BKB Basiskennis boekhouden Aanvulling
Deze aanvulling behoort bij BKB Boekhouden, ISBN 978-90-415-0632-0. Lay-out en opmaak: NTI DTP Studio, Leiden 1e druk najaar 2010 © 2010, Educatief bv, Leiden Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige manier, zonder voorafgaande toestemming van de uitgever.
Woord vooraf
Als studiemateriaal voor uw opleiding hebt u het boek Basiskennis boekhouden, ISBN 978-90-4150632-0 ontvangen. In verband met de gewijzigde exameneisen van de Stichting Nederlandse Associatie voor Praktijkexamens dekt uw studiemateriaal niet meer de volledige exameneisen. Deze exameneisen gelden vanaf 1 januari 2011. In deze aanvulling vindt u alle wijzigingen die van belang zijn. Deze zijn per pagina aangegeven. Als u deze aanvulling naast uw boek houdt en beide bestudeert, beheerst u de actuele studiestof. Houdt u er rekening mee dat u, om deel te kunnen nemen aan het examen, ook de onderdelen BKB Handels- en wetskennis en AccountView moet beheersen. Wij wensen u veel succes met uw studie. NTI
Aanvulling
3
Inhoud
Hoofdstuk 1 ................................................................................................................................................................................................................................................................................................... 5 Hoofdstuk 2 ................................................................................................................................................................................................................................................................................................... 6 Hoofdstuk 3 ................................................................................................................................................................................................................................................................................................... 7 Hoofdstuk 4 ................................................................................................................................................................................................................................................................................................... 8 Hoofdstuk 5 ................................................................................................................................................................................................................................................................................................... 9 Hoofdstuk 6 ............................................................................................................................................................................................................................................................................................... 10 Hoofdstuk 7 ............................................................................................................................................................................................................................................................................................... 11 Hoofdstuk 8 ............................................................................................................................................................................................................................................................................................... 12 Hoofdstuk 9 ............................................................................................................................................................................................................................................................................................... 14 Hoofdstuk 11........................................................................................................................................................................................................................................................................................... 16 Hoofdstuk 12........................................................................................................................................................................................................................................................................................... 17 Hoofdstuk 13........................................................................................................................................................................................................................................................................................... 22 Uitwerkingen oefenopgaven ...................................................................................................................................................................................................................................... 23 Rekeningschema............................................................................................................................................................................................................................................................................... 26
4
Basiskennis boekhouden
Hoofdstuk 1
Pagina 4 2008 in Voorbeeld 2 moet zijn 2010. Pagina 5 In oefenopgave 1-C 2008 moet zijn 2011. Pagina 7 2008 moet boven beide balansen 2010 zijn. Pagina 8 2008 moet zijn 2010. Pagina 9 Opgave 1-1: 2008 moet zijn 2010. Pagina 10 Opgave 1-2: 2008 moet zijn 2010 (2×).
Aanvulling
5
Hoofdstuk 2
Pagina 11 2008 moet zijn 2010 (2×). Pagina 12 2008 moet zijn 2010 (2×). Pagina 19 2008 moet zijn 2010 (2×). Pagina 23 2008 moet zijn 2010 (2×).
6
Basiskennis boekhouden
Hoofdstuk 3
Pagina 25 2008 moet zijn 2010 (2×). Pagina 26 2008 moet zijn 2010 (2×). Pagina 32 Inkoopwaarde van de verkopen moet zijn Inkoopwaarde verkopen. Pagina 33 Inkoopwaarde van de verkopen moet zijn Inkoopwaarde verkopen (2×). Pagina 34 Inkoopwaarde van de verkopen moet zijn Inkoopwaarde verkopen (2×).
Aanvulling
7
Hoofdstuk 4
Pagina 45 In oefenopgave 4-A Postbank vervangen door ING-bank. In oefenopgave 4-B De ondernemer uit voorbeeld 1 moet zijn De ondernemer uit het voorbeeld. Pagina 14 In opgave 4-1 d. Postbank vervangen door ING-bank.
8
Basiskennis boekhouden
Hoofdstuk 5
Pagina 51 Oefenopgave 5-B bij boekingsdocument van 5 juni (Memostuk): 2 juni moet 4 juni zijn.
