BIOGENIE 3.2 DEEL 1: ORGANISMEN ONTVANGEN PRIKKELS UIT HUN OMGEVING Definitie kunnen geven van een prikkel (p.11) Definitie kunnen geven van een receptor (p.11) A) HET OOG • De volgende delen van het oog benoemen op een figuur (p.22) • hoornvlies • hard oogvlies • vaatvlies • straallichaam • iris (regenboogvlies) • pupil • netvlies • gele vlek • blinde vlek • lens • glasachtig lichaam • oogzenuw. • De functie kunnen geven van de volgende delen: • lens (p.22, 25-27) • netvlies (p.22, 25-27, 30-33) • iris (p.22 / p.24) • pupil (p.22 / p.24) • oogzenuw (p.33 - 3.4.4.) • De oorzaken en de correctie geven van: • bijziendheid (p.28) • verziendheid (p.28) • ouder wordend oog (p.29) • Bijziendheid, verziendheid herkennen op een tekening (p.28) B) HET OOR 1. Het gehoorzintuig • Op een figuur van het oor de volgende delen kunnen aanduiden: • oorschelp (p.50) • gehoorgang (p.50, 52) • trommelvlies (p.50, 52) • hamer (p.52) • aambeeld (p.52) • stijgbeugel (p.52) • ovaal venster (p.52, 54) • rond venster (p.52, 54) • buis van Eustachius (p.52) • slakkenhuis (p.54) • De functie kunnen geven van de volgende delen: • oorschelp (3.1.1) • gehoorgang (3.1.2) • trommelvlies (3.1.3.)
2. Het evenwichtszintuig • Op een figuur van het oor de volgende delen van het evenwichtszintuig kunnen aanduiden: • de drie halfcirkelvormige kanalen (p.54, p.65) • het voorhof (p.54, p.65) C) HET REUKZINTUIG → thema 4 punten 1, 2 en 3 • De bouw van het reukorgaan kunnen beschrijven • De werking van het reukorgaan kunnen uitleggen. • Het reukorgaan kunnen situeren op een figuur. D) HET SMAAKZINTUIG • Bouw van de smaakzintuigen kunnen beschrijven (thema 5 punten 1, 2, 3 en 4) • Werking van de smaakzintuigen uitleggen (thema 5 punt 4) • De smaakpapillen kunnen aanduiden op een figuur (p.91 figuur 5.3) E) DE HUID 1. Structuur van de huid • Op een figuur de delen van de huid kunnen herkennen en benoemen (p.100 figuur 6.4; p.101 figuren 6.5, 6.6. en 6.7; p.102 figuren 6.8 en 6.10) • De functie kunnen geven van de verschillende delen (thema 6 punten 3 en 4) 2. De huidzintuigen • Op een figuur van de huid de volgende zintuigen kunnen aanduiden: • de lichaampjes van Merkel → (p.104 figuur 6.12 "druklichaampjes) • de lichaampjes van Meissner → (p.104 figuur 6.12 "tastlichaampjes") • de lichaampjes van Vater-Pacini (ONTBREEKT) • Zeer bondig de functie van hoger genoemde lichaampjes kunnen geven (zie hieronder) • Op een figuur kunen aanduiden: • de lichaampjes van Krause (p.104 figuur 6.12 "koudereceptor) • de lichaampjes van Rufini (p.104 figuur 6.12 "warmtereceptor) • Zeer bondig de functie van hoger genoemde lichaampjes kunnen geven (p.105 5.2) • Op een figuur de pijnzintuigen kunnen herkennen en benoemen (p.104 figuur 6.12 "vrije zenuwuiteinden) • De functie van de pijnzintuigen kunnen geven (p.105 5.3) DEEL 2: REACTIE OP PRIKKEL, INFORMATIEOVERDRACHT EN IMPULSBEGELEIDING A) ZENUWSTELSEL Op een figuur de volgende structuren herkennen: • neuron (p.156 figuur 9.6) • centraal zenuwstelsel (p.166 figuur 9.27) • hersenen (p.167 figuren 9.29) • ruggenmerg (p.171 figuren 9.40 en 9.41 + p.172 figuur 9.43)) • perifeer zenuwstelsel (p.166 figuur 9.27 + p.173 figuur 9.44) Bouw en functie bespreken van: • neuronen (thema 9 punten 2 en 3) • centraal zenuwstelsel (thema 9 punt 5 + punt 7) • perifeer zenuwstelsel (thema 9 punt 6)
