voorkomen in het verhaal en wat hun functie is. Flashbacks laten zaken zien die eerder gebeurd zijn en vooruitwijzingen laten zaken zien die later moeten gaan gebeuren. Eigen mening Het is soms makkelijker om je terug te plaatsen in de verhaallijn als je je eigen mening over het boek nog weet. Schrijf op wat je van het boek vond, wat je van de hoofdpersonen vond en of je je wel of niet in deze hoofdpersonen kon verplaatsen. Vragen stellen Soms wordt het aangeraden om aan het eind van je boekpresentatie vragen aan het publiek te stellen. Let op welke vragen je bedenkt. Stel geen vragen in de trant van “hoeveel bladzijden heeft het boek?”, maar bedenk vragen die het verhaal duidelijk maken, zoals “Waarom heeft het boek deze titel?”. Lees ook een stukje voor** uit je boek. Als je alle informatie bij elkaar hebt kun je er een boekpresentatie van maken. Zorg dat je spreekbeurt/voordracht begint met een goede inleiding waarin je vertelt wat je allemaal gaat behandelen Typ of schrijf je boekpresentatie helemaal op, en ga oefenen. Ik zelf oefen voor vrienden en familie, zodat ze commentaar kunnen geven. Je kunt ook in de spiegel oefenen zodat je jezelf kunt zien.
Tijdens je boekpresentatie is het erg belangrijk dat het `publiek` je goed kan verstaan. Hieronder staan een paar tips om duidelijk over te komen: ❏ ❏
❏ ❏
❏ ❏
Kijk uit voor het gebruiken van stopwoordjes, zoals “eh, uhm, dus…”. Ken de tekst van je boekpresentatie, zodat je niet de hele tijd op je blaadje hoeft te kijken. Maar kijk er wel voor uit dat je de boekpresentatie niet letter voor letter uit je hoofd leert, want dan loop je de kans dat je de boekpresentatie op gaat dreunen en dit is niet leuk voor je medeleerlingen om naar te luisteren. Maak er een verhaal van. Dat vertelt beter en onthoudt makkelijker. Blijf niet naar je blaadje staren als je aan het vertellen bent, maar kijk ook de klas rond Lees je boekpresentatie nooit op! Dat is saai, en meestal mag het ook niet. Uiteraard mag je wel een spiekbriefje gebruiken, dus maak een overzichtelijk spiekbriefje met trefwoorden of trefzinnen die je kunt gebruiken bij je presentatie. Leg moeilijke woorden goed uit, geef voorbeelden van moeilijke dingen in je boekpresentatie. Let erop dat je je stem goed gebruikt: ben je verstaanbaar? (tempo, volume, articulatie niet mompelen dus). Wat heel slim is, is om van tevoren een stukje van je spreekbeurt thuis te doen en dit op te nemen. Dan hoor je pas goed hoe verstaanbaar je echt bent.
Om meer aandacht te trekken van mijn `publiek` laat ik -als die er is- een trailer van de film van het boek zien. Een idee is om dit zonder geluid te doen zodat je er zelf bij kunt vertellen wat er gebeurt. Je zou ook foto`s van de hoofdpersonen kunnen laten zien, of de boeken meenemen, en tekeningen laten zien. Een handig geheugensteuntje voor jou, en een samenvatting voor het publiek, is de powerpointpresentatie***, daarop schrijf je in verschillende dia’s, de belangrijkste punten van je boekpresentatie. Mijn ervaring met boekpresentaties: Ik heb ervaren dat een goed pakkend begin heel goed werkt bij boekpresentaties. Begin niet weer met de zin ‘’mijn boekpresentatie gaat over...’’, maar begin met een spannende intro (uit bijvoorbeeld een spannend stukje in het boek, of een raadselachtige zin op de achterkant). Het werkt ook om op een andere manier anders te zijn dan de rest. Toen ik voor Cambridge Engels een boekpresentatie moest geven, las ik niet voor, zoals de rest deed maar vertelde ik over het boek. Verder eindigde ik als enige met een vraag aan de klas over het boek. Durf op te vallen, durf creatief te zijn! * **
Zie hoofdstuk 15: Zie hoofdstuk 16:
voorlezen. powerpoints maken.
