Veel verder dan ikvinnutnieteerlijk kom ik niet als leek. Dat vinnikóóknieteerlijk, en daarmee kom ik al evenmin een stap verder. Maar toch... toch vinnikutnieteerlijk en jeuken m'n handen soms, om een advocatencollectief te bellen en te vragen of het nou altijd en eeuwig de wet van Meden, Perzen en Nederlanders moet blijven dat bij rijk het zorgeloos gelach opklinkt terwijl arm het gelag betaalt. Des te harder de staat verrechtst, des te meer reden om te protesteren en een eind te maken aan de gewoonte, dat er aan mensen die protesteren verdiend wordt. De werkgever trekt de kosten van de belasting af, de minister laat de overheid betalen (en die
overheid zijn wij), de overheid betaalt sowieso alle fouten die door de staat gemaakt worden. Zo staan de zaken nu eenmaal. Andermaal wordt niet verkocht. Als ik me daarover allemaal kwaad ging maken, wat zou er dan gebeuren? Ach, dan werd ik toch alleen maar op uiterst redelijke gronden pisnijdig en dan schreef ik er omwille van de tolerantie een rancuneus stuk over in een juristenblad. Als columniste, want M. Mus mocht geen Mr. Mus worden. Soms voel ik me net een aardappel, die klaagt omdattie in de puree zit.
Rob Rozenburg*
Blijvend leed voor vrouwelijke oorlogsslachtoffers Over ongelijke behandeling in de Wubo**
Het zal weinigen zijn ontgaan. De oorlogsherdenkingen van 4 en 5 mei stonden dit jaar in het teken van de vrouw. De vrouw in het verzet kreeg daarbij de meeste aandacht. Dit artikel gaat over die andere vrouw, de vrouw die zich niet (openlijk) verzette, maar toch slachtoffer werd van oorlogsgeweld. De vrouw die steun zou moeten kunnen putten uit de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers, maar dat niet kan, omdat in deze uitzonderlijke wet de ongelijkheid, onder verwijzing naar 'het speciale karakter van de betrokken groep mensen', met lugubere nonchalance als uitgangspunt is gekozen. De Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers blijkt overigens op dit punt niet minder sinister. Dit artikel gaat over de zwakte van het parlementaire motie-instrument, over de letter en de 'geest' van de Derde EG-richtlijn, maar bovenal over oorlogsslachtoffers voor wie de strijd na veertig jaar vrede nog steeds niet is gestreden. Inleiding
Kraaijeveld-Wouters, verantwoordelijk staatssecretaris (van CRM), 'is steeds van oordeel geweest dat Op 1 november 1983 aanvaardde de Tweede Ka- in een nieuw tot stand te brengen wet (...) moet mer het voorstel voor de Wet uitkeringen burger-oor- worden uitgegaan van het beginsel van gelijke belogsslachtoffers 1940-1945 (kortweg Wubo), in handeling van mannen en vrouwen'. Echter, 'het 1984 tot wet verheven (Stb. 1984, 94). Daarmee ontwerpen van een systeem waarin dit beginsel tot kregen de gedurende de Tweede Wereldoorlog als uitdrukking wordt gebracht, bleek meer tijd te vergen 1 gevolg van bombardementen, beschietingen en dan aanvankelijk werd voorzien'. Om verdere versoortgelijk geweld invalide geworden burgers uitein- traging te voorkomen wordt de onvolkomen Wubo delijk toch nog een wettelijke voorziening — althans, alvast aan de Kamer voorgelegd. De regering bevoor zover van het mannelijk geslacht. Vrouwelijke looft daarbij: 'Zodra een en ander definitief gestalte burgers werden in veel gevallen opnieuw slachtof- heeft gekregen, zal een wetswijziging worden befer, deze maal van de hantering van het kostwin- reid, teneinde de gelijkberechtiging alsnog in de (...) nerscriterium. Aanvankelijk waren de bedoelingen onverdacht. In de Memorie van Toelichting bij de eerste versie van Rob Rozenburg studeert politicologie aan de Universihet Wubo-voorstel (april 1982) benadrukt de regeteit van Amsterdam ring het tijdelijk karakter van de regeling: Mevrouw Met dank aan Ina Sjerps 1(1984/5)5
213
wet (...) op te nemen'.2 De toezegging lijkt waterdicht. Een jaar later (april 1983), tijdens de Commissiebehandeling van de Wubo, blijkt echter dat de beoordeling van het begrip ongelijkheid niet los staat van politiek-economische overwegingen. De nieuwe regering brengt een nieuw geluid. Onder het motto 'zuinigheid met vlijt..' verkondigt de prille staatssecretaris Van der Reijden (van WVC, inmiddels): 'Goed beschouwd zijn Wuv (zie hierna-R.R.) noch Wubo discriminatoir. De uitkering wordt verstrekt aan de kostwinner. Of dat de man is of de vrouw, is niet relevant'.3 Deze poging het gebruik van het kostwinnersbegrip objectief te rechtvaardigen gaat de Tweede Kamer (in dit geval) te ver. Geheel in de geest van de oorspronkelijke indieners verheft zij het Wubo-ontwerp, door de tijd gedwongen, tot wet, maar niet zonder daaraan een motie te verbinden:
