Cursus Natuurgids 2000-2001
[email protected]
Biotoopstudie “De Beemden”
Pagina 1 _____________________________________________________________
“D e Beem den” Een biotoopstudie 1
Inleiding Jarenlang klagen de Landenaren al over een stinkende vuile Molenbeek. Zonder pardon en met een sterk uitgestoken beschuldigende vinger wordt er voortdurend verwezen naar de industriezone, naar 1 of meerdere bedrijven die zomaar hun afvalwater laten weglopen in een beek waar vroeger stekelbaarsjes dartelend rondzwommen. We kunnen niet ontkennen dat de waterkwaliteit van de Molenbeek de laatste jaren sterk achteruit is gegaan: biologisch leven is er nog nauwelijks. Het is dan ook van het allergrootste belang dat we via beheersmaatregelen de waterkwaliteit en dus ook de natuurlijke waarde van de beek stelselmatig proberen te verbeteren. Door de vrij recente uitvoering van waterbeheerswerken en ingebruikname van de waterzuiveringsinstallatie, gebouwd en beheerd door Aquafin nv. is er op dit ogenblik al een verbetering van de waterkwaliteit van de Molenbeek en Zeype vast te stellen. Gezien de waterkwaliteit van zowel Molenbeek, Zeype als deze van de vijvers bepalend zijn voor de verdere ontwikkeling van “De Beemden” als ecosysteem, is het bijgevolg van het allergrootste belang dat de kwaliteit van het water een zeker peil bereikt en vooral dat deze kwaliteit in stand wordt gehouden. De beheersmaatregelen die in “De Beemden” worden toegepast hebben logischer wijze dan ook als doel om de waterkwaliteit van de bovenvermelde waterpartijen te verbeteren en op deze manier de ontwikkelingsmogelijkheden van diverse organismen ofwel te creëren, ofwel uit te breiden. Vooraleer de beheersmaatregelen kunnen uitgewerkt, toegepast en/of verfijnd worden, is het van belang te weten hoe groot de soortendiversiteit of soortenrijkdom aan flora en fauna in het onderzoeksgebied is. Deze biotoopstudie is dan ook grotendeels een samenvattende weergave van een doorgedreven waarnemings- en inventarisatie oefening met als doel zicht te krijgen op de soortenrijkdom van flora en fauna in het onderzoeksgebied.
________________________________________________________________________ C:\WINDOWS\TEMP\Beemden.doc Laatst afgedrukt op 03/11/03 13:10
Cursus Natuurgids 2000-2001
[email protected]
Biotoopstudie “De Beemden”
Pagina 2 _____________________________________________________________
Daar waar mogelijk werd gezocht naar eventuele relaties tussen het voorkomen van de soort, de bodemgesteldheid, de activiteiten op aanpalende percelen en in de verdere omgeving, onderlinge relaties tussen plant en dier in het biotoop of ecosysteem, e.d. Gezien op de relatief kleine oppervlakte die “ De Beemden” bestrijkt een 7-tal verschillende biotopen voorkomen, wordt getracht de besprekingen met betrekking tot waarnemingen en eventuele relaties, zoveel mogelijk biotoopgebonden uit te werken. Vooral voor de mensen van de plaatselijke milieuvereniging “Natuur en Landschap”, belast met het beheer van het parkgebied “De Beemden”, is het van belang om zich een beeld te kunnen vormen van de aanwezigheid van verschillende soorten planten en dieren. Op basis van regelmatige evaluaties van het flora- en faunabestand in het gebied kunnen de op dit ogenblik gevolgde beheersmaatregelen desnoods bijgestuurd worden.
________________________________________________________________________ C:\WINDOWS\TEMP\Beemden.doc Laatst afgedrukt op 03/11/03 13:10
Cursus Natuurgids 2000-2001
[email protected]
Biotoopstudie “De Beemden”
Pagina 3 _____________________________________________________________
2
D e Beem den: een klein doch gevarieerd natuurgebied in hartje H aspengouw
2.1
O ntstaan en situering van het werkgebied Het natuurgebied “De Beemden” kan beschouwd worden als één van de kleinste natuurreservaten in hartje Haspengouw. Uit onze aardrijkskundeboeken weten we dat Haspengouw en dan vooral DroogHaspengouw, één van de rijkste landbouwstreken van België is. Als het maar even kon, werd alle beschikbare oppervlakte door landbouw ingenomen. Toch zijn er in de omgeving nog kleine domeinen te vinden die de moeite waard zijn om te behouden om zo als oase te fungeren voor talrijke organismen, zowel planten als dieren, die anders in de landbouwwoestijn zouden omkomen. Het natuurgebied “De Beemden” is zo’n omgeving. Het domein is gesitueerd in de valleien van de Molenbeek en de Zeype ten noorden van Landen. Deze beken maken zelf deel uit van het bekken van de Kleine Gete. In deze streek vinden we vooral aan water en vochtige bodem gebonden biotopen. Onder biotoop verstaan we een leefgebied waar de omstandigheden min of meer vergelijkbaar zijn en waar bepaalde kenmerkende organismen (lees levensgemeenschap of biocenose) voorkomen. In de loop der jaren is het gebiedje geëvolueerd tot wat het nu is. Vroeger, we spreken dan over de periode tussen WO I en WO II, hadden deze gronden een aanzienlijke landbouw - economische waarde: ze werden gebruikt als graasweide of hooiland. In de periode die volgde op WO II werden er in de landbouw grote veranderingen doorgevoerd: overvloedig gebruik van kunstmest en pesticiden, drainering en ruilverkaveling zijn hiervan enkele voorbeelden. Het gevolg van deze veranderingen was dat de natte graslanden voor vele landbouwers waardeloos werden. De gronden werden grotendeels verlaten. Als ze geen nieuwe bestemming kregen, trad er spontane ontwikkeling tot ruigten op en vervolgens tot bos. Ook de vallei van de Molenbeek in Landen onderging deze evolutie. Een kaart uit 1957 (Figuur 1) geeft hiervan een duidelijk beeld.
________________________________________________________________________ C:\WINDOWS\TEMP\Beemden.doc Laatst afgedrukt op 03/11/03 13:10
Cursus Natuurgids 2000-2001
[email protected]
Biotoopstudie “De Beemden”
Pagina 4 _____________________________________________________________
Figuur 1: uittreksel topografische kaart van 1957 (1/25.000) – bron N.G.I.
Op deze kaart kunnen we aflezen dat er in de vallei, naast de nog bestaande graslanden en boomgaarden ten zuiden van de watermolen, ruigten, verboste ruigten en populieraanplantingen voorkomen. In de helft van de jaren 50 werden er in dit gedeelte van het gebied een reeks vijvers gegraven.
2.2
D e beem den op het gewestplan
2.2.1
W at is een gewestplan? Volgens “Het Milieuzakboekje 1994” is een gewestplan niets anders dan een gedetailleerde weergave van de bodembestemmingen binnen een bepaald gewest. Zowel Vlaanderen als Wallonië zijn ingedeeld in een aantal gewesten: 25 gewesten in Vlaanderen en 23 gewesten in Wallonië. Voor elk gewest is er een gedetailleerd gewestplan voorhanden. Heel onze ruimtelijke ordening steunt op dit soort plannen. Op deze kaarten vinden we o.a; volgende gebieden terug: woongebied, woonuitbreidingsgebied, industriegebied, agrarisch gebied, natuurgebied, parkgebied, natuurgebied met wetenschappelijke waarde recreatiegebied en nog een aantal voor Landen minder belangrijke zones.
________________________________________________________________________ C:\WINDOWS\TEMP\Beemden.doc Laatst afgedrukt op 03/11/03 13:10
Cursus Natuurgids 2000-2001
[email protected]
Biotoopstudie “De Beemden”
Pagina 5 _____________________________________________________________
Elke bodembestemming wordt op een gewestplan gekenmerkt door een bepaalde kleur. Een natuurgebied wordt op een gewestplan bijvoorbeeld helemaal groen ingekleurd en aangeduid met de hoofdletter “N”. Een parkgebied is ook groen ingekleurd, maar draagt de hoofdletter “P”. Bij wet wordt vastgelegd wat er in zo’n gebied wordt toegelaten en wat absoluut verboden is.
2.2.2
D e Beem den als parkgebied Bekijken we het domein “De Beemden” op het gewestplan van de regio Tienen-Landen, dan stellen we vast dat dit gebied ingekleurd is als parkgebied. Uit punt 2.2.1. weten we dat elk ingekleurd vlak op het gewestplan een bepaalde “bestemming” heeft. Voor parkgebieden betekent dit dat ze in hun actueel bestaande toestand bewaard moeten blijven zodat ze hun sociale functie kunnen vervullen. In principe mogen slechts die werken worden toegelaten die noodzakelijk zijn voor de openstelling, het behoud, de aanleg en de verfraaiing van het park: het is noch de bedoeling deze gebieden te transformeren tot recreatieparken, noch horecabedrijven of gemeenschapsvoorzieningen te vestigen. Dit is maar een kleine greep uit een hele reeks van wetten en voorschriften die van toepassing zijn op dit soort gebieden. Om “De Beemden” als waardevol natuurgebied te behouden en te beheren overweegt de stad Landen dit parkgebied het statuut “Natuurreservaat” te geven. Op dit ogenblik is de situatie zo dat de stad het gebied zelf in eigendom heeft. Het beheer van het natuurgebied wordt georganiseerd en opgevolgd door de plaatselijke regionale milieuvereniging “Natuur en Landschap”.