Aanvulling
9
Hoofdstuk 6
Pagina 56 De journaalpost in Voorbeeld 2 moet zijn: 700 Goederen 180 Te vorderen btw aan 140 Crediteuren
€ 500 (exclusief btw) € 30 (vordering op de overheid)
€ 530 (schuld de leverancier)
Pagina 57 Tussen de twee journaalposten moet de zin zijn: De journaalpost van de storting per bank naar de overheid ziet er als volgt uit: De berekening onderaan de pagina wordt afgebroken en gaat verder op de volgende pagina. In zijn geheel ziet de berekening er als volgt uit: Inkoopfactuur 7 mei Aan u geleverde goederen: belast met 6% btw: belast met 19% btw: goederen exclusief btw: omzetbelasting: − 6% × € 3.000 = € − 19% × € 5.000 = € totaal:
10
Basiskennis boekhouden
€ 3.000 € 5.000 € 8.000 180 950
€ 1.130 € 9.130
Hoofdstuk 7
Pagina 65 Eerste zin Bij de inkoop…inkoopfactuur. moet zijn Bij de inkoop van goederen of grondstoffen op rekening ontvangt men een inkoopfactuur. Pagina 66 Met betrekking tot de bovenste tabel: De aanduiding ‘CN’ staat voor ‘creditnota’. Pagina 69 In het onderste schema leverancier moet zijn afnemer. Pagina 70 In het bovenste schema leverancier moet zijn afnemer. Pagina 71 Oefenopgave 7-E, bij document van 7 februari, korting moet zijn retourzending. Pagina 73 Oefenopgave 7-F, bij 9 februari, afnemer P. Zwart toevoegen: te Rhoon. Pagina 75 Opgave 7-2, plaatsnamen toevoegen: Bij 12 september, C. van Baarsel toevoegen: te Brielle. Bij 19 september, bv Keerweer toevoegen: te Rhoon. Bij 29 september, B. Overveer toevoegen: te Geervliet.
Aanvulling
11
Hoofdstuk 8
Pagina 78 2008 moet zijn 2010. Pagina 80 2008 moet zijn 2010 (2×). Pagina 82 2008 moet zijn 2010 (2×). Pagina 84 Bovenaan kasboek: juli moet zijn januari. Journaalpost midden op de pagina: 820 Kasverschillen moet zijn 910 Kasverschillen. Toevoegen het antwoord op de som € 12.000 + € 10.000 + € 6.000 + € 13.000 = € 41.000 Onderste journaalpost: 430 Huurkosten moet zijn 431 Huurkosten 061 Privé moet zijn 041 Privé Pagina 85 Opsomming grootboekrekeningen van Koster halverwege pagina: 830 Kasverschillen moet zijn 910 Kasverschillen Onderste alinea, de zin Ook van…hoogte zijn. moet zijn Ook van de financiële feiten van de bank- en girorekeningen (ING-bank) van een onderneming moet een boekhouder op de hoogte zijn. Pagina 87
Oefenopgave 8-G bij saldo op 1 april: ons tegoed € 3.835 erachter toevoegen: (afschrift B40) Bij de laatste, afschrift 27 april erachter toevoegen: (B44)
Pagina 88 De twee journaals moeten zijn als volgt: 110 Bank aan ... aan ... aan ...
€
...... ...... ...... ......
€ € € €
...... ...... ...... ......
€
......
...... ...... ...... ......
aan 110 Bank
12
€ € €
Basiskennis boekhouden
Pagina 89 Journaalposten moeten zijn als volgt: 920 Voorraadverschillen
€
400
aan 700 Goederen 140 Crediteuren
€
€
430 Afschrijvingskosten
€
€
1.600
€
200
€
4.000
200
aan 700 Goederen
aan 020 Inventaris
400
1.600
aan 130 Debiteuren 041 Privé
€
4.000
Pagina 92 Memo 2 moet zijn: Er is een nadelig voorraadverschil van € 700 geconstateerd.