voormalige Nederlands-lndië in de periode 19421949. Eerder dan uit materiële overwegingen moet het ontstaan van de Wubo worden verklaard uit het langzamerhand algemeen gegroeide onbehagen over het karakter van de bestaande voorziening. De Rijksgroepsregeling was verworden tot een vergaarbak van oorlogsleed. Vervolgde Jood èn geblesseerde NSB-er, gebombardeerde burger èn getroffen Oostfrontvechter hadden deel aan dezelfde regel, werden tot dezelfde groep gerekend en kregen dezelfde uitkering. De 'echte' slachtoffers wensten erkenning. Vanaf het eind van de jaren zestig weet men hiervoor gehoor te vinden, ook in de politiek. Met nadruk op de 'bepalingen inzake waardigheid'6 wordt, op grond van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Stb. 1977, 493), de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers(S\b. 1977, 495), de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) (Stb. 1977, 494) en laatstelijk de Wubo de exclusiviteit van de doorstane ellende voor De Kamer, een viertal oorlogsgetroffenen wettelijk bevestigd.7 gehoord de beraadslaging; In de beide pensioenwetten wordt geen onderscheid overwegende, dat in de Wet uitkeringen burger-oorgemaakt tussen mannelijke en vrouwelijke slachtoflogsslachtoffers 1940-1945 moet worden uitgegaan 8 van het beginsel van gelijke behandeling van man- fers. Bij Wuv en Wubo gebeurt dit zeer duidelijk wèl. De structuur van de Wuv en Wubo komt sterk nen en vrouwen; overeen, reden waarom ze meestal in één adem gelet op de richtlijn van de EEG om gelijkberechtiworden genoemd. Het feit dat hier, in navolging van ging van mannen en vrouwen in het sociale verzede genoemde motie, slechts over de Wubo wordt kerings- en voorzieningenstelsel voor 1 januari 1985 gesproken, betekent dus niet dat de behandeling tot stand te brengen; van vrouwelijke vervolgingsslachtoffers in de Wuv nodigt de regering uit, een voorstel tot wetswijziging vrij is van discriminerende smetten. op een zodanig tijdstip in te dienen dat alsnog uiterlijk per 1 januari 1985 gelijkberechtiging in de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 Slachtoffers wordt opgenomen, en gaat over tot de orde van de dag.4 (cursivering: De Wubo vindt haar rechtvaardiging in de bijzondere R.R.) solidariteitsplicht van het Nederlandse volk, en is Nadien wordt het stil. De regering geeft geen gehoor dan ook bedoeld voor oorlogsgetroffenen met de Nederlandse nationaliteit, die (op het tijdstip van aan de uitnodiging, de Kamer dringt niet aan. In dit artikel wordt achtereenvolgens gekeken naar: aanvraag) in Nederland woonachtig zijn (art. 3). De oorsprong en uitgangspunten van de Wubo; de wet is niet van toepassing op militairen, verzetshelmensen voor wie de Wubo is bedoeld; de mensen den en vervolgden (art. 4); die hebben immers reeds voor wie de Wubo blijkbaar niet is bedoeld; de mo- hun eigen, veelal hogere uitkering. Zij geldt voor 9 gelijkheden die de Derde EG-richtlijn biedt om hierin (kostwinnende) burgers, die als gevolg van uiterlijk verandering te brengen en de onwil van regering oorlogsgeweld invalide werden (art. 7 abc), of, in geval van overlijden, voor hun niet-kostwinnende èn Kamer om daarvan gebruik te maken. partner en/of minderjarige kinderen (art. 7 defg). Uit praktische overwegingen wordt dat oorlogsgeweld Van oorlog tot Wubo nog gesplitst in direct en indirect fysiek geweld, en Het feit dat de Wubo pas 39 jaar na het einde van direct en indirect psychisch geweld. Letsel als gede Tweede Wereldoorlog in werking wordt gesteld5 volg van de eerste drie vormen van agressie is uitimpliceert niet dat het burger-oorlogsslachtoffer in keringswaardig, indirect psychisch letsel wordt niet de tussenliggende tijd elke financiële tegemoetko- gehonoreerd (art. 2). Zoals staatssecretaris Van der ming heeft moeten ontberen. Al vóór het einde van Reijden tijdens de Kamerbehandeling meldde: 'Het de oorlog wordt de Beschikking nopens de geldelijke gaat de regering te ver (...) om de werkingssfeer verzorging der oorlogsslachtoffers afgekondigd. In van de wet in beginsel uit te breiden (tot allen) die meegemaakt, (en thans) nog in 1950 en 1961 volgen omzetttingen tot meer alge- de oorlog hebben 10 mene regelingen, waarna in 1965 een op de inmid- leven zijn'. dels in werking getreden Algemene Bijstandswet Dezelfde redenering wordt gevolgd om het door de steunende Rijksgroepsregeling Oorlogsslachtoffers oppositie gepropageerde principe van de omge1940-1945 van kracht wordt. Bij deze gelegenheid keerde bewijslast ('huidige invaliditeit is rechtwordt de regeling tevens van toepassing verklaard streeks gevolg van oorlogsgebeurtenissen, tenzij de op de burger-slachtoffers van de oorlogen in het overheid het tegendeel bewijst') buiten de wet te 214
NEMESIS