Hoofdstuk 15: voorlezen Zoals je in hoofdstuk 14 hebt gelezen is het handig om tijdens je boekpresentatie een stukje uit je boek aan de klas voor te lezen. Soms zijn er ook speciale voorleeswedstrijden op school. Om het verhaal tot succes te brengen heb je een goed voorleesboek nodig, ook de manier waarop je voorleest is belangrijk. In dit hoofdstuk vindt je daar een aantal tips voor. Allereerst staan hieronder tips om een goed boek te kiezen: ❏ Een belangrijke tip is dat de tekst makkelijk is om naar te luisteren: niet te lange en ingewikkelde zinnen, maar ook niet te korte. ❏ Er moet variatie zijn in woordgebruik en grappige woorden. ❏ Het taalgebruik moet beeldrijk zijn, zodat je luisteraars zich een voorstelling kunnen maken van wat je voorleest. ❏ De hoofdstukken moeten een afgerond geheel vormen en het slot van het hoofdstuk moet zo zijn dat iedereen met spanning naar het vervolg uitkijkt. ❏ Het verhaal moet een logische volgorde hebben. ❏ Het verhaal moet jou en je luisteraars meenemen. Het moet zo zijn opgebouwd dat ze nieuwsgierig blijven naar wat er verder zal gebeuren. ❏ De tekst moet het je mogelijk maken om bij het voorlezen wat variatie in toon, stemhoogte en volume aan te brengen. ❏ Humor en spanning zorgen voor meer betrokkenheid, humor is ook het middel om een gevoelig verhaal hanteerbaar te houden. Zorg dus voor een boek met veel spanning en humor. ❏ Als laatste is het belangrijk om een boek te kiezen dat ongeveer past bij de belangstelling van je luisteraars. Naast een goed boek is ook de manier waarop je voorleest belangrijk, als je dat zo goed mogelijk wilt doen is het handig om deze tips te onthouden: ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
Lees het boek zelf eerst een keer door. Zorg dat er rust en weinig afleiding in de klas is, zodat iedereen je kan verstaan. Vertel vooraf in het kort iets over de inhoud van het verhaal. Lees rustig en duidelijk de tekst voor. Maak daarbij gebruik van andere stemmetjes, maar maak er geen toneelstukjes van. Maak tijdens het voorlezen af en toe gebaren om de woorden te verduidelijken. Breng tijdens het voorlezen af en toe bewust een pauze aan om alles beter tot je luisteraars door te laten dringen. Let op hoe je het boek vasthoudt. Laat je gezicht er niet achter verdwijnen. Kijk af en toe de klas aan om contact te houden.
Iets wat nog beter op anderen overkomt dan goed voorlezen, is vertellen. Dat is wat lastiger omdat je het verhaal dan echt goed moet kennen (je hebt je boek er niet bij). Maar je cijfer zal met vertellen wel iets beter worden (tenzij je moet voorlezen natuurlijk). Als je wilt vertellen in plaats van voorlezen, zijn de onderstaande tips voor jou: ❏ Zorg voor een goede voorbereiding (ken het uit je hoofd) ❏ Probeer het verhaal te zien (vertellen is laten zien). Zie en voel het verhaal. Begrijp het verhaal dat je over wil dragen. ❏ Kies hoe je het verhaal vertelt. In de eerste (ik), tweede (jij) of derde (hij) persoonsvorm. Het maakt niet uit welke vorm je kiest, maar gebruik telkens dezelfde. ❏ Gebruik eenvoudige woorden en spreek in korte zinnen. ❏ Je stem is het gereedschap bij het vertellen. Laten de woorden soms luid, dan weer zacht of fluisterend klinken. ❏ Las pauzes in om het verhaal spannender te maken. ❏ Gebruik bescheiden bewegingen en gebaren om het verhaal te ondersteunen. Zorg wel dat de bewegingen niet afleiden. ❏ Stel af en toe vragen aan de luisteraars over het verhaal. Maar doe het zo dat het het verhaal niet te veel onderbreekt. ❏ Een hulpmiddel om het verhaal te onthouden is het maken van 3 tekeningen van het verhaal; één van het begin, één van het midden en één van de slotscene. Die tekeningen kun je erbij houden als geheugensteuntje.
Bedenk dat als je vertelt, je ook de mogelijkheid hebt om de klas rond te lopen en meer (bescheiden) gebaren/bewegingen kunt maken. Mijn ervaring met vertellen: Mijn docente Nederlands vertelde in het begin van het schooljaar altijd op een leuke manier verhalen over de middeleeuwen. Ze gebruikte verschillende stemmen en gebaren, zorgde voor veel spanning en gebruikte grappige woorden. Op deze manier hebben we alle verhalen onthouden.
Hoofdstuk 16: powerpoints maken Als je een presentatie geeft is het vaak handig om er een powerpoint bij te maken. Die bestaat uit allemaal dia’s die op de computer/digibord weergegeven worden. Je kunt op elke dia een samenvatting geven van een stukje van de presentatie. Zo kun je al je informatie samengevat nog een keer laten zien. Vaak worden er wel veel fouten gemaakt in het maken van een powerpoint, zodat hij juist negatief kan werken. In dit hoofdstuk krijg je in 11 tips uitgelegd hoe je het beste een powerpoint kunt maken. Tip 1 Zorg voor genoeg contrast bij powerpoint presentaties maken. Voor presentaties op een groot scherm is een donkere achtergrond met een lichte letter het meest geschikt. Vermijd een witte achtergrond met zwarte letters; de kijkers kunnen hier niet lang naar kijken. Wanneer letters en achtergrond bijna dezelfde kleur hebben is de presentatie onleesbaar. Tip 2 Zorg ervoor dat je achtergrond rustig is. Het liefst één kleur. Als je een plaatje verwerkt in de achtergrond, doe dat dan op een zodanige manier dat het bijna niet zichtbaar is anders heeft het te veel invloed op de leesbaarheid van de tekst. Logo’s horen bescheiden in een hoekje. Tip 3 Gebruik zo weinig mogelijk kleuren in de tekst. Bij gebruik van meerdere kleuren gaan je kijkers zich afvragen waarom dat is en verdwijnt de aandacht. De regel is niet meer dan twee kleuren per dia en niet meer dan drie kleuren per presentatie. Het verschil in kleur moet daarbij minimaal zijn, bijvoorbeeld wit voor de titel en iets gebroken wit voor de tekst. Blijf hetzelfde werken door de hele presentatie en maak alleen onderscheid in kleur tussen bijvoorbeeld titel tekst, maar niet binnen de tekst of tussen dia’s. Gebruik nooit verschillende lettertypes.
en
Tip 4 Gebruik zo min mogelijk tekst. Maximaal vijf regels die in tien seconden gelezen kunnen worden. Als het niet anders kan zes regels, maximaal zeven, maar beslist niet meer. Dan is het beter om een extra dia in te voegen of te kijken naar of er iets niet weg kan. Gebruik weinig woorden; laat lidwoorden en hulpwerkwoorden weg.
