1
zondag 29 augustus 2010 Middelharnis 9.30, themapreek 1 ld.249:1 ps.86:2 ld.39:5-9 ld.244:2,3,4 ld.249:2,3 lezen: Joël 3 tekst: Handelingen 2:16-22 ‘Binnenste buiten’. Dat hebben we – denk ik – allemaal wel eens. ’s Morgens vroeg aangekleed, en halverwege de dag zit je ergens met je benen over elkaar, en valt je oog ineens op de sok aan je rechtervoet: ‘Wel verdraaid: binnenste buiten!’ En je hoopt dat het de mensen die je eerder de dag ontmoette niet is opgevallen. Je kunt het ook opzettelijk doen. Zelfs aanbevolen krijgen: ‘binnenste buiten wassen’. Dan blijft de trui of de broek aan de buitenkant mooier. ‘Binnenste buiten’ is ook het thema voor het nieuwe seizoen dat we met elkaar ingaan. Ik noemde het al even in het vakantienummer van Het Baken. Een voortzetting en verdere uitwerking en verdieping van het onderwerp waarover we ons het vorig seizoen bogen: Wat doen we met het evangelie? Hoe maken we het ons eigen, delen we het met elkaar en met onze medemensen? Een voortzetting zoals dat van meet af aan ook de bedoeling was, omdat het hier een wezenskenmerk van Christus’ gemeente betreft: dat wij het evangelie niet voor onszelf houden. Dat ik het niet beschouw en gebruik als een hoogstpersoonlijke levensverzekering waar een ander niets mee te maken heeft. Nee, het is een levensverzekering die juist hierin een levensverzekering blijkt doordat dat leven door jou niet alleen wordt ontvangen maar ook werkelijk uitgeleefd. Het betreft leven dat naar buiten breekt. Wat er in zit, komt er uit. Wil er uit. Voor God én je medemens. ‘Binnenste buiten’. En dat weer: zowel ‘binnen’, in de gemeente, als ‘buiten’, in de samenleving, de verbanden waarin jij functioneert, wij functioneren. Niet omdat dat moet. Ik noemde al even het - misschien wat moeilijke - woord ‘wezenskenmerk’. Een wezenskenmerk van een boom is, dat ‘ie van hout is.
2
Niet van steen of ijzer. Dan kan het wel een boom voorstellen, maar dan is het dat niet. Het is wezenlijk voor een boom dat ‘ie van hout is, anders kan en zal hij niet bestaan. Zo is het wezenlijk voor een christen dat hij/zij een tempel, een woning is van de Heilige Geest. En de Heilige Geest is geen binnenvetter. Geen kluizenaar. Niet eenkennig. Nee, Hij smeedt dolgraag zoveel mogelijk mensen tot een levende eenheid. Hij maakt levend. Hij is geen bak stilstaand water. Hij is in u, jou en mij een bron van levend water die ons wil maken tot een fontein. Denk aan de bekende woorden van onze Heer Jezus aan het adres van die samaritaanse vrouw, bij de bron van Jakob: ‘Het water dat ik geef, zal in hem een bron worden waaruit water opwelt dat eeuwig leven geeft.’ ‘Binnenste buiten’: wat erin zit, komt eruit. Om leven te geven. En is dat niet machtig, broeders en zusters? U, jij en ik: wij zijn niet bedoeld om te zuurpruimen, te somberen, anderen mensen net zo voor de voeten te lopen met ons egoïsme als zij ons. Nee: wij zijn levengevers! Wezenlijk voor christen-zijn. Dat is gegeven met christen-zijn. Een christen is geen dooddoener maar een levendmaker. En met dat ik het zo zeg, voel ik me tekortschieten. Want het gaat niet om mooie woorden, maar om mooie daden. Gods mooie, grootse daden, waar die van mij steeds meer bij gaan passen. En daarom, broeders en zusters, gaan wij graag samen verder met gemeente van Christus te zijn en al meer te worden. Niet door onze mooie plannen of woorden, maar door die van Hem. Daar echt naar luisteren. Daar echt van leren. Daar werkelijk door gedreven worden. Kijk hoe Hij ons allemaal wil inzetten in deze wereld, in deze samenleving, in dit leven. God wil sinds Pinksteren dat je weet: jij bent, jullie zijn, vooral profeet! Broeders en zusters: daar gebeurt wat, op die Pinksterdag in Jeruzalem! En we weten ‘wat’: dat daar 120 volgelingen van Jezus bij elkaar zijn in één ruimte, er vurige tongen boven hun hoofden verschijnen, en ze alle 120 – mannen, vrouwen, ouder en jonger – luid beginnen te spreken. Die 120 personen vormen met elkaar op dat moment de gemeente van de Heer Jezus in Jeruzalem, de eerste christelijke kerk ter wereld.