houden. De staatssecretaris verwachtte bij adoptie van dat beginsel een run op de loketten van de naar zijn schatting 527.000 potentiële uitkeringsgerechtigden. Dit argument miste zijn uitwerking niet, de meerderheid van de Tweede Kamer steunde de regering ook op dit punt." Nieuwe kandidaten voor een uitkering moeten bij hun aanvraag onder meer een medisch rapport overleggen (art. 36). Het acusale verband tussen invaliditeit en oorlog moet worden aangetoond. Ongelijke behandeling De Wubo onderscheidt periodieke uitkeringen (artt. 7, 9, 10 en 13-18), garantie-uitkeringen (artt. 8, 11 en 24), toeslagen (artt. 19-23) en bijzondere voorzieningen (artt. 31 en 32). a. De periodieke uitkering is bedoeld voor het burger-oorlogsslachtoffer dat zijn werkzaamheden in beroep of bedrijf vóór zijn pensionering (tijdelijk of definitief) moet verminderen of afbreken als direct gevolg van, al dan niet plotsklaps manifest geworden, oorlogsletsel (art. 7 ac). In art. 9 wordt aan deze algemene regel de kostwinnerseis verbonden (indirect discriminerend), die voor vrouwen bovendien veel strakker is geformuleerd (directe discriminatie): art. 9 lid 1: Een periodieke uitkering wordt niet toegekend aan het vrouwelijke burger-oorlogsslachtoffer, indien en voor zolang zij is gehuwd of deelgenoot is aan een vorm van duurzaam samenleven,12 tenzij zij kan worden aangemerkt als kostwinner. Lid 4: Een periodieke uitkering wordt niet toegekend aan het mannelijke burger-oorlogsslachtoffer dat is gehuwd of deelgenoot is aan een vorm van duurzaam samenleven, indien aan zijn echtgenote of degene met wie hij duurzaam samenleeft een periodieke uitkering als kostwinner is toegekend.13 (cursivering: R.R.) De vrouwelijke niet-kostwinner krijgt nooit een periodieke uitkering, de mannelijke niet-kostwinner in veel gevallen wel.14 De periodieke uitkering heeft als tweede oogmerk het compenseren van inkomensverlies van diegenen die op het moment van invalidisering nog in de schoolbanken zaten, en dientengevolge nooit aan arbeid zijn toegekomen (art. 7 b). Ook hier is, in combinatie met art. 9, sprake van meedogenloze discriminatie. Getroffen mannelijke schoolgangers (nooit gewerkt, nooit kostwinner geweest) krijgen een uitkering en de daarmee verbonden morele erkenning. Vrouwelijke slachtoffers, die immers ook als zij gezond waren gebleven voor een kostbereidende, niet tot uitkering leidende taak, waren geroepen, hebben deze voorziening niet nodig. De betonnen logica van de zuinige hoeksteen! De periodieke uitkering wordt tenslotte ook nog verstrekt aan de 'weduwe of weduwnaar, alsmede de minderjarige volle wees van het burger-oorlogsslachtoffer' (art. 7 defg). Idee hierachter is dat het burger-oorlogsslachtoffer door zijn invaliditeit en/of vroege dood niet zelf in staat is geweest zijn nabestaanden 'verzorgd achter te laten'. Het ongelijk1(1984/5)5
heidsdenken manifesteert zich hier wederom in een discriminerend 'mits' in art. 9: lid 3 zegt dat een weduwe (of weduwnaar, maar dat zal gezien de masculiene aard van de wet nauwelijks voorkomen) van een na zijn vijfenzestigste jaar gehuwde uitkeringsgerechtigde, zelf slechts een uitkering krijgt als het huwelijk tien jaar heeft standgehouden! Het kan dus gebeuren dat een vrouw, die haar (invalide) echtgenoot in zijn laatste levensjaren steunt en verzorgt, geen uitkering ontvangt omdat zij de man niet lang genoeg in leven heeft weten te houden.15 De hoogte van de periodieke uitkering is afhankelijk van de inkomsten uit arbeid of vermogen (waarbij een bedrag tot aan twintig procent van de maximale uitkeringssom ongestraft kan worden (bij)verdiend). De Wubo heeft dus een complementair karakter. De hoogte van de periodieke uitkering is ook afhankelijk van de gezinssituatie (gehuwd, ongehuwd, nabestaande, wel of geen kinderen), leeftijd (boven of beneden de vijfenzestig jaar) en aard van het werk dat men verrichtte voordat men als gevolg van oorlogsletsel op non-actief moest worden gesteld. Een goedbetaald arbeidsverleden levert een hogere uitkering op. Indien men in aanmerking komt voor een volledige periodieke uitkering (de eigen inkomsten zijn dan dus niet groter dan twintig procent van de uitkeringssom) kan deze, afhankelijk van de invulling van de overige drie criteria, variëren van ƒ 1466,30 tot ƒ 4225,60 per maand (april 1984). b. De tweede verschijningsvorm van de Wubo heeft aanmerkelijk minder allure: 'Om te voorkomen dat het burger-oorlogsslachtoffer, om te kunnen voorzien in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, een beroep zou moeten doen op andere wettelijke regelingen, wordt hem middels de garantie-uitkering een inkomen gegarandeerd van ten minste het sociaal minimum' (Memorie van Toelichting)16. Voor deze bijstand-in-de-nette-jurk komen twee groepen burger-oorlogsslachtoffers in aanmerking (art. 8): (1) ex-kostwinners die pas na pensionering met de gevolgen van hun oorlogsinvaliditeit worden geconfronteerd, en (2) gehuwde of duurzaam samenlevende vrouwen wier mannelijke partner niet voldoende kost wint. In geval 1 is weer sprake van de met het kostwinnersbegrip samenhangende indirecte discriminatie. In geval 2 is de achterstelling van vrouwen rechtstreeks: het mannelijke burger-oorlogsslachtoffer wiens vrouwelijke partner niet voldoende weet te verdienen, krijgt niet de minimum garantie van art. 8, maar de (hogere) periodieke uitkering zoals bedoeld in art. 7. Een volledige garantie-uitkering bedraagt minimaal ƒ 1199,70 en maximaal ƒ 2132,80 per maand. Voor het bepalen van de precieze hoogte van de uitkering zijn de gezinssituatie en de leeftijd van het burger-oorlogsslachtoffer van belang. Het 'inschalen' van het vroegere beroep op het uitkeringsspectrum blijft hier, anders dan bij de periodieke uitkering, achterwege. Het gaat slechts om het garanderen van een sociaal minimum.
