Proloog Steffanie rommelt door de kamer van Elise. Ze maakt zich zorgen. Op het bureau valt haar oog op een papiertje. Ze pakt het op en begint met lezen. Ze raakt in paniek als de woorden die erop staan tot haar doordringen. Snel rent ze naar beneden. Gehaast pakt ze de telefoon en typt ze het nummer van de school in. Ongerust wacht ze op gehoor. De seconden lijken uren te duren wanneer de pieptoon rustig over blijft gaan. Drie keer, vier keer, vijf keer … Het zal toch niet? Haar hart klopt onrustig, ze staat te trillen op haar benen. Elise was gewoon van huis vertrokken, wat als ze niet op school is? Wat als die woorden betekenen dat … Het meest erge scenario tolt nu rond in haar hoofd. Ze ijsbeert door de kamer totdat ze een receptioniste aan de telefoon krijgt. Met horten en stoten probeert Steffanie duidelijk te maken wat ze net gevonden heeft. Haar stem trilt. Bang voor het antwoord dat ze gaat krijgen op de vraag of Elise op school is ̶ maar hier moet ze nog op wachten. Ze wordt doorverbonden met de coördinator. Weer gaan er seconden voorbij terwijl ze zich vanbinnen aan het opvreten is. Ze kan alleen maar hopen, hopen dat Elise op school is. Dat er niets aan de hand is. Dat het briefje niets betekent, maar haar gevoel zegt heel wat anders. Wanneer ze eindelijk de coördinator aan de lijn heeft, probeert ze door de tranen heen haar verhaal nog een keer te doen, maar het feit dat de coördinator niet weet of Elise in de klas is, zorgt voor nog meer paniek. ‘Hoe kun je niet weten of Elise in de les is?’ roept Steffanie door de telefoon, haar stem slaat over. Ze voelt alleen maar angst, angst dat haar dochter er niet is. ‘De registratie is nog niet binnen, maar ik zal meteen naar de klas gaan om te kijken,’ probeert Van Hoeve, de coördinator, rustig te 11
blijven. ‘Ik zal u gelijk terugbellen als ik meer weet.’ Er volgt een pieptoon als de verbinding verbroken wordt. Steffanie blijft in gedachten bij haar dochter. Een zeventienjarig meisje. Een meisje dat vroeger goed was in sport, met thuis een hele kast vol bekers en medailles. Tekeningen en creaties die thuis boven haar bureau hangen wijzen daarnaast op een creatieve geest. Maar op dit moment heeft ze geen idee of ze haar ooit nog levend zal zien …
12
1 Niet alles is onmogelijk, ook al lijkt het zo. Dat probeer ik me nu al jaren voor te houden. Maar wat schiet ik ermee op? Alles is gewoon onmogelijk. Niets gaat zoals ik wil. Als ik verderga, wordt het alleen maar meer een drama. Het is gewoon hopeloos. Elise schrikt wakker, kijkt vluchtig om zich heen. Haar hart gaat stevig tekeer, in haar lippen voelt ze barsten, haar keel is droog. Na een paar seconden herinnert ze zich het weer. O ja, op vakantie, weet je nog? In een o zo mooie caravan, op een camping in niemandsland! Hiep hoi! Wat moeten we hier überhaupt? Twee weken rust? Tuurlijk rust, op een camping krijg je echt rust. Net alsof een veranderende omgeving zorgt voor rust. Het zorgt alleen maar voor meer stress! Elise en haar ouders huren een caravan, voor twee weken, in Limburg. Nog maar drie weken voordat de scholen weer beginnen. 5-vwo, voor de tweede keer. Een andere school, een nieuwe start. Ze wil iets bewijzen. Dat ze het wel kan, haar vwo-diploma halen. De gordijnen kunnen het daglicht al niet meer tegenhouden. Met haar handen zoekt ze de vloer af naar haar telefoon. Ze kan er niet aan ontkomen zich toch maar om te draaien en ook haar ogen te gebruiken in de zoektocht, nadat het alleen op de tast nog niet gelukt was om de telefoon te vinden. Met haar hoofd hangt ze over de rand van het bed en pakt de telefoon, die half onder het bed was geschoven, van de grond. Halftien. Ze doet de gordijnen open en kijkt naar buiten door het kleine raampje aan het voeteneinde van haar bed. De lucht is strakblauw en vogels fluiten. Elise en haar ouders zijn gister aangekomen. Ze willen tot zichzelf komen en lekker genieten van de vakantie. Elise is het echter kwijt, het onbezorgde gevoel. Ook hier zal ze dat vast niet terug gaan vinden, daarvan is ze overtuigd. Ze kan alleen maar denken aan school. De ellende die na de vakan13
