Bodemgeschiktheidseisen stedelijk gebied uit: Riet Moens / Bouwrijp maken http://team.bk.tudelft.nl/Publications/2003/Earth.htm
Uit: Standaardgidsen (1999)
1.7.3
Uitwerking voor stedelijke functies
De eisen, die de verschillende stedebouwkundige elementen en/of bestemmingen aan de grond stellen, vallen niet volledig samen. De eisen voor gebouwen en infrastructuur komen vrijwel met elkaar overeen. De eisen voor beplanting zijn veel minder stringent en sterk afhankelijk van het gebruik. Bovendien speelt hierbij een belangrijke rol, wat de uitgangspunten van de ontwerper zijn: aan de bodem aangepaste begroeiing en gebruik of aan gebruik aangepaste begroeiing.
fig. 59 Waterbeheersing in het stedelijk gebied Eisen die iedere bestemming stelt. Er bestaan verschillende eisen per bestemming en naar de gehanteerde uitvoeringstechniek. Van belang zijn de volgende: -
draagkracht: vermogen van de grond om gebouwen, wegen en rioleringen te dragen (statische belasting); begaanbaarheid: draagvermogen van de grond voor betreding van mensen (en machines) en de dynamische belasting; reliëf: verschil in hoogteligging van grond; ontwateringsdiepte: het verschil tussen het slootpeil en het te ontwateren maaiveld; ontwatering: afvoer van water uit de grond naar de sloten; waterhoudenheid: vermogen van grond om water vast te houden zonder ondersteuning van het grondwater (dat wil zeggen zonder in capillaire verbinding te staan met het grondwater);
-
-
infiltratievermogen: de hoeveelheid water, die per tijdseenheid in de grond kan treden; gesloten waterberging: de extra hoeveelheid water die de grond kan opnemen naast de reeds aanwezige hoeveelheid die in de grond aanwezig is (afhankelijk van het poriënvolume, de vochtigheidsgraad en de grondwaterstand); openwaterberging: de hoeveelheid water die de sloten kunnen opnemen bij een bepaald waterpeil van de sloot (afhankelijk van het oppervlak aan open water en de slootwaterstand); en afwatering: afvoer van overtollig water van de sloten naar het lozingspunt.
Stedebouwkundige geschiktheidseisen. Concrete geschiktheidseisen, die stedebouwkundige elementen stellen aan de grond, zijn in grote lijnen de volgende. Ten aanzien van drooglegging: voor bebouwing: fundering vorstvrij (vorstgrens 0,6 m onder maaiveld), fundering 'in den droge' aanleggen, huisaansluiting van de leidingen 'in den droge', geen water in de kruipruimte (indien deze nodig is) - grondwater minimaal 0,2 m onder de vloer van de kruipruimte en grondwater onder aanlegniveau van de fundering in verband met kans op scheurvorming in gebouwen ten gevolge van vermindering draagvermogen bij hogere waterstand; uit deze eisen: grondwaterstand minimaal 0,8 m onder maaiveld; voor wegen, parkeerterreinen en paden: bovenzijde van het capillaire water onder de vorstgrens in verband met opvriezen en opdooi bij verharding; de ondergrond moet altijd een zo constant mogelijke draagkracht behouden; uit deze eisen: grondwaterstand 0,7-1,0 m onder verharding; voor paden: goede ontwatering, weerstand tegen erosie door wind en water; voor leidingen (water, gas, riolering): huisaansluitingen 'in den droge' aanleggen; waterleidingen en riolering dienen vorstvrij te liggen; gescheiden rioleringsstelsel: verhang naar open water (H.W.A. = hemelwaterafvoer); gemengd rioleringsstelsel: toevoer naar nooduitlaten; stamriolen mogen in grondwater beneden de vorstgrens; uit deze eisen: grondwaterstand 1,0 m onder maaiveld; voor elektrische leidingen : afdeklaag van minstens 50 cm, ligging boven het grondwater; voor parken: zo min mogelijk fluctuerende grondwaterstand, goede waterhoudendheid van de grond, binnen het bereik van de wortels geen harde, ondoordringbare laag, gunstige globale grondwaterstand, voor bomen 1 m;
-
-
voor planten mag dit minder zijn; pH grondwater: loofhout 5 naaldhout 4,5 N.B. voor heemparken gelden vanzelfsprekend andere eisen ten aanzien van de drooglegging, namelijk houd de situatie zo natuurlijk mogelijk); voor sportvelden: grondwaterstand in de winter hoogstens 50 cm onder maaiveld in verband met begaanbaarheid na regen; voor speelweiden en kampeerterreinen: na regenval snel droog, goede ontwatering; te lage waterstand heeft 's zomers invloed op groei van het gras