2.3
Geologische situering van het onderzoeksgebied
2.3.1
Genese van het landschap De stad Landen is gelegen midden in het Haspengouwse landbouwgebied dat vooral gekenmerkt is door leemhoudende gronden. Voor de vorming van het Haspengouwse landschap zijn enkele sedimentatieperioden belangrijk. In het laat Secundair werd in een diepe rustige zee een dikke krijtlaag afgezet die geleidelijk afhelt naar het noorden. Dit sediment werd vervolgens ten noorden van de Jeker in een minder diepe zee overdekt met een tertiaire kleilaag die op haar beurt onder een zandlaag werd bedolven.
________________________________________________________________________ C:\WINDOWS\TEMP\Beemden.doc Laatst afgedrukt op 03/11/03 13:10
Cursus Natuurgids 2000-2001
[email protected]
Biotoopstudie “De Beemden”
Pagina 6 _____________________________________________________________
Tijdens het vroeg Quartair zette de noordenwind in het noorden van Haspengouw zand- en leempartikels af, terwijl in het zuiden van die streek enkel leempartikels werden afgezet (zand is immers zwaarder dan leem en wordt bijgevolg vlugger afgezet). Deze verschillen van de ondergrond vormen een basis voor de geografische dualiteit die Haspengouw kenmerkt. Landen en dus ook de vallei van de Molenbeek en Zeype waarin het onderzoeksgebied “De Beemden” is gelegen, bevinden zich eigenlijk in de overgangszone tussen Vochtig en Droog Haspengouw: in deze streek vinden we zowel kenmerken van Droog als Vochtig Haspengouw terug. Hierna bespreken we zowel de belangrijkste kenmerken van Droog en Vochtig Haspengouw. Nadien wordt iets dieper ingegaan op de geologische bodemgesteldheid van het onderzoeksgebied. In Vochtig Haspengouw ligt onder de quartaire zandleem een bijna ondoordringbare kleilaag die het doorsijpelen van regenwater verhindert. Deze subregio wordt dan ook getypeerd door haar vele beekjes en riviertjes die het gebied hebben geërodeerd en verlaagd tussen 40 m en 70 m. omwille van het te hoge vochtgehalte van de teelaarde, vormt veeteelt er de e basis van de agrarische activiteit. In de 19 eeuw is men er om economische redenen begonnen met de aanplanting van fruitbomen zodat omhaagde boomgaarden het huidige landschap domineren. De natste gronden van Vochtig Haspengouw werden met populieren of elzen beplant, die aanleiding hebben gegeven tot het ontstaan van unieke natuurgebieden. Voorbeeld hiervan is “Het Vinne” in Zoutleeuw. In Droog Haspengouw komt doorlaatbaar secundair krijt of tertiair zand dicht bij de oppervlakte. Deze substreek is bijgevolg arm aan belangrijke rivieren. De zachte golvingen in het laagplateau, dat tussen de 100 m en 200 m is gelegen, worden veelal toegeschreven aan erosie gedurende de ijstijden. In deze periode was de ondergrond door langdurige vorst immers ondoordringbaar zodat de oppervlakkige afstroming via kleine geulen gebeurde. De bovenste grondlaag bestaat uit vruchtbaar leem, wat het gebied uiterst geschikt maakt voor het telen van tarwe, graan en suikerbieten. Verder wordt deze streek gekenmerkt door een open landschap; perceelsbegrenzingen treffen we er niet aan.
________________________________________________________________________ C:\WINDOWS\TEMP\Beemden.doc Laatst afgedrukt op 03/11/03 13:10
Cursus Natuurgids 2000-2001
[email protected]
Biotoopstudie “De Beemden”
Pagina 7 _____________________________________________________________
2.3.2
Geologische plaats van het onderzoeksgebied in de om geving De geologische opbouw van de vallei van de Molenbeek en Zeype, waartoe “De Beemden” behoort, kan het best worden besproken aan de hand van de volgende kaart.
Figuur 2 : Geologische kaart Groot Landen
Op basis van deze kaart (Figuur 2 ) kan duidelijk worden afgeleid dat de geologische onderbouw van de vallei grotendeels bestaat uit quartair alluvium. Het quartair alluvium wordt omgeven door Onder-Landiaan (Formatie van Hannut). Dit betekent in de praktijk dat uitgestrekt over het grondgebied van Groot-Landen, tussen de interfluvia, de Formatie van Hannut (Onder-Landiaan), soms ook aangeduid met “Tuffeau de Lincent”, dagzoomt. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat het hier absoluut niet over tufsteen gaat.
________________________________________________________________________ C:\WINDOWS\TEMP\Beemden.doc Laatst afgedrukt op 03/11/03 13:10
Cursus Natuurgids 2000-2001
[email protected]
Biotoopstudie “De Beemden”
Pagina 8 _____________________________________________________________
Op de hoger gelegen interfluvia tussen de beekvalleien, die gespaard bleven van erosie, dagzomen onder het leemdek jongere lagen van de Formatie van Tienen (Boven-Landiaan) die in het centrum en het zuiden van de gemeente nog afgedekt worden door afzettingen van de Tongerengroep (Formatie van St. Huibrechts-Hern of Onder Tongeriaan). De geologische doorsneden, opgesteld aan de hand van de geologische kaart (bijlage 1 en 2) en gebaseerd op terreingegevens van de Belgische Geologische Dienst tonen o.a. aan dat de lagen zachtjes afhellen in noordelijke richting met een zwakke component in westelijke richting. Men merkt ook duidelijk de invloed van de insnijding van het hydrografisch net. Samengevat kan gesteld worden dat over het grootste gedeelte van de Landense oppervlakte quartaire afzettingen dagzomen. De quartaire dekmantel heeft zich over het ingesneden tertiaire landschap van GrootLanden met een wisselende dikte uitgespreid. Op sommige plaatsen is de deklaag erg dun, met name daar waar het tertiair substraat vrij dicht onder de oppervlakte verschijnt, daar waar de steile hellingen die naar het westen of het zuiden gericht zijn, enz. Globaal genomen bedraagt de dikte ongeveer 5 m. In de beekvalleien of aan de rand van de valleien zijn de quartaire afzettingen echter veel dikker. Het alluvium van de rivier- en beekdalen (alluviale vlakten) bestaat in GrootLanden overwegend uit gele of grijze zanden en zandige kleien met grind aan de basis. Ook veen wordt ingesloten. Dit veen werd aangetroffen in de afzettingen van de Molenbeek te Rumsdorp waar de dikte van het Holoceen alluvium 7,5 m bedraagt, terwijl eronder geen Pleistoceen afzettingen werden aangeboord.
Figuur 3 : quartaire opvullingen van de vallei van de Molenbeek
Om een inschatting van deze afzettingen te kunnen maken in de tijd werden in bijlage 3 en 4 twee tabellen gevoegd met een indeling van de belangrijkste geologische tijdperken.
________________________________________________________________________ C:\WINDOWS\TEMP\Beemden.doc Laatst afgedrukt op 03/11/03 13:10
Cursus Natuurgids 2000-2001
[email protected]
Biotoopstudie “De Beemden”
Pagina 9 _____________________________________________________________
3
D e levensgem eenschappen in de Beem den… Een verzam eling van een 7-tal interessante biotopen Zoals in de inleiding al werd aangehaald is deze biotoopstudie vooral een samenvattende weergave van een doorgedreven waarneming- en inventarisatieoefening. Het uiteindelijke doel van deze studie is dan ook inzicht trachten te verwerven in de soortendiversiteit van het bestudeerde ecosysteem. Het natuurreservaat “De Beemden” is eigenlijk een verzameling van een 7tal verschillende biotopen elk met hun specifieke flora en fauna. Hierna volgt een korte beschrijving van elk van de biotopen. Bij de interpretatie van de gegevens en resultaten is het van belang te weten dat het leven in deze biotopen rechtstreeks of onrechtstreeks, bepaald wordt door de waterkwaliteit van de vijvers en/of de beken. Een opsomming van de diverse vegetatietypen en het voorkomen van de fauna wordt in hoofdstukken 5 en 6 gegeven. In dit hoofdstuk bespreken we enkel de ecologische opbouw van elk biotoop.
3.1
D e vochtige weide: een gevarieerd grasland m et Canada-aanplanting
3.1.1
D efinitie grasland Een grasland wordt over het algemeen beschouwd als een vegetatie waarin meerjarige grassoorten domineren, soms samen met andere grasachtige planten zoals zeggen. Graslanden komen voor op alle grondsoorten zowel op voedselarme als voedselrijke, op droge en op natte gronden. Samen met de heide vormt het grasland het enige alternatief voor bossen en struwelen.
3.1.2
D e vochtige weide als grasland Wanneer we de vochtige weide ten gronde observeren stellen we vast dat de weide eigenlijk uit 2 delen bestaat: een erg nat gedeelte dat zo goed als altijd geheel of gedeeltelijk onder water staat en een tweede gedeelte waarvan de ondergrond tijdens droge periode volledig kan opdrogen maar dat tijdens natte perioden ook erg drassig kan worden.
________________________________________________________________________ C:\WINDOWS\TEMP\Beemden.doc Laatst afgedrukt op 03/11/03 13:10
Cursus Natuurgids 2000-2001
[email protected]
Biotoopstudie “De Beemden”
Pagina 10 _____________________________________________________________
De overgang van volledig vochtig naar een meer droge zone heeft zijn invloed op het voorkomen van diverse vegetatietypen. In het altijd vochtige gedeelte komen overwegend vegetaties voor eigen aan erg moerassige streken. In het meer droge gedeelte vinden we totaal andere vegetatietypen. Een bespreking van de soortendiversiteit werd opgenomen in hoofdstuk 6. Tot slot kan nog gesteld worden dat de Canada-aanplanting in de vochtige weide kaprijp is. Er is mede dankzij het huidige beheer, slechts weinig evolutie tot bos waar te nemen.