tie weer gaat beginnen. Een andere school lost niet op voorhand de problemen op, dat weet ze. Toch hoopt ze dat het iets zal helpen. Al wil ze het diep vanbinnen het liefst vermijden. Het is niet goed, dat realiseert ze zich maar al te goed, maar toch lukt het haar niet om er wat mee te doen, om te veranderen. Alsof dit nu eenmaal is wie ze is en dat dit bij haar hoort. Elise staat op en sloft haar kamertje uit. De geur van warme broodjes komt haar tegemoet als ze langs het keukentje richting de eettafel loopt. De krant tegenover haar vormt een barrière tussen haar en haar vader. Haar moeder komt achter haar aan met de mand broodjes, de warme damp komt er nog vanaf. Voorzichtig pakt ze er één, de hitte doet haar vingers tintelen, waarop ze van schrik haar hand terugtrekt. Met een zachte plof belandt het broodje midden op de tafel. Ze ziet haar ouders kijken met een blik van ‘had je niet even kunnen wachten?’ Ze blaast zachtjes over haar vingers en wacht even alvorens ze het broodje op haar bord legt. Het geluid van brood dat wordt doorgesneden, messen die met doffe klanken op borden worden neergelegd en het gekraak van de krant zijn de enige dingen die de stilte wat doorbreken. Nadat ze met moeizame happen het broodje naar binnen heeft gewerkt, schuift Elise haar bord van zich af. Ze staat op en loopt terug naar haar kamertje. Een kleine kale kamer met een stapelbed en een kast. Er is niets te doen hier, waarom zijn we eigenlijk op vakantie? We zijn nog nooit op vakantie geweest! Nu kan ik alleen maar als een zombie op m’n bed liggen. Erg leuk dit, zo maak ik mezelf nog helemaal gek hier. O nee, dat was ik al. Zuchtend denkt ze aan afgelopen jaar. Hoe kan ik ooit komend jaar opnieuw beginnen? Opnieuw beginnen na wat er allemaal gebeurd is? Ze hoort dat haar ouders weggaan, voor een wandeling over de camping. ‘Nee, gaan jullie maar, ik blijf hier,’ had ze gezegd. Ze wil alleen zijn. Toch? Ze heeft geen zin om over de camping te lopen en nieuwe mensen te ontmoeten. De stress die dat haar oplevert … de rillingen lopen over haar lijf als ze eraan denkt. Ik had beter mee kunnen gaan, even wat doen. Even niet denken. Je weet toch dat alleen zijn geen reet helpt? Nee, ik ben alleen maar een blok aan hun been. Dit is goed, alleen. 14
Elise draait zich om en staart naar de onderkant van het bed boven haar. De chaos in haar hoofd wil maar niet verdwijnen, het constante gevecht met zichzelf, met haar gedachten. Maar twee weken, maar twee weken! Zet je eroverheen! Zo erg zijn die weken toch ook weer niet? Slapen, dat zou geweldig zijn, even helemaal niets, weg van de werkelijkheid, weg van de wereld. Zou ze volgend schooljaar nieuwe vriendinnen krijgen? De meiden op de vorige school heeft ze nooit meer gezien. Niemand die nog gevraagd heeft hoe het met haar gaat. Niet dat ze dat had gewild. Ze hoeft ze ook nooit meer te zien, niet na alles wat er toen gebeurd is, de woorden die gezegd zijn. De snijdende pijn die ze had gevoeld, als een messteek in haar rug. Ze kan er nog steeds niet over uit … hoe ze haar zo belachelijk konden maken nadat ze hen in vertrouwen had genomen en eindelijk durfde te zeggen dat het niet goed ging. Dat was zo verkeerd geweest, het bleken helemaal geen vrienden te zijn. Hoe kan ze ooit nog iemand vertrouwen? Ze was daardoor iedereen kwijtgeraakt. Iedereen heeft haar laten vallen. Nooit, maar dan ook echt nooit meer is ze van plan iets los te laten over zichzelf. Al weet ze ergens wel dat het zo niet lang door kan gaan, dat er uiteindelijk een punt zal komen waarop ze niet meer verder kan, dat ze op is van de strijd. Dat ze niet meer alles kan verbergen achter een glimlach. Maar zo probeert ze niet te denken. Nu lukt dat nog en daar houdt ze zich aan vast. Zo hoeven haar ouders zich geen zorgen te maken en zal er straks op school niets aan haar te merken zijn, hoopt ze. Ze moet koste wat het kost voorkomen dat anderen weer redenen krijgen om haar belachelijk te maken, haar als ‘gek’ te bestempelen. Ze hoort voetstappen weer de caravan binnenkomen. Met tegenzin opent ze de deur, met een glimlach op haar gezicht vraagt ze hoe het was, maar eigenlijk interesseert het haar niet. Ze wil dat het goed gaat, dat de lach die ze tevoorschijn tovert echt is, maar dat is die niet, dat weet ze. Ze is de enige die dat weet. Met een plof laat ze zich op de bank vallen. ‘Doe je mee met een potje kaarten?’ vraagt haar moeder. Haar ogen twinkelen van het zonlicht dat door het raam naar binnen schijnt. ‘Ja, gezellig.’ Ze zucht als haar ogen afdwalen. Niet dat het op haar kamertje leuk is, maar kaarten is zeker niet 15