Tip 5
Gebruik grote letters. Niets is zo vervelend als een tekst niet kunnen lezen op een dia tijdens je presentatie. Gebruik daarom bij powerpoints maken alleen letters (het liefst) groter dan lettertype 18. Tip 6 Te veel bullets maakt een presentatie voorspelbaar en saai. Wissel daarom ook eens af met steekwoorden verspreid over de dia of in een plaatje. Tip 7 Gebruik beelden bij powerpoint presentaties maken. Een presentatie met alleen maar tekst is saai en blijft niet hangen. Gebruik daarom beelden zoals plaatjes, grafieken en foto’s die de inhoud ondersteunen. Overdrijf daarbij niet en gebruik niet meer dan twee plaatjes per dia. Ook hier geldt dat de hoeveelheid informatie per dia niet te groot mag zijn. Tip 8 Liever veel beelden waar je het verhaal bij vertelt dan tekst die je later opleest. Beelden zeggen veel en kunnen je presentatie goed ondersteunen. Tip 9 Voeg eens een lege powerpointslide toe. Als je de aandacht van je kijkers helemaal op jezelf wilt vestigen omdat je iets belangrijks wilt vertellen of vragen wilt stellen kun je een zwarte dia invoegen aan je powerpoint. Dat is gewoon een dia met een zwarte achtergrond. Zet ook altijd zo’n dia aan het eind van de presentatie om te voorkomen dat je na de laatste klik terug in het programma Powerpoint komt. Tip 10 Beperk het gebruik van animaties. Tekstfragmenten die de pagina komen binnenzweven; letters die stuk voor stuk in een titelbalk vallen enz enz. Bij powerpoint kun je kiezen uit erg veel animatiemogelijkheden. Ga voorzichtig om met het gebruik van die animaties. Onnodige animaties zijn leuk voor een keer (bijvoorbeeld op de openingsdia), maar na een tijdje dodelijk vermoeiend. Tip 11 Houd rekening met ‘’technische tegenslag’’. Vraag van te voren na welke apparatuur er allemaal beschikbaar is. Probeer de presentatie op school vooraf al uit, schakel eventueel voor de zekerheid een schermbeveiliging uit en houd de printversie bij je voor het geval dat iets het niet doet.
Mijn ervaring met het maken van powerpoints: Toen we op de basisschool boekpresentaties en spreekbeurten met een powerpoint moesten geven kwam ik altijd wat later aan de beurt. Zo kreeg ik de kans om alle tips die vóór mij over de gemaakte powerpoints werden gegeven te onthouden en ze op te volgen. Met behulp van die
tips en mijn ouders, die al vaker zoiets hadden gemaakt, lukte het mij om een goede powerpoint in elkaar te zetten. Die ervaring heb ik meegenomen naar de middelbare school en nu kan ik zelf in niet zo heel veel tijd een goede powerpoint maken.
Hoofdstuk 17: het nut van vragen stellen Een vraag is een zin die bedoeld is om informatie in te winnen, een verzoek bekend te maken of tot denken aan te zetten. Vragen stellen en luisteren horen bij elkaar. Als je goed luistert weet je wat je moet vragen. Goede vragen zijn heel belangrijk in elk gesprek. Wat wil je weten? En waarom eigenlijk? Wat ga je met de antwoorden doen? Waar moet het gesprek naartoe? Luister naar de ander en stel vragen met in je achterhoofd de regels voor goede vragen (zie later dit hoofdstuk). Waarom stel je vragen? Je stelt een vraag omdat je iets wilt weten. Maar de ene vraag is de andere niet. Voordat je je mond open doet, moet je bedacht hebben wat het doel van je vraag is. Afhankelijk van het doel formuleer je je vraag. Als je een mening wilt horen is een vraag die met Wat vind je van ... begint altijd het beste. Als je precieze informatie nodig hebt, kun je de vraag met een ander vraagwoord beginnen: bijvoorbeeld wanneer, hoeveel, waar, wie...etc. Hoe dan ook, je stelt een vraag omdat je wilt luisteren naar de ander(en). Een gesprek beginnen: Vragen heb je nu nodig, maar later net zo veel. Met vragen open je een gesprek. Bijna elk gesprek begint met een vraag waarin je je gesprekspartner uitnodigt te gaan vertellen. Hier zijn voorbeelden van soorten gesprekken, met een passende beginzin erbij: ❏ ❏ ❏
❏
❏ ❏ ❏
Een sollicitatiegesprek: Wat wil je ons over jezelf vertellen? Een beoordelingsgesprek: Hoe vind je dat het gaat de laatste maanden? Een functioneringsgesprek: Wat heb je gedaan met de doelen die we de vorige keer hebben gesteld? Een open interview, bijvoorbeeld een gesprek met een medewerker/leerling die het bedrijf/de school verlaat: Wat zijn de redenen voor je vertrek? Een conflicthanteringsgesprek, bijvoorbeeld bij een ruzie: Wat is er aan de hand? Een interview als onderdeel van marktonderzoek: Wat vind je van vloeibaar wasmiddel? Een intakegesprek, bijvoorbeeld toen : Wat wil je aan het eind van deze cursus beter kunnen?