Aanvulling
13
Hoofdstuk 9
Pagina 94 Oefenopgave 9-A, punt b. moet zijn: Per kas voor € 742 (inclusief € 42 btw) goederen arra R gekocht van W. Bakker. Pagina 95 Kopje boven de saldilijst onderaan de pagina, moet zijn: Saldilijst debiteuren per 1 juli 2010 Pagina 96 2007 moet zijn 2010 2008 moet zijn 2010 Pagina 97 2007 moet zijn 2010 2008 moet zijn 2011 Pagina 98 2008 moet zijn 2010 Kopje boven saldilijst moet zijn: Saldilijst crediteuren per 1 april 2010 Pagina 99 Oefenopgave 9-D, bij punt c.: achter de vraag toevoegen: Vul de … in. Pagina 103 2008 moet zijn 2011 Pagina 104 2008 moet zijn 2010 Pagina 105 2008 moet zijn 2010 2007 moet zijn 2011 De drie saldilijsten moeten zijn als volgt (vette kopjes aangepast): Saldilijst debiteuren per 31 december 2010 Deb. nr. 01 02 03 04
14
Naam en woonplaats W. Brugmans, Dordrecht R. Bestebreur, Rotterdam H. Slootweg, Zoetermeer K. van Zwol, Barendrecht
Basiskennis boekhouden
Saldo € € € €
3.150 1.680 1.200 2.200
Voorraadlijst per 31 december 2010 Art. nr. 700.1 700.2 700.3 700.4
Naam artikel 50 artikel Alfa à € 93 22 artikel Beta à € 75 35 artikel Omega à € 40 60 artikel Zeta à € 125
Bedrag € € € €
Saldilijst crediteuren per 31 december 2010 Cred. nr. 01 02 03 04
Naam en woonplaats W. van Oorschot, Capelle R. Dijkstra, Pijnakker H. Botmans, Barendrecht K. Konijnenberg, Spijkenisse
Bedrag € € € €
3.900 2.200 700 1.800
Pagina 106 2008 moet zijn 2010 Pagina 108 040 Bestelauto moet zijn 050 Bestelauto (2×) Pagina 110 830 Incidentele winsten en verliezen wordt gecrediteerd moet zijn: 950 Incidentele winsten en verliezen wordt gecrediteerd Pagina 111 830 Incidentele winsten en verliezen wordt gecrediteerd moet zijn: 950 Incidentele winsten en verliezen wordt gecrediteerd Pagina 114 850 Incidentele baten en lasten moet zijn: 950 Incidentele baten en lasten
Aanvulling
15
Hoofdstuk 11
Pagina 117 De zin Heel vaak…betaling plaatsvindt. moet zijn: Heel vaak is er een verschil in de periode dat er kosten of opbrengsten zijn en de periode dat de betaling dan wel de ontvangst plaatsvindt. Pagina 120 Laatste regel: aan 850 Intrestopbrengsten moet zijn aan 850 Interestopbrengsten
16
Basiskennis boekhouden
Hoofdstuk 12
Pagina 128 Paragraaf 12.1.2 Pinbetalingen en Oefenopgave 12-A vervallen. Daarvoor in de plaats nieuwe tekst: Moderne betaalmiddelen Tegenwoordig wordt er niet alleen contant (geld direct in het handje) of per bank door middel van een overschrijving betaald. Nieuwe betaalmethoden zijn pinpasbetalingen en creditcardbetalingen. Voor de ondernemer zijn pinbetalingen kasontvangsten, zo slaat hij ze op zijn kasregister aan. Maar de pinbetalingen zitten natuurlijk niet als contant geld in zijn kassa! Pinbetalingen worden aan het eind van de dag geautomatiseerd in één boeking naar zijn bankrekening overgeschreven. Om te controleren of alle ontvangsten wel op de juiste manier worden overgeschreven, gebruikt hij een controlerende tussenrekening. Dat kan weer zijn rekening 200 Kruisposten. De ondernemer wil echter geen misverstanden krijgen doordat er ook andere manieren zijn waarvoor rekening 200 Kruisposten wordt gebruikt. Hij kan daarom voor een andere tussenrekening kiezen, bijvoorbeeld 201 Pinbetalingen. Voorbeeld De dagomzet bedraagt € 3.500, waarvan € 645 pinbetalingen. De journaalposten van de dagomzet: 100 Kas aan 870 Brutodagomzet
€
3.500 €
3.500
€
645
Het overboeken vanuit de kas van de pinbetalingen: 201 Pinbetalingen aan 100 Kas
€
645
De bijschrijving van de pinbetalingen op de bankrekening: 110 Bank aan 201 Pinbetalingen
€
645 €
645
Grootboekrekening 201 Pinbetalingen moet glad lopen. Zoniet, dan is er iets fout gegaan. Rekening 201 Pinbetalingen is daarom een controlerende tussenrekening. Ook creditcardbetalingen zijn contante betalingen. Op sommige kasregisters zit een aparte toets voor dergelijke ontvangsten. Dan wordt niet de rekening 100 Kas gedebiteerd, maar een speciale rekening, bijvoorbeeld 111 Ontvangen creditcardbetalingen. Heeft het kasregister deze toets niet, dan wordt de rekening 100 Kas gedebiteerd. De creditcards worden opgestuurd naar de creditcardmaatschappij.
