Beleidsnota Binnenlands Bestuur en Stedenbeleid 2014-2019 Verslag namens de Commissie voor Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering en Stedenbeleid uitgebracht door de heer Marnic De Meulemeester
verzendcode: BIN
2
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
Samenstelling van de commissie: Voorzitter: mevrouw Mercedes Van Volcem. Vaste leden: mevrouw Sofie Joosen, de heren Bert Maertens, Marius Meremans, Willy Segers, mevrouw Nadia Sminate, de heer Peter Wouters; de heren Bart Dochy, Michel Doomst, Ward Kennes, Koen Van den Heuvel; de heer Marnic De Meulemeester, mevrouw Mercedes Van Volcem; de heer Kurt De Loor, mevrouw Els Robeyns; mevrouw Ingrid Pira. Plaatsvervangers: de heer Björn Anseeuw, mevrouw Vera Celis, de heer Jan Hofkens, mevrouw Lies Jans, de heren Kris Van Dijck, Karim Van Overmeire; mevrouw Caroline Bastiaens, de heer Jan Durnez, mevrouw Martine Fournier, de heer Joris Poschet; mevrouw Lydia Peeters, de heer Bart Somers; de dames Yasmine Kherbache, Ingrid Lieten; de heer Bart Caron. Toegevoegde leden: de heer Chris Janssens; de heer Christian Van Eyken.
Stukken in het dossier: 138 (2014-2015) – Nr. 1: Beleidsnota
V la am s P ar l e m e n t
—
1011 Brussel
—
0 2 /5 5 2 .1 1 .1 1
—
w w w .v la am s p ar l e m e n t.b e
3
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2 INHOUD 1. Toelichting door mevrouw Liesbeth Homans, viceminister-president, Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke
Kansen en Armoedebestrijding .......................................................... 5 1.1.
Strategische
doelstelling
1.
Bestuurskrachtige
steden
en
gemeenten met meer bevoegdheden en autonomie ..................... 5 1.2.
Strategische doelstelling 2. Vlaanderen en de gemeenten: samen besturen in vertrouwen .................................................. 8
1.3.
Strategische
doelstelling
3.
Efficiënt
en
democratisch
georganiseerde lokale besturen ................................................. 9 1.4.
Strategische doelstelling 6. Een vlotte organisatie van de lokale verkiezingen 2018 ................................................................. 13
1.7.
Strategische doelstelling 7. Kennisgedreven administratie ten dienste van de lokale besturen ................................................ 13
2. Vragen en opmerkingen van de commissieleden ................................ 13 2.1.
Tussenkomst van de heer Marnic De Meulemeester ................... 13
2.2.
Tussenkomst van mevrouw Ingrid Lieten .................................. 15
2.3.
Tussenkomst van mevrouw Ingrid Pira ..................................... 17
2.4.
Tussenkomst van de heer Kurt De Loor .................................... 18
2.5.
Tussenkomst van de heer Michel Doomst ................................. 34
2.6.
Tussenkomst van de heer Marius Meremans ............................. 36
2.7.
Tussenkomst van de heer Bart Dochy ...................................... 38
2.8.
Tussenkomst van mevrouw Nadia Sminate ............................... 39
2.9.
Tussenkomst van de heer Joris Poschet .................................... 39
2.10. Tussenkomst van mevrouw Els Robeyns ................................... 40 2.11. Tussenkomst van de heer Ward Kennes .................................... 41 2.12. Tussenkomst van de heer Bert Maertens .................................. 42 3. Antwoorden van de minister ............................................................ 44 3.1.
Bestuurskrachtige
steden
en
gemeenten
met
meer
bevoegdheden en autonomie .................................................. 44 3.2.
Samen besturen in vertrouwen ............................................... 50
3.3.
Efficiënt en democratisch georganiseerde lokale besturen ........... 51
Stedenbeleid als innovatieve inspiratiebron .............................. 55
3.6.
Lokale verkiezingen in 2018 ................................................... 57
4. Replieken van de commissieleden .................................................... 57 4.1.
Tussenkomst van mevrouw Ingrid Lieten .................................. 57
4.2.
Tussenkomst van de heer Michel Doomst ................................. 60
Vlaams Parlement
4
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2 4.3.
Tussenkomst van de heer Marnic De Meulemeester ................... 61
4.4.
Tussenkomst van mevrouw Mercedes Van Volcem ..................... 62
4.5.
Tussenkomst van de heer Kurt De Loor .................................... 62
4.6.
Tussenkomst van de heer Joris Poschet .................................... 67
4.7.
Tussenkomst van de heer Marnic De Meulemeester ................... 67
5. Aanvullende antwoorden van de minister .......................................... 68 6. Slotbemerkingen ............................................................................ 72 Gebruikte afkortingen ................................................................................ 74
Vlaams Parlement
5
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
De Commissie voor Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering en Stedenbeleid besprak op 25 november en 2 december 2014 de beleidsnota Binnenlands Bestuur en Stedenbeleid 2014-2019. 1. Toelichting door mevrouw Liesbeth Homans, viceminister-president, Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrijding Bij wijze van inleiding geeft de minister een korte omgevingsanalyse. Een eerste vaststelling is dat er redelijk veel bestuursniveaus zijn – er heerst ‘bestuurlijke drukte’ – en dat de taken gebrekkig afgebakend zijn. Er is een soort van beleidsconcurrentie ontstaan tussen de overheden. Daarnaast zijn er maatschappelijke vraagstukken in verband met afval, zorg, infrastructuur enzovoort, die complexer worden en meer bestuurskracht op grotere schaal vereisen. Ten slotte is de impact van de huidige financieel-economische situatie op de financiële situatie van de lokale besturen. Ook maatregelen uit het federale regeerakkoord kunnen een financiële druk uitoefenen op de gemeenten. Dat brengt met zich mee dat een en ander vrij complex is. Behoorlijk wat zaken moeten worden geremedieerd. De beleidsnota bevat zeven strategische doelstellingen en de minister zal haar presentatie daarrond opbouwen. Elke doelstelling is bovendien verder onderverdeeld in een aantal operationele doelstellingen. 1.1. Strategische doelstelling 1. Bestuurskrachtige steden en gemeenten met meer bevoegdheden en autonomie 1.1.1. Operationele doelstelling 1.1 Decentralisatie en subsidiariteit Een eerste punt is autonomie en vertrouwen, namelijk meer bevoegdheden en beleidsruimte toevertrouwen aan de gemeenten. Dat verschilt van het proces van de interne staatshervorming van de vorige zittingsperiode, waarbij verschillende bevoegdheden werden overgedragen. Nu gaat het om meer dan de loutere overdracht van bevoegdheden: het gaat ook om meer autonomie en vertrouwen. Er wordt in een differentiatie voorzien naargelang het aantal inwoners. Het concrete uitganspunt is dat de gemiddelde Vlaamse gemeente niet bestaat. Elke gemeente heeft eigen specifieke noden en wensen. Daarom probeert men te differentiëren en rekening te houden met alle mogelijke noden die lokaal spelen, ook noden die in één gemeente spelen, maar niet van toepassing zijn in een andere gemeente. De zogenaamde paritaire commissie ‘decentralisatie’ zal nagaan op welke terreinen de autonomie van de lokale besturen kan worden verhoogd. De minister wil niet nog eens een groot debat organiseren, maar wel de klemtoon leggen op een beperkt aantal domeinen waar er significante winst kan worden geboekt. 1.1.2. Operationele doelstelling 1.2 Stimuleren vrijwillige fusies In het vorige regeerakkoord en de vorige beleidsnota stond er dat gemeentelijke fusies belangrijk waren en dat er een aantal efficiëntiewinsten konden worden geboekt. Het resultaat is echter gekend: er is geen enkele fusie geweest, geen enkele gemeente voelde zich geroepen om samen te werken. De minister merkt nu een zekere mentaliteitswijziging. Meer en meer lokale bestuurders beginnen Vlaams Parlement
6
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
het nut in te zien van fusies. Voor alle duidelijkheid: het moet vrijwillig gebeuren. Fusies worden dus niet opgelegd. Fuseren moet in de toekomst niet per definitie als iets negatiefs worden beschouwd. Het kan ook als een win-winsituatie worden bekeken, met positieve effecten voor alle betrokken gemeenten. De minister zal tegen eind 2016 verschillende initiatieven nemen op basis waarvan gemeenten een gefundeerde beslissing kunnen nemen om al dan niet te fuseren. Het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen zal instaan voor de ontwikkeling van een lokale bestuuurskrachtmonitor, die in de loop van 2015 zal kunnen worden toegepast. Vervolgens zullen de resultaten hiervan worden getoetst, verwerkt en geanalyseerd met wetenschappelijke ondersteuning. De minister is er zich van bewust dat als men gemeenten vraagt om na te denken over een vrijwillige fusie, het ook goed is om na te denken over een eventuele stimulans. Er wordt gedacht aan een financiële bonus, eventueel in de vorm van een overname van schulden. Dit moet echter nog worden uitgewerkt. Als men fuseert tot een gemeente van meer dan 25.000 inwoners, verwerft men meer bevoegdheden, en dat lijkt de minister ook een stimulans te zijn. In 2015 zal een kaderdecreet Fusies worden opgemaakt, met bepalingen inzake de procedure, gevolgen en modaliteiten voor een fusie. De minister zal ook zorgen voor beleidsmatige en organisatorische ondersteuning, in samenwerking met de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten. Samenwerking met het middenveld en met de partners die de nodige expertise kunnen bieden, is nodig. Het Agentschap voor Binnenlands Bestuur zal, in samenspraak met de VVSG, een draaiboek ‘fusies’ voorbereiden, zodat iedereen op een neutrale en objectieve manier kan overwegen om te fuseren. 1.1.3. Operationele doelstelling 1.3 Versterken dynamiek Regiovorming In de vorige regeerperiode werd een gebiedsdekkende regioscreening uitgevoerd. Er is een inventaris gemaakt van alle mogelijke vormen van regionale samenwerkingsverbanden waarin lokale besturen een rol speelden. Tijdens deze zittingsperiode zullen er twee initiatieven worden genomen. Er zal een Vlaamse regionale structuur worden afgestemd op de lokale situatie op basis van het kaderdecreet Interbestuurlijke Verhoudingen. Het is de bedoeling om alle regelingen waarmee de Vlaamse overheid bovengemeentelijke verbanden oplegt, erkent of ondersteunt, maximaal op elkaar af te stemmen. Een tweede initiatief heeft betrekking op de lokale initiatieven. Het is belangrijk dat de lokale besturen zelf ook actie ondernemen om de regionale samenwerking te vereenvoudigen. Het decreet Intergemeentelijke Samenwerking (IGS-decreet) zal worden versoepeld. Het is vooral de bedoeling om de dynamiek van de regiosamenwerking te versterken. Het doel van de versterking van de regiosamenwerking is uiteindelijk de gemeentelijke bestuurskracht te verhogen. 1.1.4. Operationele doelstelling 1.4 Afslanking provincies Het regeerakkoord is hier duidelijk over: vanaf 2017 zullen de provincies geen persoonsgebonden bevoegdheden meer uitoefenen, wel nog grondgebonden bevoegdheden. De minister weet dat dit een bijzonder gevoelig thema is. Omdat men geen juridische fouten wil maken, zal men werken in drie fases. Een eerste fase omvat het zeer gedetailleerd in kaart brengen van welke taken en bevoegdheden provincies in persoonsgebonden materies uitoefenen en welke middelen, beleidsinstrumenten en mensen hiervoor worden ingezet. Een tweede Vlaams Parlement
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
7
fase bestaat in het aangeven van wie dat zal overnemen. Zowel in de plenaire vergadering als in de commissie heeft de minister al duidelijk gezegd dat de overname van de persoonsgebonden bevoegdheden van de provincie kan gebeuren door een individuele gemeente of een cluster van gemeenten, of door de Vlaamse overheid indien een individuele gemeente of een cluster van gemeenten zichzelf niet in staat acht om die bevoegdheden over te nemen. De grondgebonden bevoegdheden kunnen wel bij de provincies blijven. Er komt in 2016 ook een oefening voor de integratie van de provinciale opcentiemen op de onroerende voorheffing in de Vlaamse basisheffing. De minister hoopt dat alle paniekberichten in de media stilaan afnemen. Voor haar mag men in de kranten zeggen wat men wil, maar ze vindt het vooral van weinig respect getuigen voor de personeelsleden die voor de provincie werken. Als er bevoegdheden worden overgeheveld naar een gemeente of naar een cluster van gemeenten of naar de Vlaamse overheid, dan impliceert dat dit de bijhorende middelen mee worden overgeheveld en uiteraard ook het bijhorende personeel. De regering is geenszins van plan om personeel koudweg op straat te zetten, in tegenstelling tot wat bepaalde partijen hardnekkig blijven volhouden in de media. Het is niet de bedoeling en het zal ook niet gebeuren. In de beleidsnota en het regeerakkoord staat ook dat er een uitzondering is voor steden met meer dan 200.000 inwoners. Concreet voor Vlaanderen is dat dus een uitzondering voor Gent en Antwerpen. Ze kunnen autonoom beslissen om volledig ‘provincievrij’ te worden, met dien verstande dat er ook voor Antwerpen en Gent nog altijd wel een beroep zal kunnen zijn bij de provincie met betrekking tot ruimtelijke ordening en dergelijke meer. Het totale aantal provincieraadsleden voor Vlaanderen wordt gehalveerd. Die halvering gebeurt dus niet per provincieraad, op basis van het aantal dat er nu zit. Ook wordt het aantal gedeputeerden beperkt tot maximaal vier per provincie. De minister wil een aantal positieve zaken met betrekking tot de provinciale hervorming belichten. Het gaat haar niet over de vraag of de provincie in het verleden de taak al dan niet goed heeft uitgevoerd, integendeel. Iedereen kan perfect veel voorbeelden geven waaruit blijkt dat de provincie goede zaken heeft gedaan. Het gaat gewoon over de vraag hoe men de overheid het best en het meest efficiënt kan organiseren. In het verleden zijn er daaromtrent al talloze onderzoeken geweest. Zo heeft professor Bouckaert in de Commissie Efficiënte en Effectieve Overheid tijdens de vorige regeerperiode, maar ook daarvoor, conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan. Ook professor De Rynck kwam in de jaren negentig tot aanbevelingen. De belangrijkste conclusies of aanbevelingen van al die onderzoekscommissies was dat maximaal twee bestuursniveaus een rol zouden mogen spelen in processen en dat de taakstelling van de diverse bestuursniveaus duidelijker zou moeten worden afgebakend en verduidelijkt. De minister wil een concreet voorbeeld geven, met betrekking tot het bevoegdheidsdomein Cultuur, meer bepaald het huidige provinciale bibliotheeksysteem. Vroeger werd ervoor gekozen om de coördinatie van dat systeem over te laten aan de provincies, maar gezien de sterke en snelle evolutie van de ICT-wereld kan men zich afvragen of het nog nuttig is om vijf systemen te ontwikkelen. Is het dan niet beter om één systeem op Vlaams niveau te ontwikkelen? De minister herhaalt dat de provincies in het verleden zeer goed werk hebben geleverd. Ze is er ook van overtuigd dat zij in het kader van de grondgebonden bevoegdheden ook nog bepaalde verantwoordelijkheden op zich kunnen nemen. Als minister van Binnenlands Bestuur, en tevens als minister van Bestuurszaken, is het echter haar verantwoordelijkheid om te bekijken hoe men het bestuur in zijn totaliteit op de meest efficiënte en effectieve manier kan uitbouwen.