3.2
D e batterij van 7 vijvers Deze vijvers zijn relatief recent uitgegraven (ongeveer 45 jaar geleden). Tenminste een gedeelte van de grond werd als een dijk rond de oevers gelegd. De vijvers hebben dan ook overwegend steile oevers. Het aquatisch leven in sommige vijvers is zeker goed ontwikkeld. Toch dient ook opgemerkt dat nu al met zekerheid kan gesteld worden dat de kwaliteit van het aquatisch leven in de vijvers staat of valt met de kwaliteit en kwantiteit van het aangevoerde water. Tot het aangevoerde water behoort alleszins het kwelwater dat uit de westelijke valleiflank (overwegend akkers) stroomt. Mogelijk wordt de waterkwaliteit van de vijvers ook beïnvloed door het water uit de Molenbeek. De toch wel zware overstromingen van 8 mei 2000 kunnen dit gegeven enkel bevestigen. Een andere factor die de flora en fauna in en rond de vijverbatterij beïnvloedt, is de overwoekering van de oevers en grote gedeelten van de vijvers zelf door diverse wilgensoorten. Rechtstreekse gevolgen hiervan zijn dat er enorm veel organisch materiaal in de vijvers terechtkomt en dat de lichtinval op de vijver beperkt wordt. Fotosynthese wordt in sommige gevallen zo goed als onmogelijk. Op middellange termijn kunnen eutrofiëring en saprobie (te hoge organische belasting) het gevolg zijn. Anderzijds bieden de ruige oevervegetaties dan weer een schuilplaats aan tal van diersoorten.
3.3
H et broekbosje of wilgenstruweel Dit broekbosje heeft een lichte helling en wordt in het oosten begrensd door een ondiepe brede gracht. Talrijke venige kwelplekken wisselen af met iets drogere plekken. De struiklaag is overwegend gesloten. Kenmerkend voor struwelen is de overheersing van struiken die minimaal 1 m maar meestal 2 tot 5 meter hoog zijn. Niettegenstaande er in het wilgenstruweel verscheidene hoogopgaande bomen voorkomen, beschouwen we deze toch nog tot het struweel.
________________________________________________________________________ C:\WINDOWS\TEMP\Beemden.doc Laatst afgedrukt op 03/11/03 13:10
Cursus Natuurgids 2000-2001
[email protected]
Biotoopstudie “De Beemden”
Pagina 11 _____________________________________________________________
In het struweel hebben we te maken met een struiklaag en kruidlaag. Enkele wilgen overschaduwen de struik- en dus ook de kruidlaag. Elk van deze lagen herbergen typische soorten.
3.4
H et oude stort: een ruigtekruidenvegetatie in ontwikkeling
3.4.1
D efinitie van een ruigtekruidenvegetatie Ruigtekruidenvegetatie zijn begroeiingen van hoog opschietende, overjarige kruiden, waarin geen grasachtige soorten overheersen. Ruigtekruidenvegetaties staan ecologisch gezien tussen grasland en bos of struweel in. Ruigtekruidenvegetaties beslaan meestal geringe oppervlakten. Zij komen op alle gronden voor, zowel op droge als op natte, doch zelden op voedselarme gronden. Hoog opschietende kruiden vereisen een bepaalde mate van voedselrijkdom die in de regel spoedig bereikt wordt wanneer het grasland helemaal niet of slechts zeer sporadisch wordt gemaaid. De meer ruderale ruigten waartoe we het oude stort kunnen rekenen, ontstaan en handhaven zich door storingen in het milieu o.a. als gevolg van het storten van puin maar ook als gevolg van sterke bemesting en ontwatering. Mineralisatie van organisch materiaal speelt hierbij een belangrijke rol.
3.4.2
H et oude stort Gezien de relatief hoge ligging t.o.v. de andere biotopen in het onderzoeksgebied vormt het oud stort a.h.w. een droog schiereiland in het vochtige gebied. Het verheft zich enkele meters boven de valleibodem en heeft rondom steile randen. Het bevat afbraakpuin en huishoudelijk afval van de gemeente Attenhoven. Het grootste deel van het stort is vlak en open alhoewel er aan de randen steeds meer wilgen voorkomen. Veel van de kenmerken van een “echte” ruigtekruidenvegetatie vinden we terug op het oude stort. Door dit ontwikkelingsstadium kunnen we de oude stortplaats zien als een corridor tussen de batterij met de zeven vijvers enerzijds en het rietveld anderzijds. We vinden hier soorten die ofwel gebonden zijn aan dit type van biotoop of die het biotoop gebruiken om zich regelmatig te verplaatsen tussen rietveld en vijvers.
________________________________________________________________________ C:\WINDOWS\TEMP\Beemden.doc Laatst afgedrukt op 03/11/03 13:10
Cursus Natuurgids 2000-2001
[email protected]
Biotoopstudie “De Beemden”
Pagina 12 _____________________________________________________________
3.5
H et rietveld: een rietruigte m et kenm erken van een m oeras, rietland en m oerasstruweel
3.5.1
D efinitie van een m oeras Een moeras vormt de geleidelijke overgang van open water naar land. Kenmerkend is de zompige bodem waarop men net niet of net wel kan lopen. Eigen aan moerassen is de dynamische opeenvolging van levensgemeenschappen als open water dat evolueert naar land dat op haar beurt begroeid geraakt. Moerassen vindt men ook daar waar verlanding van open water plaatsgrijpt. Het is echter niet altijd de verlanding van open water die aan de grondslag ligt van een moeras. In natte valleigebieden kan er op sommige plaatsen zoveel water vanuit de hogergelegen gronden worden aangevoerd dat de bodem langdurig met water verzadigd blijft.
3.5.2
H et rietveld m et de noordelijke vijver als rietruigte en m oeras Vooreerst kan duidelijk gesteld worden dat er ter hoogte van de noordelijke vijver zeker sprake is van enige verlanding: de rietkraag wordt zeer dicht begroeid en neemt a.h.w. de vijver stilaan in met als gevolg dat de vijver op termijn mogelijk zal verdwijnen. Opvallend aan deze vijver is de aanzienlijk ontwikkelde onderwaterflora. Ook de waterfauna is zeer rijk. In tegenstelling tot de eerder genoemde 7 vijvers vinden we hier heel wat aflopende oevers met verlandingsgradiënten. Voor de fauna en de flora rondom en In de vijver is het vooral van belang dat er voldoende water van goede kwaliteit aanwezig blijft doorheen de seizoenen. Alhoewel de rietruigte er op het eerste zicht zeer monotoon uitziet, weerspiegelen de soorten tussen het riet toch ook een zekere gradiënt. Deze is te wijten aan de zachtoplopende helling naar de zuidelijke valleirand. Het grootste gedeelte van de rietruigte wordt gevormd door een rietkraag, eigenlijk kunnen we beter spreken van een rietstruweel. Gezien het riet vanuit de oever een zeer dicht ondergronds net van wortelstokken gevormd heeft, zou dit erop kunnen wijzen dat we te maken hebben met de aanvoer van zeer voedselrijk water. De goed ontwikkelde onderwaterflora en –fauna wijst bijkomend op de aanwezigheid van voldoende voedingsstoffen.
________________________________________________________________________ C:\WINDOWS\TEMP\Beemden.doc Laatst afgedrukt op 03/11/03 13:10
Cursus Natuurgids 2000-2001
[email protected]
Biotoopstudie “De Beemden”
Pagina 13 _____________________________________________________________
3.6
D e braakliggende akker In principe zijn akkers stukken land die worden bewerkt en ingezaaid of beplant met een cultuurgewas dat meestal jaarlijks wordt geoogst. Toch zijn er ook akkers die worden aangelegd met als doel een specifieke onkruidflora te creëren of te behouden. Dergelijke akkers worden ook wel eens “onkruidakkers” genoemd. Ter hoogte van de braakliggende akker die deel uitmaakt van het onderzoeksgebied, bevindt zich een kwelzone en heeft er zich sinds enkele jaren een broekbosje ontwikkeld.
3.7
D e beken Naast de hierboven beschreven biotopen stromen er door het natuurgebied nog 2 beken, zijnde de Molenbeek en de Zeype. Beide hebben zeker hun belang als we de ecologische waarde van het onderzoeksgebied willen inschatten. Kom je maar even in de buurt van deze traagstromende beken, dan kan je zo vaststellen dat de waterkwaliteit beneden alle peil is. We vermoeden dat het biologische leven dan ook erg is verstoord. Toch dient ook vermeld te worden dat met de ingebruikname van de collector die het afvalwater vervoert naar de waterzuiveringsinstallatie, een eerste ernstige inspanning is geleverd om de kwaliteit van het beekwater te verbeteren. De oevers van de beken zijn afhankelijk van de locaties zacht hellend tot steil te noemen. De beken lopen door het volledige natuurdomein. Als lijnvormig element bepalen de beken o.a. mede welke soorten er eventueel tot ontwikkeling kunnen komen. Samen met het grondwater en het kwelwater die hoofdzakelijk de waterkwaliteit van de vijvers bepalen, vormen de beken de belangrijkste watertoevoer van het gebied. Een goede waterkwaliteit van vijvers en beken is dus cruciaal voor de ontwikkeling en het in stand houden van de soortenrijkdom.