215
c. Burger-oorlogsslachtoffers die een periodieke of garantie-uitkering hebben, kunnen aanspraak maken op een of meer toeslagen. Zo kan bijvoorbeeld de uitkeringsgerechtigde die wegens opname in een verzorgingstehuis een eigen bijdrage in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten moet betalen, deze vergoed krijgen. Verder krijgt de uitkeringsgerechtigde die ouder is dan vijfenzestig jaar in veel gevallen twintig procent AOW-toeslag.17 /V/ëf-uitkeringsgerechtigde burger-oorlogsslachtoffers, gehuwde vrouwen dus, komen slechts voor één toeslag in aanmerking: de toeslag 'voor voorzieningen welke strekken ter verbetering van de levensomstandigheden'18(voor bestrijding van nietmeetbare invaliditeitskosten). De overige toeslagen gaan aan haar niet-kostwinnende neus voorbij.
de kern: 'Kennelijk wordt hier, als het gaat om het gelijkheidsbeginsel, met de meetlat van het kostwinnerschap de bijzondere solidariteit de maat genomen'.22 Derde Richtlijn?
Hoewel men tijdens de debatten regelmatig schermde met de kreet 'Derde EG-richtlijn', werden de verbanden met de Wubo niet gelegd. Deze Richtlijn23 die zoals bekend vóór 23 december 1984 had moeten leiden tot de volledige invoering van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen in de Nederlandse sociale wetgeving, speelt haar rol slechts op de achtergrond. Vanaf het begin is de regering er voor haar gemak vanuit gegaan dat de Derde Richtlijn niet van toepassing is op de Wubo. CDA en VVD delen deze opvatting, d. De vierde, minst belangrijke, financiële bron voor en ook de PvdA dreigt hierin mee te gaan: 'Hoewel het wellicht naar de letter van de Europese Richtlijn oorlogsgetroffenen is de enige die vanuit gelijkegelijkberechtiging sociale zekerheid juist is dat de behandelingsoptiek volstrekt fris en helder is. leder burger-oorlogsslachtoffer, ook de gehuwde Wuv en de Wubo niet onder de desbetreffende wetvrouw, kan recht doen gelden op de 'bijzondere geving vallen, zou het de regering sieren niet steeds 24 voorzieningen'. Kosten voor eventuele rolstoel, de Europese Richtlijn als minimum-eis te zien ...\ Zelfs de CPN schijnt niet uit te sluiten dat de regeprothese en de met oorlogsletsel samenhangende geneeskundige behandeling kunnen wor- ringsopvatting in deze, juridisch gezien, de juiste is. De kritiek op de regering wordt daarom naar een den vergoed. Aan andere bijzondere kosten (bijvoorbeeld ten behoeve van het onderhouden wat hoger en dus vrijblijvender niveau getrokken. van sociale contacten) wordt tegemoetgekomen. Men spreekt over 'de geest van de Richtlijn', 'de noodzaak tot generositeit ten aanzien van deze toch Een en ander is wel afhankelijk van de algehele al zo zwaar getroffen vrouwen', enzovoort. Dat is financiële positie van het oorlogsslachtoffer. jammer. Want ook als men, optimistisch, gelooft dat Samenvattend, in termen van het onlangs in dit blad 'iedereen' 'uiteraard' gelijke behandeling nastreeft, door Riki Holtmaat gepresenteerde schema19: De blijft het een feit dat deze (in onvoorziene gevallen) gehuwde of 'duurzaam samenlevende' vrouw heeft met de Richtlijn in de hand ook nog eens afdwinggeen zelfstandig recht op uitkering (art. 9 lid 1). Er baar is. is geen sprake van gelijke voorwaarden voor het recht op uitkering (art. 7 abc versus art. 8 b, art. 9 Het is ook onnodig. De argumenten van de regering lid 1 versus art. 9 lid 4). Juridische gelijkheid is ver zijn, mijns inziens, zwak. In zijn reactie op de motiete zoeken. Wat betreft de financiële onafhankelijkErnsting wist de staatssecretaris niet méér te melheid: de hoogte van de uitkering is niet onafhankelijk den dan dat de Derde Richtlijn hier niet van toepasvan het gezinsinkomen (bijvoorbeeld art. 8 b). Gelijk sing is, uitkeringsrecht wordt niet erkend (zie hiervoor), de 1. 'omdat de uitkeringen niet zijn gebaseerd op een hoogte van de uitkering wordt niet los gezien van afgebroken dienstverband maar op een bijzonleefomstandigheden en -kosten (bijvoorbeeld art. dere solidariteitsplicht', en 10, art. 14, art. 19). Een geïndividualiseerde Wubo 2. omdat 'de structuur van de Wubo en de Wuv ligt voorlopig nog buiten elk verschiet. een geheel andere (is) dan die van de socialeverzekeringswetgeving waarop de Richtlijn wel doelt'.26 Het zal duidelijk zijn dat deze in verscheidene opzichten ouderwetse wet juist wegens de verwaarlo- Eerder26 beredeneerde Van der Reijden bovendien zing van de gelijkberechtiging van man en vrouw dat de Richtlijn niet van dwingende invloed is, omdat behoorlijk felle parlementaire kritiek ontmoette. 3. 'de uitkeringen geen loonvervangend maar een CPN-er Ernsting: 'Het is even eenvoudig als triest inkomensvervangend en inkomensaanvullend dat de bezetter vrouwen niet heeft gespaard, ook karakter (hebben)'. niet in het geval van de rondvliegende kogels, omdat Verder wordt, vooral tussen de regels door, nog zij gehuwd waren, omdat zij daarom in de meeste beweerd dat gevallen geen kostwinner waren of omdat zij later 4. de Wubo geen algemene wettelijke regeling benog eens met een kostwinner zouden trouwen'20 doelt te zijn. Zij richt zich op een zeer specifieke Het gaat om de erkenning van het burger-oorlogscategorie mensen (met een gemeenschappeslachtoffer, elk burger-oorlogsslachtoffer. En Worell lijke ervaring, een bepaalde leeftijd en een onver(PvdA) analyseerde: 'Ik heb begrepen dat de staatsmijdelijk afnemende omvang. Politieke achtersecretaris naar deze Kamer is gestuurd met de megrond hierbij is dat deze groep mensen, naar de dedeling dat hij alles moet afhouden wat geld kost, taxatie van de regering, helemaal geen behoefte zelfs als de redenering daarvoor moet worden omheeft aan 'modernistische bemoeienis'. Of, zoals 21 gedraaid'. Ook Lucassen-Stautener (VVD) raakte Van der Reijden het fijntjes formuleerde: 'Geen 216