Vlaams Parlement
8
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
1.2. Strategische doelstelling 2. Vlaanderen en de gemeenten: samen besturen in vertrouwen 1.2.1. Operationele doelstelling 2.1 Respect voor het Belfortprincipe De Vlaamse Regering blijft het Belfortprincipe hoog in het vaandel dragen. 1.2.2. Operationele doelstelling 2.2 Vereenvoudiging toezicht Het goedkeuringstoezicht zal worden afgeschaft. Een aantal beslissingen van de gemeenteraad, zoals het oprichten van een autonoom gemeentebedrijf of het participeren in een intercommunale, moet nog altijd ter goedkeuring aan de minister worden voorgelegd. De minister wil daarvan afstappen. Ze wil meer vertrouwen en autonomie geven aan de lokale besturen. Het goedkeuringstoezicht zal enkel nog worden uitgeoefend wanneer er klachten zijn, wat ook een behoorlijke vereenvoudiging van de procedure betekent. 1.2.3. Operationele doelstelling 2.3 Randgemeenten: toezicht op respecteren taalwetgeving In de randgemeenten zal de minister blijven toezien op het naleven van de taalwetgeving. Het algemene principe is en blijft dat het Nederlands de bestuurstaal in Vlaanderen is. 1.2.4. Operationele doelstelling 2.4 Efficiënt en wederkerig uitwisselen van beleidsinformatie Het efficiënt en wederkerig uitwisselen van beleidsinformatie wordt gefaseerd aangepakt. De bestaande informatiestromen moeten eerst worden geïnventariseerd en geanalyseerd volgens noodzaak en relevantie. Er moet worden bekeken wat overbodig en wat nuttig is. De Vlaamse administratie wordt een soort kennisadministratie. Zij moet vooral een partner worden van de lokale besturen, dus geen concurrent of iemand die per definitie tegendraads wil doen. De gewenste beleidsinformatie zal vervolgens worden gedefinieerd. Dan zal men die informatie ook digitaal ontsluiten. Dat is een belangrijk en wederkerend principe in deze beleidsnota Binnenlands Bestuur en Stedenbeleid. 1.2.5. Operationele doelstelling 2.5 Audit Vlaanderen en de lokale besturen Audit Vlaanderen komt uit de startblokken voor de lokale besturen, met als bedoeling het beoordelen van de interne controleprocessen van gemeenten, OCMW’s en provincies. Hierbij is de volledige onafhankelijkheid belangrijk. Dat is nodig om op een objectieve en neutrale manier te kunnen werken. Audit Vlaanderen is geen controleorgaan met sanctioneringsmogelijkheden, maar een orgaan om de lokale besturen te versterken bij de uitvoering van een aantal taken. Met het single auditprincipe wil men vermijden dat er dubbel werk en dubbele controles gebeuren. De Vlaamse overheid wil partner zijn van de lokale besturen en wil zeker niet fungeren als controleorgaan. 1.2.6. Operationele doelstelling 2.6 Digitalisering Het digitaal loket ‘Mijn Binnenland’ zal worden vereenvoudigd. Het is een uniek loket voor transacties tussen gemeenten en de Vlaamse overheid. Dat brengt efficiëntiewinsten met zich mee inzake tijd en administratieve belasting. Het kan en zal klantvriendelijker worden. Vlaams Parlement
9
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
Er komt een digitalisering van het toezicht en een automatische uitwisseling. De lokale besturen zullen de documenten niet alleen kunnen opladen om naar het ABB te sturen, maar zullen ook hun eigen digitale besluitvormingssystemen rechtstreeks kunnen koppelen aan het dossieropvolgingssysteem van het ABB. Dat betekent een behoorlijke administratieve verlichting voor de lokale besturen. Anno 2014 moet Vlaanderen meesurfen op de golven van de digitalisering. 1.2.7. Operationele doelstelling 2.7 De gouverneurs in een coördinerende en bemiddelende rol De ‘Dienst van de Gouverneurs’ wordt verder uitgebouwd. Dat zal gebeuren met de vrijgekomen middelen van de geleidelijke afbouw van de arrondissementscommissarissen. Het lijkt de minister nuttig om de gouverneurs te versterken in hun rol als verbindingspersoon. In geval van onbestuurbaarheid van gemeenten kan de gouverneur een efficiënte rol spelen omdat hij dichter bij de lokale besturen staat. De gouverneur blijft een waardevol instrument om concrete oplossingen te bieden. 1.3. Strategische doelstelling 3. Efficiënt en democratisch georganiseerde lokale besturen 1.3.1. Operationele doelstelling 3.1 Integratie OCMW in gemeente De minister zal hierover in het voorjaar van 2015 een conceptnota voorleggen. De integratie van het OCMW in de gemeente moet volledig zijn. Dat is verplicht voor de gemeenten, met uitzondering van de centrumsteden. De gemeenteraad zal het lokaal sociaal beleid bepalen. Het kan uiteraard niet de bedoeling zijn dat de specifieke bijstandsdossiers die worden behandeld in de bijstandcomités van de OCMW-raad, worden gepolitiseerd. Dat staat in het regeerakkoord. De Vlaamse overheid zal ervoor zorgen dat die specifieke dossiers niet in de schoot van de gemeenteraad terechtkomen, maar bij een apart orgaan. Daar krijgen ze de nodige anonimiteit en vertrouwelijkheid. Om integratie mogelijk te maken, moesten er op het federale niveau nog een aantal zaken worden aangepast. Dat is ook voorzien in het federale regeerakkoord. De integratie zal deel uitmaken van het decreet Lokaal Bestuur en zal in werking treden vanaf de volgende lokale bestuursperiode. Dat houdt in dat er na de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 geen verkiezing meer moet gebeuren van de OCMW-raad. De gemeenten zullen worden ondersteund bij de inkanteling van de OCMW’s in hun desbetreffende gemeente. De laatste tijd heeft de minister veel contact gehad met lokale bestuurders, burgemeesters en OCMW-voorzitters, die de voordelen van een integratie inzagen. De OCMW-voorzitters benadrukten wel dat de dossiers inzake sociale bijstand absoluut geen deel mogen uitmaken van het politieke debat. De minister gaat ervoor zorgen dat dit niet gebeurt. 1.3.2. Operationele doelstelling 3.2 Personeelsbeleid inzetten ten behoeve van bestuurskracht Dit betekent dat de steden en gemeenten meer autonomie zullen krijgen in hun interne organisatie. De minister wil veel vertrouwen geven aan de lokale overheden, bijvoorbeeld via het besluit houdende minimale voorwaarden voor de rechtspositie. De regeling van de personeelsleden is dan weer afhankelijk van de grootte en de verantwoordelijkheden, van hoe de stad of gemeente precies is opgebouwd. Nu staat er dat niemand die werkzaam is voor een stad of aanverwante organisatie die rechtstreeks onder de stad valt, meer mag verdienen dan een stadssecretaris. Natuurlijk zorgt dat in bepaalde steden voor problemen omdat er andere maatschappelijke uitdagingen zijn, en er meer Vlaams Parlement
10
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
verantwoordelijkheden liggen bij bepaalde diensten. De minister wil meer vrijheid geven aan de betrokken steden en gemeenten, niet alleen aan de grote, maar aan allemaal. Zo kunnen ze een personeelsbeleid voeren dat is afgestemd op de noden die zich voordoen. 1.3.3. Operationele doelstelling 3.3 Intergemeentelijke samenwerking In een eerste fase is het de afspraak om in 2015 het regeerakkoord decretaal gestalte te geven. De provincies moeten terugtreden uit de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden. Een toetreding van privépartners wordt wel mogelijk gemaakt in de sectoren energie en afval, met uitzondering van producenten en leveranciers. Er zal ook een versoepeling komen van de beperking van de doelstellingen, zodat de gemeenten hun bestaande samenwerkingsverbanden zoveel mogelijk zouden samenvoegen en afstemmen op regionale schaal. In een tweede fase komt er een algemene evaluatie van het IGS-decreet dat zal worden geïntegreerd in het decreet Lokaal Bestuur. 1.3.4. Operationele doelstelling 3.4 Binnengemeentelijke decentralisatie Artikel 41 van de Grondwet bevat een aantal beperkingen die ervoor zorgen dat steden niet de autonomie kunnen krijgen die de minister ze zou willen geven inzake het vormgeven van districten. Het zijn enkel steden met meer dan 100.000 inwoners die binnengemeentelijke territoriale organen kunnen oprichten. De districtsraden worden rechtsreeks verkozen. Dat beknot natuurlijk de autonomie die ze aan de steden wil geven. 1.3.5. Operationele doelstelling 3.5 Evenwicht tussen de lokale besturen en de eredienstbesturen Tijdens de vorige zittingsperiode is er inzake de eredienstbesturen veel regelgevend werk gebeurd. Nu is het tijd voor regelgevende rust. De minister wil wel nog de administratieve erkenningsprocedure wijzigen. Men zal eerst een advies moeten vragen aan de FOD Justitie, en dan pas aan de steden, gemeenten of provincies. Nu gebeurt dat tegelijkertijd. Dat brengt soms met zich mee dat er over bepaalde dossiers allerlei verhalen en debatten ontstaan in de media en in bepaalde gemeenteraden, die zonder voorwerp zijn omdat de FOD Justitie toch een negatief advies geeft. Daarom is het tijdstip waarop die adviezen worden gegeven, aangepast. De minister stelt dat er nood is aan een samenwerkingsakkoord met de gewestoverschrijdende eredienstbesturen. Ze heeft vastgesteld dat bijvoorbeeld de opsplitsing van de provincie Brabant in 1995 tot problemen heeft geleid voor de kerkfabrieken van Mechelen, onder meer voor de Sint-Romboutskathedraal. Het zou een goede zaak zijn om nogmaals te proberen een goed samenwerkingsakkoord af te sluiten. Het gaat immers om waardevol erfgoed, dat niet nog meer verloederd mag geraken doordat bepaalde overheden hun verantwoordelijkheden niet willen opnemen. 1.3.6. Operationele doelstelling 3.6 Decreet Lokaal Bestuur Het decreet Lokaal Bestuur zal het Gemeentedecreet, het OCMW-decreet en het IGS-decreet vervangen. Onder andere de rol van de gemeenteraad zal versterkt worden. De minister wijst verder op de organieke bepalingen inzake de integratie van het OCMW in de gemeente. De voorzitter van de gemeenteraad zal geen lid meer mogen zijn van het college van burgemeester en schepenen, wat volgens de minister een goede zaak zal zijn voor het onafhankelijk functioneren van een gemeenteraad. Het decreet Lokaal Bestuur zal ook een aantal regels van de organieke regelgeving vereenvoudigen. Vlaams Parlement
1.4.1. Operationele doelstelling 4.1 Financiële transparantie voor de burger, het lokaal bestuur en toezichthoudende overheid Er wordt voortgebouwd op de beheers- en beleidscyclus, maar het is ook nuttig om een en ander te evalueren, bijvoorbeeld de autofinancieringsmarge. Het toepassingsgebied van de BBC wordt verruimd. Vanaf 2015 zal de BBC van toepassing zijn op alle verzelfstandigde entiteiten. Indien mogelijk wordt het ook uitgebreid naar de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden. Verder wordt het toezicht op de lokale begrotingen en de jaarrekeningen verscherpt. Als het risico op financieel onheil ontstaat, zal de Vlaamse overheid daar tijdig voor waarschuwen. 1.4.2. Operationele doelstelling 4.2 Vereenvoudiging van de financiële stromen Het uitgangspunt hierbij is meer basisfinanciering en minder sectorale financiering. De diverse sectorale subsidies worden vanaf 1 januari 2016 in het Gemeentefonds geïntegreerd. De sectorale subsidiestromen behoren vooralsnog tot de individuele verantwoordelijkheid en bevoegdheid van de vakministers, maar vanaf 1 januari 2016 worden de middelen geïntegreerd in het Gemeentefonds. De groeivoet van het Gemeentefonds zal op die middelen niet van toepassing zijn. De minister is zelf bevoegd voor de sectorale subsidiestromen kinderarmoede en integratie, en daar wordt niet op bespaard. De minister vindt het behoud van de groeivoet van 3,5 procent voor het Gemeentefonds een belangrijke verworvenheid, zeker gelet op de budgettair krappe tijden. Het is een blijk van vertrouwen van de Vlaamse Regering ten aanzien van de lokale besturen. Er zal nagedacht worden over het integreren van de gesubsidieerde contractuelen (gesco’s) in het Gemeentefonds. Een probleem is dat het Gemeentefonds enkel kan dienen voor middelen die aan gemeenten en OCMW’s worden toegewezen. Maar een gesco kan ook in een intercommunale of een politiezone tewerkgesteld zijn. Er moet dus nog onderzocht worden of en hoe die gesco’s in het Gemeentefonds kunnen worden geïntegreerd. Dat zal ten vroegste vanaf 1 januari 2016 kunnen. De minister resumeert dat er twee fondsen overblijven: enerzijds het Gemeentefonds en anderzijds het Investeringsfonds, dat een samenbundeling zal zijn van de middelen van de stadsvernieuwingsprojecten, het federale grootstedenbeleid en het Plattelandsfonds. Het gaat om een gewone bundeling van de middelen, zonder dat men er budgettaire of besparingsredenen achter moet zoeken. 1.5.
Strategische doelstelling 5. Stedenbeleid als innovatieve inspiratiebron
1.5.1. Operationele doelstelling 5.1 Steden ondersteunen in aanpak van belangrijke maatschappelijke problematieken Het grote uitgangspunt is dat er eigenlijk wordt afgestapt van de definitie van een stad. Er wordt vooral gekeken welke grote maatschappelijke problemen zich voordoen, los van het feit of die zich voordoen in een stad, gemeente of dorp. De minister verwijst concreet naar Vilvoorde, een stad die wordt geconfronteerd met bepaalde maatschappelijke uitdagingen, zoals het vertrek van Syriëstrijders, maar niet één van de dertien centrumsteden is. Ze wil meer kijken naar de
Vlaams Parlement
12
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
maatschappelijke uitdagingen dan enkel en alleen te kijken naar wat de definitie van een stad is. Er werd een politieke stuurgroep opgericht, waar een aantal vakministers deel van uitmaken en die zal worden geleid door minister Homans. Wanneer de minister het heeft over radicalisering, doet ze dat vanuit de bevoegdheid Binnenlands Bestuur en Stedenbeleid en uitdrukkelijk niet vanuit de bevoegdheid Inburgering. Heel veel mensen hebben haar al gezegd dat ze de deradicalisering moet aanpakken vanuit de bevoegdheid Inburgering. Ze vindt het echter stigmatiserend om een groep mensen die naar Vlaanderen komt, per definitie als een gevaar voor radicalisering te beschouwen. Bovendien zijn de mensen die naar Syrië vertrekken vaak bekeerlingen, mensen dus die niets met inburgering te maken hebben en die nooit een inburgeringscursus hebben gevolgd. De voorbeelden die vandaag in de media aan bod komen, hebben betrekking op mensen die in België geboren en getogen zijn en veeleer niet met de islamitische godsdienst werden grootgebracht, maar wel tot bekering zijn gekomen. Die problematiek heeft dus niets met inburgering te maken. De minister wil graag haar verantwoordelijkheid opnemen als coördinerende minister, maar dan wel vanuit haar bevoegdheden Binnenlands Bestuur en Stedenbeleid. De vakministers die verder deel zullen uitmaken van de stuurgroep, zijn de ministers van Welzijn, Onderwijs en Jeugd. Naast de politieke werkgroep is er tevens een ambtelijke werkgroep. De minister stelt dat Vlaanderen weinig tools in handen heeft om bepaalde zaken echt te kunnen verhelpen. Zo behoort het afnemen van de nationaliteit niet tot de Vlaamse bevoegdheden. De Vlaamse Regering heeft wel besloten om volop in te zetten op preventie, responsabilisering en sensibilisering. Er moet op twee vlakken gewerkt worden. Enerzijds moet er een repressieve aanpak zijn. De instrumenten daarvan liggen op het federale niveau. Anderzijds is er de preventieve aanpak, waarin Vlaanderen een belangrijke taak heeft. Toch is het daarin vaak afhankelijk van initiatieven die al dan niet op federaal niveau worden genomen. 1.5.2. Operationele doelstelling stadsontwikkelingsprojecten
5.2
Blijven
investeren
in
De stadsvernieuwingssubsidie wordt geëvalueerd en eventueel geheroriënteerd, in overleg met de bevoegde jury. De langetermijnfocus zorgt er voor dat er behoorlijk wat vertraging zit op de projecten en dat de subsidies niet altijd optimaal worden benut. Dat is jammer, omdat stadsvernieuwingsprojecten belangrijk zijn. In het Investeringsfonds worden dus de stadsvernieuwing, het federaal grootstedenbeleid en het Vlaams Plattelandsfonds geïntegreerd. Het federaal grootstedenbeleid heeft vooral betrekking op de zogenaamde contracten duurzame stad. Het Investeringsfonds zal een fonds worden voor gerichte stadsen plattelandsontwikkeling. Het maximaal bedrag van de conceptsubsidie zal worden opgetrokken van 60.000 euro tot 100.000 euro. Op die manier moet de subsidie aantrekkelijker worden gemaakt, zodat meer steden ervan gebruikmaken.