Sommige gesprekken beginnen niet met een vraag, maar met een confrontatie. Bijvoorbeeld een feedback of correctiegesprek, waarin je gelijk het gedrag/de houding van de ander noemt. In de loop van zo’n gesprek komt het dan toch weer aan op goede vragen stellen, want je moet afspraken maken met diegene met het slechte gedrag. bijvoorbeeld: ‘’ hoe kan je voortaan beter reageren?’’ Door vragen te stellen tijdens het gesprek neem jij de leiding in het gesprek. Je kunt zo vragen stellen over een nieuw onderwerp om er voor te zorgen dat de anderen niet te lang bij iets blijven hangen.
Informatie helder krijgen: Als je gesprekspartner vaag blijft en je wilt een duidelijk antwoord, stel je een vraag waarmee je hem dwingt precies te zijn. Je stelt dan vragen zoals (zie vette tekst): ❏ ❏ ❏
"Je zegt dat het niet zo leuk meer is op school. Wat bedoel je daar precies mee?" "Hoeveel tijd hebben we nog voor ons werkstuk?” "Wanneer moeten we klaar zijn met de toets?"
Slechte vragen: ➔ Slechte vragen stellen: Tot nu toe heb je alleen maar voorbeelden gezien van goede vragen; vragen waarmee je op een snelle manier je doel bereikt. Toch hoor je dit soort vragen maar heel weinig. Let erop: op tv, op school of thuis. Veel vaker hoor je: 1. 2.
3.
4. 5. 6. 7.
8. 9.
"Wat is er niet goed aan onze school?" "De leerlingen willen eigenlijk graag de toetsen snel terugkrijgen. Gaat het jou eventueel lukken om ze na te kijken?" "Je voelt je niet zo lekker hè? Wat is er nu eigenlijk met je? Zal ik even wat drinken voor je halen?" "Vind je niet dat je gewoon naar een andere school moet?" "Vind jij de docent ook niet ontzettend stom?" "O, dus je hebt het nog niet af. Zal ik het dan maar overnemen?" "Wil je het maken van het wiskunde-huiswerk naar morgen verplaatsen, of zullen we Jan er bij vragen en het dan over drie dagen doen?" "O ja, dat heb ik ook wel eens gehad. Vond jij ook niet dat ... ." "Hoe gaat het nou vandaag?"
➔ Waarom zijn die vragen slecht? Slechte vragen stellen overkomt je gemakkelijk. Hieronder staat op welke manieren vragen slecht kunnen zijn. ❏
❏
❏
Je legt je eigen idee in de vraag. Je suggereert een antwoord. Dat zie je in vraag 1, 4 en 5. In vraag 5 zit bijvoorbeeld al heel sterk de suggestie dat de docent stom is. Je denkt dat je het antwoord al weet, of je hebt geen geduld om de ander in zijn eigen tempo te laten denken (vraag 3 en vraag 6). Dit zijn vaak gesloten vragen waar de ander alleen nog maar "Ja" of "Nee" op kan zeggen. Je hoort gewoon liever jezelf praten dan de ander. Je vindt het belangrijker je eigen mening of advies te geven dan van de ander te horen wat hij wil of nodig heeft (vraag 8).
❏
❏
❏ ❏
Je vindt het eng om heel direct te zijn en stelt daarom maar een vage vraag waar de ander makkelijk onderuit kan (vraag 2). Je zegt na wat de ander net gezegd heeft en hoeft alleen nog maar te weten of het klopt. Er zit zelfs een verwijt verstopt in de woorden "nu eigenlijk" (vraag 3). Je wil lekker opschieten en daarom stel je drie vragen tegelijk (vraag 7). Je weet zelf nog niet goed wat je eigenlijk wil weten en dus stel je een vage vraag. Dit zie je in vraag 9. Een leerling die zijn klasgenoot wel aandacht wil geven, maar niet goed weet hoe, gaat naast zijn tafeltje staan en stelt zo'n vraag waar de eerste eigenlijk weinig mee kan.