3
En er is geen gemeentelid dat niet meedoet. Allemaal, hoofd voor hoofd, worden ze in beslag genomen door de Heilige Geest. Allemaal, hoofd voor hoofd, beginnen ze hard te spreken. En allemaal over precies hetzelfde onderwerp – 2,11 - : de grote daden van God! Deze gebeurtenis is zó veelzeggend. Want alle toehoorders – allemaal joden, maar velen daarvan niet opgegroeid in Israël, maar elders in de wereld – horen al die 120 mensen luid spreken in de taal waarmee ze zijn opgegroeid: Grieks, Spaans, Engels, Duits, Nederlands, Deens, Russisch, Arabisch, Urdu (bij wijze van spreken). Daardoor kan de conclusie geen andere zijn dan deze: wij horen ze allemaal spreken over de grote daden van God. De daden van God staan centraal. En daarmee is de roeping, de opdracht van de gemeente van de Heer Jezus Christus gegeven: maak de grote daden van God bekend! Niet alleen de voorganger of de voortrekkers. Nee: allemaal. Maar waarom moest er zo ingewikkeld worden gedaan door de Geest – dat geluid van een keiharde wind, vuur, zoveel mannen en vrouwen die hard staan te praten en voor iedereen verstaanbaar zijn – als al die mensen dingen te horen krijgen die ze al weten? Dat is toch zo: ze trekken niet voor niets allemaal dezelfde conclusie: we horen ze spreken over de grote daden van God. Hoe het tot ze kwam was heel bijzonder, maar wat ze te horen kregen was niet nieuw voor ze. Dat gaf alleen maar herkenning. Precies. En juist daarom en daardoor komt dan ook bij alle toehoorders de vraag naar boven: Wat heeft dit te betekenen? Wat is hiervan de bedoeling? Regie van de Geest. Hij sluit aan bij wat bekend is. Om vervolgens iets duidelijk te maken wat nog niet bekend is, maar dat wel hoognodig moet worden. Nu neemt Petrus (P) de leiding. En gaat uitleggen waarom er gebeurt wat er gebeurt. De suggestie van dronkenschap serveert hij met een paar woorden af. Om snel bij zijn boodschap uit te komen. En weer begint P in zijn uitleg bij iets bekends. We horen hem zeggen: Wat hier nu gebeurt, is aangekondigd door de profeet Joël. M.a.w.: wat hier gebeurt, staat in jullie eigen bijbel. De voorzegging, de aankondiging van een zeer grote daad van God. Ik zal over alle mensen mijn Geest uitgieten! Dus jullie hóren niet alleen maar over de grote daden van God, je maakt nu de allernieuwste grote daad van God zelf mee!