Aanvulling
17
Voorbeeld Een ondernemer ontvangt in een week voor € 1.800 creditcardbetalingen. Als hij geen aparte toets heeft, beschouwt hij de creditcardbetalingen gewoon als kasgeld: 100 Kas aan 870 Brutodagomzetten
€
1.800 €
1.800
De journaalpost bij het opsturen van de creditcardbetalingen: 202 Creditcardbetalingen aan 100 Kas
€
1.800 €
1.800
De journaalpost van de bijschrijving van de creditcardbetalingen op de bankrekening: 110 Bank aan 202 Creditcardbetalingen
€
1.800 €
1.800
Als er wel een aparte toets is voor ontvangen creditcardbetalingen: Bij het afrekenen met klanten: 111 Ontvangen creditcardbetalingen aan 870 Brutodagomzetten
€
1.800 €
1.800
De journaalpost bij het opsturen van de creditcardbetalingen: 202 Creditcardbetalingen aan 111 Ontvangen creditcardbetalingen
€
1.800 €
1.800
De bijschrijving van de creditcards op de bankrekening: 110 Bank aan 202 Creditcardbetalingen
€
1.800 €
1.800
Ook rekening 202 Creditcardbetalingen is een controlerende tussenrekening. Grootboekrekening 202 Creditcardbetalingen moet dus glad lopen. Zoniet, dan is er iets fout gegaan of zijn er creditcards al wel verzonden, maar nog niet op de bankrekening bijgeschreven. Oefenopgave 12-A Ondernemer Voorens heeft de onder andere volgende grootboekrekeningen in gebruik: 100 Kas 120 ING-bank 200 Kruisposten 201 Pinbetalingen 202 Creditcardbetalingen 870 Brutodagomzetten
18
Basiskennis boekhouden
Journaliseer: - 1 juli. Brutodagomzet contant met pin met creditcards totaal
€ € € €
2.000 3.200 500 5.700
Journaliseer eerst de dagomzet, daarna apart de overboeking van de pinbetalingen naar de bank. - 2 juli. Via internet geconstateerd dat voor € 3.200 pinbetalingen zijn bijgeschreven. - 3 juli. Creditcards met een waarde van € 500 opgestuurd. - 4 juli. Doordat veel klanten niet meer met contant geld betalen en Voorens dat wel doet, neemt hij € 2.500 op bij de bank. - 5 juli. Van de bankrekening is € 2.500 afgeschreven. (zie 4 juli). - 6 juli. ING-bank: voor € 500 creditcards bijgeschreven. Pagina 132 Bovenaan de pagina in de eerste journaalpost, 410 Loonkosten moet zijn 401 Loonkosten. Na Oefenopgave 12-C nieuwe paragraaf invoegen: 12.4 Goederen gewaardeerd inclusief directe inkoopkosten Tot nu toe hebben we goederen gewaardeerd tegen de historische inkoopprijs. Dat wil zeggen: het bedrag waarvoor ze in het verleden zijn gekocht. Er zijn ook andere methoden, bijvoorbeeld waarderen tegen vaste verrekenprijzen. Deze waarderingsgrondslag komt aan bod in de opleiding Praktijkdiploma boekhouden. Goederen kunnen echter ook worden gewaardeerd tegen de historische inkoopprijs inclusief directe inkoopkosten. Directe kosten zijn kosten die rechtstreeks aan een bepaald product of partij goederen zijn toe te rekenen. Voorbeelden zijn de transportkosten van een partij goederen en de daarbij behorende verzekeringspremies tijdens het transport. Er zijn argumenten om de goederen tegen de historische inkoopprijs inclusief directe inkoopkosten in de boekhouding op te nemen. Zo zal een aardappelhandelaar in de regio Den Haag bij hem in de buurt een hogere prijs voor aardappelen moeten betalen dan dat hij aardappelen in Zeeland of Groningen