leuker of gezelliger. Niets is meer leuk, niet zoals het vroeger was. Toen ze hele middagen in de buurt zat te spelen met andere kinderen en pas thuiskwam nadat haar vader haar voor het avondeten kwam ophalen van het speelveldje. Toen ze lid was van een soort knutselclub en uitkeek naar de middagen dat ze weer verder kon met haar creaties. Toen ze het nog gezellig had met klasgenoten op de basisschool en kon uitkijken naar de badmintontrainingen en -wedstrijden. Nee, dat is nu allemaal weg. Het zijn slechts vage herinneringen waarvan ze weet dat het zo geweest is, maar bij het gevoel van toen kan ze niet meer komen. Toch hoopt ze, tegen beter weten in, dat het doen alsof ervoor kan zorgen dat het echt wordt. Dat ze zich ook echt zo kan gaan voelen, gelukkig, onbezorgd, zonder angst. Misschien, heel misschien als ze het maar lang genoeg kan volhouden. Maar wanneer ze alleen is, op haar kamer, dan is alles weer anders. Dan is ze bang voor wat er komen gaat. Dan is het masker weg, het glijdt zo van haar gezicht af. Het is zo vermoeiend om vol te blijven houden, om net te doen alsof het oké is tegenover haar ouders, tegenover de wereld. In de auto op weg naar huis is het stil. Tot opluchting van Elise zijn eindelijk de weken op de camping voorbij. Het is druk op de wegen, meer mensen hebben deze dag uitgekozen om weer richting huis te gaan na een vakantie. Geregeld rijden ze auto’s met daarachter een caravan voorbij. De omgeving flitst door de snelheid voorbij. Haar haren wapperen door de wind die zich een weg naar binnen baant door de iets naar beneden gedraaide ramen. Elise kijkt uit naar de rust van haar slaapkamer. Haar gedachten dwalen langzaam af. Ik kan het niet. Ik kan straks niet naar die nieuwe school! Ik ken daar niemand, en dan ben ik straks weer alleen! Dan maken ze me vast weer belachelijk. En alles wat ik dan doe werkt toch niet. Ik kan het niet, ik durf het niet. Precies, je kunt het niet, dus verdien je het. Je doet het zelf! Je verdient het om belachelijk gemaakt te worden. Je zegt er toch niets van! Waarom zouden ze dan stoppen? Maar als ik dan wat zeg, dan is het nog niet goed. En wat doe ik dan verkeerd? Ik doe toch niemand wat? Ik doe niemand kwaad en toch moeten ze mij altijd hebben. Waarom? Elise schrikt op doordat ze plotsklaps bijna tot stilstand komen 16
en schiet met haar lichaam naar voren. Gelukkig houden de gordels haar tegen. Verbaasd kijkt ze uit haar ogen. Haar vader drukt lang en hard op de claxon. ‘Idioot! Kijk je wel uit je ogen!’ roept hij, maar de woorden zullen nooit de auto van de andere bestuurder binnendringen aangezien die ramen gesloten zijn ̶ de luxe van airco. De woorden suizen nog door in de oren van Elise, als de rust wederkeert. Er gaat een zucht van verlichting door de auto als ze de oprit van hun huis oprijden en het gebrom van de motor eindelijk stopt. Met een hoop gekraak worden de ramen weer omhooggedraaid. Met een zucht stapt Elise uit en gooit de deur achter zich dicht. Elise loopt meteen naar boven met haar tas. Niemand die haar daar kan storen. Haar kamer is niet groot, maar ziet er vrolijk uit. Voelde ze dat vanbinnen maar. Ze zou willen dat ze zelf gelukkig zou kunnen zijn, ontspannen ̶ dat zou ze het liefste wensen. Haar kamer lijkt op het masker dat ze is gaan dragen voor de buitenwereld. Dat gebeurt automatisch. Niemand wil toch een zeikverhaal aanhoren over hoe het werkelijk gaat? De maatschappij wil dat je het goed doet, wil horen dat het goed gaat. Dat je geweldig bent. Echt geïnteresseerd is toch niemand. Dat heeft