NEMESIS
enkele regelgeving (...) mag worden (gebruikt) louter ter ondersteuning van het emancipatiestreven'.27 Als laatste argument, hoewel dat voorlopig nog slechts in ambtelijke kring wordt gebezigd, moet worden genoemd de redenering dat 5. de Wubo de aantasting van verdiencapaciteit als gevolg van oorlogsletsel compenseert. Op de lijst van eventualiteiten in art. 3, lid 1 sub a van de Richtlijn (zie hieronder) is dat oorlogsletsel niet expliciet opgenomen. Het betere antwoord op de vraag 'Is de Derde Richtlijn van toepassing op de Wubo?' vangt aan met een nuchtere beschouwing van de relevante teksten: artt. 2 en 3 van de Richtlijn. Art. 2 geeft aan voor welke mensen deze EG-regel is bedoeld: Deze Richtlijn is van toepassing op de beroepsbevolking — met inbegrip van zelfstandigen, van werknemers en zelfstandigen wier arbeid is onderbroken door ziekte, ongeval of onvrijwillige werkloosheid en van werkzoekenden — alsmede op gepensioneerde of invalide werknemers en zelfstandigen. Art. 3 vertelt welke wetten door de Richtlijn worden gedekt: 1. Deze Richtlijn is van toepassing op: a. de wettelijke regelingen die bescherming bieden tegen de volgende eventualiteiten:
- ziekte - invaliditeit - ouderdom - arbeidsongevallen en beroepsziekten - werkloosheid b. de sociale-bijstandsregelingen, voor zover deze een aanvulling vormen op of in de plaats komen van de sub a. bedoelde regelingen. 2. Deze Richtlijn is niet van toepassing op de bepalingen betreffende prestaties aan nagelaten betrekkingen noch op die betreffende de gezinsbijslagen behalve wanneer het gaat om gezinsbijslagen die worden toegekend uit hoofde van verhogingen van de prestaties als gevolg van de in lid 1 sub a genoemde eventualiteiten. Om te beginnen met art. 2, de personele werkingssfeer, de Richtlijn is van toepassing op 'werknemers en zelfstandigen wier arbeid is onderbroken door ziekte, ongeval of onvrijwillige werkloosheid'; de Richtlijn is ook van toepassing op 'werkzoekenden' en op 'gepensioneerde of invalide werknemers en zelfstandigen'. Kan het duidelijker? In art. 7 van de Wubo worden bij de opsomming van de verschillende uitkeringsgerechtigden vrijwel letterlijk dezelfde zinsneden gebruikt. Mannelijke en vrouwelijke werknemers en zelfstandigen wier arbeid door een oorlogsongeval of de
e•o « O) (O
1(1984/5)5
217
gevolgen daarvan moest worden onderbroken, hebben, gelet op art. 2 van de Richtlijn, recht op gelijke behandeling. Dat geldt ook voor mannelijke en vrouwelijke werkzoekenden. Het is pure betutteling achteraf om in 1983 te beslissen dat een in de jaren 1940-1945 door een granaat getroffen jongen wèl, en een om gelijke oorzaak invalide geworden meisje niet als — op dat moment toekomstig — werknemer of zelfstandige had kunnen worden geregistreerd. Iedereen die zich als gevolg van de leerplicht in de schoolbanken bevindt, is, toen net zo goed als nu, in potentie een aanstaande werkzoekende. Het enige argument van de regering dat (impliciet) naar art. 2 verwijst, is het hiervoor als vierde genoemde. Met het oog op de interne logica en de volgorde van de Richtlijn, nu eerst de weerlegging van dat argument. Ad 4. De redenering over het speciale karaktervan de groep mensen die aanspraak kan maken op een Wubo-uitkering, snijdt geen hout. Burger-oorlogsslachtoffers vormen een 'gewone' groep mannen en vrouwen; sommigen zijn (voormalig) lid van de beroepsbevolking, anderen zijn door een oorlogsdrama veroordeeld tot de levenslange kwalificatie 'werkzoekende'. In relatie tot deze doelgroep is de Wubo een heel gewone algemene wet. Ofwel: de Wubo is een algemene wet met, net als elke andere wetteliijke sociale zekerheidsregeling, een speciale doelgroep. De overige regeringsargumenten beogen de beperktheid van de materiële werkingssfeer van de Richtlijn, geformuleerd in art. 3, aan te tonen. Zonder succes. Het is namelijk heel eenvoudig: de Wubo is een wettelijke regeling die bescherming biedt tegen een bepaald soort invaliditeit, een op een bepaalde wijze ontstane ziekte alsmede tegen ouderdom en werkloosheid (vergelijk art. 3 lid 1 a van de Richtlijn). De Wubo is óók een sociale-bijstandsregeling die daarop een aanvulling biedt (toeslagen), of daarvoor in de plaats treedt (garantie-uitkering) (vergelijk art. 3 lid 1b). Hier kan naar mijn mening geen van de door de regering gevoerde redeneringen tegenop: Ad 1. Nergens in de Richtlijn staat dat een wettelijke regeling niet op een bijzondere solidariteitsplicht gebaseerd mag zijn. De grondslag van een regeling is niet van belang. Het gaat om het doel. En dat is en blijft het bieden van een inkomen aan die mensen die door invaliditeit etcetera niet (langer) in staat zijn zelf in dat inkomen te voorzien. Of, zoals de staatssecretaris zelf meermalen heeft betoogd: 'De periodieke uitkering beoogt in het systeem van de wet een verlies aan verdiencapaciteiten te compenseren'.28 Ad 2. In de Richtlijn staat nergens iets vermeld over. de structuur van de wettelijke regelingen. Wie er betaalt en op welke manier er wordt betaald is eenvoudigweg niet belangrijk. Ad 3. De nuances van de verschillen tussen loon en inkomen zullen ongetwijfeld prikkelen tot mooie discussies, maar de uitkomst daarvan 218