Vlaams Parlement
13
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
1.5.3. Operationele doelstelling 5.3 Uitbouw van ‘aantrekkelijke, leefbare en creatieve steden’ faciliteren en ondersteunen Er wordt een nieuwe editie van de Stadsmonitor voorbereid, uiteraard na evaluatie. Innoverende projecten die wonen in een stad aantrekkelijker maken, zullen worden ondersteund. Stadprogramma’s vormen een proces waarbij lokale overheden, lokale actoren en de Vlaamse overheid samen tot een plan van aanpak wensen te komen rond gezamenlijk gedefinieerde sleutelkwesties. Momenteel lopen er drie pilootprogramma’s: in Gent, Antwerpen en Roeselare. Er wordt bekeken of het wenselijk en haalbaar is om ze breder te implementeren. Dat hangt af van de evaluatie van de proefprojecten. Het project Buurtstewards loopt nog tot 31 augustus 2016. Het project wordt geëvalueerd, gecontinueerd of eventueel bijgestuurd indien nodig. Verder is er een apart Stedenfondsconvenant, dat geldt van 2014 tot 2019 in het kader van de ondersteuning van de VGC. Ten slotte acht de minister het nuttig om de Europese subsidieprogramma’s horizontaal aan te pakken, zodat er meer gezamenlijke uitdagingen kunnen worden aangepakt en gestimuleerd. 1.6. Strategische doelstelling verkiezingen 2018
6.
Een
vlotte
organisatie
van
de
lokale
Het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet en het Digitaal Kiesdecreet zullen worden geëvalueerd. Er wordt nagegaan waar bijsturingen nodig zijn. Er wordt een overleg gepland met de federale overheid om een aantal zaken in verband met de kieswetgeving te bespreken. Zo mogen EU-burgers momenteel wel deelnemen aan de gemeenteraadsverkiezing, maar niet aan de verkiezing van de OCMWraad in de zes Vlaamse faciliteitengemeenten rond Brussel en in Voeren. EUburgers kunnen evenmin hun stem uitbrengen voor de verkiezing van de provincieraad. Dat is een anomalie. Daarom zal er overleg komen met de federale overheid om dat gezamenlijk op te lossen. 1.7. Strategische doelstelling 7. Kennisgedreven administratie ten dienste van de lokale besturen Deze doelstelling vormt een belangrijke uitdaging voor de leidend ambtenaar van het Agentschap voor Binnenlands Bestuur. Hij zal onder andere een bijkomende besparingsoefening moeten doen bij het personeel, zoals de andere entiteiten. Er is ook de implementatie van de nieuwe organisatiestructuur, waarin zal worden afgestapt van het geografisch organiseren van provinciale afdelingen. Men zal eerder thematisch moeten organiseren, zodat er een nog meer doorgedreven bundeling van expertise mogelijk wordt. De minister legt de nadruk op ‘nog meer’ omdat er vandaag ook al heel veel expertise aanwezig is. 2. Vragen en opmerkingen van de commissieleden 2.1.
Tussenkomst van de heer Marnic De Meulemeester
De heer Marnic De Meulemeester ziet drie belangrijke uitgangspunten in de beleidsnota: de autonomie van de gemeenten vergroten, de planlasten en de Vlaams Parlement
14
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
controle op de gemeenten verder afbouwen en de gemeenten substantieel financieel blijven ondersteunen. Open Vld vindt die drie punten belangrijk. Ondanks de zware besparingsopdracht behoudt de Vlaamse Regering de decretaal verankerde jaarlijkse groeivoet van 3,5 procent voor het Gemeentefonds en het Stedenfonds. Voor het Gemeentefonds betekent dat 77 miljoen euro extra in 2015. Ook de Eliacompensatie ten bedrage van 83 miljoen euro blijft behouden. De federale indexsprong levert de gemeenten en OCMW’s een flinke som op: tussen 1,3 en 2 procent van de brutoloonmassa. Over de provincies heeft de minister een aantal geruststellende uitspraken gedaan. Bij de overheveling van bevoegdheden zullen zowel de financiële middelen als het personeel mee worden overgeheveld. Er waren daar veel vragen en onduidelijkheden over. Het Investeringsfonds voor de lokale besturen zal de middelen van het federaal grootstedenbeleid, het Vlaams Plattelandsfonds en de stadsvernieuwingsprojecten samenvoegen. De subsidiestromen blijven exact dezelfde als voorheen. Voor de gemeenten en steden is het belangrijk dat dit op een transparante manier gebeurt. Het Agentschap voor Binnenlands Bestuur moet de nodige onderrichtingen geven zodat steden en gemeenten er op een ernstige manier mee kunnen omgaan. De integratie van het OCMW in de gemeente is heel belangrijk voor Open Vld. De pogingen om OCMW en gemeente nauwer te laten samenwerken, zijn al enkele jaren bezig. Het toevoegen van de OCMW-voorzitter aan het college van burgemeester en schepenen heeft ervoor gezorgd dat er veel afstemming is tussen gemeente en OCMW over het lokaal sociaal beleid en andere materies. Gemeente en OCMW zijn immers geen concurrenten, maar moeten zeer nauw samenwerken: zij bedienen de burgers van hetzelfde grondgebied en werken deels met dezelfde middelen. Nu de Federale Regering zich heeft geëngageerd om de drempels voor een integratie weg te nemen, kunnen er stappen vooruit worden gezet. Gemeenten met een klein OCMW zouden het OCMW volledig kunnen integreren, andere gemeenten zouden bijvoorbeeld voor de rusthuizen een EVA of een zorgbedrijf kunnen creëren. Gemeenten zullen kunnen kiezen uit verschillende scenario’s. Het is niet omdat het OCMW als aparte entiteit ophoudt te bestaan dat het lokale sociaal beleid ophoudt te bestaan. Men mag structuren niet verwarren met beleid. De integratie van het OCMW zal het lokale bestuur in de mogelijkheid stellen om zuiniger en efficiënter te werken. Er zal bijvoorbeeld één personeelsdienst zijn, één financiële dienst, één ICT-dienst, één wagen- en machinepark en er zullen meer schaalvoordelen zijn. Het regeerakkoord garandeert alleszins de nodige waarborgen voor de persoonlijke levenssfeer en een neutrale dossierbehandeling zoals die in de huidige bijstandscomités bestaat bij de toekenning van maatschappelijke dienstverlening en individuele steun. De minister heeft benadrukt dat deze bijstandsdossiers niet het voorwerp van een politiek debat mogen zijn. Dat is voor iedereen duidelijk en zo moet het ook gebeuren. Het regeerakkoord voorziet in een vrijwillige fusie met een financiële bonus. Wanneer men gelooft in lokale autonomie moet men zulke zaken niet opleggen, maar net van onderuit laten groeien. Het regeerakkoord en de beleidsnota bevatten een aantal prikkels die twijfelende gemeenten over de streep moeten halen. Er zijn financiële garanties zoals het behoud van het Gemeentefonds, de eenmalige financiële bonus, schuldovername, de begeleiding op maat. Er zijn ook pogingen om decentralisatie als lokaas te gebruiken en de grotere gemeenten Vlaams Parlement
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
15
krijgen meer vrijheid. De spreker hoopt dat de vrijwillige fusies in deze zittingsperiode meer succes hebben dan in de vorige. Toen zijn er prille pogingen ondernomen die redelijk vlug beëindigd werden. De Open Vld-fractie meent dat de regering bij de implementatie van de beleidsnota voldoende oog en oor moet hebben voor de specifieke belangen en behoeften van steden en gemeenten, en dat ze hierover in voldoende overleg met hun vertegenwoordigers moet treden. Dat zal zeker nodig zijn, wil ze van die implementatie een succes maken. Ook moet worden voortgebouwd op de werkzaamheden in het kader van de Vlaamse interne staatshervorming. Men moet blijven inzetten op het afbouwen van de bestuurlijke verrommeling en het vergroten van de transparantie en efficiëntie van het lokalebesturenlandschap. Men moet ook oog hebben voor de administratieve vereenvoudiging en deregulering, en concrete initiatieven nemen om de planlast en de regeldrift ten aanzien van de lokale besturen substantieel af te bouwen. Men moet de overdracht van bevoegdheden van het provinciale niveau naar de lokale besturen en het Vlaamse niveau op een ordentelijke, consequente en transparante wijze realiseren. De heer De Meulemeester gaat in op de problemen met de ramingen in het kader van de lokale belastingen. De schepencolleges zijn momenteel bezig met de opmaak van hun begroting, en ze moeten zich baseren op ramingen die voor bijna iedere stad en gemeente lager uitkomen. Dat kan oplopen tot 15procent minder inkomsten op de personenbelasting. Dat bericht is er maar op 12 november gekomen vanuit de FOD Financiën, wat natuurlijk rijkelijk laat is. Een en ander heeft een onmiddellijke invloed op de beleids- en beheerscyclus, en in belangrijke mate ook op de meerjarenbegroting. De heer De Meulemeester vraagt dat er daarover instructies zouden komen aan de steden en gemeenten. Een andere federale aangelegenheid die nadelig is voor de lokale besturen heeft betrekking op de politiezones. Op 14 november stuurde de Vaste Commissie van de Lokale Politie een bericht naar alle korpschefs met de mededeling dat de federale dotaties voor de politiezones in 2015 met maar liefst 2procent worden verminderd. Vandaag, op 25 november, zijn de meeste steden en gemeenten bezig met de opmaak van hun begroting 2015. De heer De Meulemeester vraagt dat de minister, als verdediger van de steden en gemeenten, er bij haar federale collega’s op aandringt dat er een richtlijn wordt verstrekt zodat iedere stad en gemeente precies weet wat ze moet inschrijven in de begroting voor 2015. 2.2.
Tussenkomst van mevrouw Ingrid Lieten
Mevrouw Ingrid Lieten heeft een poging gedaan om zich in te leven in het waardenkader van de N-VA met betrekking tot identiteit. Er zijn een aantal objectieve en subjectieve componenten om een identiteit te kunnen beschrijven en vormgeven. Zo moet er een territorium zijn, een bevolking met een gedeeld verleden, een verbindend cultureel patroon. Dat zijn de objectieve elementen. De subjectieve elementen zijn dat mensen zich als één natie verbonden moeten voelen en dat ze moeten wensen om samen hun toekomst te maken. Daarop voortbouwend is mevrouw Lieten gaan bekijken of er ook een provinciale identiteit bestaat. De provincie Limburg heeft een territorium, een ondubbelzinnig afgelijnd grondgebied, een bevolking die vindt dat men samen hoort. De Limburgers hebben een gedeeld verleden, een eigen dialect, eigen intercommunales, eigen scholen. En vooral, Limburgers hebben een bepaald gevoel van Limburger-zijn, een gevoel dat dit een stuk van hun identiteit is. De Limburgers hebben een verkozen orgaan, namelijk de provincieraad. Die heeft een bepaalde autonomie binnen de wetten van dit land, met rechten en plichten. Dat verkozen Vlaams Parlement
16
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
orgaan heeft het recht om belastingen te heffen, om zelf te beslissen over de besteding van die belastingen en daarover verantwoording af te leggen aan zijn inwoners. Voor mevrouw Lieten bestaat er dus wel degelijk een provinciale identiteit. De spreker stelt vast dat de N-VA tegen de provincie als bestuursniveau is. Dat staat ook duidelijk in het N-VA-programma: “Binnen Vlaanderen willen we het aantal bestuursniveaus tot twee beperken: de gemeenten en de Vlaamse overheid.” Daarom schaft men het provinciale bestuursniveau af en dat is precies wat de minister aan het doen is. De collega’s van CD&V staan erbij en kijken ernaar. Mevrouw Lieten vreest dat de N-VA niet alleen tegen de provinciebesturen is, maar ook de provinciale identiteit niet respecteert. De minister neemt immers geld af van de provincies. Het gaat over ongeveer 10 procent van hun totale exploitatie-ontvangsten. Door de afschaffing van het Provinciefonds krijgt de provincie Limburg 7 miljoen euro minder, geld dat niet meer kan worden besteed. De provincies moeten zich ook terugtrekken uit de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden. De inkomsten die daaraan verbonden zijn, voor Limburg 10 miljoen euro, krijgen ze niet meer. De provincies mogen geen opcentiemen meer heffen, de Vlaamse overheid gaat dat integreren in de Vlaamse basisheffing. Opnieuw neemt de minister geld af van de provincies. Zij moeten afwachten hoeveel de minister daarop gaat besparen en gaat terugbezorgen. Het gaat over serieuze bedragen. Voor Limburg betreft het 71.500.000 euro jaarlijks. De minister neemt geld af van de provincies dat ze niet meer zullen kunnen gebruiken voor hun inwoners. Dat getuigt niet van respect voor de identiteit. Mevrouw Lieten spreekt van ‘verknechting’ van de provincie. Ze mogen geen opcentiemen meer heffen, maar krijgen in de plaats daarvan een dotatie. Hoeveel zal die dotatie bedragen? Wat zullen de voorwaarden zijn? De provincies zullen misschien nog een dotatie krijgen als ze braaf zijn en luisteren. Dat noemt men verknechting. Zo neemt de minister de autonomie van de provincies af om zelf inkomsten te innen en te beslissen wat ze ermee gaan doen. Dat getuigt niet van respect voor die entiteit. De minister neemt ook bevoegdheden af. Persoonsgebonden bevoegdheden mogen de provinciebesturen niet meer uitoefenen niettegenstaande er twee jaar geleden nog bestuursakkoorden zijn afgesloten met de provinciebesturen over de delen van de persoonsgebonden bevoegdheden die ze mochten blijven uitoefenen. Die bestuursakkoorden belanden nu met één pennentrek in de prullenmand. Dat getuigt niet van respect voor de provincie. De minister neemt ook instellingen en organisaties af. De Vlaamse overheid zal bijvoorbeeld de organisaties die culturele bevoegdheden uitoefenen, overnemen. Ook in dit verband zijn er veel onduidelijkheden en heel wat vragen. Hoe zal de minister de continuïteit van de dienstverlening verzorgen? Wanneer wordt de overdracht van bevoegdheden ingevoerd? De minister wil bovendien de provinciale subsidiereglementen overnemen. Subsidies mogen immers niet meer voor de persoonsgebonden bevoegdheden, Vlaanderen neemt dat over. De cultuursubsidies bijvoorbeeld zijn er echter gekomen omdat heel wat kleinschalige cultuurinitiatieven niet aan de bak kwamen. Opnieuw een aderlating en weinig respect voor de culturele identiteit. Mevrouw Lieten begrijpt niet dat de provincies moeten verdwijnen, maar dat regio’s nog wel mogen. Uit de regioscreening die de vorige minister van Vlaams Parlement
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
17
Binnenlands Bestuur liet uitvoeren, is toch gebleken dat al die tussenstructuren in Limburg georganiseerd zijn volgens het grondgebied. Er is daar weinig bestuursverrommeling. Limburg heeft helemaal geen nood aan nieuwe regio’s. Mevrouw Lieten heeft het gevoel dat het om willekeur gaat. De minister heeft wel oog voor de sociologische verschillen tussen de grootsteden en de rest. Voor de grootsteden maakt de minister heel veel uitzonderingen, en daar kan mevrouw Lieten nog begrip voor opbrengen. Maar ze wil van de minister graag hetzelfde respect voor de sociologische realiteit in Limburg, voor de identiteit, de bestuurlijke organisatie, de autonomie, de bevoegdheid, de middelen en de besteding ervan. Ze vraagt respect voor de instellingen, of zoals de Limburgse gouverneur zegt, respect voor de stad Limburg. Ze vraagt uitdrukkelijk om het Limburgse grondgebied niet af te pakken door het op te delen in regio’s. 2.3.