________________________________________________________________________ C:\WINDOWS\TEMP\Beemden.doc Laatst afgedrukt op 03/11/03 13:10
Cursus Natuurgids 2000-2001
[email protected]
Biotoopstudie “De Beemden”
Pagina 14 _____________________________________________________________
4
Gevolgde werkwijze inzake de verzam eling van inventarisatiegegevens Tijdens de volledige duur van de cursus natuurgids werden in het kader van de biotoopstudie gegevens verzameld over de aanwezigheid van planten en dieren in het gebied, het voorkomen van fauna en flora in functie van de aanwezige vegetatie en/of bodemgesteldheid, hun leefgewoonten en/of ontwikkeling in functie van de seizoenen. De effectieve waarnemingen werden aangevat op 31.12.00. De waarnemingen lopen op dit ogenblik nog steeds verder. In hoofdzaak was het de bedoeling om te proberen, gezien onze beperkte kennis, zoveel mogelijk soorten, zowel planten als dieren te herkennen. Het leren observeren stond dan ook centraal. Wanneer het herkennen van de soorten een zekere routine werd, hebben we geprobeerd om zowel voor fauna als voor flora één van de vele inventarisatiemogelijkheden die in de vakliteratuur zijn terug te vinden, in de praktijk te brengen. Hierna worden in het kort de uitgewerkte inventarisatiemethodieken toegelicht.
4.1
Gevolgde inventarisatiem ethode voor de avifauna Het inventariseren van de avifauna in het gebied verliep volgens 2 fases: − −
4.1.1
Kwalitatieve herkenning van zoveel mogelijk soorten aan de hand van visuele en audio waarnemingen In kaart brengen van aantallen in functie van de verschillende biotopen van het gebied
Kwalitatieve herkenning van de soorten o.b.v. van visuele en audio waarnem ingen De waarnemingen startten op 31.12.00. Er werd gekozen voor de winter als aanvangsperiode omwille van de simpele reden dat er tijdens deze periode geen bladeren aan de bomen zijn en het op die manier veel eenvoudiger is om vogels visueel waar te nemen en ook verder te observeren. De geluiden die vogels tijdens deze periode produceren betreffen over het algemeen “roepen”. Van echte zang kan men tijdens de wintermaanden niet spreken.
________________________________________________________________________ C:\WINDOWS\TEMP\Beemden.doc Laatst afgedrukt op 03/11/03 13:10
Cursus Natuurgids 2000-2001
[email protected]
Biotoopstudie “De Beemden”
Pagina 15 _____________________________________________________________
Gewapend met een goede vogelgids en met de hulp van een geoefend waarnemer, trokken we gedurende de maanden januari en februari bijna wekelijks het onderzoeksgebied in op zoek naar de meest voorkomende vogelsoorten. Elke waarneming werd zorgvuldig in een notaboekje genoteerd. De veldwaarnemingen werden bij thuiskomst getoetst aan een elektronische vogelencyclopedie “Vogels in Europa”. De combinatie van deze 2 waarnemingsmethoden zorgde ervoor dat al snel de meest voorkomende soorten vlot herkend werden. Tijdens de evaluatie van de eerste reeks waarnemingen bleek het de moeite waard om de frequentie van de waarnemingen op te drijven en te verfijnen. In Access 97 werd een computerbestand opgestart waarin de veldwaarnemingen genoteerd werden. Zowel de soort, het gedrag van de soort, het tijdstip van de waarnemingen, de weersomstandigheden als de biotoop in dewelke de waarnemingen werden gedaan, werden genoteerd en bijgehouden. De gegevens die in dit bestand zijn opgenomen, worden op dit ogenblik nog altijd aangevuld en kunnen steeds worden geëvalueerd. Deze wijze van gegevensbeheer maakte het tevens mogelijk om de waarnemingen in kaart te brengen. Een voorbeeld van hoe de gegevens genoteerd worden werd opgenomen in bijlage 5.
4.1.2
In kaart brengen van aantallen in functie van de verschillende biotopen van het gebied Tot eind februari 2001 werden de waarnemingen genoteerd maar niet echt gestructureerd bewaard. Vanaf eind februari werd gestart met het in kaart brengen van de waarnemingen (bijlage 6). Eerst en vooral werd op basis van een stafkaart 1/25.000 een degelijk werkdocument gemaakt om de waarnemingen te noteren. “De Beemden” werd ingedeeld in de 7 biotopen waarvan hierboven reeds een bespreking werd gegeven. De biotopen die op het terrein werden onderscheiden zijn opgenomen in bijlage 7. Per biotoop werden zowel kwalitatief als kwantitatief de verschillende soorten die zich op het ogenblik van de waarnemingen in het gezicht of gehoorveld bevonden, genoteerd. In een apart notaboekje werden de gedragingen van de soort bijgehouden. De waarnemingspunten werden op kaart aangeduid en wekelijks op ongeveer hetzelfde tijdstip bezocht. De gegevens m.b.t. de juiste aantallen van elke soort, worden op dit ogenblik nog verwerkt. Wanneer bij de bespreking van de waarnemingen in hoofdstuk 5 aantallen worden gebruikt, betreffen dit enkel aantallen m.b.t. het aantal keer dat een bepaalde soort in een biotoop werd waargenomen. Het gaat hier absoluut niet over “soortenaantallen”.
________________________________________________________________________ C:\WINDOWS\TEMP\Beemden.doc Laatst afgedrukt op 03/11/03 13:10
Cursus Natuurgids 2000-2001
[email protected]
Biotoopstudie “De Beemden”
Pagina 16 _____________________________________________________________
4.2
Gevolgde inventarisatiem ethode voor de flora Het inventariseren van de flora in het gebied verliep volgens 2 fases: − −
4.2.1
Kwalitatieve herkenning van zoveel mogelijk soorten aan de hand van visuele “ad random” waarnemingen Inventarisatie aan de hand van een dwarsdoorsnede op een uitgekozen plaats in een biotoop
Kwalitatieve herkenning van zoveel m ogelijk soorten aan de hand van visuele “ad random ” waarnem ingen e
Met de kwalitatieve herkenning van de flora werd gestart tijdens de 2 helft van de maand april, de periode tijdens de welke de eerste soorten zich stilaan beginnen te manifesteren. Tijdens de excursies die in functie van de inventarisatie van de avifauna werden gehouden, werd regelmatig halt gehouden om de aanwezigheid van planten te observeren. Vooral de bloeiwijze, de grootte, de bladvorm en een beschrijving van de plaats waar de plant voorkwam, werden genoteerd. Om de waarnemingen te structureren werd van hetzelfde computerbestand zoals eerder besproken, gebruik gemaakt. Meerdere keren werden planten nauwkeurig gedetermineerd om de techniek m.b.t. het gebruik van een “determinatieflora” en het leren observeren onder de knie te krijgen. Bij thuiskomst werd in beschikbare vakliteratuur meer details over de plant opgezocht. Het betreft hier o.a. medicinale eigenschappen, mogelijk beheer om de soort in stand te houden, het voorkomen van indicatorsoorten, ideale bodemgesteldheid voor de plant, e.d.
4.2.2
Inventarisatie aan de hand van een dwarsdoorsnede op een uitgekozen plaats in een biotoop De toegepaste inventarisatiemethode voor wat de planten betreft is enigszins anders dan deze bij de avifauna: er wordt enkel een schatting gemaakt van de aanwezige aantallen, het tijdstip van de waarnemingen is veel minder limiterend, het waarnemingspunt dient zeer goed te worden uitgekozen, de inventarisatie is veel meer kwalitatief gericht en minder kwantitatief…
________________________________________________________________________ C:\WINDOWS\TEMP\Beemden.doc Laatst afgedrukt op 03/11/03 13:10
Cursus Natuurgids 2000-2001
[email protected]
Biotoopstudie “De Beemden”
Pagina 17 _____________________________________________________________
De inventarisatie start met het correct en zeer selectief uitkiezen van het waarnemingspunt, eigenlijk spreken we beter van een waarnemingslijn. Van te voren dient duidelijk geweten te zijn of er in het te onderzoeken biotoop verschillende zones voorkomen waar er een variatie van soorten kan voorkomen. De waarnemingslijn dient zo te worden gekozen dat elk van deze zones worden geobserveerd. Wanneer de lijn met behulp van bijvoorbeeld een koord is uitgezet kan de inventarisatie starten. Voor de inventarisatie hebben we een houten vierkant van 1 bij 1 m nodig ingedeeld in vakken van 10 bij 10 cm. De vierkante meter wordt langs de lijn verplaatst. Bij elke meter wordt het aantal vakken geteld waarin een bepaalde soort voorkomt. Deze gegevens worden in functie van de waarnemingsplaats langs de denkbeeldige lijn, in tabelvorm genoteerd. (Bijlage 8) Doel van deze inventarisatiemethode is om na te gaan op welke wijze er diversiteit van soorten optreedt in functie van de omgevingsfactoren.
4.3
Interpretatie van de gegevens Zowel de inventarisatie van planten als van dieren heeft soms opmerkelijke resultaten opgeleverd. Het maakt geen deel uit van dit werk om de gevonden resultaten tot in de details te bespreken. Wel zal er in hoofdstuk 6 een overzicht worden gegeven van die soorten die als uitschieter kunnen beschouwd worden. De term uitschieter moet in dit verband gezien worden als ofwel algemeen in grote aantallen voorkomend en dus eigen aan het gebied, ofwel heel erg beperkt voorkomend ten gevolge van omgevingsfactoren. De zogenaamde “lucky shots” worden niet besproken. Belangrijk hierbij is op te merken dat er enkel zal gesproken worden over het “aantal waarnemingen per soort” en niet over gedetailleerde effectieve aantallen per soort. Deze gegevens worden op dit ogenblik nog altijd verwerkt.