is, althans voor de Wubo, niet van belang. De Wubo is bedoeld voor werknemers en zelfstandigen die niet of niet langer eigenhandig voldoende inkomen kunnen verwerven. Zowel werknemers als zelfstandigen worden in art. 2 van de Richtlijn genoemd als deelverzameling van het overkoepelende begrip beroepsbevolking. Loon of inkomen, de Richtlijn maakt geen onderscheid. De redenering over het inkomensaanvullende karakter loopt evenzeer mank. De Wubo heeft een complementair karakter, dat klopt, maar dat geldt voor zoveel sociale voorzieningen. De RWW bijvoorbeeld, algemeen erkend als vallend onder de Derde Richtlijn, heeft ontegenzeggelijk aanvullende facetten.29 Tenslotte: Ad 5. De aard van de invaliditeit, ziekte en werkloosheid wordt in art. 3, lid 1 sub a niet gespecificeerd. De opstellers van de Richtlijn zullen dan ook niet de intentie hebben gehad een uitputtende opsomming van alle uitkeringswaardige eventualiteiten te presenteren. Oorlogsletsel valt gewoon onder invaliditeit of ziekte. De a contrario redenering gaat niet op. Alle burger-oorlogsslachtoffers die als gevolg van een persoonlijke confrontatie met het in de jaren 1940-1945 uitgeoefende geweld hun betaalde werk hebben moeten neerleggen of nooit aan betaald werk zijn toegekomen, hebben, gelet op de Derde Richtlijn, recht op een Wubo-uitkering. De Richtlijn spreekt zich niet uit over 'prestaties aan nagelaten betrekkingen', en is dus niet van toepassing op de uitkeringen (art. 15 Wubo) ten behoeve van weduwen en minderjarige wezen (zoals bedoeld in art. 7 defg Wubo). Wijziging Sinds de motie-Emsting door de Kamer tot de hare werd gemaakt, is er, zoals reeds gezegd, weinig gebeurd. In januari 1984 kondigt Van der Reijden een algehele stelselwijziging aan. De wetten voor oorlogsgetroffenen zouden van de sociale verzekeringswetgeving naar de ambtelijke pensioensfeer moeten worden getransporteerd. Tien maanden later, november 1984, komt de staatssecretaris hierop terug: 'Bij nadere beschouwing van de voorgenomen algehele stelselherziening is gebleken dat in dit geheel te veel vraagstukken aan elkaar waren geknoopt'.30 Hij stelt daarom een Commissie vereenvoudiging wetgeving oorlogsgetroffenen in (januari 1985). Onder voorzitterschap van Commissaris Van Dijke van de provincie Utrecht is een aantal deskundige heren de hele kwestie nog eens aan het overdenken. De gelijkberechtigingsproblematiek komt daarbij overigens slechts zijdelings aan de orde. Het eerste rapport wordt in juni verwacht. Waarna 'een gerichte beleidsvorming kan plaatsvinden op grond waarvan concrete beleidsmaatregelen kunnen worden ontworpen'.3' De Haagse voortvaNEMESIS
rendheid maakt zijn faam weer waar. Het is te hopen dat de Tweede Kamer wèl eens een keer haast maakt. Ook het leven van burger-oorlogsslachtoffers is eindig. De regering dreigt zich een weg te treuzelen naar de allergoedkoopste oplossing. Hier moet worden ingegrepen. De Kamer moet eindelijk eens een aanvang maken met het weerleggen van de argumenten van de regering, slechts gericht op het afwentelen van de financiële (en ideologische) consequenties van emancipatoire EG-verplichtingen. Als zij daartoe niet in staat is, of dat gewoon niet wil^heeft dit waarschijnlijk tot gevolg dat het kostwinnersbeginsel niet uit de Wubo zal verdwijnen. Het maakt immers een groot verschil of de regering haar voorstel tot wetswijziging (gesteld dat het ooit komt) indient als antwoord op de middels de motieErnsting gepresenteerde uitnodiging, of dat zij dat doet onder de veel verder strekkende EG-dwang. Dit verschil is niet formeel maar inhoudelijk. In het laatste geval (gelijkberechtiging in de Wubo omdat de EG-richtlijn dat voorschrijft) zal het kostwinnersbegrip uit de wettekst verdwijnen. De perikelen rond de WWV hebben wat dat betreft tot duidelijkheid geleid. De uitspraken van Raad van State, Tweede Kamer33 en Europese Commissie34 ten aanzien van de WWV-opvattingen van de regering vormen een krachtig precedent, dat bovendien naar verwachting nog zal worden bekroond met een vonnis van het Europese Hof.35 Als het voorstel tot Wubo-wijziging niets meer is dan een vertraagde reactie op de Kamermotie dienaangaande, dan zijn de politieke mogelijkheden van de regering veel groter. Ondanks het refereren aan de Richtlijn schrijft de motie immers niet voor in welke vorm de gevraagde gelijkberechtiging moet worden gegoten. Dat betekent dat de regering naar verwachting alleen de meest schrijnende gevallen van directe discriminatie (met name in art. 9) zal verwijderen, in de hoop en verwachting de meerderheid van de Kamer daarmee tevreden te stellen. Het kostwinnersbegrip kan dan rustig gehandhaafd blijven. Indien dit inderdaad het resultaat zal zijn van de toekomstige beraadslagingen, blijft het ook in de daaropvolgende jaren mogelijk dat het vrouwelijke burger-oorlogsslachtoffer van uitkering & erkenning wordt uitgesloten in gevallen waarin haar mannelijke evenknie die wel ontvangt. Een verstandige Kamer kan haar de tijd en de moeite van het verkrijgen van een prejudiciële beslissing van het EG-Hof besparen.