4
P citeert Joël (jl). Maar niets steeds letterlijk. Dat zie je gelijk aan het begin. Daarom lazen we het samen ook uit jl. Dat gedeelte begint met: ‘Daarna zal zich dit voltrekken …’ Namelijk: na wat jl daarvoor mag aankondigen over het herstel van Israël. Maar P zegt: ‘Aan het einde der tijden’ of ‘in de laatste dagen’. Daarmee duidt P de periode aan die nu is begonnen: de laatste dagen. Het gaat er nu om spannen. Het komt er nu op aan. Want het wachten is nu alleen nog maar op de grote, stralende dag van de Heer! En de vraag is, voor ieder mens, hoe ga ik die grote dag meemaken? Want voordat die dag aanbreekt gebeurt er nogal wat! God laat weten: Ik zal wonderen doen verschijnen aan de hemel boven en tekenen geven op de aarde beneden, bloed en vuur en rook. De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed …. Dat voorspelt voor de mensheid weinig goeds: als zon en maan niet langer bestaan, hoe zullen wij dan nog leven? We kunnen voor een wat bredere duiding van wat we ons bij deze voorzegging door jl moeten voorstellen heel goed terecht bij de eigen woorden van onze Heer Jezus in het andere boek van Lucas, c.21: ‘Het ene volk zal tegen het andere ten strijde trekken en het ene koninkrijk zal de strijd aanbinden met het andere, er zullen zware aardbevingen komen en hongersnoden en epidemieën alom, en er zullen aan de hemel grote en verschrikkelijke tekenen verschijnen. ……… Dan zullen er tekenen zijn aan de zon en de maan en de sterren, en op aarde zullen de volken sidderen van angst voor het gebulder en het geweld van de zee; de mensen worden onmachtig van angst voor wat er met de wereld zal gebeuren, want de hemelse machten zullen wankelen. Maar dan zullen ze op een wolk de Mensenzoon zien komen, bekleed met macht en grote luister.’ Er is maar één manier om te ontkomen. Eén manier om – nee: niet jezelf te redden, maar – te worden gered. Eén manier voor íedereen: de naam van de Heer aanroepen! Oh, is het genoeg om dan heel hard ‘Heer’ te zeggen? Natuurlijk niet. Het gaat niet om een handigheidje. Een trucje. Een ‘tooltje’. Het gaat erom dat je de Heer als jouw Heer en Verlosser kent, en Hem daarom in de nood aanroept. In hd.9,14.21 worden de door Saulus vervolgde christenen zo getypeerd: degenen die de naam van de Heer aanroepen.
5
En met ‘Heer’ wordt dan dus overduidelijk Jezus, Gods Zoon, bedoeld. En dát is de grootste daad van God die P op de Pinksterdag aan de toegestroomde joden wil duidelijk maken: mensen: die grote dag van de HEER (JHWH) waar jl over spreekt, is dezelfde als de grote dag van Jezus van Nazaret, de Heer. JHWH en Jezus vallen samen. Daarom begint P na vs21: ‘Dan zal ieder die de naam van de Heer aanroept worden gered’ tot de omstanders te spreken over Jezus uit Nazaret, die door God tot hen gezonden is, wat is gebleken uit de grote daden, wonderen en tekenen die God, zoals ze hebben kunnen constateren, door zijn toedoen onder hen heeft verricht. En hij confronteert ze met wat ze met Hem gedaan hebben: overgeleverd, gekruisigd. Maar God heeft Hem opgewekt en aan zijn rechterhand geplaatst. En dan eindigt P zo: ‘Laat het hele volk van Israël er daarom zeker van zijn dat Jezus, die u gekruisigd hebt, door God tot Heer en messias is aangesteld.’ Broeders en zusters: ook wij leven in deze laatste dagen. En ook van ons geldt: Gods Geest is over ons uitgegoten. P is daar zo duidelijk over (opnieuw de voorzegging uit jl verder inkleurend): Ja, over al mijn dienaren en dienaressen zal ik in die tijd mijn Geest uitgieten, zodat ze zullen profeteren. Niet maar: zelfs over (letterlijke) slaven en slavinnen zal Ik in die tijd mijn Geest uitgieten, nee: over al mijn slaven en slavinnen. Al mijn dienaren en dienaressen van en over wie Ik Heer ben. En ze zullen profeteren. En wat is profeteren anders dan uitkomen en staan voor de grote daden van God, hd2,11! De grote daden van God, die hun hoogtepunt vinden in de aanstelling van Jezus als Heer. Paulus benoemt het profeteren dan ook nadrukkelijk als de na te streven gave van de Geest, 1co14,1. Gemeente: wat door veel mensen wordt ingezet als het grote argument tegen het bestaan en de waarheid en de liefde van God, is, dat het in deze wereld zo’n enorme puinhoop is. Terwijl die enorme puinhoop – zie hem voor je – zo nadrukkelijk onderdeel uitmaakt van Gods eigen voorzeggingen. En dat niet terloops, maar structureel en glashelder! Het zijn tekenen! Ze bétekenen dus iets. En de mensheid heeft schreeuwend behoefte aan mensen die dat echt kunnen duiden. Die zich niet gek laten maken, op laten jutten, en het dus ook niet voor eigen comfort op een accoordje gooien met verwerpelijke overtuigingen. Deze wereld heeft geen onheils- maar ware heilsprofeten nodig. En wij zijn het. Jij ben er ook een. Weet: als aanroeper van de Heer, ben ik hier op aarde vooral zijn profeet. amen vraag: waarom voel ik me vaak te klein om profeet te zijn?