B) REFLEXEN Weten wat een reflex is: • uitleggen hoe een reflex tot stand komt (p.181) • op een figuur met een reflexboog de aangeduide delen benoemen (p.182-183) • weten wat een impuls is (p.184-185) Een impuls is een signaal dat door zenuwcellen en hun uitlopers wordt voortgeleid. • op een figuur met een reflexboog de zin van de impulsen aanduiden (p.182-183) C) GEWILDE BEWEGINGEN • Kunnen uitleggen hoe een gewilde beweging tot stand komt (de zin van een impuls) (thema 9 punt 8.3) • Op een figuur de motorische (bewegings-) en sensorische (gevoels-) centra situeren (thema 9 punt 7.2.1 en 7.2.2) • Kunnen uitleggen wat de gevolgen zijn van het niet functioneren van de motorische- en sensorische centra. • bij niet-functioneren van motorische centra → verlamming van het lichaamsdeel dat "bestuurd" wordt door het beschadigde deel van het motorisch centrum • bij niet-functioneren van sensorische centra → zintuiglijke handicap (blindheid, doofheid, anosmie (niet kunnen ruiken), ageusie (niet kunnen smaken), ongevoelig voor koude/warmte/pijn D) ENDOCRIENE KLIEREN • Op een figuur de volgende klieren kunnen benoemen (p.142 figuur 8.5): • hypofyse • schildklier • alvleesklier (zie eilandjes van Langerhans) • bijnier • geslachtsklieren; • van de volgende klieren: één functie + de hormonen die ze produceert + effect ophet lichaam • hypofyse (thema 10 punt 5.3.1 en 5.3.3) • schildklier (thema 10 p.202) • alvleesklier (thema 10 punt 5.2) • bijnier (thema 10 punt 6.2) • geslachtsklieren (thema 10 punt 5.3.3)
BIOGENIE 4.2 DEEL 3: CLASSIFICATIE VAN ORGANISMEN A) RIJK VAN DE DIEREN De 5 groepen van de gewervelden kunnen geven met telkens enkele voorbeelden. ONTBREEKT De 9 verschillende groepen van de niet gewervelden kunnen geven met telkens 1 voorbeeld: ONTBREEKT B) RIJK VAN DE PLANTEN 1) Zaadplanten • De zaadplanten kunnen indelen in naaktzadigen en bedektzadigen (thema 4 punt 2.3) • De criteria kunnen geven waarop bovenstaande indeling steunt (thema 4 punt 2.3) • Indeling kunnen maken in de bedektzadigen (thema 4 punt 2.4) • Enkele families van de tweezaadlobbigen kennen (thema 4 punt 2.5) • lipbloemigen • kruisbloemigen • vlinderbloemigen (zie aanvulling hieronder) • papaverfamilie • Een aantal criteria kunnen geven die typisch zijn voor bovenstaande families. ONTBREEKT VOOR VLINDERBLOEMIGEN 2) Varens, paardenstaarten en wolfsklauwen • Indeling kunnen geven van de varens (paardenstaarten en wolfsklauwen). • Op een figuur de varens, de paardenstaarten en de wolfsklauwen kunnen herkennen. • De vegetatieve delen van een varen kunnen aanduiden op een figuur. • De verschillende fases van de ontwikkelingscyclus van een varen kunnen identificeren, ordenen in chronologisch verband, schematiseren. TE BEPERKT 3) Mossen • Indeling van mossen kunnen geven in bladmossen en levermossen. • Op een figuur bladmossen en levermossen kunnen onderscheiden. • De vegetatieve delen van bladmossen kunnen aanduiden op een figuur. • De verschillende fasen van de ontwikkelingscyclus van het bladmos kunnen identificeren, ordenen in chronologisch verband, schematiseren. TE BEPERKT 4) Wieren • De indeling van de wieren kunnen geven in groenwieren, roodwieren en bruinwieren. • Weten dat de meeste wieren sporen als verspreidingsmiddel kunnen vormen waaruit rechtstreeks een nieuw wier ontwikkelt. TE BEPERKT