➔ Gevolgen van slechte vragen voor de ander: Het is belangrijk dat je weet welk effect slechte vragen kunnen hebben. Dan ga je proberen betere vragen te maken. Afhankelijk van de fout die je maakt kan er het volgende met de ander gebeuren: ❏ ❏ ❏
❏ ❏
❏
❏
❏
Hij raakt geïrriteerd en probeert het gesprek zo snel mogelijk te beëindigen. Hij voelt zich niet begrepen omdat jij zijn gevoelens invult. Hij durft niet meer zijn eigen mening te geven als jij jouw waardeoordeel al in de vraag legt. De ander voelt zich dom als je een vraag stelt waarop hij het antwoord niet kán weten. Als je drie vragen tegelijk stelt, krijg je antwoord op de makkelijkste vraag en de andere twee worden vergeten. De ander volgt voor het gemak maar de suggestie die je in je vraag legt, zodat je nog niet weet wat hij denkt. Hij voelt zich niet meer verantwoordelijk voor het antwoord, want jij weet het toch al. Hij houdt op met nadenken. Je krijgt niet de juiste informatie. Of vage antwoorden waar je toch weer op door moet vragen. Het gesprek duurt zo eindeloos lang omdat je via allerlei omwegen pas bij het antwoord komt.
Hoe stel je wel goede vragen? Bedenk wat het doel is van je vraag. Begin altijd met een korte neutraal geformuleerde open vraag. 3. Luister als de ander aan het praten is. 4. Vraag door op onduidelijkheden. 5. Vat samen wat er is gezegd. 6. Laat de ander reflecteren en vraag nog eens door als het nodig is. Denk aan het ezelsbruggetje LSD (Luisteren, Samenvatten, Doorvragen). 1. 2.
Mijn mening over en ervaring met vragen stellen: Ik vind vragen stellen erg belangrijk. Als je geen vragen stelt, als je iets niet snapt, zul je het ook nooit gaan snappen. Ook de docent moet vragen of iedereen het begrijpt. Als je iets wilt doen waarvan je niet zeker weet of het mag, moet je het ook netjes vragen. Als je vragen stelt, moeten ze wel goed zijn, want als je met een vraag iemand irriteert of onzeker maakt ben je nog verder van huis. Ik heb zelf nog wel wat moeite met vragen stellen omdat ik vaak denk dat de ander mijn vragen maar lastig vinden en geïrriteerd raken. Bij de lessen studievaardigheden (vanaf het derde kwartaal heet het onderzoekend leren) ben ik toch vragen gaan stellen. Dat moest wel, want anders kon ik mijn lesverslagen niet goed maken. Door die vragen ben ik veel nuttige informatie te weten gekomen voor bijvoorbeeld dit boek, en het maken van de lesverslagen in het begin van het schooljaar. Ook buiten dit vak ben ik in de loop der jaren meer vragen gaan stellen. Moeilijk blijft het echter wel, maar ik probeer de informatie uit dit hoofdstuk steeds opnieuw toe te passen.
Hoofdstuk 18: de CBO toets Als je een paar maanden op school zit, wordt de CBO toets afgenomen. Je bent dan een hele dag toetsen aan het maken en vragenlijsten aan het invullen. De CBO toets is op gymnasiumniveau. Hij is dus moeilijker dan je bent gewend, maar je mag voor een hoog resultaat meer fouten maken. De toets is niet te vergelijken met de IQ test en zegt niet of je wel of niet op het gymnasium mag blijven (je hebt immers net de cito toets gemaakt), maar hoe je bent ten opzichte van anderen op het gymnasium. Het kan zijn dat je extra uitdaging of begeleiding nodig hebt. De toets meet dat. CBO staat voor Centrum voor Begaafdheidheids Onderzoek. Dat centrum maakt de toets en verwerkt de resultaten. Bijna alle gymnasia in Nederland doen mee aan de toets. Je maakt de toets niet voor jou persoonlijk, maar wordt vergeleken met de rest. CBO test je op vier verschillende onderdelen, die weer uit kleinere onderdelen bestaan: 1. 2. 3. 4.
De IST test je kennis, intelligentie en leervermogen. De TCTDP test je creativiteit. De SVL is een enquête over school. De FES is een enquête over je leergierigheid.
ad 1. De IST (intelligentie structuur test) bestaat uit drie gedeeltes: algemene intelligentie, geheugen en algemene kennis. Het eerste gedeelte (algemene intelligentie) bestaat uit 9 deeltoetsen. drie van die deeltoetsen gaan over verbale begrippen (met woorden). Je krijgt daar in volgorde van makkelijk naar moeilijk vragen over woordenschat. Drie andere deeltoetsen gaan over numerieke begrippen (met getallen). Daar wordt je aan het rekenen gezet. De laatste drie deeltoetsen gaan over figuratieve begrippen (met figuren). Hier kijk je onder andere naar welke figuur er niet bij hoort. Deze 9 deeltoetsen testen allemaal je intelligentie en hoe je kunt redeneren met informatie. In het tweede deel wordt je geheugen getest. Je moet drie keer een aantal reeksen/paren uit je hoofd leren (verbaal, numeriek en figuratief). Daarover krijg je een aantal vragen. Het laatste deel (algemene kennis) test je kennis. De vragen gaan over wereldoriëntatie en zijn onderverdeeld in drie stukken. Voor alle toetsen/stukken van de IST krijg je ongeveer telkens 6 minuten de tijd. ad 2. De TCTDP (Test for Creative Thinking Drawing Production) test dus je creativiteit. Het is een klein onderdeel van de CBO toets. Je krijgt 5 minuten de tijd om