________________________________________________________________________ C:\WINDOWS\TEMP\Beemden.doc Laatst afgedrukt op 03/11/03 13:10
Cursus Natuurgids 2000-2001
[email protected]
Biotoopstudie “De Beemden”
Pagina 18 _____________________________________________________________
5
Bespreking van de avifauna in elk van de biotopen
5.1
A lgem een De bespreking en toelichting van de waarnemingen voor wat de avifauna betreft, gebeurt op basis van de tabel die opgenomen is in bijlage 9. Het betreft hier waarnemingen die genoteerd werden vanaf 31.12.00 t.e.m. 31.05.01. Alle soorten die gedurende de observatieperiode werden e aangetroffen werden in de 1 kolom genoteerd. Per biotoop werd aangeduid hoeveel keer een bepaalde soort per biotoop werd gevonden. Algemeen kan gesteld worden dat de tabel ons duidelijk maakt dat voor wat de avifauna betreft, het beekdal van zowel Molenbeek als Zeype minder interessant kunnen genoemd worden. Niettegenstaande beide biotopen steeds in de inventarisatieronde werden opgenomen, is het aantal waarnemingen hier eerder beperkt. Een echte verklaring hiervoor is er niet. Verwijzend naar de aanwezige vegetatie zouden vrij algemene soorten zoals winterkoning, koolmees, pimpelmees, merel, roodborst e.d. hier regelmatig moeten aangetroffen worden. Gezien het beperkt aantal waarnemingen wordt de avifauna van het beekdal van de Zeype en Molenbeek niet verder besproken. In de andere biotopen zijnde de vochtige weide, het wilgenstruweel, de oude stortplaats, het rietveld en de vijverbatterijen beschikken we over een veel groter aantal waarnemingen. Vooraleer een bespreking per biotoop wordt gegeven, worden een aantal algemene doch opmerkelijke vaststellingen geformuleerd : − − − − − − − −
koolmees, pimpelmees en winterkoning komen in vrijwel alle biotopen algemeen voor (hun aanwezigheid wordt niet meer apart besproken); naast koolmees en pimpelmees werden ook vrij regelmatig staartmezen waargenomen; verspreid over het onderzoeksgebied komen 2 verschillende spechtesoorten voor nl. groene specht en grote bonte specht; zowel grote lijster als zanglijster werden hoofdzakelijk ter hoogte van de vochtige weide en de vijverbatterij waargenomen; het aantal wilde eenden is voor het kleine gebied enorm groot ; 1 of meerdere blauwe reigers maken van het gebied gebruik om regelmatig proviand in te slaan, het gebied wordt regelmatig bezocht door verschillende roofvogels : buizerd, sperwer, torenvalk, bruine kiekendief aan de rand van het gebied ter hoogte van het rietveld is een steeds groter wordende roekenkolonie gehuisvest;
________________________________________________________________________ C:\WINDOWS\TEMP\Beemden.doc Laatst afgedrukt op 03/11/03 13:10
Cursus Natuurgids 2000-2001
[email protected]
Biotoopstudie “De Beemden”
Pagina 19 _____________________________________________________________
− − − −
5.2
meerdere meerkoeten en waterhoenders houden zich in de lage oevervegetatie van de vijvers schuil en komen hier tot broeden; tijdens de waarnemingsperiode werd het gebied vanaf maart-april druk bezocht door o.a. tjif tjaf, tuinfluiter en zwartkop. Meerdere zangposten werden genoteerd; vrij regelmatig werd een ijsvogel waargenomen sterk biotoopgebonden en daardoor minder algemene soorten zoals bosrietzanger, rietgors, kleine karekiet, grasmus, fitis, braamsluiper, e.d. werden meerdere malen in het gebied aangetroffen. Ook hier betreft het duidelijke zangposten
D e vochtige weide m et Canada-aanplanting Tijdens de meeste observatierondes konden we volgende soorten ofwel visueel ofwel via de zang of roep waarnemen: groene specht, grote lijster, heggemus, merel, tjif tjaf, tuinfluiter, vink, zwartkop, winterkoning, koolmees, pimpelmees. Met uitzondering van de groene specht betreft het hier zangvogels die zich schuil houden hetzij in de lage struikvegetatie aan de rand van de vochtige weide, hetzij in de Canada-aanplanting. Heggemus en merel vinden we meestal terug in de dichte lage struikvegetatie terwijl tjif tjaf, vink, tuinfluiter en zwartkop eerder voorkomen in de Canada-aanplanting op halve hoogte van de boomtoppen. Tuinfluiter en zwartkop werden ook in hogere struiken waargenomen. De grote lijster vinden we dan weer helemaal bovenaan terug in de bomen. De zang van grote lijster, heggemus, vink en tjif tjaf is vrij makkelijk te herkennen. De grote lijster zingt heel helder en gevarieerd, de zang van de heggemus is eerder scherp en doordringend te noemen, de vink herhaalt meerdere malen het gekende suske wiet, de tjif tjaf zingt voortdurend zijn eigen naam. Veel moeilijker is het om de zang van merel, tuinfluiter en zwartkop van elkaar te onderscheiden. Als je als basis de kolkende zang van de merel in het achterhoofd hebt, kan je de zang van de tuinfluiter omschrijven als een niet gearticuleerde brabbelende zang van de merel die gedurende een 8-tal seconden wordt aangehouden. In vergelijking met de tuinfluiter is de zang van de zwartkop iets helderder, veel korter en luid eindigend. De aanwezigheid van de groene specht valt onmiddellijk op: meestal vliegt hij luid lachend de vochtige weide over, maakt een onhandige bocht over de waarnemingszone en landt even later in het gras waar uitgebreid naar insecten wordt gezocht. Enkele soorten die niet zo vaak als voorgaande soorten ter hoogte van de vochtige weide werden waargenomen, maar die toch vermeld dienen te worden zijn zanglijster, kramsvogel, roodborst,… De zang van de zanglijster is vrij eenvoudig te onderscheiden: zeer gevarieerde deuntjes die steeds 3 keer worden herhaald. De zanglijster kan zich in meerdere vegetatietypen schuil houden: zowel middelhoge struiken als bomen.
________________________________________________________________________ C:\WINDOWS\TEMP\Beemden.doc Laatst afgedrukt op 03/11/03 13:10
Biotoopstudie “De Beemden”
Cursus Natuurgids 2000-2001
[email protected]
Pagina 20 _____________________________________________________________
5.3
D e batterij van 7 vijvers Op en rond de vijvers vinden we vooral wilde eenden, meerkoeten en waterhoenders. De wilde eenden dobberen meestal gewoon rond op de vijvers. De meerkoeten, maar vooral de waterhoenders zijn veel schuwer en verbergen zich meestal in de dichte oevervegetatie. Bij gevaar is vooral de roep van de meerkoet zeer scherp te noemen. Bij mogelijke dreiging is de vluchtwijze van het waterhoen zeer typisch: trappend op en over het water vlucht het waterhoen weg naar de dichtstbijzijnde oever, waar de dichte lage vegetatie als schuilplaats wordt gebruikt. Gezien de hogere struiklagen en wilgenbomen treffen we ook hier zangers aan : tuinfluiter, zwartkop, tjif tjaf, vink vinden we terug in, voor het gebied althans, vrij grote aantallen. Heggemus wordt wel waargenomen maar de frequentie is eerder laag te noemen. Zowel groene specht als grote bonte specht komen hier zowel een geschikte schuilplaats als voedsel zoeken. Regelmatig vloog de groene specht met de typische luide lach over het onderzoeksgebied. De grote bonte specht werd zeer regelmatig, druk timmerend op één van de oude wilgen, aangetroffen. De vele oude spechtegaten in de wilgen tonen aan dat de grote bont specht hier vrijwel ononderbroken vertoeft.
Zowel de groene specht als de grote bonte specht komen in “De Beemden” voedsel en een geschikte schuilplaats zoeken
Figuur 4: groene specht en grote bonte specht
De batterij van 7 vijvers wordt ook regelmatig bezocht door de blauwe reiger. Reden hiervoor is dat het visbestand van de vijvers groot is en de reiger zich bijgevolg kan voorzien in zijn voedselbehoefte. Gezien de erg dichte begroeiing en de afwezigheid van een mogelijkheid tot waden is het opmerkelijk te noemen dat de vijvers regelmatig het bezoek van een blauwe reiger krijgen.
________________________________________________________________________ C:\WINDOWS\TEMP\Beemden.doc Laatst afgedrukt op 03/11/03 13:10
Cursus Natuurgids 2000-2001
[email protected]
Biotoopstudie “De Beemden”
Pagina 21 _____________________________________________________________
Een zeer opmerkelijke en regelmatige gast van het biotoop is de ijsvogel. Tijdens de meeste excursies werd de ijsvogel hetzij visueel hetzij op basis van zijn roep waargenomen. Het is echter niet duidelijk of het hier over 1 dan wel over meerdere individu’s gaat. De ijsvogel wordt onmiddellijk herkend aan zijn zeer zenuwachtige en snelle vlucht, blauwe vleugels en oranje borststreek. De aanwezigheid van de ijsvogel toont tevens aan dat de kwaliteit van de waterpartijen een zeker niveau heeft bereikt: een ijsvogel heeft voldoende vis nodig, een voldoende groot visbestand vereist dan weer een zekere waterkwaliteit. Gezien de vele duikmogelijkheden vanop overhangende takken heeft de ijsvogel het blijkbaar naar zijn zin in “De Beemden”. Op dit ogenblik wordt nog verder onderzocht of de ijsvogel in “De Beemden” eventueel tot broeden kan komen.