ze de afgelopen jaren wel gemerkt. De muren hebben elk een andere kleur en zijn bedekt met posters van haar favoriete bands. In de hoek staat een vitrinekast, vol met bekers en medailles die ze door de jaren heen gewonnen heeft. Even vraagt ze zich af waarom ze vorig jaar met badminton gestopt is. Ze was er immers goed in, de kast vol prijzen bewijst het. Maar ze kon het niet langer opbrengen om te gaan. De trainingen werden langzaamaan een martelgang. Ze hoorde niet meer bij de groep en moest zien te overleven. Haar spullen werden afgepakt en ze werd genegeerd. Net als op school. Het plezier dat ze er vroeger in had werd langzaam uitgedoofd. Steeds minder vaak werd ze opgesteld in de competitiewedstrijden. Nergens hoorde ze meer bij en ze heeft geen idee waarom. Het moest wel aan háár liggen. Boven haar bureau hangen tekeningen van mangafiguren. Ooit had ze geprobeerd om samen met Emmy een heel stripverhaal te maken. Ze tekenden de scènes eerst op papier en met een zwarte pen trokken ze dan de omlijningen over, zodat deze bij het inscannen goed te zien 17
bleven. Daarna kleurden ze de tekeningen in met een programma op de computer. Emmy is de enige vriendin die ze nog heeft. Ze heeft haar leren kennen in een chatbox. Daar waren ze samen elke avond te vinden. Ze kwamen erachter dat ze best wat dingen gemeen hadden, zoals hun muzieksmaak, het tekenen van manga als hobby en hun stemming ̶ die was de laatste tijd van hen beiden niet al te best. Elise had erover getwijfeld of ze haar e-mail en telefoonnummer zou geven. Nu voelt het vertrouwd. Ze woont alleen ver weg, dat had ze liever anders gezien. Slechts één keer hebben ze elkaar ontmoet. Aarzelend stonden ze beiden bij de ingang van een bowlingbaan, tot ze elkaar na enkele minuten maar aanspraken. Elise moet erom lachen nu ze eraan terugdenkt, hoe klungelig ze daar gestaan hadden, hoe zenuwachtig ze was geweest. Maar uiteindelijk was het een leuke middag geworden, waarop ze zich beiden hadden voorgenomen om vaker af te spreken. Maar dat was er nog niet van gekomen. Er hangt een muffe geur in haar kamer. Ze zet het raam open om weer wat frisse lucht naar binnen te laten waaien. Onder haar bureau drukt ze de computer aan. Ze vult haar inloggegevens in en wacht geduldig tot de computer klaar is met hard werken en eindelijk volledig is opgestart. Ze opent Skype in de hoop dat Emmy online is, maar in haar lijst ziet ze alleen namen van klasgenoten van vorig jaar die online zijn. Ze vraagt zich af waarom ze hen nog steeds op Skype heeft. Misschien omdat ze tegen beter weten in hoopt op excuses, maar hoe kan ze die verwachten als zij niet weten dat ze het gehoord heeft? Weliswaar niet direct, maar van horen zeggen. Dat ze weet hoe ze haar belachelijk hebben gemaakt. Ze heeft hen er nooit mee durven confronteren. Ze klikt op het tabje ‘recent’ en klikt daarna op ‘oudere berichten weergeven’. Ze ziet de gesprekken staan. Gesprekken waarin ze haar vrienden destijds vertelde dat het niet goed ging. Vluchtig scant ze de zinnen, zinnen waarin ze vertelt dat ze zich angstig voelt, dat ze het niet vol kan blijven houden om steeds weer naar school te gaan en sociaal te doen, dat ze elke dag maar probeert te overleven, dat ze zich klote voelt en niet meer weet wat ze moet doen. Waarbij ze in de laatste zin hun vraagt om hulp. Was het nou echt zo gek wat ik vertelde? 18
Elise zucht. Het heeft geen zin om te wachten op excuses, bedenkt ze. Eén voor één klikt ze met de rechtermuisknop op de namen en beweegt de muis richting ‘verwijderen uit contactpersonen’. Net zolang tot ze allemaal uit haar Skypelijst zijn verbannen. Waren ze ook maar uit mijn gedachten verbannen. Ze staart naar het scherm, naar de contactpersonenlijst, waar nu alleen de naam Emmy nog staat, naast een soort wit wolkje met een groene omlijning ̶ de status offline. Nu pas dringt het tot haar door hoe eenzaam haar leven eigenlijk is geworden, met nog slechts één vriendin. Ze blijft naar het scherm staren, verzonken in haar eigen wereld, verzonken in gedachten waar ze geen grip op lijkt te kunnen krijgen.
19