een onafgemaakt ‘schilderij’ af te maken. met schilderij worden een paar vreemde vormen en lijnen bedoeld. ad 3. De SVL (schoolvragenlijst) is een hele lange vragenlijst (160 vragen!) over alles op school. Wat je vindt van de lessen, wat je vindt van docenten en klasgenoten, of je je veilig voelt, enzovoort. Je kunt deze vragen niet goed of fout beantwoorden, maar het CBO kan aan de hand van je antwoorden ongeveer zeggen hoe je bent en hoe je je voelt op school. De SVL is onderverdeeld in meerdere categorieën. ad 4. De FES is ook een vragenlijst, maar dan korter. Hij test je inspanningsbereidheid, of je beter wilt zijn dan anderen en of je graag nieuwe feiten verzamelt. Aan de hand van de antwoorden van de toets kan het CBO veel dingen te weten komen. Voorbeelden daarvan zijn: ❏ Tot hoever je intelligentie gaat. ❏ Vaststellen of je onderpresteert. ❏ Een beeld vormen van je houding ten opzichte van de school. ❏ Zicht krijgen op je zelfbeeld. ❏ Inschatten of je goed gemotiveerd bent. ❏ Vaststellen of je extra uitdaging of begeleiding nodig hebt. 1. op het STGS project plus en 2. faalangsttraining
Na een lange ingewikkelde berekening geeft CBO je voor elke deeltoets bij de IST, voor elke categorie bij SVL, voor TCTDP en voor de drie onderwerpen van FES een cijfer. als je 0.00 hebt betekent dat dat je precies het gemiddelde bent, vergeleken met de rest. Je zit dan op het gemiddelde gymnasiumniveau en er is niks aan de hand. Ook als je rond de 0.50 of de -0.50 hebt is er eigenlijk niets te doen. Maar bij een score van -1.00 en 1.00 moet je toch eens kijken of je extra begeleiding of uitdaging nodig hebt. Je zit dan ver onder of boven het gemiddelde. Een goede tip is, als je denkt dat je het beter kunt, bij -1.00 of minder om er storingsformulier** over te maken. Af en toe komt het eens voor dat je hoger haalt dan 2.00, en zelfs 4.00 is mogelijk. Maar dat komt haast nooit voor. Als de resultaten bekend zijn krijg je een blad met de scores netjes gerangschikt. Daar staan ook de gemiddelden van de totale toetsen op. ad 1. project plus* Als je bij het eerste deel van de IST (algemene intelligentie) een bepaalde score haalt (dit jaar was het 1.00 of hoger) mag je deelnemen aan project plus. Daar bedenk je zelf een project over iets wat je leuk/interessant vindt en dat ga je uitvoeren. Het is de bedoeling dat het geen extra tijd kost, maar dat je lessen vrij neemt.
ad 2. faalangsttraining: Als uit de twee vragenlijsten FES en SVL blijkt dat je bijvoorbeeld bang bent voor lage cijfers, en snel een black-out krijgt op toetsen word je uitgenodigd voor de faalangsttraining. Je krijgt daar begeleiding om daar mee om te gaan.
Mijn ervaring met de CBO toets: Ik vond de CBO toets erg stressend omdat ik niet gewend was dat ik op zoveel vragen het antwoord niet wist. Bovendien had ik voor bijna alle deeltoetsen van de IST te weinig tijd. Ik had lang niet alle vragen af. Dat was echt frustrerend. Ik had verwacht dat ik het helemaal verprutst had. Dat was bij iedereen zo, maar het bleek dat we het toch erg goed hadden gedaan. Dat komt omdat deze toets op gymnasiumniveau is. Je mag dus meer fouten maken dan op de basisschool om een goed resultaat te halen. De vragen zijn wel een stuk moeilijker. Waarschijnlijk gaat het bij jou ook zo zijn. Maar word daar niet verdrietig, depressief of bang van, want je weet nu hoe het zit. * Zie hoofdstuk 20: project plus
hoofdstuk 19: hoogbegaafdheid Op het gymnasium kan het weleens voorkomen dat er iemand (misschien ben jij het wel) in je klas zit die uitzonderlijk intelligent en creatief is, veel doorzettingsvermogen heeft en goede cijfers haalt. Het kan dan zijn dat diegene hoogbegaafd is. Maar wat is hoogbegaafdheid precies, wat zijn de kenmerken, en welke problemen kunnen erdoor ontstaan?