Tussenkomst van mevrouw Ingrid Pira
Mevrouw Ingrid Pira kan zich volledig vinden in de uitgangspunten van meer autonomie voor de lokale besturen en meer efficiëntie en minder verrommeling. Bij het voorgestelde transitieproces heeft Groen echter wel zijn twijfels. Zullen de doelstellingen worden gehaald? Voor Groen blijft een tussenniveau nodig. Groen is voorstander van een robuust tussenniveau van stads- en streekgewesten. De provincies kunnen dus worden vervangen, daar heeft Groen in de vorige zittingsperiode trouwens een voorstel van decreet over ingediend. Het moet echter goed worden gedaan of niet. Groen was voorstander van een nieuw tussenniveau met een grondige voorbereiding. Nu wordt er echter half werk geleverd. De grondgebonden bevoegdheden blijven bij de provincies, maar over de persoonsgebonden bevoegdheden is nog niet beslist: die gaan naar Vlaamderen of lokaal of naar een cluster van gemeenten. Dat is een eerste punt van onzekerheid en een gebrek aan transparantie. Het ‘provincievrij’ maken van Antwerpen en Gent gaat voor Groen in tegen een maatschappelijke trend. Het komt neer op het isoleren van steden, terwijl er net meer samenwerking nodig is tussen steden en de ruime rand daarrond. Mevrouw Pira heeft kritiek op het transitieproces: door te beginnen met de afschaffing van het Provinciefonds spant de minister de kar voor het paard. Als ze wil hervormen, moet ze de mensen meekrijgen. Door het Provinciefonds af te schaffen, zonder dat duidelijk is welke dotatie Vlaanderen aan de provincie zal geven, strijkt ze mensen tegen de haren in. De minister had het in dat verband over een besparingslogica, maar mevrouw Pira stelt daar een bestuurslogica tegenover. De volgorde is nu niet juist: de minister zou eerst moeten hervormen, en daarna de afschaffing van het Provinciefonds in het vooruitzicht stellen. Als voormalig burgemeester vindt mevrouw Pira meer autonomie voor de lokale besturen een goede zaak. De manier waarop het transitieproces nu verloopt, zal er echter toe leiden dat de kar van de lokale besturen overladen wordt. Er is al het nieuwe BBC-systeem, er zijn besparingen en nu worden ze geconfronteerd met de volledige integratie van het OCMW in de gemeente. Mevrouw Pira vraagt zich af of de uitzondering voor de centrumsteden geen ongelijke behandeling inhoudt. De minister had het over verschillende modellen. Betekent dat dan dat er flexibel kan worden ingespeeld op bestaande lokale situaties, dat er verschillende mogelijkheden van integratie zijn? De Ruimtelijke Ordening staat voor een grote verandering en dat houdt een grote aanpassing in voor de gemeenten. De omgevingsvergunning zal moeten worden geïmplementeerd, er komt een brandweerhervorming. De kar van de gemeenten
Vlaams Parlement
18
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
is erg overladen, en het valt te betwijfelen of dit tot meer efficiëntie en minder verrommeling zal leiden. De minister laat de intercommunales bestaan. De spreker ziet die intercommunales op termijn liever integreren in de stads- en streekgewesten. De minister heeft het ook over clusters en regiovorming. Er blijven dus nog tal van structuren bestaan en er worden er zelfs nog bij gecreëerd, wat het geloof van de spreker in de grotere efficiëntie niet verhoogt. In de begroting 2015 kreeg de ondersteuning voor stadsontwikkelingsprojecten 3 miljoen euro minder, maar tijdens de bespreking in de commissie heeft de minister aangegeven dat te willen herbekijken bij de begrotingscontrole 2015. Blijft ze daarbij? De problematiek van de herramingen is tijdens de actuele vragen in de plenaire vergadering ter sprake gekomen. Mevrouw Pira volgt het voorstel van de VVSG om te werken met vaste voorschotten. Zal de minister dat in overweging nemen in haar gesprek met de bevoegde federale minister? 2.4.
Tussenkomst van de heer Kurt De Loor
De heer Kurt De Loor heeft een groot aantal onduidelijkheden in de beleidsnota gelezen en ziet zich genoodzaakt om veel vragen te stellen. Als eerste strategische doelstelling zegt de minister bestuurskrachtige steden en gemeenten te willen, met meer bevoegdheden en autonomie. Die ambitie wordt via vier operationele doelstellingen geconcretiseerd: decentralisatie, vrijwillige fusies, versterken van de dynamiek van regiovorming, en afslanken van de provincies. Sp.a is voor bestuurskrachtige gemeenten die erin slagen een optimale dienstverlening te garanderen aan burgers en bedrijven, en vindt subsidiariteit een belangrijk basisprincipe. En dus onderschrijft sp.a deze strategische doelstelling. Het gemeentelijk niveau is het beste niveau op het gebied van democratische legitimiteit, nabijheid en het vermogen om het welzijn van hun inwoners te verhogen. Tot zover dus geen probleem. Bij de operationele doelen plaatst de heer De Loor wel grote vraagtekens, niet in het minst omdat de beleidsnota op twee gedachten hinkt. Wat een middel zou moeten zijn, wordt een doel op zich. Hij heeft het dan over de afslanking van de provincies en over het tegelijk in stand houden van piepkleine gemeenten. Beide zouden nooit een doel op zich mogen zijn. Slankere provincies kunnen een middel zijn om te komen tot een efficiënter bestuurlijk landschap. Kleine gemeenten kunnen een middel zijn om te zorgen voor een bestuur dat dicht bij de mensen staat, maar dan altijd in een grotere, bestuurlijke context. Die context ontbreekt echter in deze beleidsnota. De N-VA heeft zich tot levensdoel gesteld om niet te rusten vooraleer de scalp van de provincies aan haar riem hangt. Hadden ze gekund, dan was dit nog deze zittingsperiode beklonken geweest. Of de afslanking van de provincies zoals ze die voor ogen hebben een bijdrage levert tot de verbetering van de bestuurskracht, is volstrekt bijzaak, vindt de heer De Loor: het belangrijkste is dat de provincies worden gestraft. Het doet denken aan Cato de Oude, die in het oude Rome elke toespraak – over welk onderwerp dan ook – liet eindigen met de zin: “Overigens ben ik van mening dat Carthago verwoest moet worden. Waarom? Daarom.”. CD&V wil vooral haar lokale machtsbasis in tal van kleinere gemeenten behouden. En zelfs al is er stilaan een consensus over de vaststelling dat de Vlaams Parlement
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
19
lokale bestuurskracht in veel gemeenten onvoldoende groot is om op alle beleidsdomeinen een optimale dienstverlening te garanderen, dan nog gaat bij CD&V het alarm af als fusies ter sprake komen. De CD&V-collega’s weten ook wel dat die vele kleine lokale besturen het nooit of te nimmer redden zonder hulp van bovenaf, hulp van de provincies dus. Dat besef heeft ervoor gezorgd dat ze de N-VA hebben tegengehouden om de provincies helemaal af te schaffen. Ook nu weer zonder veel bestuurlijke logica, maar puur wegens de macht. Al is ook dit relatief. De provincies worden straks door het dotatiesysteem financieel tot de bedelstaf veroordeeld en hun bevoegdheden worden zonder veel zin voor bestuurlijke logica zoveel mogelijk uitgekleed tot de provincies er bijna naakt bij komen te staan. Niet verwonderlijk dat Vlaamse CD&V-volksvertegenwoordigers zich off the record persoonlijk gaan verontschuldigen bij hun provinciale gedeputeerden. Sp.a is van oordeel dat beide partijen dwalen. De versmelting van de huidige gemeenten tot grotere, bestuurskrachtige gehelen is de enige oplossing. Zolang de gemeenten niet versmolten zijn tot bestuurskrachtige gehelen die autonoom een hoog niveau van lokale dienstverlening kunnen aanbieden, getuigt het van bestuurlijke onverantwoordelijkheid om de provincies te willen afschaffen. De spreker ziet in de beleidsnota geen duidelijke en logische keuzes, geen ‘kracht van verandering’, maar wel wat opgewarmde soep om toch minstens de indruk te wekken dat de Vlaamse Regering wel degelijk de ambitie heeft om tot bestuurskrachtige steden en gemeenten te komen. De beleidsnota hinkt op twee gedachten: er wordt gewaarschuwd voor een overdaad aan intergemeentelijke samenwerking en specialisatie, maar amper een paar pagina’s verderop wordt een lans gebroken voor grotere en krachtigere intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, met bij voorkeur meervoudige doelstellingen. De heer De Loor voorspelt dat er tijdens deze zittingsperiode amper vooruitgang zal worden geboekt, iets wat bij hem herinneringen oproept aan een hoorzitting in 2010 over de interne staatshervorming, met professor Filip De Rynck als een van de gastsprekers. In het verslag van die hoorzitting staat te lezen: “De heer Filip De Rynck raakt gefrustreerd door het verloop van de discussie, die niet vooruitgaat. De professor heeft er zelfs even aan gedacht zijn presentatie van dertien jaar geleden zonder meer te herhalen. Elke nieuwe regering begint opnieuw en voert verwarde discussies, zowel wat de thema’s als de begrippen betreft. In de plaats van over alles tegelijk te praten, zou men de zaak beter gestructureerd aanpakken. Het debat over de kwaliteit van het bestuurlijk apparaat wordt amateuristisch gevoerd.”. De heer De Loor geeft nog mee dat diezelfde professor De Rynck in december 2013 in het VVSG-magazine ‘Lokaal’ een essay schreef dat best scherp was voor de Vlaamse overheid, die hij beschreef als een “ongecoördineerde en middelmatige bureaucratie, die losgezongen functioneert, ver van de beleidspraktijk”. Hoe zal het bestuurlijke landschap er in 2018 uitzien? De heer De Loor ziet te veel en vaak te kleine gemeenten die in toenemende mate niet opgewassen zijn tegen de maatschappelijke uitdagingen waarmee ze geconfronteerd worden. Misschien zullen er een aantal sterke intercommunales met meervoudige doelstellingen zijn, maar met amper democratische aansturing en controle. Er zullen uitgeklede en half doodgeknepen provincies overblijven en een Vlaamse overheid die buiten de grote steden amper lokale partners zal vinden om taken en bevoegdheden over te laten nemen. Kortom: bestuurlijke rommel zonder weerga. Is dat voor de minister het toekomstbeeld voor haar geliefde Vlaanderen?
Vlaams Parlement
20
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
De heer De Loor kan zich niet van de indruk ontdoen dat de drang van de minister om de provincies uit te kleden niet is ingegeven door grote bestuurlijke inzichten, maar door iets wat sterk lijkt op blinde ideologische haat. Het voldoet aan geen enkele bestuurlijke logica om de provincies dood te knijpen terwijl de kleine gemeenten die op hun hulp aangewezen zijn, blijven bestaan. Dat is gewoon onverantwoord. Het lid begrijpt ook niet dat de christendemocratische coalitiepartner dat allemaal laat gebeuren. In dat verband betreurt de heer De Loor nog dat de heer Durnez, wiens deskundigheid en gedrevenheid inzake de provincies een grote meerwaarde hadden kunnen betekenen, geen vast lid meer is van de commissie. De spreker geeft ook nog mee dat hij ook de heer De Meulemeester niet meer herkent, als hij diens huidige betoog over de provincies vergelijkt met dat van tijdens de vorige zittingsperiode. Wat de afschaffing van het Provinciefonds betreft, wil de heer De Loor een en ander in een historische context plaatsen. In 2002 bedroeg het Provinciefonds 71 miljoen euro. Van bestuurlijke nijd jegens dat bestuur was toen nog geen sprake, en dus steeg het fonds jaarlijks mee met de levensduurte. Vanaf 2006 steeg het zelfs op hetzelfde niveau als het Gemeentefonds en in 2009 bevatte het iets meer dan 86 miljoen euro. In 2010 werd er eenmalig 3 miljoen euro afgehaald. 2011 en 2012 waren normale jaren, in 2013 werd de indexatie overgeslagen. Het Provinciefonds bevatte toen nog ongeveer 92 miljoen euro, goed voor ongeveer 10procent van het provinciale budget. Er ging een eerste forse hap af in 2014, waardoor het daalde tot 37 miljoen euro. En vanaf 2015 staat de teller dus op nul. De heer De Loor erkent dat de inspanning die in 2015 gevraagd wordt, beperkt is in verhouding tot het totale budget van de provincies: een inlevering van 37 miljoen euro op 995 miljoen euro totale ontvangsten, wat overeenkomt met een besparing van 3,7 procent. Dat is verdedigbaar, maar dan moet men er wel bij zeggen dat alleen nog maar de totale besparingsinspanning die de provincies gerealiseerd hebben via inhoudingen op het Provinciefonds, 10 procent van hun totale exploitatieontvangsten bedraagt. Men mag dus niet doen alsof het allemaal maar weinig voorstelt. De provincies hebben al een forse besparing uitgevoerd, en dat terwijl de kwaliteit van de dienstverlening er amper onder geleden heeft. Harder en efficiënter werken: de provincies hebben getoond dat en hoe het kan. De heer De Loor merkt evenwel op dat er weinig dankbaarheid getoond wordt voor die zware inspanning. Integendeel, alles laat vermoeden dat de afschaffing van het Provinciefonds nog maar een voorproefje is. Volgend jaar wil de minister immers de provinciale opcentiemen op de onroerende voorheffing integreren in de Vlaamse basisheffing, nadat ze er een besparing op heeft doorgevoerd. Vanaf dan krijgen de provincies een Vlaamse dotatie. Als ze braaf zijn tenminste, en zolang de minister niet de kans krijgt om eens echt haar zin te doen. Hoeveel wil de minister besparen op de toekomstige Vlaamse dotatie? Daarover staat niets in het regeerakkoord en evenmin in de beleidsnota. Dat doet het ergste vermoeden. Het enige wat de minister kwijt wou, was dat ze vond dat aan de provincies nog maar een kleine bijdrage gevraagd werd in de totale besparingsinspanningen. De provincies hebben wel fors moeten besparen, benadrukt de heer De Loor. Met gemiddeld 10 procent, zowel op personeel als op exploitatie, gaan ze verder dan heel wat Vlaamse administraties. Nog dieper snijden, betekent onvermijdelijk snijden in de kwaliteit van de dienstverlening. En dan worden burgers, bedrijven en verenigingen het slachtoffer.