Noten 1 Tw. K. 1981-1982, 17 376, nr. 3, pag. 2. 2 Ibidem. 3 Tw. K. 1982-1983, 17 376, nr. 6, pag. 3. 4 Hand. Tw. K. 1983-1984 (1 november 1983), pag. 849. De motie werd ingediend door de CPN-er Ernsting; tegen stemden: CDA, SGP, GPV en RPF. 5 Waarbij men de wet overigens terugwerkende kracht verleent tot 1 juli 1981, als gevolg van eerdere toezeggingen aan de betrokken uitkeringsgerechtigden. 6 Voor de Wubo: art. 5. Degene, die zich tijdens de oorlogsjaren uit Nederlands nationaal oogpunt beschouwd, onwaardig heeft gedragen en/of een belas1(1984/5)5
7 8 9 10 11 12
13
14
15 16 17
18
tende uitspraak van een bijzonder strafrechter, Tribunaal of met zuivering belast orgaan of college op zijn of haar conto heeft staan, komt niet in aanmerking voor een Wubo-uitkering. Aan een vijfde regeling wordt gewerkt; het wetsvoorstel buitengewoon pensioen Indisch verzet ligt momenteel bij de Kamer. Man en vrouw hebben ieder een eigen pensioen. De hoogte daarvan is niet afhankelijk van de burgerlijke staat. In enkele gevallen krijgen ook niet-kostwinnende oorlogsslachtoffers een financiële tegemoetkoming. Zie hierna. Hand. Tw. K. 1983-1984, pag. 75. In de Wuv is het beginsel van de omgekeerde bewijslast wel geaccepteerd. Maar daar gaat het dan ook om een veel kleinere en dus goedkopere groep mensen. Net als in de bijstand blijkt hier dat het bestuur, als het geld oplevert, tot progressieve stellingnames kan worden gebracht: gehuwd en ongehuwd samenwonende mensen worden gelijkelijk behandeld. Daar waar in mijn artikel het woord 'gehuwd' wordt gebruikt, moet men dit lezen als een samenvatting van de in art. 9 lid 1 gebruikte formulering 'gehuwd of deelgenoot aan een vorm van duurzaam samenleven'. Onder welke voorwaarden een vrouw als kostwinner kan worden aangemerkt, is niet bekend. De wet spreekt zich niet uit. Nadere regelen zijn nooit gesteld en er bestaat nog geen jurisprudentie. Voor de verwante Wuv bestaan wel precedenten. De vrouwelijke kostwinner moet daar aan drie voorwaarden voldoen: voordat de resultaten van de oorlogsgebeurtenissen zich manifesteren, moet minstens vijftig procent van het gezinsinkomen door haar zijn binnengebracht; de causale ziekten of gebreken moeten een duidelijke knik in het inkomen hebben veroorzaakt en het moet aannemelijk zijn dat de vrouw zich zonder deze ziekten of gebreken wel in het arbeidsproces had weten te handhaven. Onder de ongeveer 20.000 Wuv-gerechtigden bevinden zich 48 vrouwen die deze toets hebben weten te doorstaan (juni 1983)! Deze ongelijkheid, door de VVD-er Lucassen-Stautener naar voren gebracht (Hand. Tw. K. 1983-1984, pag. 56), is ook door Van der Reijden erkend. Hij stelde dat de regering er bij het ontwerpen van de wet, gelet op de doelgroep, vanuit ging dat de man kostwinner zou zijn. Het kan daarbij inderdaad voorkomen 'dat de man op grond van deze vooronderstelling rechten kan claimen op een uitkering die hem in feite niet zou mogen toekomen omdat hij geen kostwinner is' (Hand. Tw. K. 1983-1984, pag. 69). Met regels als deze wordt het huwelijk tussen bejaarden in een frauduleuze sfeer getrokken. Zie ook het betoog van Ernsting, Hand. Tw. K. 1983-1984, pag. 60-61. (bij wetsontwerp eerste versie), Tw K. 1982-1983, 17 376, nr. 3, pag. 4. / Niet dat de bejaarde daarmee veel opschiet. Integendeel. Zijn/haar Wubo-uitkering is ter ere van het bereiken van de vijfenzestigjarige leeftijd met 19 tot 28 procent (afhankelijk van de hoogte van de uitkering) ingekrompen. Het AOW-pensioen wordt niet volledig, maar slechts voor 20 procent uitgekeerd. Dat betekent in de praktijk dat het bejaarde burger-oorlogsslachtoffer er vrijwel altijd op achteruitgaat. Voorbeeld: een weduwe zonder minderjarige kinderen krijgt tot haar vijfenzestigste jaar minimaal ƒ 1866,20, daarna wordt de uitkering teruggebracht tot ƒ 1333.-; de 20 procent AOW-toeslag (ƒ 217,89) kan niet voorkomen, dat deze vrouw netto bijna 17 procent van haar vroegere uitkering moet inleveren (bedragen april 1984). Hoogte van de toeslag: 10 procent van de minimum grondslag, ofwel f 266,60 per maand (april 1984). 219
19 Individualisering van de sociale zekerheid, Nemesis 1984, nr. 2, pag. 62-69. Bedoeld schema maakt tevens deel uit van het advies Sociale Zekerheid en Emancipatie van de Emancipatieraad. 20 Hand. Tw. K. 1983-1984, pag. 60. 21 Idem, pag. 597. 22 Idem, pag. 56. 23 Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 december 1978 (79/7 EEG). 24 Kamerlid Worell tijdens de beraadslagingen in de eerste termijn, Hand. Tw. K. 1983-1984, pag. 49. Het zou overigens naar mijn smaak al een hele vooruitgang betekenen als de regering die Richtlijn inderdaad als minimumeis zou ervaren. Worell geeft hier blijk van een opmerkelijk vertrouwen in het binnen het huidige kabinet bestaande ontzag voor EG-wetgeving. 25 Hand. Tw. K. 1983-1984, pag. 591. 26 In zijn Memorie van Antwoord op het Voorlopig Verslag van de Vaste Commissie voor CRM (20 april 1983), stuk 17 376, nr. 6, pag. 3.