Ten aanzien van open water, grootte en plaats worden bepaald door: civiele eisen in verband met ontwatering, berging, nooduitlaten en overstorten stedebouwkundige ontwerpeisen; slootpeilen lager dan de toelaatbare hoogste grondwaterstand. Ten aanzien van de draagkracht; voor gebouwen: de pleistocene zandlaag moet voldoende draagkrachtig zijn voor fundering van gebouwen (door het slaan van palen kunnen water ondoorlatende lagen geperforeerd worden; dit kan kwel of wegzijging tot gevolg hebben); hoogbouw zal vrijwel altijd met palen op de pleistocene ondergrond moeten worden gefundeerd; voor laagbouw kan, wanneer de draagkracht van zand- en kleiruggen in veen en overwallen in kleigebied voldoende is, ook op deze lagen op staal worden gefundeerd; voor wegen: zandlichaam of aarden baan boven maaiveld of cunet graven en volstorten met zand; zandlichaam op vast grondslag of ter spreiding van belasting zo mogelijk gebruik maken van zand- en kleiruggen in het landschap; voor parken en groenvoorziening: hiervoor is de draagkracht minder van belang in tegenstelling tot de droogleggingseisen. Gebouwen Concrete geschiktheidseisen, die gebouwen stellen aan de grond, zijn in grote lijnen de volgende. Ten aanzien van drooglegging: voor bebouwing: fundering vorstvrij (vorstgrens 0,6 m onder maaiveld), fundering 'in den droge' aanleggen, huisaansluiting van de leidingen 'in den droge', geen water in de kruipruimte (indien deze nodig is) - grondwater minimaal 0,2 m onder de vloer van de kruipruimte en grondwater onder aanlegniveau van de fundering in verband met kans op scheurvorming in gebouwen ten gevolge van
vermindering draagvermogen bij hogere waterstand; uit deze eisen: grondwaterstand minimaal 0,8 m onder maaiveld; Ten aanzien van open water, grootte en plaats worden bepaald door: civiele eisen in verband met ontwatering, berging, nooduitlaten en overstorten stedebouwkundige ontwerpeisen; slootpeilen lager dan de toelaatbare hoogste grondwaterstand. Ten aanzien van de draagkracht; voor gebouwen: de pleistocene zandlaag moet voldoende draagkrachtig zijn voor fundering van gebouwen (door het slaan van palen kunnen waterondoorlatende lagen geperforeerd worden; dit kan kwel of wegzijging tot gevolg hebben); hoogbouw zal vrijwel altijd met palen op de pleistocene ondergrond moeten worden gefundeerd; voor laagbouw kan, wanneer de draagkracht van zand- en kleiruggen in veen en overwallen in kleigebied voldoende is, ook op deze lagen op staal worden gefundeerd. Infrastructuur Concrete geschiktheidseisen, die de infrastructuur en leidingen stellen aan de grond, zijn in grote lijnen de volgende. Ten aanzien van drooglegging voor wegen, parkeerterreinen en paden: bovenzijde van het capillaire water onder de vorstgrens in verband met opvriezen en opdooi bij verharding; de ondergrond moet altijd een zo constant mogelijke draagkracht behouden; uit deze eisen: grondwaterstand 0,7-1,0 m onder verharding; voor paden: goede ontwatering, weerstand tegen erosie door wind en water; voor leidingen (water, gas, riolering): huisaansluitingen 'in den droge' aanleggen; waterleidingen en riolering dienen vorstvrij te liggen; gescheiden rioleringsstelsel: verhang naar open water (H.W.A. = hemelwaterafvoer); gemengd rioleringsstelsel: toevoer naar nooduitlaten; stamriolen mogen in grondwater beneden de vorstgrens; uit deze eisen: grondwaterstand 1,0 m onder maaiveld; voor elektrische leidingen: afdeklaag van minstens 50 cm, ligging boven het grondwater; Ten aanzien van open water: grootte en plaats worden bepaald door: civiele eisen in verband met ontwatering, berging, nooduitlaten en overstorten slootpeilen lager dan de toelaatbare hoogste grondwaterstand voor