koopt. Maar na enige tijd ontvangt hij wel de factuur van het transport voor de aardappelen uit Zeeland of Groningen. Hij debiteert daarom zijn rekening Goederen ook voor de gemaakte directe inkoopkosten. Voorbeeld 2 augustus. Ontvangen een partij asperges met een inkoopwaarde van € 12.000 exclusief btw. 3 augustus. Inkoopfactuur ontvangen. aankoop voor: € 12.000 btw 6%: € 720 te voldoen: € 12.720 5 augustus: Van het transportbedrijf de factuur ontvangen vrachtkosten asperges 2-8: € 500 btw 19%: € 95 door u te voldoen: € 595 Aanvulling
19
6 augustus: De partij asperges van 2 augustus op rekening verkocht voor € 16.960 inclusief € 960 btw. Gevraagd Journaliseer bovenstaande gebeurtenissen. Uitwerking 2 augustus 700.1 Voorraad Asperges aan 710 Inkopen
€
12.000 €
12.000
€
12.720
€
595
3 augustus 710 Inkopen 180 Te vorderen btw aan 140 Crediteuren
€ €
12.000 720
5 augustus 700.1 Voorraad Asperges 180 Te vorderen btw aan 140 Crediteuren
€ €
500 95
De waardering van de goederen, hier de asperges, wordt dus verhoogd met de directe inkoopkosten van deze goederen! 6 augustus 130 Debiteuren
€
16.960
aan 840 Opbrengst verkopen
€
16.000
aan 181 Te betalen BTW
€
960
800 Inkoopwaarde verkopen aan 700.1 Voorraad Asperges
€
12.500 € 12.500 (€ 12.000 + € 500)
Let op! Het gaat om de directe inkoopkosten. Het kan ook dat er aan een inkoopcommissionair, die verschillende goederen voor de handelaar inkoopt, betaald moet worden. Dan gaat het om kosten voor meer dan een product of een partij verschillende goederen: het zijn geen directe inkoopkosten! Ontvangt de handelaar een factuur van een transporteur omdat de asperges aan een afnemer zijn geleverd, dan gaat het niet om inkoopkosten, want het zijn verkoopkosten. Zo’n post wordt dan niet aan de ingekochte goederen toegerekend. Pagina 134 Nieuwe opgave 12-4: 12-4
20
Machinehandelaar Ros heeft onder andere de volgende rekeningen in gebruik: 110 Bank 140 Crediteuren 180 Te vorderen btw 181 Te betalen btw 200 Kruisposten
Basiskennis boekhouden
700.5 Machine RP 710 Inkopen 800 Inkoopwaarde verkopen 810 Verkoopkosten 840 Opbrengst verkopen Machinehandelaar Ros koopt op 2 februari een speciale machine RP voor € 450.000 + € 85.500 btw. De factuur wordt hem per e-mail toegezonden. Hij betaalt deze factuur volgens afspraak via een spoedoverboeking. (de kosten voor de spoedbetaling laten we hier buiten beschouwing, maar men zou ze tot de directe inkoopkosten kunnen rekenen.) Op 4 februari wordt de machine geleverd en in het magazijn opgeslagen. 6 februari vrachtkosten machine RP: btw 19%: door u te voldoen:
€ 2.000 € 380 € 2.380
7 februari verzekeringskosten transport machine RP: € 400 assurantiebelasting 7%: € 28 door u te voldoen: € 428 (geen btw) 10 februari Verkocht en afgeleverd machine RP voor € 500.000 + € 95.000 btw. De afnemer, onderneming Vis bv betaalt per bank met een spoedbetaling (zie 11 februari). 11 februari Bankafschrift uitgeprint en in de administratie opgenomen: Ontvangen betaling van Vis bv € 595.000. 13 februari Betaald per bank voor het transport bij de levering van machine RP aan Vis bv: € 1.500 + € 285 btw. Journaliseer de bovenstaande financiële feiten.