Vlaams Parlement
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
21
De heer De Loor heeft de bedragen opgezocht. Het totale bedrag aan provinciale fiscale middelen bedroeg op basis van de initiële budgetten 2014 bijna 660 miljoen euro. 75 procent van dat bedrag werd opgehaald via opcentiemen op de onroerende voorheffing. Vertaald per provincie geeft dat volgend beeld: een opbrengst van 136.533.000 euro in Antwerpen, 71.500.000 euro in Limburg, 88.411.000 euro in Oost-Vlaanderen, 99.39.000 euro in Vlaams-Brabant, 96.000.000 euro in West-Vlaanderen. In totaal gaat het dus om 491.823.000 euro. Kan de minister meer duidelijkheid geven over hoeveel ze wil besparen op het totale bedrag van net geen half miljard euro opbrengst uit de opcentiemen uit de onroerende voorheffing? De heer De Loor zou graag hebben dat ze nettocijfers in centen kan geven en niet in procenten, omdat dat duidelijker is. De spreker gaat ervan uit dat de minister al een eerste idee heeft, aangezien ze van haar administratie verwacht dat alles netjes is uitgerekend voor de zomer van volgend jaar. Hoeveel moeten de provincies precies nog inleveren? Vanaf het begrotingsjaar 2016 wil de minister werken met Vlaamse dotaties. In vele provincies is het een goede traditie dat ze in oktober, uiterlijk november, hun begrotingen bespreken en goedkeuren. Daarom beginnen ze kort voor de zomer aan de voorbereidingen. Dat zal nu dus niet lukken. Wanneer verwacht de minister dat ze de provincies een inschatting zal kunnen geven van de hoogte van hun toekomstige dotatie? Moeten de provincies het volgens haar zelf maar gaan uitleggen aan hun personeel? De spreker vermoedt dat dat personeel op hete kolen zal zitten als het hoort dat er opnieuw moet worden bespaard. Welke geruststellende boodschap zal de minister brengen? Of moeten de provincies opnieuw hun plan trekken? Wanneer de provincies weten hoeveel bijkomende besparingen de minister hen zal opleggen, kunnen ze aan de slag met de opmaak van hun begroting 2016. Maar zullen ze die begrotingen in volle autonomie kunnen opmaken? Zullen ze bijvoorbeeld verplicht worden om te besparen op hun toekomstige kerntaken, de grondgebonden bevoegdheden? Of mogen ze de besparingen ook gedeeltelijk afwentelen op de persoonsgebonden bevoegdheden, waardoor de besparing dan uiteindelijk komt te liggen bij de lokale besturen, die de zaken overnemen? Kan de minister ook eens uitleggen hoe ze denkt dat de provinciale dotaties vervolgens zullen worden verdeeld onder de vijf provincies? Zal dat gebeuren via een procentuele verdeelsleutel op basis van de huidige inkomsten? Zou dat dan betekenen dat evoluties in de opbrengst van de onroerende voorheffing niet meer worden verrekend? Dat lijkt de heer De Loor nogal ingewikkeld. De spreker vervolgt dat het de bedoeling is dat de opbrengsten van de eigen provinciale belastingen, betaald door de inwoners van Gent en Antwerpen, doorgestort worden naar de stadskassen van Gent en Antwerpen. Begrijpt hij het goed dat deze regeling niet wordt toegepast voor de onroerende voorheffing? Of gaan deze middelen ook rechtstreeks naar de stadskas? Kan de minister ook al eens een inschatting geven over welk bedrag het hier gaat, wetende dat de eigen provinciale belastingen in de provincies Antwerpen en Oost-Vlaanderen goed zijn voor een opbrengst van respectievelijk 55.200.000 euro en 50.000.000 euro? Hoeveel middelen verliezen de provincies aan Gent en Antwerpen? In de marge van de discussie over de provinciale middelen wil de heer De Loor een tussengedachte opwerpen over de gevolgen op de lokale fiscaliteit van de integratie van de provinciale onroerende voorheffing in de Vlaamse basisheffing. Het is duidelijk dat de Vlaamse basisheffing straks hoger zal liggen dan de huidige 2,5 procent. De minister en haar partij schreeuwen van de daken dat de belastingen niet mogen en ook niet zullen stijgen. Maar ze haalt het geld wel op andere manieren uit de zakken van de mensen. Als de minister niet wil dat de burgers van dit land straks meer belastingen betalen, dan zal ze niet anders kunnen dan de lokale besturen allemaal te verplichten om hun opcentiemen te Vlaams Parlement
22
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
laten zakken. Hoe zal de minister de lokale besturen hiertoe verplichten, met respect voor de lokale autonomie? Kan zij hen daartoe eigenlijk wel verplichten? De heer De Loor haalt nog wat cijfers aan in verband met de provinciale middelen. De provincie West-Vlaanderen besteedt jaarlijks ongeveer 10 miljoen euro aan cultuur, enkel en alleen in exploitatie. In zijn beleidsnota gaat minister Gatz ervan uit dat de provinciebesturen al hun taken volwaardig blijven uitoefenen tot eind 2016. Hoe rijmt de minister dat met de besparing die ze via de integratie van hun onroerende voorheffing wenst te realiseren? Weet minister Gatz dan niet hoe het precies zit? De heer De Loor ziet eenzelfde verhaal voor jeugd en welzijn. De provincie WestVlaanderen begroot een exploitatiebudget van ongeveer 5 miljoen euro, bovenop de 7 miljoen euro die ze uittrekt om engagementen uit het verleden te honoreren. Die laatste hebben veelal betrekking op investeringstoelagen. De 5 miljoen euro exploitatie-uitgaven worden in belangrijke mate aangewend ter ondersteuning van het verenigingsleven. De heer De Loor heeft niet toevallig West-Vlaanderen als voorbeeld uitgekozen. In het katholieke westen van het land zitten nogal wat middenveldorganisaties uit de christelijke zuil bij dat verenigingsleven. De geplande bijkomende besparing zal fors inhakken op hun inkomsten. Hij vraagt de collega’s van de meerderheid, en aan CD&V in het bijzonder, of ze al enig idee hebben wie ze daarvoor straks de zwartepiet zullen toespelen. Zullen die organisaties zich vroeg of laat niet afvragen wat CD&V eigenlijk te zeggen heeft in die Vlaamse Regering, als blijkt dat het weer allemaal de schuld is van de N-VA? Zal CD&V weer eens proberen om ook nu de schuld bij de socialisten te leggen? Ze kunnen het altijd proberen, maar de spreker twijfelt eraan of het zal lukken. De heer De Loor besluit dit punt met de bedenking dat er nog heel veel antwoorden nodig zijn vooraleer de provincies, en met hen de vele tientallen organisaties die onder andere met provinciale middelen werken, weten hoe hun toekomst er zal uitzien. Die antwoorden moeten van de minister komen. Hopelijk zegt die niet opnieuw dat de provincies het allemaal maar zelf moeten uitzoeken. De spreker is van mening dat de beleidsnota van de minister enorme chaos creëert wat de verschuiving van bevoegdheden betreft. Alsof de hele budgettaire chaos nog niet volstaat, bepaalt het regeerakkoord ook nog dat de provincies niet langer persoonsgebonden bevoegdheden mogen uitoefenen, en dat bijgevolg de persoonsgebonden bevoegdheden die hen door de sectorale decreten zijn toegewezen, worden geschrapt. De voorheen door de provincies uitgeoefende persoonsgebonden bevoegdheden worden overgeheveld naar de Vlaamse overheid en de gemeenten. De al bij al nog niet zo lang geleden afgesloten bestuursakkoorden tussen de provincies en de Vlaamse overheid vliegen met andere woorden de prullenmand in. De spreker ziet dit als bestuurlijke kolder. De minister wil de mogelijkheid tot sectorale afwijkingen en bestuursakkoorden uit artikel 2 van het Provinciedecreet schrappen. De provincies kunnen dan onder geen enkel beding nog taken en bevoegdheden uitoefenen inzake aangelegenheden die vermeld zijn in de artikels 4 en 5 van de Bijzondere Wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen. Het actieplan vertrekt van een inventarisatie van de precieze taken en bevoegdheden, waarbij de grijze zones tussen persoonsgebonden en grondgebonden bevoegdheden verder zullen worden uitgeklaard. De heer De Loor vraagt of de minister het begrip ‘grijze zones’ beter kan omschrijven. Hij wil ook graag enkele voorbeelden van taken en bevoegdheden die zich in die grijze zones zouden bevinden. Tegen maart 2015 zou er een duidelijk overzicht moeten zijn van de persoonsgebonden taken en bevoegdheden die de provincies opnemen en dus van de taken Vlaams Parlement
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
23
die in aanmerking komen om te worden overgedragen. De heer De Loor ziet ook hier verwarring. Mogelijk wordt die doelbewust gezaaid om te bewijzen wat moest worden bewezen, een verrottingsstrategie om aan te tonen hoe slecht de provincies wel werken. Om te beginnen geeft de minister niet aan welk referentiemoment de provincies moeten nemen om te bepalen welke taken en bevoegdheden ze uitoefenen. De minister van Cultuur spreekt van 2013 als ijkpunt. Dat lijkt de wereld op zijn kop. Sinds het begin van deze zittingsperiode hebben de provincies hun beleid grondig bijgestuurd in het licht van de met de Vlaamse overheid afgesloten bestuursakkoorden. Die Vlaamse overheid kan nu toch niet doen alsof die bestuursakkoorden er nooit zijn geweest? Ook budgettair is zo’n redenering niet zonder gevolgen. Moeten de bijkomende besparingen, waarvan niemand nu al weet hoeveel ze zullen bedragen, dan niet in rekening worden gebracht? Men zou denken van wel, maar hoe doet men dat dan als men er nog het raden naar heeft hoeveel die besparingen precies zullen bedragen en hoe men ze in de praktijk zal brengen? Wat is voor de minister het referentiepunt om te bepalen welke taken en bevoegdheden de provincies opnemen inzake persoonsgebonden bevoegdheden? Zal het echt lukken om tegen maart 2015 een duidelijk en volledig overzicht te hebben van de over te dragen taken en bevoegdheden? Zodra die kwestie is uitgeklaard, volgt de discussie over de ontvangende overheid en de bijhorende middelen. Daarover schrijft de minister in een mededeling dat taken en bevoegdheden die zich binnen de grenzen van een gemeente situeren, door die gemeente kunnen worden overgenomen en dat de andere taken overgenomen worden door de Vlaamse overheid. De heer De Loor heeft vragen bij die omschrijving. Begrijpt hij het goed dat taken en bevoegdheden die zich binnen de grenzen van een gemeente situeren en waarvan de gemeente oordeelt om ze niet over te nemen, bijgevolg verdwijnen? Neemt Vlaanderen straks alle persoonsgebonden taken en bevoegdheden over die de lokale besturen niet overnemen? Kan de minister dit uitklaren? De heer De Loor probeert het samen te vatten in een voorbeeld van het provinciale platform voor actuele kunst Be-Part in Waregem. Uiteraard wil dit centrum met zijn werking het volledige grondgebied van de provincie WestVlaanderen bestrijken, maar het ligt nu eenmaal op het grondgebied van één gemeente, namelijk Waregem. Is de minister van oordeel dat de taken en bevoegdheden van Be-Part zich binnen de grenzen van de stad Waregem situeren? Zal de minister de stad Waregem vragen om dit centrum over te nemen? En wat als Waregem dit niet ziet zitten? Neemt Vlaanderen dan per definitie over? Of volgt er dan nog een opportuniteitsbeoordeling? Wie zal die in voorkomend geval maken? En als Vlaanderen niet overneemt, wie draait dan op voor het sociaal passief? Ook nog eens de provincies? Met welke middelen? Het is ook helemaal niet duidelijk hoe de minister zal bepalen hoeveel middelen dan uiteindelijk worden overgedragen. Stel dat het eerder genoemde Be-Part een exploitatiekost heeft van 265.000 euro en een personeelskost van 300.000 euro. De heer De Loor vraagt of de minister dan 565.000 euro overdraagt naar het stadsbestuur van Waregem. Wat gebeurt er met eventuele niet afbetaalde kredieten? Hoe zal de minister bepalen hoeveel de investeringskredieten bedragen om het gebouw in stand te houden? Worden die ook gecompenseerd of draait de stad Waregem hiervoor op? Hij geeft een laatste voorbeeld. Wat met het in aanbouw zijnde provinciaal olympisch zwembad in Brugge? Dit wordt gerealiseerd via een publiek-private samenwerking met de TMVW als bouwheer. Vlaanderen participeert straks in de beschikbaarheidsvergoeding via het Sportinfrastructuurfonds voor een goede 300.000 euro per jaar. De stad Brugge doet een inspanning van dezelfde orde. Vlaams Parlement
24
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
Het saldo, ongeveer 1,7 miljoen euro gedurende dertig jaar, wordt betaald door de provincie West-Vlaanderen. Wie betaalt straks wat en met welk geld? De discussie of het nu het lokale dan wel het Vlaamse niveau is dat moet overnemen, wordt een stuk eenvoudiger als het gaat om de provinciale subsidiereglementen. Die hebben per definitie betrekking op het volledige grondgebied van de provincie, en dus is de Vlaamse overheid diegene die moet overnemen. ‘Moet’ of ‘mag’ dit? En als Vlaanderen niet overneemt, stopt het dan wel de middelen op zak? De spreker illustreert zijn vragen aan de hand van het provinciaal subsidiereglement Cultuur. Daarmee worden stuk voor stuk kwalitatieve projecten ondersteund, die het lokale niveau overstijgen, maar wel te klein zijn om op Vlaams niveau aan de bak te komen. De minister heeft verklaard dat de provincies het maar zelf moeten oplossen. Dit antwoord getuigt niet alleen van weinig empathie, maar uiterlijk 1 januari 2017 mogen de provincies het niet meer oplossen. Hoe zal hiermee worden omgegaan? Hoe kan men de vele tientallen organisaties en verenigingen, die nu hun werking mee uitbouwen door middel van provinciale subsidies, verzekeren dat ze geen schrik moeten hebben voor hun toekomst, dat de Vlaamse overheid hen even goed zal ondersteunen? De heer De Loor vraagt vanwaar de keuze komt om enkel Antwerpen en Gent de mogelijkheid te geven om provincievrij te worden? Vanwaar komt de grens van meer dan 200.000 inwoners? Als de provincies toch zo overbodig zijn, waarom ontzegt de minister dan Izegem, Aalst, Dessel, Duffel, Dilbeek, Geel, Hasselt, Dendermonde, Londerzeel of Oostende die mogelijkheid? Op basis van welke bestuurlijke afwegingen is de minister tot die provincievrije steden gekomen? Hoe ziet de minister dat provincievrij maken overigens in relatie tot het patrimonium van de provincies, bijvoorbeeld de Arenbergschouwburg of het openluchttheater Rivierenhof? Krijgt de stad Antwerpen dit patrimonium gratis? En wat met eventuele nog niet afbetaalde investeringskredieten? Vallen die ten laste van de inwoners van ‘Midden-Brabant’, of neemt de stad Antwerpen die over? En als dit allemaal nogal zwaar in het nadeel van de provincies zou uitvallen, is het hun dan toegestaan om in 2015 een paar eigendommen, al dan niet gelegen in toekomstig provincievrij gebied, te verkopen tegen een al dan niet zacht prijsje? Geldt de redenering ook in twee richtingen? Als het provinciebestuur van ‘Midden-Brabant’ nog eens een groepsaankoop voor gas en elektriciteit organiseert, mag het provinciebestuur de inwoners van Antwerpen-stad dan vriendelijk verzoeken om zich te wenden tot het Schoon Verdiep? De heer De Loor vat dit punt samen met de bedenking dat de beleidsnota mist spuit over de toekomstige middelen van de provincies, verwarring zaait over de verdeling van persoonsgebonden taken en bevoegdheden en uitblinkt in vaagheid over hoe een en ander financieel kan worden verevend. Hij hoopt dat haar antwoorden verheldering kunnen brengen. Dan komt de spreker tot de strategische doelstelling van de bestuurskrachtige steden met meer bevoegdheden en autonomie. Sp.a onderschrijft ten volle dat het gemeentelijke niveau het beste niveau is qua democratische legitimiteit, nabijheid en het vermogen om het welzijn van inwoners door concrete maatregelen te vergroten. Het gemeentelijke niveau heeft een bijzonder potentieel en een bijzondere betekenis. Goed verzorgde gemeentelijke dienstverlening op de uiteenlopende terreinen van de gemeentelijke bevoegdheden kan een groot verschil maken in het leven van een mens. Het is daarom voor sociaaldemocraten moeilijk te aanvaarden dat inwoners en bedrijven van sommige gemeenten de gunsten van een dergelijke dienstverlening moeten Vlaams Parlement