de infrastructuur. Ten aan zien van de draagkracht: voor wegen: zandlichaam of aarden baan boven maaiveld of cunet graven en volstorten met zand; zandlichaam op vaste grondslag of ter spreiding van belasting zo mogelijk gebruik maken van zand- en kleiruggen in het landschap; Begroeiing Concrete geschiktheidseisen, die de begroeiing stelt aan de grond, zijn in grote lijnen de volgende. Ten aanzien van drooglegging voor parken: zo min mogelijk fluctuerende grondwaterstand, goede waterhoudendheid van de grond, binnen het bereik van de wortels geen harde, ondoordringbare laag, gunstige globale grondwaterstand, voor bomen 1 m; voor planten mag dit minder zijn; pH grondwater: loofhout 5 naaldhout 4,5 N.B. voor heemparken gelden vanzelfsprekend andere eisen ten aanzien van de drooglegging, namelijk houd de situatie zo natuurlijk mogelijk); voor sportvelden: grondwaterstand in de winter hoogstens 50 cm onder maaiveld in verband met begaanbaarheid na regen; voor speelweiden en kampeerterreinen: na regenval snel droog, goede ontwatering; te lage waterstand heeft 's zomers invloed op groei van het gras Ten aanzien van open water: grootte en plaats worden bepaald door: civiele eisen in verband met ontwatering, berging, nooduitlaten en overstorten ontwerpeisen voor de verschillende functies van de begroeiing zoals parken , sportvelden enz.; slootpeilen lager dan de toelaatbare hoogste grondwaterstand. Ten aanzien van draagkracht voor parken en groenvoorziening: hiervoor is de draagkracht minder van belang in tegenstelling tot de droogleggingseisen. voor sportvelden geldt een begaanbaarheids- of betredingseis. Industrie De eisen, die de industrie stelt aan de grond, zullen over het algemeen overeenkomen met de eisen, die voor gebouwen in het algemeen en voor infrastructuur gelden. Bijkomende eisen zullen altijd vermeld dienen te worden.
Checklijsten Eisen die iedere bestemming stelt. -
draagkracht begaanbaarheid reliëf ontwateringsdiepte ontwatering waterhoudenheid infiltratievermogen gesloten waterberging open waterberging afwatering
Gesteldheid van aangetroffen bodem en waterhuishouding De gesteldheid is te omschrijven met de volgende basisgegevens: bodemsoort (een deel van onderstaande basisgegevens wordt weer afgeleid van de bodemsoort), opbouw van de bodem (gelaagdheid), diepte draagkrachtige laag, samendrukbaarheid van de hoger liggende lagen, draagkracht van de bovenste lagen, hoogteligging, reliëf, grondwaterstand, doorlatendheid, waterbehoudendheid, capillaire stijghoogte, stijghoogte diep grondwater en aanwezig open water. Maatregelen ter verbetering van aangetroffen bodem en waterhuishouding Voor verbetering komen in aanmerking: ontwateringsdiepte en ontwatering: ophogen (ophogen met zand leidt, afhankelijk van de samendrukbaarheid, tot klink zodat meer moet worden opgehoogd dan alleen voor vergroting van de ontwateringsdiepte nodig is), peilverlagen (peilverlagen kan, afhankelijk van de grondsoort, leiden tot klink zodat het peil meer moet worden verlaagd dan alleen voor het vergroten van de ontwateringsdiepte nodig is), draineren, profielverbeteren, veranderen afstand open water, kombinaties van bovenstaande; waterhoudendheid: grondverbetering door verschralen of opbrengen van teelaarde, grondverbetering door diepploegen;
-
gesloten waterberging: ophogen met zand, verlagen van het polderpeil,
Verbetering van de ontwatering; open waterberging: vergroting oppervlakte aan open water, verlaging van het polderpeil (en handhaving van maximaal toelaatbaarheid slootpeil); afwatering: aanpassen van gemaalcapaciteit, aanpassen van de doorstromingsprofielen; begaanbaarheid: ophogen of uitgraven en vullen met zand of sintelbed, aanleggen van stalen platen (tijdelijk), aanleggen van wegen met tijdelijke bestrating; draagkracht: aanpassen van fundering of bebouwingswijze, voor laagbouw: mogelijk funderen op staal of op zandophoging; reliëf: accentueren of egaliseren; en infiltratievermogen: verbetering door diepploegen, verbetering door zandophoging. Van belang is dat ontwatering, afwatering, ontwateringsdiepte en waterberging op elkaar afgestemd raken. Verbetering van de afwatering zonder dat de ontwatering goed is, is weinig zinvol; vergroting van open waterberging zonder een goede ontwatering evenmin. De verbanden binnen het ontwateringsproces zijn hieronder aangegeven: ontwateringsdiepte ontwatering open waterberging afwatering ontwatering ontwateringsdiepte open waterberging afwatering waterhoudendheid infiltratievermogen gesloten waterberging infiltratievermogen open waterberging ontwatering afwatering afwatering ontwateringsdiepte ontwatering open waterberging infiltratievermogen waterhoudenheid gesloten waterberging