C) RIJK VAN DE ZWAMMEN • De indeling van het zwammenrijk in: paddestoelen, schimmels en lichenen kunnen geven. (verouderd - zie hieronder) • Twee criteria kunnen geven waardoor een organisme tot het zwammenrijk behoort (thema 6 punt 1) • Betekenis van heterotroof en autotroof kunnen geven (thema 6 punt 1). • Het verschil tussen parasieten en saprofieten kennen (thema 6 punt 1). ONTBREEKT - TE BEPERKT D) PROKARYOTEN (bacteriën en blauwwieren) + DEEL 6: BACTERIËN EN VIRUSSEN • Weten dat er eencellige organismen bestaan waarbij het kernmateriaal niet omsloten is door een kernmembraan (p.42, p.113) • Bacteriën en blauwwieren kunnen herkennen als voorbeeld. • Een verband kunnen leggen tussen hun voedingswijze en voorkomen • Weten hoe de vermenigvuldiging gebeurt in gunstige- en ongunstige omstandigheden (thema 8 p.112 kader onderaan + punt 1.4) • Gedrag van bacteriën in ongunstige omstandigheden kunnen omschrijven (thema 8 punt 1.5) Bacteriën : • bespreek de bouw + vorm (thema 8 punt 1.2) • de levensvoorwaarden kunnen opsommen en uitleggen hoe bacteriën zich vermenigvuldigen (thema 8 punt 1.1, 1.4 en 1.5) • hoe kan men voedselbederf voorkomen door een gezonde levenswijze (thema 8 punt 1.5.2 • de functies van de bacteriën in de natuur kunnen opsommen • bacteriële infecties • voorbeelden (thema 10 punt 2.2.1) • bestrijdingsmethodes (thema 10 punt 2.3 en 2.4) • rol van hygiëne (thema 10 punt 2.4.4) Virussen : • bespreek de bouw • kunnen uitleggen hoe nieuwe virussen worden gevormd • virale infecties • voorbeelden (thema 10 punt 2.2.4) • bestrijdingsmethodes (thema 10 punt 2.3 en 2.4) • rol van hygiëne (thema 10 punt 2.4.4) • de invloed van AIDS op de menselijke gezondheid kunnen uitleggen - ONTBREEKT
DEEL 4: ECOLOGIE A: thema 2 + thema 13 • gegevens van ecologisch onderzoek van een zoetwaterbiotoop, een bodem of grasland kunnen interpreteren en verwerken • relaties kunnen leggen tussen aanwezige organismen en de abiotische factoren van het onderzochte biotoop (thema 12 punt 1) • een eenvoudige classificatie van de aanwezige planten, dieren, zwammen en ééncelligen kunnen opstellen. • Voedselrelaties: een eenvoudige voedselketen en voedselweb kunnen opstellen en interpreteren.
B: • begrippen autotrofe en heterotrofe voeding kunnen uitleggen en aantonen aan de hand van voorbeelden (p.43) C: • begrip symbiose kunnen verklaren, de onderverdelingen: mutualisme, commensalisme en parasitisme kunnen geven en bespreken aan de hand van voorbeelden (thema 9 punt 3) • begrip concurrentie kunnen verklaren (thema 11 punt 1) • voedselkringloop met daarin: • producent (thema 12 punt 2.2.1) • consument (thema 12 punt 2.2.2) • reducent (thema 12 punt 2.2.3) • voedselrelaties zoals: • coöperatie (p.166) • symbiose (p.124) • mutualisme (thema 9 punt 3.2) • antibiose (ONTBREEKT) • commensalisme (thema 9 punt 3.3) • vormen van parasitisme (thema 9 punt 3.1) • samenlevingsvormen (thema 11 punt 1.2): • tijdelijke groepsvorming (p.165 D, E en F) • blijvende groepsvorming (p.165 A, B en C) • kolonie (ONTBREEKT) • sociale staat (p.166) D: Piramides • aantallen (thema 12 punt 3.1) • biomassa (thema 12 punt 3.2) • energie (thema 12 punt 3.3 en 3.4) E: Wisselwerking tussen koolstof- en zuurstofcyclus p.199 F: Begrippen → verklaren en illustreren aan de hand van voorbeelden: • ecosysteem (thema 12 punt 1.3) • habitat (thema 2 punt 2.1 / thema 13 punt 2.2.) • niche (thema 2 p.29 / thema 13 punt 2.2.) • biotoop (thema 2 p.29) • levensgemeenschap (thema 2 p.29) DEEL 5: MILIEU (thema 14) A) Milieuverontreiniging : • relatie kunnen leggen tussen de aanwezigheid van verontreinigde factoren en de mogelijke invloeden ervan op de biotoop water of bodem. B) Verontreiniging van water of bodem : de wisselwerking kunnen geven tussen mens en milieu C) Alternatieven, verbetering, mogelijke oplossingen kunnen geven voor een duurzame ontwikkeling.