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
25
missen. Er is dus nood aan bestuurskrachtige gemeenten, die beschikken over voldoende middelen, kennis en daadkracht om een kwalitatief beleid te voeren. Men moet dus veel belang hechten aan de bestuurskracht van lokale besturen. Het is aan de Vlaamse overheid om hiervoor de nodige kaders uit te tekenen en waar nodig te voorzien in goede ondersteuningsmethodieken. De beleidsnota blinkt op dat vlak echter uit in vaagheid en onmondigheid. Het lijkt erop dat het hele proces dat sinds de opstart van de interne staatshervorming werd aangevat, gedoemd is om voorzichtig uit te doven. De minister pretendeert dat ze gemeenten meer bevoegdheden wil geven, meer beleidsruimte binnen hun bevoegdheden, dat ze vrijwillige fusies wil stimuleren en dat ze de dynamiek van de regiovorming verder wil aanmoedigen. Enkel voor iemand die de voorbije zes jaar op wereldreis was doorheen de meest onbereikbare delen van deze planeet, klinkt dit als de kracht van de verandering, aldus de heer De Loor. De minister bouwt niet voort op de krijtlijnen die in de vorige regeerperiode werden getrokken, maar herkauwt enkel, zonder enige vooruitgang te beogen. Erger nog, de dingen waarvan ondertussen iedereen weet dat ze niet werken, herneemt ze alsnog, alsof ze het warm water heeft uitgevonden. Op pagina 12 van haar beleidsnota schrijft de minister dat de bestuurskracht van een gemeente samenhangt met een “complex geheel van factoren”. Ze hangt dus niet enkel af van het inwonersaantal, maar ook van de bevolkingsdichtheid en samenstelling, de financiële capaciteit van het bestuur, de draagkracht van de bevolking en de aanwezige bedrijven. Precies omdat het allemaal zo complex is, vraagt de minister het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen in de loop van 2015 een lokale bestuurskrachtmonitor op te stellen. De heer De Loor vindt dat vreemd, want volgens de beleidsnota weet de minister het toch al: als een gemeente geen 25.000 inwoners telt, dan zijn er volgens haar onvoldoende garanties om een bevoegdheidsoverdracht naar de lokale besturen te kunnen wagen. Ze heeft dus in feite al geoordeeld: kleiner dan 25.000 betekent onvoldoende garanties over de mate waarin die besturen eventuele bijkomende bevoegdheden op een kwalitatieve manier op zich kunnen nemen. Waarom dan nog een studie? Hangt de bestuurskracht af van een complex geheel van factoren of enkel van het aantal inwoners? Kan de minister uitleggen waarom de gemeentebesturen van Nijlen, Overijse, Beersel, Westerlo, Zemst, Diest, Tervuren, Scherpenheuvel, Oostkamp, Zwevegem, Koksijde, Hamme, Wetteren, Maldegem, Merelbeke, Lochristi of Maaseik bij haar minder hoog aangeschreven staan dan de gemeentebesturen van pakweg Brecht, Kapellen, Mortsel, Herentals, Aarschot, Harelbeke, Izegem, Zottegem, Ronse, Temse of Lanaken? De heer De Loor heeft vragen bij de geplande differentiatie van de bevoegdheden op basis van inwonersaantallen en hij staat daarmee niet alleen. Hij citeert uit het rapport van de expertengroep die op vraag van het Agentschap voor Binnenlands Bestuur de voorbije oefening deed om op basis van vrijwilligheid tot fusies van gemeenten te komen: “De expertengroep vindt een tweesporenbeleid ten gronde niet de juiste weg. Zo worden immers verschillende types van gemeenten gecreëerd op het vlak van (...) dienstverlening aan de burger. Niettemin dreigt dit de realiteit te worden als men niet tot schaalvergroting overgaat. Een dergelijk tweesporenbeleid is eigenlijk de formele erkenning van het feit dat kleinere besturen het vermogen missen om deze bevoegdheden uit te oefenen. De overtuiging van sterke gemeenten als basiscel voor de Vlaamse bestuurlijke organisatie moet consequent worden doorgetrokken door bijkomende bevoegdheden over te dragen aan álle lokale besturen.”. Opmerkelijk is ook dat de minister bij de overdracht van Vlaamse bevoegdheden met geen woord rept over de mogelijkheid tot overdracht van bevoegdheden Vlaams Parlement
26
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
naar intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, structuren die in haar beleidsnota Binnenlands Bestuur afhankelijk van het hoofdstuk worden gekapitteld of opgehemeld. Is er een reden waarom men geen bevoegdheden wil overdragen naar intergemeentelijke samenwerking? Gaat er een verborgen agenda schuil achter de arbitraire opdeling? Wordt de lat op 25.000 inwoners gelegd om toch één wortel aan de stok van de vrijwillige fusies te kunnen hangen? De VVSG deelt die vrees en wijst op het gevaar dat deze arbitraire indeling aanleiding kan geven tot kunstmatige fusies om toch maar aan 25.000 inwoners en dus aan extra bevoegdheden te geraken. Hoopt de minister het aantal vrijwillige fusies te kunnen optrekken door gemeenten kleiner dan 25.000 inwoners de kans op bijkomende bevoegdheden te ontzeggen? Waarom communiceert ze daar dan niet duidelijker over? De sp.a-fractie stelt vast dat het allemaal heel snel moet gaan. De minister zal een paritair samengestelde commissie oprichten die moet bepalen voor welke bevoegdheden het niet meer nodig is dat de Vlaamse overheid sturend optreedt. Tegen 31 maart 2015 wil ze het eindrapport op haar tafel. Voor de sp.a-fractie is dat niet realistisch. De nota werd goedgekeurd in oktober. Het eerste wat er zou moeten gebeuren, is het samenstellen van de commissie en de centrale werkgroep. Ondertussen is het 25 november en de commissie is nog niet samengesteld. Blijkbaar zijn er wel voorbereidende gesprekken, maar waarop wacht de minister om de commissie samen te stellen? De Vlaamse sectorale administraties worden volgens hem ook te weinig betrokken. Dat roept kwalijke herinneringen op aan het Planlastendecreet, en zelfs aan de interne staatshervorming. Iedereen herinnert zich wellicht nog de voorbeelden waaruit bleek dat een aantal Vlaamse administraties het niet begrepen hadden op het Planlastendecreet. Als de minister wil komen tot een volwaardige, volledige en gedragen decentralisatieoefening, met ruimte voor bottom-upopbouw vanuit de lokale besturen, dan adviseert de sp.a-fractie om daar meer tijd voor te nemen. Dergelijke grootschalige oefening in decentralisatie vergt niet alleen een omslag op het vlak van structuren, instrumenten en regelgeving, maar eveneens een cultuuromslag, ook op administratief vlak. Of staat de blauwdruk van waar de minister wil landen al klaar en dient het overleg nog enkel voor de vorm? De minister beoogt in het kader van het kerntakenplan een decentralisatie van taken naar de lokale besturen. De heer De Loor meent dat er ook taken te vinden die beter zouden worden overgeheveld naar het provinciebestuur, uiteraard binnen de grondgebonden bevoegdheden. Het beleid rond fietspaden is hiervan een voorbeeld. Momenteel zijn de provincies – met heel wat Vlaamse middelen uit het Fietsfonds – actief bezig met het aanleggen van veilige fietspaden op het bovengemeentelijk functioneel fietsroutenetwerk, behalve als dat netwerk langs gewestwegen loopt. Er gaan nogal wat stemmen op die zeggen dat het veel beter zou zijn mochten de provincies geen onderscheid moeten maken tussen gewesten andere wegen. Dan zouden ze verlost zijn van de soms bizarre toestanden waarbij er geen vrijliggend fietspad is langs een drukke gewestweg, maar wel één langs een minder gevaarlijke gemeentelijke weg. Steunt de minister de idee dat in het kader van de decentralisatieoefening taken kunnen worden overgeheveld van het Vlaamse naar het provinciale niveau? De VVSG betreurt dat de minister geen aandacht besteedt aan een structureel overlegorgaan tussen Vlaanderen en de lokale besturen en verwijst naar de nietgemotiveerde afschaffing van VLABEST, waar vroeger in beperkte mate overleg kon gebeuren, weliswaar in de adviessfeer. De VVSG verwijst naar het recente Handvest Multilevel Governance van het Comité van de Regio’s waarin duidelijk Vlaams Parlement
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
27
wordt aangegeven dat centrale overheden op basis van gelijkwaardigheid in permanent overleg moeten gaan met het lokale bestuursniveau. De heer De Loor steunt dit. Als het Belfortprincipe de minister zo heilig is, op welke manier gaat ze dan tegemoetkomen aan de vraag van de lokale besturen om een structureel overlegorgaan op te richten op basis van gelijkwaardigheid? De operationele doelstelling ‘stimuleren van vrijwillige fusies van gemeenten’ doopt de heer De Loor om in ‘Welkom in Utopia’, naar het nummer van Frank Boeijen. Volgens de beleidsnota stoot een verregaande algemene uitbreiding van de bevoegdheden van de gemeenten op de drempel van de huidige schaalgrootte van vele besturen. Er is volgens de minister een groeiende consensus over het feit dat structurele ingrepen noodzakelijk zijn om de lokale bestuurskracht te versterken. Gemeenten trachten het gebrek aan eigen bestuurskracht vaak op te vangen door in allerhande samenwerkingsverbanden te stappen. Als dat op grotere schaal gebeurt, leidt het tot een gemeentelijke schijnzelfstandigheid, waarbij de echte beslissingen in andere fora worden genomen die verder van de rechtstreeks verkozen mandatarissen afstaan. In alle geval, schrijft de minister, vermindert de impact van de eigen rechtstreeks verkozen mandatarissen van de gemeente en tast dit het democratisch draagvlak van het beleid aan. Deze scherpe analyse zou voor een partij die de kracht van de verandering ambieert, toch aanleiding moeten geven tot daadkrachtig optreden. Niets van dit alles evenwel, de minister grijpt integendeel terug naar het instrument van de vrijwillige fusies. De heer De Loor is blij dat er nog collega’s zijn die daarin geloven. De discussie die net geopend werd, is hier vijf jaar geleden ook al gevoerd. Niemand geloofde erin, enkel toenmalig minister van Binnenlands Bestuur Bourgeois. Minister Homans wil gemeenten stimuleren om vrijwillig te fuseren, door een financiële bonus, grotere autonomie en extra bevoegdheden. Wat precies begrijpt de minister onder een financiële bonus? Hoeveel budget denkt de minister hieraan te kunnen besteden? Huidig minister-president Bourgeois deed al eens een poging om gemeenten op basis van vrijwilligheid te laten fusioneren. Tijdens parlementaire debatten in deze commissie liet hij telkenmale uitschijnen dat de interesse bij gemeentebesturen zeer groot was. Nochtans is het resultaat alom bekend: welgeteld nul vrijwillige fusies. Denkt de minister echt dat er nu meer kansen op slagen zijn? Durft de minister een kwantitatieve doelstelling te formuleren? Vanaf hoeveel fusies vindt zij dat ze geslaagd is in haar opzet? De heer De Loor beveelt de lectuur aan van het evaluatierapport van het ABB over het beleid van de Vlaamse Regering tot stimulering van vrijwillige fusies van gemeenten. Het gaat om een evaluatie vanuit verschillende invalshoeken: bestuurskundig, wetenschappelijk en administratief. Toenmalig minister Bourgeois bracht in dit kader ook een werkbezoek aan het gidsland Denemarken. Tot slot bracht ook VLABEST een initiatiefadvies uit en formuleerde het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie - Slagkrachtige Overheid een set van aanbevelingen aan de nieuwe Vlaamse Regering met het oog op de opmaak van het nieuw Vlaams regeerakkoord. Aanbevelingen die onder meer betrekking hebben op de bestuurskracht van de lokale besturen en hun schaalgrootte. Het rapport suggereert ook de elementen voor een traject dat moet leiden tot een minder groot aantal gemeenten die sterk en bestuurskrachtig zijn. Het traject dat de minister voor ogen heeft, gaat daar eerder selectief mee om. Waarom bijvoorbeeld laat zij in het midden of de deelname aan de bestuurskrachtmeting voor lokale besturen een vrijwillige dan wel een verplichte oefening wordt? Waarom doet zij niets met de aanbeveling om op een duidelijke manier vast te leggen welke minimale dienstverlening van elke gemeente mag worden verwacht? Waarom legt ze niet vast waarop gemeenten hun organisatie moeten Vlaams Parlement
28
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
afstemmen? Dat hoeft geenszins te leiden tot een uitholling van de gemeentelijke autonomie. De heer De Loor citeert nog professor De Rynck: “Een min of meer vergelijkbare sokkel van taken en bevoegdheden is nodig. Met differentiatie tussen gemeenten is niets mis, maar gemeenten moeten wel eerst sterk genoeg zijn om vanuit hun sterkte gedifferentieerde keuzes te kunnen maken. Als differentiatie geen keuze meer is, maar een noodlot, dan is het probleem structureel en de democratie deficitair.”. Wat wil de minister eigenlijk? Het essay van professor De Rynck besluit met de zin: “Ik zit nu al te popelen om in 2058 het essay te schrijven dat de fusie van 2018 evalueert.”. Vreest de minister ook niet dat het een zeer kort essay zal worden? In het onderdeel ‘versterken van de dynamiek van regiovorming en intergemeentelijke samenwerking’ wordt het hinken op twee gedachten tot olympische discipline verheven. De intergemeentelijke samenwerkingsverbanden zoals we die vandaag kennen, zijn veelal een doekje voor het bloeden bij het eigen onvermogen om voldoende bestuurskracht te ontwikkelen. Professor De Rynck spreekt in dit verband over een onhebbelijke spagaat: meer behoefte aan samenwerken om de bestuurskracht te versterken en tezelfdertijd weten dat meer samenwerken vanwege het gebrek aan bestuurskracht gevaren inhoudt. Allicht weet de minister dit zelf ook. De vaagheid van haar intenties rond fusies maakt dat ze ook in deze doelstelling aan het zwalpen gaat. Wat te denken bijvoorbeeld van lokale besturen die op het vlak van huisvestingsbeleid nergens stonden, en louter en alleen door de financiële incentives rond intergemeentelijk samenwerken stappen vooruit hebben kunnen zetten? Wat met lokale besturen die hun volledige beleid op het vlak van ruimtelijke ordening en planning doorschuiven naar intergemeentelijke verbanden en/of private studiebureaus? De heer De Loor hanteert een Frans gezegde: ‘Un train peut en cacher un autre’. Achter het probleem van de bestuurlijke verrommeling gaat een veel groter probleem schuil, namelijk dat van het feitelijke onvermogen van lokale besturen om zelfstandig hun basisbevoegdheden en taken uit te oefenen. Deelt de minister deze analyse? Waarom plant de minister haaks op die analyse een aantal initiatieven om intergemeentelijk samenwerken gemakkelijker te maken? Dat zal het democratisch deficit nog groter maken. De minister wil streven naar zo veel mogelijk samenvallende samenwerkingsverbanden. Het is haar overtuiging dat het afbakenen van clusters waarbinnen de gemeenten en andere partners in hoofdzaak samenvallen, de transparantie op het intermediaire veld zal vergroten en de verrommeling zal tegengaan. Hoever wil de minister hierin gaan? Gaat ze de lokale besturen straks ook dwingen om hun bestaande samenwerkingsverbanden te integreren binnen de door haar afgebakende clusters? Dit lijkt de spreker een te sterk ingrijpen op de lokale autonomie. De VVSG pleit ervoor dat gemeenten zelf kunnen uitmaken of intergemeentelijke samenwerking voor hen een meerwaarde betekent en met welke gemeenten er wordt samengewerkt. De thema’s waarrond kan worden samengewerkt, zijn zo divers dat dit elke keer een andere schaal van samenwerking en partners kan rechtvaardigen. Opdat gemeenten de bestaande samenwerkingsverbanden zo veel mogelijk zouden samenvoegen en afstemmen op een regionale schaal, wil de minister de beperkingen op de doelstellingen in het IGS-decreet houdende de intergemeentelijke samenwerking versoepelen. Meervoudige doelstellingen zouden dan kunnen zonder dat ze een inhoudelijke of functionele samenhang vertonen. Wordt hiermee bedoeld dat we straks naar een fusie kunnen gaan tussen De Watergroep en Eandis? En dat die op hun beurt de afvalintercommunales en het Vlaams Parlement