5.4
H et wilgenstruweel Naast koolmees, winterkoning, pimpelmees en staartmees is het wilgenstruweel een plaats waar we de grootste populatie aan boomkruipers aantreffen. Ook de kans om een roodborst aan te treffen is in het wilgenstruweel iets groter dan in de rest van het gebied. Een verklaring hiervoor geven is moeilijk gezien deze soorten even goed elders in het onderzoeksgebied de juiste omgevingseigenschappen kunnen vinden om te overleven. Wel is het zo dat de struiklaag in het wilgenstruweel minder dicht is dan elders in “De Beemden”. Daardoor is het misschien iets eenvoudiger om zowel roodborst als boomkruiper waar te nemen. Het gedrag van de boomkruiper is erg opvallend: hij vliegt naar de onderkant van een boom en kruipt spiraalvormig langs de stam omhoog. Wanneer hij op een hoogte van 3 à 4 meter is gekomen vliegt hij over naar de onderkant van de stam van een volgende boom en voert dezelfde beweging uit. Het wilgenstruweel is ook de biotoop van het onderzoeksgebied waar het vaakst de 2 spechte-soorten werden waargenomen. Gezien in het wilgenstruweel oudere bomen staan, is dit logisch te noemen. H et wilgenstruweel:een ideale verblijfplaats voor m ezen,zangers en boom kruipers
Staartm ees Figuur 5: staartmees en boomkruiper
Boom kruiper
________________________________________________________________________ C:\WINDOWS\TEMP\Beemden.doc Laatst afgedrukt op 03/11/03 13:10
Cursus Natuurgids 2000-2001
[email protected]
Biotoopstudie “De Beemden”
Pagina 22 _____________________________________________________________
5.5
H et oude stort Tot de opmerkelijkste soorten die op de oude stortplaats werden aangetroffen behoren bosrietzanger, fitis, grasmus en braamsluiper. In dit verband kan gesteld worden dat het hier over soorten gaat met specifieke biotoopeisen: een min of meer open vlakte waar verspreid een niet al te hoge en niet al te dichte vegetatie van ruigtekruiden, met hier en daar een struik, voorkomt. De oude stortplaats voldoet perfect aan deze eisen. Het herkennen van deze soorten op basis van de zang is echter een niet zo eenvoudige zaak. De bosrietzanger laat zich het eenvoudigste herkennen: een zeer gevarieerde steeds afwisselende zang met variërende toonhoogtes. In de zang zijn geen herhalingsmelodietjes te horen. De zang wordt gedurende zeer lange tijd aangehouden. De bosrietzanger kan ook voortdurend andere vogelgeluiden nabootsen. De zang van de fitis is zeer triest te noemen: de fitis start meestal met een zeer hoge zang maar de toonhoogte daalt zeer snel en eindigt op een trieste uitloper. In vergelijking met de zang van de fitis zit er in de zang van de grasmus ietsjes meer variatie. De zang van de grasmus is ook melodieuzer maar eindigt op een trieste in toonhoogte dalende uitloper waaraan abrupt een einde komt. De zang van de braamsluiper is te vergelijken met deze van een vink. Doch is het zo dat sommige delen van de zang van een vink worden vergeten, vooral naar het einde toe. Samen met het rietveld vormt de oude stortplaats een relatief grote open vlakte die regelmatig door roofvogels wordt bezocht. De aanwezigheid en het gedrag van de geobserveerde roofvogels wordt opgenomen bij de bespreking van de soorten aangetroffen op het rietveld.
________________________________________________________________________ C:\WINDOWS\TEMP\Beemden.doc Laatst afgedrukt op 03/11/03 13:10
Biotoopstudie “De Beemden”
Cursus Natuurgids 2000-2001
[email protected]
Pagina 23 _____________________________________________________________
Z owelde O ude stortplaats als het rietveld vorm en een uitstekende uitvalsbasis voor bosrietzanger,fitis en braam sluiper
braam sluiper
Fitis
Bosrietzanger Figuur 6 : braamsluiper, fitis en bosrietzanger
5.6
H et rietveld Voor de bespreking van de soorten van het rietveld maken we onderscheid in 3 zones: de zone rietveld met vijver, de rand van het rietveld hoofdzakelijk bestaande uit een dicht struikvegetatie en bomen en het rietveld samen met de stortplaats als open vlakte. In het riet en aan de rand van het rietveld zijn de belangrijkste soorten rietgors, bosrietzanger en kleine karekiet. De blauwe reiger werd meerdere malen wadend waargenomen. Eén enkele keer werd een aalscholver waargenomen. Een rietgors vertoeft meestal in het midden van het rietveld: hier heeft hij het meeste bescherming tegen mogelijke gevaren. Zelden verplaatst hij zich naar de rand van een rietveld. De rietgors werd dan ook enkel op basis van de zang geobserveerd. De kans om bosrietzanger en kleine karekiet aan de rand van het rietveld aan te treffen is vrij reëel. Meerdere malen werden wij tijdens de observatieronde verrast door een kleine groepje kleine karekieten (aantal variërend tussen 4 en 6) die aan de rand van het rietveld op een rietstengel, de aandacht trokken. De zang kan best omschreven worden als een kkrrr kkrr kkrr kkrr dat soms minuten lang worden herhaald. De zang wordt herhaald met verschillende snelheden. De zang van de kleine karekiet is zeer duidelijk te onderscheiden.
________________________________________________________________________ C:\WINDOWS\TEMP\Beemden.doc Laatst afgedrukt op 03/11/03 13:10
Cursus Natuurgids 2000-2001
[email protected]
Biotoopstudie “De Beemden”
Pagina 24 _____________________________________________________________
D e kleine karekiet was één van de opvallendste bewoners van het rietveld Figuur 7 : de kleine karekiet
Op de percelen palend aan het rietveld valt vooral de aanwezigheid van de roekenkolonie op. Vooral tijdens de nestperiode was er rond de nesten zeer veel lawaai en activiteit. De kolonie telt in het totaal ongeveer 35 nesten. De nesten werden op verschillende hoogtes gebouwd. Uit de literatuur leerden we dat er bij een roekenkolonie sprake is van een zekere hierarchie: hoe hoger een individu zijn nest bouwt, des te groter is zijn zeggenschap binnen de kolonie. Tijdens de broedperiode was het rond de nesten opvallend kalm. De activiteit nam na de broedperiode weer toe. De evolutie van de roekenkolonie wordt verder opgevolgd. In één van de wilgen, aan de rand van het rietveld, heeft gedurende meerdere weken een koppel sperwers genesteld. Opvallend was vooral het verschil in grootte en het verschil in kleur van het verenkleed tussen het vrouwelijk en mannelijk individu. Het koppel werd gedurende een paar weken vanuit de kijkhut aan de rand van het rietveld geobserveerd. Het is echter niet duidelijk of het paar tot broeden is gekomen. Tijdens een wandeling doorheen het rietveld kwamen we onverwacht een laagvliegende jagende sperwer tegen. De open vlakte van het rietveld in combinatie met de oude stortplaats werd tijdens de observatieperiode meerdere malen bezocht door buizerd, bruine kiekendief, sperwer en torenvalk. De buizerd cirkelde steeds gedurende een vrij lange periode over de open vlakte van rietveld en oude stortplaats. Zijn aanwezigheid werd steeds gemeld door een stel Vlaamse gaaien die zich tevens in de buurt van het rietveld verschuilden. Een paar keer kon geobserveerd worden op welke manier zwarte kraaien en roeken de buizerd het gebied uitdreven. Tijdens de glijvlucht van de buizerd viel vooral de opvallende vleugeltekening op.
________________________________________________________________________ C:\WINDOWS\TEMP\Beemden.doc Laatst afgedrukt op 03/11/03 13:10
Cursus Natuurgids 2000-2001
[email protected]
Biotoopstudie “De Beemden”
Pagina 25 _____________________________________________________________
H et rietveld en de oude stortplaats kregen regelm atig het bezoek van buizerd en sperwer. Geruim e tijd w erd een koppelsperw ers geobserveerd
Buizerd
Sperw er
Figuur 8 : buizerd en sperwer, rofvogels die ook in “De Beemden” jagen
De frequentie waarmee de bruine kiekendief werd waargenomen, is onregelmatig. Toch hielden we eraan deze waarnemingen te vermelden omdat, verwijzend naar de opvallend witte en kleine kop van de bruine kiekendief, duidelijk het onderscheid met de buizerd kon gemaakt worden. De torenvalk is een gast die regelmatig de zone van de stortplaats en rietveld bezoekt. Meestal werd hij geobserveerd terwijl hij druk biddend in de lucht hing.
________________________________________________________________________ C:\WINDOWS\TEMP\Beemden.doc Laatst afgedrukt op 03/11/03 13:10
Cursus Natuurgids 2000-2001
[email protected]
Biotoopstudie “De Beemden”
Pagina 26 _____________________________________________________________
6
Bespreking van de vegetatietypen in een aantal biotopen
6.1
A lgem een Zoals reeds in de inleiding werd gesteld wordt elke biotoop in de Beemden gekenmerkt door typische vegetatie. De vegetatie van elke van deze biotopen getailleerd bespreken zou ons in het kader van deze studie te ver leiden. Vandaar dat enkel de voorkomende vegetatie in de vochtige weide, de vijverzone en de oude stortplaats, de naar onze mening op gebied van vegetatie meest interessante biotopen van “De Beemden”, besproken worden. De inventarisatieoefening waarvan sprake in punt 4.2.2. werd uitgevoerd in een erg vochtige zone palend aan het geasfalteerde wandelpad, aan de rand van het natuurgebied.