Aanvulling
21
Hoofdstuk 13
Pagina 138 De balans moet zijn: Debet Bank Aandeelhouders nts
Balans per ... € €
€
80.000 20.000
Aandelenkapitaal Te plaatsen aandelenkapitaal Geplaatst aandelen-kapitaal
100.000
Pagina 140 Oefenopgave 13-B moet beginnen als volgt: De creditzijde van de balans van bv Verklein ziet er als volgt uit: Aandelenkapitaal: € 250.000 Te plaatsen aandelenkapitaal: € 50.000 Geplaatst aandelenkapitaal: € 200.000 Algemene reserve: € 50.000 Hypothecaire lening: € 500.000 Winstsaldo: € 100.000 € 850.000 Aan de debetzijde zien we : rekening-courant J. Verklein € 10.000 Pagina 141 2007 moet zijn 2009 (4×) 2008 moet zijn 2010 (4×) Pagina 142 430 Interestkosten moet zijn 420 Interestkosten (4×) 2005 moet zijn 2008 2006 moet zijn 2009 Pagina 143 2005 moet zijn 2008 (2×) 2006 moet zijn 2009 (3×) 2007 moet zijn 2010 (3×) Pagina 144 2006 moet zijn 2009 (5×) 2007 moet zijn 2010 (7×)
22
Basiskennis boekhouden
Credit € 150.000 € 50.000 € 100.000 € 100.000
Uitwerkingen oefenopgaven
Pagina 147 Antwoord 1-C moet zijn: Bijlage 2: Voorraadlijst per 1 januari 2011 Naam van de goederen 1 2 3 4
Bedrag
35 sportfietsen à € 1.000 44 kinderfietsen à € 750 50 damesfietsen à € 900 2 ligfietsen à € 3.500
€ € € € €
35.000 33.000 45.000 7.000 120.000
Pagina 148 2008 moet zijn 2010 Pagina 152 Laatste grootboek van 2-E moet zijn: Debet Datum
3-1
Naam: Crediteuren Omschrijving
Bedrag
Per bank betaald
€ 2.250
Datum
1-1 8-1
Credit Omschrijving
Balans € Aankoop goederen €
Bedrag
60.000 5.950
Pagina 157 In de laatste grootboekrekening onderaan de pagina: datum 1-1 moet zijn 1-6. Pagina 159 Bij 4-A: Postbank moet zijn ING-bank Financiële rek. moet zijn Financiële rekeningen Voorraad rek. moet zijn Voorraad rekeningen Pagina 162 6-C b. moet zijn: 175 Verschuldigde btw 6%
€
12.300
176 Verschuldigde btw 19%
€
24.700
aan 170 Te verrekenen btw
€
19.275
€
17.725
aan 179 Af te dragen btw
Aanvulling
23
Pagina 163 Kopjes in Inkoopboek van 7-B a.-c. moeten als volgt zijn: Datum
Naam en woonplaats leverancier
Doc.nr
Bedrag
Pagina 164 Bij Uitwerking 7-C d. moet de journaalpost als volgt zijn: 31-7
700 Goederen
€
6.350,00
180 Te vorderen btw
€
894,50 €
aan 140 Crediteuren
7.244,50
Bij Uitwerking 7-D a. en b. moet het laatste Factuurbedrag (van J. de Have) niet € 3000 zijn, maar € 1.300. De telling klopt. Pagina 167 Bij Uitwerking 8-F moeten a. en b. als volgt zijn: a.
Debetzijde: 100 Kas aan 840 Opbrengst verkopen aan 130 Debiteuren
b.
€
12.600 € €
10.000 2.600
€
7.600
Creditzijde: 420 Huisvestingskosten 140 Crediteuren 071 Privé 910 Kasverschillen aan 100 Kas
€ € € €
1.500 5.400 600 100
Pagina 169 2007 moet zijn 2010 Pagina 172 Bij Uitwerking 10-B a. en b. 830 Incidentele winsten en verliezen moet zijn 950 Incidentele winsten en verliezen. Bij Uitwerking 10-A a. 020 Inventaris moet zijn 030 Inventaris. Bij Uitwerking 10-C a. aan Voorraad goederen moet zijn aan 700 Voorraad goederen. Pagina 174 Nieuwe uitwerking van nieuwe Opgave 12-A (oude uitwerking vervalt):
24
Basiskennis boekhouden
1 juli 100 Kas aan 870 Brutodagomzetten
€
201 Pinbetalingen aan 100 Kas
€
5.700 €
5.700
€
3.200
€
3.200
€
500
€
2.500
€
2.500
€
500
3.200
2 juli 120 ING-bank aan 201 Pinbetalingen
€
3.200
3 juli 202 Creditcardbetalingen aan 100 Kas
€
500
4 juli 100 Kas aan 200 Kruisposten
€
2.500
5 juli 200 Kruisposten aan 120 ING-bank
€
2.500
6 juli 120 ING-bank aan 202 Creditcardbetalingen
€
500
Pagina 175 12-C b: 410 Loonkosten moet zijn 401 Loonkosten Pagina 177 2007 moet zijn 2010 430 Interestkosten moet zijn 420 Interestkosten
Aanvulling
25
Rekeningschema
Pagina 179 040 Eigen vermogen moet zijn 040 Eigen vermogen (bij een eenmanszaak) 120 Postbank weglaten 800 Inkoopwaarde van de verkopen moet zijn 800 Inkoopwaarde verkopen
26
Basiskennis boekhouden