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
29
samenwerkingsverband dat zich bezighoudt met economische ontwikkeling kunnen opslorpen? Dat levert op het eerste gezicht een aardige besparing op in het aantal bestuursmandaten. Voor de lokale democratie wordt dit in vele kleine en minder kleine gemeenten wellicht het nekschot. Dergelijke meerkoppige monsters worden straks onvermijdelijk nog technocratischer aangestuurd door nietverkozen directeurs die niet per definitie sporen met de visie van elk deelnemend bestuur. Hoe zal de minister bewaken dat deze versoepeling geen uitholling van de gemeentelijke bevoegdheden betekent? In haar drang om de provincies uit te kleden, wil de minister ook een decreet voorbereiden dat de volledige uittreding van de provincies uit het maatschappelijk kapitaal van de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden regelt. Hopelijk beseft zij dat dit de gemeenten handenvol geld zal kosten. Of is ze van plan om bij decreet vast te leggen onder welke financiële voorwaarden de provincies moeten uittreden? Het verschil tussen de nominale waarde en de intrinsieke waarde van de provinciale participaties is immers enorm. Ook de VVSG vraagt een correcte waardering. Afhankelijk van de positie waarin men zich bevindt, of men dus verkoper dan wel koper is, kan aan het begrip correcte waardering een totaal andere invulling worden gegeven. Hoe zal de minister hiermee omgaan? De vraag rijst waarom de provincies ook moeten uittreden uit die intercommunales die zich focussen op grondgebonden bevoegdheden. Op een vraag om uitleg hieromtrent antwoordde de minister dat dit moest omdat het in het regeerakkoord staat. De spreker wil alsnog een poging doen om een op bestuurskundige inzichten gebaseerde uitleg te krijgen. Wat is de meerwaarde van deze maatregel? Kan de minister een inhoudelijke motivering geven? Kan de minister uitleggen waarom ze opnieuw privépartners wil toelaten tot intergemeentelijke samenwerkingsverbanden in de sectoren afval en energiedistributie, met uitzondering evenwel van producenten en leveranciers? Aan welke mogelijke partners denkt ze dan? En hoe denkt ze de beoogde vrijwaring van financiële risico’s te garanderen? Wat zijn de onderliggende bedoelingen met al deze intergemeentelijke samenwerkingsverbanden? Ziet ze die vooral als een geleidelijke opstap naar een fusie van gemeenten? Inzake de taalwetgeving lijkt de intentie om in de gemeenteraden en schepencolleges een Vlaamse luistervink te posteren die moet toezien op de correcte toepassing van de taalwetgeving, wat vreemd voor de heer De Loor. De taalwetgeving moet worden toegepast, maar dit lijkt toch wel overkill. Bovendien vergaderen schepencolleges achter gesloten deuren, en is de maatregel moeilijk of niet uitvoerbaar. Wat is precies de bedoeling en hoeveel effectieve personeelsinzet zal hiervoor nodig zijn? Uiterlijk tegen de start van de volgende bestuursperiode zullen de OCMW’s geïntegreerd zijn in de gemeenten. Over de noodzaak aan een doorgedreven samenwerking tussen gemeente en OCMW bestaat een grote politieke consensus. Samenwerking tussen de twee entiteiten biedt heel wat kansen. Zo kan een doorgedreven samenwerking tussen ondersteunende diensten zoals de personeelsdienst, financiële dienst, ICT-dienst, poetsdienst enzovoort overheadkosten drukken, terwijl het oprichten van één sociaal loket voor een klantvriendelijker beleid kan zorgen. De vraag is echter hoever een dergelijke samenwerking kan en moet gaan? Als het OCMW in de toekomst onderdeel zou worden van de gemeente en haar autonomie verliest, wie garandeert dan nog dat niemand door de mazen van het sociale vangnet glipt? Ook de VVSG plaatste in het verleden al kanttekeningen bij Vlaams Parlement
30
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
deze denkoefening. Volgens de VVSG kan het OCMW zijn rol maar ten volle spelen als enkele bestuurlijke voorwaarden vervuld zijn: het OCMW is een aparte rechtspersoon afgescheiden van de gemeente, maar in een zeer goede samenwerking ermee; het OCMW beschikt over een eigen bestuursorgaan; het OCMW beschikt over een eigen budget; het OCMW heeft een eigen leidend ambtenaar die reële bevoegdheden heeft op het vlak van de operationele leiding van het OCMW. Het raken aan die randvoorwaarden brengt de werking van het OCMW in gevaar. Het voorstel dat in de beleidsnota van minister Homans staat, zal dan ook niet bijdragen tot een betere sociale dienstverlening. Samenwerking tussen gemeente en OCMW is een goede zaak, maar de zelfstandigheid van het OCMW mag hierbij niet in het gedrang komen. Waarom is die zelfstandigheid van het OCMW zo belangrijk? Het OCMW heeft van de wetgever in 1976 een duidelijke en primaire doelstelling gekregen: het voorzien in een laatste vangnet om ervoor te zorgen dat de maatschappij iedereen een menswaardig bestaan kan garanderen. Het OCMW is het sluitstuk van de sociale zekerheid in dit land. Een gemeente kan naargelang van de politieke samenstelling van de meerderheid beslissen hoeveel het investeert in sociaal beleid, in een jeugdvriendelijk beleid, in een sportbeleid enzovoort. Een OCMW daarentegen heeft de taak om, onder eender welk politiek bestuur, de basisrechten voor iedereen te garanderen. Vanzelfsprekend kan een bestuur ervoor kiezen om het OCMW ruimere opdrachten te geven en de dienstverlening uit te breiden. Maar een bestuur kan in geen geval aan de basisdienstverlening van het OCMW raken. Dat is essentieel om de basisrechten voor iedereen te garanderen. Het OCMW legt de sociale lat voor iedereen gelijk en zorgt ervoor dat niemand onder de lat door gaat. In die zin kijkt het OCMW nooit met een politiek gekleurde bril naar de samenleving, maar steeds door een sociale bril. En net die aparte kijk op de samenleving is belangrijk. Als het OCMW in de gemeente geïntegreerd wordt, bestaat het gevaar dat lokale politieke besturen vergeten hun sociale bril op te zetten, waardoor mensen door het sociale vangnet van onze samenleving vallen. Het OCMW heeft door de jaren heen heel wat expertise opgebouwd. De leden van de OCMW-raad zijn dan ook, soms in schril contrast met hun collega’s in de gemeenteraad, in de eerste plaats bezig met een sociale aanpak van soms zeer schrijnende dossiers. De heer De Loor meent dat er nood is aan een zelfstandige instantie die als allereerste opdracht heeft om aan iedereen een menswaardig bestaan te garanderen. Als dat niet meer het geval is, loert het gevaar dat het sociale beleid en de garantie op een menswaardig bestaan voor iedereen ondergesneeuwd geraken. En dan is de zeer kwetsbare, onderste laag in de samenleving het eerste slachtoffer. Waarom timmert de minister niet voort op de gedachte van het decreet Lokaal Sociaal Beleid en een afstemming van het lokaal sociaal beleid? Een Sociaal Huis is de plek in de stad of gemeente waar inwoners terechtkunnen met hun welzijnsvragen. Het Sociaal Huis werkt drempelverlagend. De hulpvrager als individu moet centraal staan in de hele discussie en niet de bestuursentiteit waartoe hij zich moet richten met zijn hulpvraag. Noch het gemeentebestuur, noch het OCMW, noch andere lokale actoren hebben het recht om vanuit eigen organisatiebelang te redeneren en te handelen. Voor de heer De Loor blijft het realiseren van inhoudelijke doelstellingen op het terrein essentieel: een lokale overheid die een integraal sociaal beleid voert, zodat ook de zwakkeren in de samenleving kunnen genieten van de grote welvaart in dit land. Integratie om de integratie is geen optie, als niet iedereen er beter van wordt. We moeten kunnen aantonen dat de maatregelen die genomen worden een beter sociaal beleid als gevolg hebben. Het OCMW kreeg een Vlaams Parlement
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
31
fundamentele opdracht mee in de uitbouw van ons systeem van sociale zekerheid. Men mag het kind niet met het badwater weggooien. Daarvoor is de maatschappelijke inzet te groot. Welke efficiëntiewinsten zou het opleveren, mochten OCMW’s onderling meer samenwerken? De spreker is ervan overtuigd dat dat meer schaalvoordelen en efficiëntiewinsten oplevert dan een integratie van OCMW’s in de gemeente. Hij vreest echter dat de minister niet zal rusten vooraleer ook de scalp van de OCMW’s aan haar riem hangt. Er zullen een paar modellen worden uitgewerkt. Er is een zogenaamd basismodel, waarbij het OCMW als extern verzelfstandigd agentschap zal instaan voor de operationele uitvoering van het lokaal sociaal beleid. Er zullen ook nog andere modellen worden gecreëerd. Dat zal de transparantie en de duidelijkheid voor de hulpzoekende burger niet ten goede komen. Afhankelijk van de gemeente zal men immers bij een andere instantie terecht moeten. Iemand die verhuist van Lokeren naar Geraardsbergen, zal eerst moeten uitzoeken waar hij terechtkan met zijn hulpvraag. De hulpvrager, die doorgaans al zwak is, wordt met andere woorden met een extra drempel geconfronteerd. In de beleidsnota staat te lezen dat de integratie niet verplicht is voor centrumsteden. Op welke bestuurlijke inzichten is dat gebaseerd? De heer De Loor concludeert dat onze samenleving met deze oefening niets wint. De zwakkeren in de maatschappij zullen integendeel heel veel verliezen. In de vorige zittingsperiode pleitten eminente liberalen meermaals voor een nieuw lokaal pact, waarbij naar analogie met 2008 de Vlaamse overheid een pak schulden van de lokale besturen zou overnemen. De heer De Loor citeert uit een toespraak van Bart Somers op 14 september 2013: “Natuurlijk moeten ook lokale besturen de tering naar de nering zetten, net zoals de andere overheden in dit land. Toch staan onze steden en gemeenten voor een onmogelijke opdracht, omdat ze het zwaarst getroffen worden van alle bestuursniveaus. Zo kregen de lokale besturen de pensioenfactuur van statutaire ambtenaren doorgeschoven, hebben ze extra kosten voor investeringen in waterzuivering en minder inkomsten uit allerlei dividenden van intercommunales. Ook de economische crisis werkt door op het lokale niveau doordat de inkomsten via de algemene personenbelasting afnemen. Wanneer de lokale aanbestedingen stilvallen, heeft dit rampzalige gevolgen voor het prille herstel van onze Vlaamse economie. Daarom hebben onze steden en gemeenten nood aan een tweede ‘operatie-Dirk Van Mechelen’. Als toenmalig begrotingsminister sloot die in 2008 een fiscaal pact met alle Vlaamse gemeenten. Vlaanderen moet opnieuw zo’n fiscaal pact uitwerken, zodat de lokale besturen weer ademruimte krijgen om te investeren.”. De heer De Loor vraagt zich af waarom tijdens de regeringsonderhandelingen het belangrijkste Open Vld-voorstel om iets voor de lokale besturen te doen, het niet haalde. Het geld is er immers. Wordt er enkel en alleen nog gekeken naar de terugbetalingen van KBC? Waarom komt er geen nieuw lokaal pact, zoals gevraagd door coalitiepartner Open Vld? De spreker zegt dat zijn partij achter de principes en de methodiek van de beleids- en beheerscyclus staat. Toch deelt hij graag twee beschouwingen. De kerngedachte bij de BBC is dat het voorzichtigheidsprincipe van het oude boekhoudsysteem verlaten wordt voor het realiteitsprincipe. Voor veel lokale besturen is dat een absolute cultuurverandering. Iedereen kent immers de truc waarmee financieel beheerders hun begrotingen opmaakten. Ze overraamden de uitgaven en onderraamden de inkomsten. Dat voorzichtigheidsprincipe garandeerde de financieel beheerders de zekerheid op een goede rekening, waarmee lokale bestuurders dan weer glimmend van trots konden uitpakken. Vlaams Parlement
32
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
Besturen die diezelfde tactiek toepassen binnen de BBC zien in hun meerjarenplanning echter de investeringsmarge smelten als sneeuw voor de zon. De spreker vraagt de minister om bij de evaluatie van de BBC de grootst mogelijke aandacht te besteden aan dit soort ongewenste neveneffecten. Ook de administratie moet die omslag overigens nog ten dele maken. Wat immers te denken van de vaststelling dat ze het moeilijk heeft met gemeentebesturen die op het einde van het jaar middels een budgetwijziging alle nietuitgevoerde projecten debudgetteren, zodat ze met een betere startbasis het budget voor het volgende jaar kunnen opmaken? En als men even out of the box denkt, moet het wellicht mogelijk zijn om de BBC-regelgeving dermate te vereenvoudigen dat er enkel nog met een meerjarenplan wordt gewerkt waarin het budget is geïntegreerd. Dan is het gedaan met aparte budgetten en budgetwijziging, wat een grote administratieve vereenvoudiging zou betekenen, zonder dat hierbij aan de principes van de BBC moet worden geraakt. De heer De Loor wil zijn betoog over het Gemeentefonds graag beginnen met iets wat niet in de beleidsnota staat, namelijk de herijking van het Gemeentefonds. In het witboek interne staatshervorming was dit opgenomen als doorbraak D2. CD&V drong er bij monde van gewezen collega Jan Verfaillie herhaaldelijk bij minister Bourgeois op aan om haast te maken. Volgens de minister was zijn administratie hard bezig de laatste hand te leggen aan een concreet voorstel. Niets van dit alles is evenwel terug te vinden in de beleidsnota. Komt er eigenlijk wel een herijking van het Gemeentefonds? Vinden de collega’s van CD&V dit niet langer belangrijk? De minister is van plan het aantal fondsen te herleiden tot twee: het Gemeentefonds en het Investeringsfonds. Dat laatste wordt de bundeling van het Plattelandsfonds het Stadsvernieuwingsfonds en het Grootstedenfonds. Hiermee wil men lokale investeringen ondersteunen met respect voor de huidige focus en verhoudingen. Wat wordt er precies bedoeld met ‘huidige focus en verhoudingen’? Blijven de bedragen behouden, worden ze jaarlijks geïndexeerd of wordt erop bespaard? De impact van die bundeling is beperkt tot enkele tientallen gemeenten. Waarom worden de veel ruimer verspreide investeringssubsidies voor riolering en scholenbouw niet toegevoegd aan het nieuwe Investeringsfonds? Het is net daar dat de gemeenten vragende partij zijn voor meer zekerheid op lange termijn. Hoe meer investeringssubsidies er worden gebundeld, hoe groter de kans dat projecten ter plaatse geïntegreerd en dus kostenbesparend kunnen worden gerealiseerd. De lijst van gemeenten die toegang krijgen tot de middelen van het Stadsvernieuwingsfonds, lijkt de heer De Loor aan herziening toe. In het verstedelijkte Vlaanderen zijn de maatschappelijke uitdagingen die met die verstedelijking gepaard gaan, niet beperkt tot de 31 steden die toegang hebben tot het Stadsvernieuwingsfonds. Hij verwijst naar een aantal projecten Brede School van het Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap (GO!). Dat zijn projecten in stedelijke omgevingen die meestal gepaard gaan met grote investeringen. Het Stadsvernieuwingsfonds zou daarbij het verschil kunnen maken. In het regeerakkoord staat dat de sectorale subsidies worden geïntegreerd in het Gemeentefonds met behoud van de verdeelcriteria van 2014, maar zonder toepassing van de groeivoet van 3,5 procent. De beleidsnota vermeldt dat die subsidies niet volgens dezelfde groeivoet zullen stijgen als het Gemeentefonds. Volgens welke groeivoet zal dat dan gebeuren? Worden de middelen geïndexeerd of wordt hierop ook een indexsprong toegepast? Verwacht de minister dat de lokale besturen de minderinkomsten zelf compenseren of dat ze integendeel zullen snoeien in hun eigen subsidiereglementen?