6.2
D e vochtige weide: een gevarieerd grasland m et Canada-aanplanting
6.2.1
D e drogere zone Het grootste gedeelte van de aanwezige vegetatie kan gecatalogeerd worden onder de noemer graslandvegetatie. Toch behoren ijle dravik, honingklaver, diverse aanwezige “muursoorten”, gele helmbloem e.d. tot pioniervegetaties.
6.2.1.1
De rand van de droge zone
Aan de rand van de droge zone treffen we een typische graslandvegetatie aan met o.a. hondsdraf, fluitekruid, bereklauw, smeerwortel, witte dovenetel, zevenblad, kleefkruid, brandnetel, e.d. De aanwezigheid van deze planten en kruiden toont aan dat we hier te maken hebben met een zeer voedselrijke bodem. Een grote woekering van brandnetel wijst op veel organische stikstof. Al deze planten zijn van belang als drachtplant voor honingbijen, hommels en solitaire bijen.
________________________________________________________________________ C:\WINDOWS\TEMP\Beemden.doc Laatst afgedrukt op 03/11/03 13:10
Cursus Natuurgids 2000-2001
[email protected]
Biotoopstudie “De Beemden”
Pagina 27 _____________________________________________________________
Bereklauw is bijkomend van belang als nectarplant voor dagvlinders. De afgestorven stengels van de bereklauw zijn als nest en schuilplaats zeer gegeerd bij diverse soorten insecten.
6.2.1.2
Het midden van de drogere zone
In het midden van de drogere zone vinden we een uitbreiding van de graslandvegetatie doch vinden we hier andere soorten terug: ooievaarsbek, robertskruid, gewone hoornbloem, smeerwortel, paardebloem, pinksterbloem, rode klaver, scherpe en kruipende boterbloem, veldlathyrus, vogelwikke, witte judaspenning, e.d. In het biotoop situeren deze soorten zich in de overgangszone tussen het drogere en het meer vochtige gedeelte van de weide. Deze planten en kruiden zijn indicatoren van matig tot zeer voedselrijke vochthoudende bodem. Evenals de soorten die voorkomen aan de rand van de vochtige weide , zijn ook deze planten van belang voor het in stand houden van bijen- en hommelsoorten. Specifiek wordt judaspenning beschouwd als één van de waardplanten voor Groot Koolwitje. De pinksterbloem is een waardplant voor Oranjetipje, Knollewitje en Klein Geaderd Witje. Naast de hierboven vermelde soorten komen boerenwormkruid, gele morgenster en Sint Janskruid ook voor in het drogere gedeelte van de vochtige weide. Deze soorten wijzen eerder op een vochthoudende tot droge bodem die matig tot zeer voedselrijk kan zijn. Gezien Sint Janskruid eigenlijk een indicator is van een erg droge tot schrale bodem is het opmerkelijk dat we deze soort in de vochtige weide aantreffen. Verspreid over de ganse oppervlakte van het drogere gedeelte van de vochtige weide treffen we ridderzuring, krulzuring en akkerzuring aan.
6.2.2
D e vochtige tot zeer natte zone In het erg natte gedeelte van de vochtige weide treffen we andere soorten aan dan in het drogere gedeelte van de weide. Hier domineren blaartrekkende boterbloem, beekpunge, heermoes-paardestaart, watermunt, pitrus, zeegroene rus, waterpunge, kluwezuring, kruipende boterbloem, dotterbloem, e.d. De aanwezigheid van deze soorten toont aan dat we in deze zone met een zeer voedselrijke natte bodem te maken hebben. Het zijn soorten die zowel bij typische graslandvegetaties als bij ruigtekruidenvegetaties kunnen ingedeeld worden.
________________________________________________________________________ C:\WINDOWS\TEMP\Beemden.doc Laatst afgedrukt op 03/11/03 13:10
Cursus Natuurgids 2000-2001
[email protected]
Biotoopstudie “De Beemden”
Pagina 28 _____________________________________________________________
Typische vertegenwoordigers van ruigtekruiden zijn harig wilgenroosje, moeras vergeet-mij-nietje, moerasspirea, heelblaadjes, grote lisdodde, riet, e.d.
6.2.3
Beoordeling soortenrijkdom De soorten die onder 6.2.1 en 6.2.1. zijn genoteerd, zijn een verzameling van de meest algemene soorten die in beide zones van de vochtige weide voorkomen. Naast deze algemene vertegenwoordigers zijn er nog tal van soorten die een meer getailleerde determinatie vergen en die in deze lijst niet zijn opgenomen. De planten en kruiden die in de vochtige weide werden aangetroffen zijn alle indicators van een matig tot zeer voedselrijke bodem. Dit betekent onder andere dat in de bodem veel organisch materiaal aanwezig is. Een directe scheiding maken tussen het drogere en nattere gedeelte van de weide is haast niet mogelijk gezien de typische vertegenwoordigers van deze vegetatietypes gemengd door elkaar in de weide voorkomen. We kunnen enkele stellen dat er zowel vertegenwoordigers van voedselrijke droge als van voedselrijke natte bodem voorkomen.
6.3
D e batterij van 7 vijvers De vegetatiesoorten die overwegend in de vijverzone voorkomen betreffen in hoofdzaak hogere struiken en bomen. We vermelden katwilg, boswilg, schietwilg, meidoorn, sleedoorn, vlier, braam, e.d. Afhankelijk van vijver tot vijver worden de oevers door één van deze soorten al of niet overwoekerd. Bij een aantal vijvers is de overwoekering van de verschillende wilgensoorten zo groot dat er stilaan sprake is van enige verlanding. Gevolg hiervan is dat de lichtinval bij deze vijvers beperkt is wat zeker invloed heeft op de ontwikkeling van de onderwaterflora en -fauna. In de buurt van de vijvers komen een aantal grachten voor die vrijwel constant onder water staan. Talrijke venige kwelplekken wisselen af met iets drogere plekken. In deze grachten treffen we dotterbloem aan, die op haar beurt indicator kan zijn van de aanwezigheid van kwelwater. Verspreid over de vijverzone wordt in grote aantallen slanke sleutelbloem, haagwinde en moerasspirea waargenomen. Deze soorten zijn kruidenindicatoren van matig tot zeer voedselrijke bodem. Op diverse beschaduwde plaatsen tussen de vijvers heeft de brede wespenorchis de mogelijkheid gevonden zich te ontwikkelen. De brede wespenorchis is vooral een indicator van verstoord terrein.
________________________________________________________________________ C:\WINDOWS\TEMP\Beemden.doc Laatst afgedrukt op 03/11/03 13:10
Cursus Natuurgids 2000-2001
[email protected]
Biotoopstudie “De Beemden”
Pagina 29 _____________________________________________________________
6.4
D e oude stortplaats Verspreid over de oude stortplaats komen vooral ruigere kruidensoorten voor afgewisseld met struiken. Opvallend voor de stortplaats is het feit dat hier in grote aantallen een 4-tal distelsoorten voorkomen: kale jonker, speerdistel, akkerdistel, grote kaardenbol. Naast deze soorten treffen we vooral braamstruiken aan. Vooral de aanwezigheid van de grote kaardenbol valt op. De distels wijzen op een erg voedselrijke doch eerder drogere bodem.
6.5
Toepassing en gebruik van enkele kruiden
6.5.1
Boerenworm kruid De vieze geur van boerenwormkruid bracht de mensen op een idee dat ook de insecten daar wel een hekel aan zouden hebben. Men legde de toppen van de plant op plaatsen waar dieren met vlooien vaak liggen bijvoorbeeld bij hondenmanden. Het werd ook gebruikt als mug- en motwerend kruid. Een meer bekende toepassing is het gebruik van de bloeiende toppen om ingewandswormen te bestrijden. Vandaar dat boerenwormkruid ook soms wel “wormzaad” wordt genoemd. Toch dient zeker vermeld te worden dat de gebruikers zich in gevaar brengen: het kruid bevat immers giftige stoffen die, wanneer ze in grote hoeveelheden worden opgenomen, dodelijk kunnen zijn.
6.5.2
W aterm unt Watermunt is aan de waterkant te ruiken, ook wanneer er niet wordt op getrapt. De plant verspreidt de kenmerkende muntgeur, maar met een duidelijk nevenaroma van slootgrond. Vanwege die laatste geur wordt hij minder dan andere planten culinair gebruikt behalve dan in sterke muntsauzen. Medicinaal stimuleert watermunt de galproductie, zorgt voor een betere spijsvertering en verlicht krampen. Diarree en buikgriep verminderen door het gebruik van de plant.
________________________________________________________________________ C:\WINDOWS\TEMP\Beemden.doc Laatst afgedrukt op 03/11/03 13:10
Cursus Natuurgids 2000-2001
[email protected]
Biotoopstudie “De Beemden”
Pagina 30 _____________________________________________________________
6.5.3
D otterbloem Vroeger plukte men de knoppen van de dotterbloem nog voordat ze in bloei stonden. Ze werden dan op gezouten azijn gezet en als vervanging van kappertjes gebruikt. Het jonge blad werd toegevoegd aan salades. Toch ook hier de opmerking dat wie er te gulzig van eet te maken zal hebben met vergiftigingsverschijnselen. Vandaar dat gebruik van de dotterbloem zowel als medicijn en in de keuken afgeraden wordt. Toch wordt de dotterbloem in de homeopathie voorgeschreven tegen kinkhoest, slijmvliesontsteking van de bronchiën en huiduitslag.