27 Hand. Tw. K. 1982-1983, 17 376, nr. 11, pag. 4. 28 Bijvoorbeeld: Hand. Tw. K. 1983-1984, pag. 69. 29 Gedeeltelijke werkloosheid geeft recht op een gedeeltelijke uitkering (loonsuppletiewet). 30 Hand. Tw. K. 1984-1985, 18 600, hoofdstuk XVI, nr. 139, pag. 1. 31 Idem, pag. 3. 32 Ook tijdens de Commissievergadering van 13 februari 1985 hebben de betrokken Kamerleden nagelaten de regering te confronteren met de letter van de Richtlijn. Zij hebben bovendien verzuimd de staatssecretaris te wijzen op het feit dat de in de motie-Ernsting gestelde termijn waarbinnen de discriminerende bepalingen hadden moeten worden uitgebannen, inmiddels is verstreken. 33 5 december 1984. 34 Brief van I. Richards aan minister De Koning, 21 november 1984. 35 FNV vs. Staat der Nederlanden.
Loes Brünott*
Stoken in het huwelijk 3 Prostitutie en huwelijk, twee kanten van één medaille Het kwam sneller dan gehoopt door de een, gevreesd door de ander: het thema van de prostitutie in deze serie over het huwelijk. Algemeen wordt aangenomen dat een van de belangrijkste functies van de prostitutie het bewaren van de lieve vrede in menig huwelijk is; een bevredigd prostituant is geen onruststoker. In deze bijdrage wordt een minder gerieflijke relatie gelegd tussen huwelijk en hoerenloperij. De valse tegenstelling tussen onbetaalbare liefde en betaalde liefde. Terwijl de eerste variatie is omgeven door de liefderijke zorgen van de overheid, speelt de laatste zich af aan de zelfkant van de samenleving. Prostitutie als arbeid, de prostituee als rechteloze. Betaalde liefde: met deze (eufemistische) term wordt verwezen naar 'het oudste beroep ter wereld', de prostitutie. Prostitutie appelleert bij veel mannen aan gevoelens van verlangen, sensualiteit, opwinding en aan de sensatie van de verboden vruchten. Zoals het ideaal van de romantische liefde de ideologische lading van het instituut huwelijk dekt, gaat het bij het tegen betaling 'bedrijven der liefde' over de sexuele diensten van de hoer. Het gaat hier blijkbaar om een ander begrip van liefde dan waarover Dorien Pessers in de vorige aflevering van deze serie (Nemesis 1985, nr. 4) haar gedachten ontwikkelde. Bij prostitutie worden sexuele diensten verleend aan mannen die daarvoor betalen in geld. In het huwelijk vormt de sexuele dienstverlening een van de elementen van een totaalpakket waarvoor mannen geld, status en (niet altijd) veiligheid fourneren. Echtgenoten voorzien elkander van het nodige, waaronder in ieder geval getrouwheid, hulp en bijstand, nietwaar? Hoeren verkopen sexualiteit, niet hun sexualiteit, 220
maar een mannelijke definitie daarvan. In vakkringen is het not done en ongewenst dat vrouwen hierbij enige sexuele beleving hebben.1 Hoeren stellen slechts gedurende korte tijd hun lichaam ter beschikking of verrichten door de klant gewenste handelingen. In onze christelijke cultuur waarin het romantisch liefdesideaal vanouds is voorbehouden aan het huwelijk, bestaat een uitgesproken minachting voor het prostitutiebedrijf en wordt het 'verschijnsel' hoogstens gedoogd als een noodzakelijk en onuitroeibaar kwaad. Daarbij wordt het mannelijk driftleven dat onder meer tot hoerenlopen leidt, als een vaststaand en onveranderlijk natuurlijk gegeven beschouwd. In andere culturen echter, waarin het romantisch liefdesideaal niet vanzelfsprekend met het huwelijk is verbonden, doch dit instituut openlijk tot functie heeft de voortplantingsregulatie, is het prosLoes Brünott is wetenschappelijk medewerkster staatsen administratief recht (RUL). NEMESIS