De term hoogbegaafdheid wordt gebruikt om aan te geven dat iemand opvallende vermogens of vaardigheden heeft. Dat kan bij kinderen zo zijn, maar ook bij volwassenen. Om te kijken of je hoogbegaafd bent word vaak je IQ genomen. Dat wordt gemeten in de IQ test. Je krijgt op de IQ test vragen over verbale intelligentie (taal); logisch redeneren (logica); ruimtelijk inzicht; geheugen en numerieke intelligentie (wiskunde/rekenen). Als je op de IQ test een score haalt van 130 of hoger, zeggen sommige deskundigen dat je hoogbegaafd bent. Anderen zetten de grens hoger, soms pas op 142. Hoogbegaafde mensen blinken vaak uit binnen een bepaald gebied. Ze maken die opdrachten sneller en maken minder fouten dan anderen. Een kenmerk van hen is dat ze echte ‘top-down denkers’ zijn. Ze leren van het geheel en vullen het aan met hun eigen kennis. Dat kunnen ze doordat ze al veel kennis ontwikkeld hebben. Dit komt niet overeen met de manier die scholen gebruiken. Daarbij worden steeds kleine stukjes stof aangeboden om samen een geheel te krijgen. Bij de top-down denkers is verdiepen en toetsen ook overbodig. Omdat scholen dat wel doen gaan hoogbegaafden zich vervelen, en onderpresteren. (zie verder dit hoofdstuk) Hieronder staan een aantal kenmerken waar je er als hoogbegaafde best veel van zult hebben en waaraan je hoogbegaafden kunt herkennen. Als je zelf veel van die kenmerken hebt en niet weet wat je IQ is, is er een kans dat je hoogbegaafd bent. Als je daar zeker van wilt zijn moet je ook de IQ test doen. Je hebt grote nieuwsgierigheid en leergierigheid. Je hebt veel energie. Je kunt je met meerdere taken tegelijk bezig houden. Je hebt een buitengewoon goed geheugen. Je hebt vaak veel interesses. Soms een bijzonder gevoel voor humor. Veel gevoelens en betrokkenheid. Je denkt soms al op een erg jonge leeftijd (bijvoorbeeld drie jaar oud) na over de zin van het leven. ❏ Je leest en verzamelt veel informatie. ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
❏ Je hebt een grote feitenkennis en een grote algemene ontwikkeling. ❏ Soms opvallend taalgebruik. ❏ Vaak een snelle taalontwikkeling en wiskundig inzicht die al in de kleuterschool opvallen. ❏ Je bent perfectionistisch en kunt hoge verwachtingen aan jezelf stellen. ❏ En je hebt een kritische instelling tegenover volwassenen + leraren. (Vaak zijn hoogbegaafde kinderen niet in staat om die kritiek op een goede manier aan te geven en over te brengen, waardoor het 'brutaal' kan worden. Hoogbegaafden zien zich vaak niet als anders dan de rest (dat hoeven ze ook niet te zijn) en begrijpen daardoor niet altijd waarom anderen hen soms wel anders vinden. Daar moeten zij en hun omgeving mee leren omgaan. En dat gaat niet altijd gelijk goed. Mensen voelen zich vaak het prettigst in een groep. Sommige mensen die hoogbegaafd zijn zitten aan de 'rand' van de groep en dat is voor hen vaak niet fijn. Ze zullen daarom proberen de situatie te veranderen door zich aan te passen aan de groep, door helemaal zelfstandig hun eigen weg te gaan of door te proberen een nieuwe groep te vinden die beter bij hen past. Als je als hoogbegaafd kind niet genoeg uitdaging krijgt, kan het zijn dat je je gaat vervelen, wat kan leiden tot gebrek aan motivatie, waardoor je gaat onderpresteren. -Dat betekent dat je slechter presteert (lagere cijfers haalt) dan je eigenlijk kan- Als je onderpresteert (op de basisschool/middelbare school) kan je geen goede studiemethode ontwikkelen. Dat is voor later tijdens je studie erg lastig. Onderpresteren kan ook andere oorzaken hebben zoals emotionele problemen. Een hoogbegaafd kind op de kleuterschool kan thuis bijvoorbeeld al vloeiend lezen, maar op school doet hij alsof hij er evenveel moeite mee heeft als de rest om bij de groep te blijven horen en geaccepteerd te worden als een gelijke.
Onderpresteren heeft altijd negatieve gevolgen; je kan bijvoorbeeld een slecht of verkeerd beeld van jezelf krijgen. Soms word je zelfs erg depressief. Je kunt ook te perfectionistisch worden en last krijgen van faalangst. Het is ook niet uitgesloten dat je angsten ontwikkeld voor bacteriën en vaker buikklachten krijgt. Je bent dan ‘schoolziek’. Ook al probeer je het zo juist te voorkomen, door onderpresteren kun je je erg alleen gaan voelen. Tip: Als je vindt dat je te weinig uitdaging krijgt of als je onderpresteert; overleg met de docent hoe het anders kan. Daarbij kunnen je ouders je helpen
Hoofdstuk 20: project plus
Als je bij de CBO toets* een bepaalde score haalt mag je deelnemen project plus. Daar bedenk je zelf een project over iets wat je leuk/interessant vindt en dat ga je uitvoeren. Het is de bedoeling dat geen extra tijd kost, maar dat je lessen vrij neemt, waarvan jij denkt je ze kunt missen.