6.5.4
H ondsdraf Hondsdraf bevat talloze nuttige stoffen die samentrekkend en ontstekingremmend werken. Het kruid werd vooral gebruikt om diarree tegen te gaan maar ook als wondkruid. Tegenwoordig worden de blaadjes van de hondsdraf toegevoegd aan salades als oppeppertje voor het lichaam. De plant bevat naast organische vetzuren ook veel vitamine C doch mag niet in grote hoeveelheden worden gebruikt.
6.5.5
Sint Janskruid In de bloementaal staat St. Janskruid voor bijgeloof. Tegelijkertijd is het doch ook een medicinaal kruid waarvan de werking als antidepressivum al meerdere malen is bewezen. Voordeel is dat het gebruik van de plant gedurende een langere periode mogelijk is. De enige nevenwerking die de plant heeft is dat de huid van de gebruiker gevoeliger wordt voor zonlicht. Homeopathisch heeft de plant ook wondhelende en ontstekingswerende eigenschappen en wordt de plant ook gebruikt als verzachtend middel voor de huid. In de wol- en stoffenververij worden de bloeiende knoppen van de plant gebruikt om geel tot oranje kleurpatronen aan te brengen. Het geheel verwerkte kruid levert een citroengeel resultaat op.
________________________________________________________________________ C:\WINDOWS\TEMP\Beemden.doc Laatst afgedrukt op 03/11/03 13:10
Cursus Natuurgids 2000-2001
[email protected]
Biotoopstudie “De Beemden”
Pagina 31 _____________________________________________________________
6.6
Korte bespreking inventarisatieoefening Voor de bespreking van de inventarisatieoefening verwijzen we naar de tabel die is opgenomen in bijlage 8. Vooreerst valt op dat rekening houdend met de beperkte oppervlakte (10 m²) een 40-tal verschillende soorten werden aangetroffen. Slechts van een paar soorten kan gesteld worden dat hun aanwezigheid en voorkomen op basis van een aantal specifieke omgevingsfactoren kan verklaard worden. Over de ganse lengte van de waarnemingsas werden zowel paardestaartheermoes, watermunt en smeerwortel in elk van de waarnemingsvakken waargenomen. Afhankelijk van de afstand tot het wandelpad varieerde de bezettingsgraad per vierkante meter. Wetende dat de hele waarnemingszone een voedselrijk en erg natte bodem betreft ondervinden deze soorten blijkbaar geen hinder van een beperkte verstoring. Braam, heelblaadjes, krulzuring, ruige zegge en nog een aantal minder belangrijke soorten komen slechts in de eerste helft van de waarnemingsas voor nl. tot max. 5 meter verwijderd van het wandelpad. Niettegenstaande deze soorten indicatoren zijn van matig tot erg voedselrijke bodem wordt hun groei door de nabijheid van de weide mogelijk beperkt. De weide wordt regelmatig bemest zodat de bodem in de onmiddellijke omgeving van de weide regelmatig met organische voedingsstoffen wordt aangerijkt. Blijkbaar is een bodem die met organische stoffen wordt verzadigd, minder interessant voor de in deze alinea opgesomde soorten. Andere soorten zoals akkerdistel, brandnetel, harig wilgenroosje en veenwortel komen slechts voor in de zone tussen vanaf 6 meter verwijderd van het wandelpad. Deze soorten kunnen in een milieu dat erg met organische stoffen wordt aangerijkt, wel tot ontwikkeling komen en stand houden. Leverkruid, scherpe boterbloem, echte koekoeksbloem, honingklaver en veldlathyrus zijn soorten die enkel voorkomen in het middelste gedeelte van de waarnemingszone. Het voorkomen van de andere soorten is zeer onregelmatig. Het is dan ook zeer moeilijk om de aanwezigheid van deze soorten te evalueren.
________________________________________________________________________ C:\WINDOWS\TEMP\Beemden.doc Laatst afgedrukt op 03/11/03 13:10
Cursus Natuurgids 2000-2001
[email protected]
Biotoopstudie “De Beemden”
Pagina 32 _____________________________________________________________
7
H et nabijgelegen recreatiegebied… m ogelijk een probleem Wanneer je door het natuurgebied wandelt valt de invloed die het nabijgelegen recreatiegebied op “De Beemden” heeft, onmiddellijk op. De combinatie van een speeltuin en visvijver vallen weliswaar onder de noemer van stille recreatie doch is de populariteit van de beperkte recreatiemogelijkheden groot te noemen. De combinatie van klimtorens, kabelglijbaan, kleine schommeltuigen en dit alles ingeplant in een lichtgolvend terrein maken de speeltuin voor de kinderen min of meer tot een avontuurlijk domein. Zeker wanner de zon schijnt is de speeltuin een naar de normen van een dorp, druk bezochte plaats. De speeltuin wordt van het natuurgebied gescheiden door een visvijver met rondom de vijver een wandelweg. De natuurlijke scheidingslijn wordt gevormd door de Zeype, één van de beken die door het gebied stromen. De visvijver wordt druk bezocht door hengelaars. Zoals eerder reeds gezegd vallen zowel het type speeltuin als de visvijver onder de noemer van de stille recreatie. Er kan gesteld worden dat door de aanwezigheid van een relatief grote hoeveelheid mensen op een kleine oppervlakte en de activiteiten die deze mensen in deze omgeving uitvoeren, dit ongetwijfeld zijn invloed zal hebben de ontwikkelingsmogelijkheden van flora en fauna in het natuurgebied. Verstoring van de vogels tijdens het broedseizoen, vertrappeling van de aanwezige planten, achterlaten van vuilnis, loslopende jagende honden en in mindere mate lawaaioverlast zijn maar enkele van de ongemakken waarmee het natuurgebied te kampen heeft. Laat ons dan ook hopen dat de stad Landen afziet van haar plannen om de nabijgelegen boerderij als een klein cafetaria of snackbar in te richten om zo te kunnen tegemoet te komen aan de noden van onze consumptiemaatschappij. Een natuureducatief centrum met eventuele tentoonstellingsruimte en polyvalente zaal voor tal van culturele activiteiten lijkt ons inziens, gezien de kwetsbaarheid van de omgeving, zeker een evenwaardig zo niet beter voorstel dit enkel op voorwaarde dat er tijdens de organisatie van diverse activiteiten uitdrukkelijk rekening wordt gehouden met de kwetsbaarheid van het gebied.
________________________________________________________________________ C:\WINDOWS\TEMP\Beemden.doc Laatst afgedrukt op 03/11/03 13:10
Cursus Natuurgids 2000-2001
[email protected]
Biotoopstudie “De Beemden”
Pagina 33 _____________________________________________________________
8
Lijst m et figuren en bijlagen
8.1
Figuren
8.2
Figuur 1
Uittreksel topografische kaart 1957 (1/25.000) – N.G.I.
Figuur 2
uittreksel geologische kaart Groot Landen
Figuur 3
Schematisch voorstelling van de Quartaire opvullingen van de Molenbeek
Figuur 4
Groene specht en grote bonte specht
Figuur 5
Staartmees en boomkruiper
Figuur 6
Braamsluiper, bosrietzanger en fitis
Figuur 7
Kleine karekiet
Figuur 8
Buizerd en sperwer
Bijlagen Bijlage 1
Geologisch profiel Groot Landen – A
Bijlage 2
Geologisch profiel Groot Landen – B
Bijlage 3
Chronostratigrafische tabel
Bijlage 4
Lithostratigrafische tabel
Bijlage 5
Voorbeeld van de notitie van gegevens voor de grote bonte specht
Bijlage 6
Kaart gebruikt als werkdocument met de aanduiding van de verschillende waarnemingspunten Indeling van het gebied in de verschillende biotopen
Bijlage 7 Bijlage 8
Overzicht van de waarnemingstabel m.b.t. de inventarisatieoefening voor de flora
Bijlage 9
Overzicht tabel aantal waarnemingen m.b.t. de avifauna
________________________________________________________________________ C:\WINDOWS\TEMP\Beemden.doc Laatst afgedrukt op 03/11/03 13:10
Cursus Natuurgids 2000-2001
[email protected]
Biotoopstudie “De Beemden”
Pagina 34 _____________________________________________________________
9
Lijst m et referenties •
Milieuzakboekje 1994 – E. De Pue – Kluwer 1994
•
Vergelijkend onderzoek naar de biologische en chemische waterkwaliteit van beken en vijvers in natuurgebied “ De Beemden” - Rapport over het eindwerk van Gert Peeters – KIHL-Diepenbeek – 1995 (E95/G/CE Mil 17)
•
Vademecum wilde planten – A. Koster – Schuyt en Co – 1993
•
Ons Landens Erfdeel – “Landen doorgrond” – Geschied- en heemkundige kring Landen - 1996
•
Kruidenencyclopedie – N. Vermeulen – Rebo Productions – 1998
•
Bos- en Natuurbeheer in Nederland 1 – Levensgemeenschappen – H.M. Beije – Backhuys Publishers Leiden – 1994
•
Vogels van Europa – CD Rom – G. Keijl – ETI-UNESCO – 1998
•
Petersons Vogelgids – R.T. Peterson – Tirion-1993
________________________________________________________________________ C:\WINDOWS\TEMP\Beemden.doc Laatst afgedrukt op 03/11/03 13:10