aan het dat
Als je op de ‘avond-waarop-je-de-uitslag-van-de-CBO toets-krijgt’ de uitslag van jouw toets te zien krijgt en daaruit blijkt dat je bij het eerste deel van de IST (over de algemene intelligentie) 1.00 of hoger hebt gehaald, word je uitgenodigd voor project plus. Aan het einde van de algemene avond moeten de ‘misschien nieuwe project plussers’ zich verzamelen in een lokaal waar over project plus verteld wordt. Daarna mag je beslissen of je mee wil doen of niet. Als je meedoet aan project plus mag je maximaal drie keer in de week een lesuur (90 minuten) vrij nemen om aan je project te werken. Je vraagt dan eerst toestemming aan de docent van het vak dat je wil missen. Als de docent goedkeuring geeft zet hij/zij een handtekening in jouw project plus boekje en hij schrijft ook het huiswerk op. Jij moet dan zelf ook nog een aantal dingen opschrijven, maar dat staat duidelijk in het boekje. Als je een rustig plekje in de school hebt gevonden, kun je aan het werk gaan met het eerste project. Dat project duurt een paar weken en is om kennis te maken met project plus. Iedereen doet dan ook hetzelfde project. Vorig jaar was dat een nieuwsopdracht. Je moest een nieuwsitem kiezen dat vaak in het nieuws kwam. Daarover moest je om de zoveel tijd een artikel uitprinten en samenvatten (tot je er ongeveer 10 had). Daarbij vergeleek je artikels met elkaar en zei je wat je er van vond. De artikels moesten uit verschillende bronnen komen. Uiteindelijk plakten we alles op een groot vel papier en maakten we er een korte presentatie over. Om problemen in je project beter te kunnen aanpakken heeft iedere project plusser een project plus maatje. Dat is een andere leerling die ook aan project plus doet. Jullie helpen elkaar met problemen in je project, overleggen met elkaar over alles wat je hebt gedaan en geven elkaar tips over wat beter kan. Omdat je alles nou eenmaal niet zelf kunt regelen is er ook een project plus begeleider, dat is eigenlijk de docent van project plus. Net zoals het project plus maatje overleg je daarmee. De project plus begeleider zorgt ook dat alles goed verloopt. Naast de begeleider en het maatje heb je ook de project plus expert, dat is iemand die je zelf uitzoekt en veel van je project af weet. Hij helpt je met je project, maar het is niet de bedoeling dat hij alles voor je doet. Je hebt hem nog niet nodig in het eerste kennis-maken-project. Als laatste is er dus het project plus boekje waarin vrijvraag formulieren staan en waarin informatie staat / je informatie opschrijft over de projecten.
Een keer in de week tijdens het B-uur is er een project plus bijeenkomst. Die duurt dus 40 minuten. In de bijeenkomst bespreek je met je project plus maatje en de project plus begeleider wat je allemaal gaat doen, hoe je dat gaat doen en waarom je dat wil doen. Je krijgt ook tips van de anderen. Als na een aantal weken het eerste project afgelopen is, mag je zelf een project bedenken. Dat project duurt bijna 1 kwartaal. Dat is niet erg lang, dus het is belangrijk dat je een goede planning maakt van wat je per week wil bereiken. Het is ook noodzakelijk om zo snel mogelijk te beginnen en niet af te wachten tot het te laat is. Als je een project kiest moet het iets zijn wat je leuk én interessant vindt en je moet er iets van kunnen leren. Het is bijvoorbeeld niet de bedoeling om in de vrij genomen lessen te gaan gamen. Je mag wel zelf een app ontwerpen, want daar leer je iets van. Als je denkt dat je een goed project hebt, overleg je met de begeleider of het goed genoeg is. En daarna kun je beginnen! Het is aan jou hoe je dat wil doen. Als je klaar bent met het project maak je een presentatie over het project. Die mag best wel lang zijn. Je presentatie presenteer je op de project plus presentatieavond. Vorig jaar was die op 1 juni. Het kan zo zijn dat je moeite hebt met het kiezen van een onderwerp voor project plus. Daarom staan hieronder een aantal onderwerpen waar je uit kunt kiezen. Maar het is natuurlijk veel leuker om zelf iets creatiefs te bedenken! Schrijf een verhaal Schrijf een informatief boek Leer een (stukje van een) taal Leer een muziekinstrument spelen Componeer een muziekstuk Bedenk een toneelstuk Ontwerp een app Ontwerp een spelletje Leer koken Maak een muziekinstrument Als je heel goed bent in een bepaalde sport en je wil er nog beter in worden kun je ook in overleg met de project plus begeleider tijdens vrij genomen lessen extra gaan sporten ❏ etc… ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
project’ volgde ik het nieuws over de oorlog in Oekraïne. Daarna ging ik zelf een geocache ontwerpen, maken en verstoppen.
Internet Sites die nuttig voor je kunnen zijn: -schoolwise: http://www.noordhoffuitgevers.nl (hulp bij wiskunde) -http://www.stoerejongenzzz.nl (huiswerktips) -http://www.vandale.nl (definities woorden) -http://www.encyclo.nl (definities woorden) -http://www.lereniseenmakkie.nl (de het L.U.K.T me test voor het leren van teksten) -http://www.wrts.nl (overhoorprogramma) -http://www.teach.nl/download.php (overhoorprogramma) -https://www.youtube.com (muziek waardoor je beter zou kunnen werken)
Sites die ik heb gebruikt voor dit boek: -https://www.leraar24.nl -http://nl.wikipedia.org -http://www.leesplein.nl -http://www.lereniseenmakkie.nl -http://spijkerenco.nl -https://www.marketingportaal.nl -http://www.carrieretijger.nl -http://www.slideshare.net -http://rsi.algemeen.nl -http://www.ikleerinbeelden.nl -http://www.passie.net -http://www.stoerejongenzzz.nl -https://www.youtube.com -http://www.jijbenteensuperheld.nl -http://wp.digischool.nl -http://www.leren.nl -http://educatie-en-school.infonu.nl -http://www.mt.nl -http://www.motivatieproblemenopschool.nl -http://www.ikleerinbeelden.nl -http://www.stgs.nl/ http://www.sgymsdam.nl