Vlaams Parlement
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
33
Naar aanleiding van de budgetopmaak 2015 werden de lokale besturen al geïnformeerd over forse besparingen. Op 20 oktober vertrok er een e-mail van de afdeling Jeugd naar alle gemeenten met de melding dat de subsidies voor lokaal jeugdwerkbeleid met 10 procent zullen dalen. Enkele dagen later communiceerde Bloso met de sportdiensten over een vermindering van hun subsidies met 5 procent. Via Kunsten en Erfgoed kwam men dan weer te weten dat er voor lokaal cultuurbeleid een besparing van 5 procent op komst is en dat er voor de erfgoedconvenants 10 procent minder wordt uitgetrokken. Begrijpt de spreker het goed dat de passage “behoud van de verdeelcriteria” geen betrekking heeft op de hoogte van de toegekende subsidies? Wat bedoelt de minister dan wel met die terminologie? Hoeveel bespaart de regering eigenlijk op de totaliteit van de sectorale subsidies? Uit de begrotingsbespreking weet de spreker al dat de regularisering van de gesubsidieerde contractuelen de lokale besturen bijna 20 miljoen euro zal kosten. Als daar nog eens de besparing op de sectorale subsidies en hier en daar wat verdoken ingrepen worden bijgeteld, is de groeivoet van het Gemeentefonds bijna opgesoupeerd. Uit de beleidsnota blijkt dat de minister niets zal doen aan de moeilijke financiële toestand van de lokale besturen, wel integendeel. De financiële toestand van de gemeenten is broos en er spelen enkele bekende en onbekende factoren, zoals de evolutie van de pensioenbijdragen voor statutairen en de subsidies voor rioolinvesteringen. Ook de ingreep van deze regering met betrekking tot de gesco’s en de negatieve gevolgen van de economische crisis blijven een grote rol spelen. De financiële uitdagingen die ook in de toekomst op de lokale besturen afkomen, blijven heel groot. Maar naast het respecteren van de decretaal verankerde groeivoet van 3,5 procent op het Gemeentefonds, laat de minister de lokale besturen in de kou staan. Het is nochtans niet onbelangrijk dat de lokale investeringen op peil blijven. De investeringen van de lokale besturen zijn goed voor de helft van de investeringen die alle overheden in België samen doen. Elke daling met 10 procent van de investeringen betekent een verlies van 2500 tot 3000 jobs in de economie van het land, in de privésector. Maar de minister geeft geen vooruitzicht op structurele bijkomende middelen. Als de Vlaamse en de federale overheid de specifieke rol van de gemeenten en OCMW’s als eerstelijnsoverheid ernstig nemen, dan kunnen en mogen ze de signalen van die besturen niet negeren en moeten ze samen die problemen aanpakken. Tot slot snijdt de heer De Loor het onderwerp stedenbeleid aan. Hij heeft de indruk dat het hoofdstuk Stedenbeleid enkel een managementsamenvatting is. Op een aantal pagina’s wordt er aandacht besteed aan het specifiek Vlaams Stedenbeleid. Onder de vorige regering was dit nog een aparte beleidsnota. Het aantal pagina’s zegt uiteraard niets over de kwaliteit van de voorgestelde maatregelen. Maar een groot verschil met de vorige beleidsnota en -brieven is het ontbreken van beleidseffecten en indicatoren. Hoe zal de voortgang van het Vlaams Stedenbeleid worden gemeten? Waar moet de komende jaren het verschil worden gemaakt? De spreker ziet geen visie waar de minister met de steden naartoe wil. Het is goed dat er aandacht wordt besteed aan een horizontaal stedenbeleid. Dat is geen gemakkelijke opdracht. Allerlei maatschappelijke uitdagingen worden opgelijst. Er wordt gezocht naar een manier om de andere vakgebieden te vatten. Met uitzondering van de aanpak van de radicalisering worden in de lijst geen prioriteiten gesteld. Hebben de vakministers extra stadsvriendelijke beleidsingrepen op tafel gelegd? Wordt er bijvoorbeeld extra in vertramming geïnvesteerd? Komen er specifieke programmeringsnormen voor wonen, voor welzijn voor de steden?
Vlaams Parlement
34 2.5.
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2 Tussenkomst van de heer Michel Doomst
Voor de heer Michel Doomst is de grote inspiratie in deze beleidsnota dat de minister de lokale besturen meer ruimte wil geven en wil ‘onttuttelen’. De lokale besturen worden niet langer als kinderen maar als ‘kameraden’ beschouwd. Het is niet Brussel dat dirigeert, maar de lokale besturen krijgen de nodige verantwoordelijkheid. Het is ook belangrijk dat men vandaag niet achteruit kijkt en niet vasthoudt aan wat men niet wil veranderen, maar dat men naar de toekomst kijkt en lijnen uitzet om vooruit te gaan. Voor CD&V is het een belangrijk uitgangspunt dat men de bestuurskracht van de lokale besturen wil vergroten. De heer Doomst wil wel verfijnen: het is niet omdat een bestuur wat kleiner is dat het niet bestuurskrachtiger zou kunnen zijn. Men mag dus niet louter in getalsterkte rekenen, maar men moet ook relatief kleinere besturen de kans geven om in bestuurskracht te groeien vanuit de typische eigen invulling die men eraan geeft. Een tweede belangrijke punt in de nota is ‘vertrouwen’. Misschien is dat vertrouwen door de huidige regelgeving wat verloren en moet het mondjesmaat worden teruggewonnen. Een derde punt is dat er ook rekening wordt gehouden met de financiële situatie. Voor de heer Doomst hebben de lokale besturen de voorbije jaren zeker niet het slechte voorbeeld gegeven. Ze verdienen het dan ook om financiële draagkracht te hebben. CD&V draagt het lokale niveau een uiterst warm hart toe. Vlaams denken maar lokaal handelen is het uitgangspunt, en daarvoor zijn bestuurskracht, financiële middelen en toepassing van het Belfortprincipe heel belangrijk. De heer Doomst vermoedt dat men dit in het verleden ook al heeft aangekondigd, maar het is nu de bedoeling om het niet alleen te belijden, maar ook effectief in beleid om te zetten. De heer Doomst vraagt om de steden en gemeenten meer beweegruimte te geven. De interne staatshervorming, waarbij men probeert om een aantal bevoegdheden van verschillende niveaus beter op elkaar af te stemmen, is een goede eerste stap. Voor CD&V is het wel belangrijk dat wanneer bijkomende bevoegdheden naar lokale besturen gaan, er ook de nodige middelen aan worden verbonden. Het zou niet goed zijn om enkel bevoegdheden over te hevelen zonder centen. Het is dus heel belangrijk wat de paritaire commissie de komende maanden als resultaat zal bereiken. Wat is de timing van deze commissie en hoe paritair zal ze zijn samengesteld? Hij vraagt ook of de commissie intussen definitief is samengesteld. In maart moeten er resultaten zijn. Wat kan men de komende weken verwachten van deze commissie? De paritaire commissie zou later in een meer structureel overleg moeten kunnen worden omgezet. Een gedegen en structureel overleg tussen de Vlaamse overheid en lokale en regionale besturen zou veel wrijvingen kunnen wegwerken. In het verleden is altijd gezegd dat het bestuursforum dat is opgericht in het kader van de interne staatshervorming, beter een permanent orgaan zou zijn. Het is dus belangrijk om geen praatbarak op te richten, maar een efficiënt overlegorgaan. De vraag is hoe men dat kan doen. Er moet een fundamentele cultuuromslag komen. Her en der is dit al voelbaar in de administratie, maar het is nodig om een beweging naar onderen in gang te zetten om de cultuuromslag effectief gestalte te kunnen geven. Het fuseren moet men activeren, maar zeker niet dicteren. De heer Doomst heeft er geen probleem mee dat men verder stimuleert om de fusies aan te gaan. Het Vlaams Parlement
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
35
was al ingeschreven in het Gemeentedecreet, maar er is de voorbije jaren niet veel aan gedaan. De hengel was er ook wel, maar de vis heeft niet gebeten. De minister spreekt over een financiële bonus. De heer Doomst vraagt zich af wat die zou kunnen zijn. Zal de afbouw van schulden genoeg zijn? CD&V is van mening dat als een fusie niet van onderuit komt en als een gemeente er niet een echt voordeel in ziet, het niet zal lukken en ook deze keer de vis niet zal bijten. De heer Doomst vraagt wat meer duidelijkheid over de financiële incentives en vraagt of er al concrete signalen zijn dat gemeenten inderdaad de volgende jaren de stap zullen zetten naar een fusie. CD&V is regiovorming niet ongenegen. Het kan een mooi laboratorium zijn om meer over de grenzen te kijken dan nu het geval is. Er wordt in de beleidsnota gesproken over een versterking van de regiovorming en over een clustering van afgebakende regio’s. De heer Doomst vraagt wat de minister eigenlijk bedoelt. Hoe moet het streven naar zo veel mogelijk samenwerkingsverbanden worden geïnterpreteerd? Zouden er ook kunnen wegvallen? De minister wil het aantal intermediaire niveaus verminderen en de verrommeling wegnemen. Maar wat is er nu eigenlijk met de regioscreening gebeurd? Daarover heeft men diverse keren vergaderd met de gouverneurs. Er ligt een goed werkstuk op tafel. Het is belangrijk om die regioscreening goed te gebruiken. Hoe zal die vermindering van intermediaire niveaus concreet gebeuren? De heer Doomst gaat in op het structureel onbestuurbaar verklaren van gemeenten. Bestuurskracht heeft niet alleen te maken met het beschikken over de goede capaciteit, maar ook met de stabiliteit van het bestuur. In het verleden is zijn fractie nooit voorstander geweest van deze valkuil, maar nu blijkt ook dat de procedure voor structurele onbestuurbaarheid die stabiliteit niet echt versterkt. Er moeten veeleer oplossingen worden gezocht voor bepaalde problemen of discussies in de looptijd van een bestuursperiode. Hiermee wordt het risico op structurele onbestuurbaarheid eigenlijk vergroot. Moet de procedure niet worden onderzocht op basis van de ervaringen die men nu heeft? Is dat niet aan evaluatie toe? Besturen in vertrouwen is goed, maar dat mag geen mooie verklaring blijven. Er moet echt een cultuuromslag zijn. Voor CD&V is het heel belangrijk dat men het Belfortprincipe daadwerkelijk toepast. Vanuit het belfort luiden we de klok en zitten we hoog genoeg om de vijand te zien, maar wanneer de gemeenten dat nuttig vinden, dan moeten we ook de poort kunnen openen of sluiten. Dat is er nu nog niet bij. Dat wordt altijd weer met de mond beleden, maar het moet er nu toch echt wel van komen. Voorstellen moeten volledig becijferd kunnen worden om te komen tot een echte bestuurstoets. Wat de intergemeentelijke samenwerking betreft, is CD&V altijd duidelijk geweest over de beperkingen die het decreet van 2001 op dat vlak aan de gemeenten heeft opgelegd. Het verheugt de fractie dat er eindelijk werk wordt gemaakt van aanpassingen die de toetreding van privépartners en meervoudige doelstellingen mogelijk maken. Zowel in het regeerakkoord als in de beleidsnota wordt gewezen op het terugtreden van de provincies uit de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden. Dat zal natuurlijk goed overwogen moeten gebeuren. Er moet een duidelijk antwoord worden geboden op de vraag wie de aandelen zal overnemen en tegen welke prijs dat zal gebeuren. Het moet duidelijk zijn dat de gemeenten op dit moment niet echt een overschot aan financiële middelen hebben om dat over te nemen. Het is de bedoeling om het Gemeentedecreet, het OCMW-decreet en het IGSdecreet te integreren in een decreet betreffende het Lokaal Bestuur. CD&V kan Vlaams Parlement
36
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
daarmee instemmen, maar men moet daar wel mee opletten. In Wallonië is er sprake van een lijvig document waarin men moeilijk zijn weg vindt. Men moet het dus eenvoudig houden. De operatie ter zake zou tot de noodzakelijke vereenvoudiging kunnen leiden. De heer Doomst stelt dat men ook voor het platteland innovatief moet werken. Niet alle aandacht mag naar de steden gaan. Er is ook de verdorping, met de vraag hoe men ter zake regionaal werkt en de toekomst voorbereidt. Ook daar zijn Syriëstrijders moeilijk op te sporen, ook daar heb je de effecten van de vervreemding. Hij hoopt dat men naast stedenbeleid toch ook de nodige aandacht zal kunnen besteden aan beleid voor kleinere plattelandsgemeenten. Met betrekking tot de organisatie van de lokale verkiezingen zullen er een aantal aanpassingen gebeuren aan de kiesregelgeving. De heer Doomst verwijst ter zake naar het zeer gedetailleerde rapport over de verkiezingen van 2012 en de mogelijkheden tot verbetering die daarin voorliggen. Het zou de bedoeling zijn het elektronisch stemmen te veralgemenen. Men wil daar de gemeenten toe aanzetten, maar wel op voorwaarde dat die zelf zouden instaan voor de financiering van de totale bestelling. De heer Doomst wil weten of dat betekent dat gemeenten die zich nog hierbij willen aansluiten, dan de volledige kostprijs op zich zullen moeten nemen. Is dat ook de werkwijze die in het verleden is gehanteerd? Hebben de gemeenten waar men in 2012 elektronisch heeft gestemd, zelf ook ingestaan voor de financiering van de totale bestelling? Als dat niet zo is, dan is er sprake van een verschillende behandeling, aldus de heer Doomst. Hij pleit voor gelijkheid. 2.6.
Tussenkomst van de heer Marius Meremans
De heer Marius Meremans stelt dat hij zich daarstraks even een acteur waande in de film ‘The Texas Chainsaw Massacre’, toen hij hoorde wat zijn fractie vanwege sp.a zoal naar het hoofd kreeg geslingerd. Hij is er vrijwel zeker van dat mevrouw Lieten over de N-VA droomt, want na elke vijf woorden kwam het woord ‘N-VA’ eruit, de ‘as van het kwaad’. Nog zo’n film is echter ‘Who Framed Roger Rabbit’. Er wordt aan framing gedaan. Er werd gesproken over de doodgravers van de provincies. Er werd opgeroepen niet te raken aan het grondgebied, aan de autonomie. De heer Meremans heeft mevrouw Lieten veel horen praten over instellingen, maar ze heeft het eigenlijk nooit over de vraag wat nu het beste niveau zou zijn voor de dienstverlening aan de burger. Het bleef bij retoriek. Het afgelopen weekend heeft hij een debat gevoerd met een gedeputeerde, weliswaar van een andere partij. Dat is heel hoffelijk en correct verlopen, en ook heel inhoudelijk. De heer Meremans heeft daar dergelijke argumenten niet horen vernoemen. De heer Meremans wijst erop dat de voorzitter van de partij van mevrouw Lieten zegt graag te willen samenwerken met de partij van mevrouw Pira. Maar ze moet ook eens lezen wat die partij over de provincies schrijft. Zij willen naar stads- en streekgewesten gaan. Zij hebben het helemaal niet meer over provincies. Hij vraagt zich af hoe men dat dan aan boord gaat leggen. Mevrouw Lieten beweerde dat de provincie een ideaal systeem is. Eigenlijk pleit ze voor meer provincie. De heer Meremans moet vaststellen dat er de jongste jaren enorm veel samenwerkingsverbanden tussen gemeenten zijn ontstaan. Hij is daar ook voor verantwoordelijk. Waarom gaan mensen die lokale samenwerkingsverbanden aan? Misschien is dat omdat ze van oordeel zijn dat bepaalde domeinen via die verbanden dichter bij de burger staan in de gemeenten. De heer Meremans hoort ook enorm veel jakobinisme, centralisme, besturen van bovenaf bij mevrouw Lieten. Zijn fractie gelooft meer in partnerschap, wil meer bevoegdheid geven aan die lokale besturen. Dat staat ver van centralisme. Vlaams Parlement
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
37
De heer Meremans stelt vast dat de beleidsnota van de minister met het regeerakkoord strookt. Een van de grote punten ervan is de upgrade van het lokale niveau, met het begrip ‘bestuurskrachtige gemeente’. De spreker kan dat niet genoeg benadrukken. Het klopt dat dit voortbouwt op de voorgaande zittingsperiode, toen sp.a ook deel uitmaakte van de regering. Nu gaat men verder, met duidelijke keuzes. De Vlaamse overheid is kaderstellend en niet centralistisch. Ze gelooft in de lokale besturen, wat ook betekent dat er meer verantwoordelijkheid en meer autonomie naar die lokale besturen gaat. De heer Meremans was er weliswaar laat bij, pas in 2013, maar hij heeft toch een aantal besprekingen daarover meegemaakt, waarbij men het inderdaad had over die bestuurskracht van de gemeenten. Er kwam naar voren dat op dit ogenblik sommige gemeenten niet bestuurskrachtig genoeg zijn. De burgemeester van Opwijk denkt al bovenprovinciaal: hij is voorstander van een fusie tussen Merchtem en Opwijk. Het fuseren leeft. De mensen vragen zich af of het geen opportuniteit zou zijn. Bij het vorige initiatief waren de verkiezingen al te dichtbij. Nu kan men er anders tegenover staan. De heer Meremans is voorstander van samenwerking tussen gemeenten, dat is een meerwaarde, ongeacht de grootte. Maar dat mag niet leiden tot het afschuiven van verantwoordelijkheden naar een ander niveau. De gemeenten moeten bestuurskrachtig genoeg zijn. De samenwerkingsverbanden mogen niet in de plaats treden, anders wordt de democratie een beetje uitgehold. De minister heeft dat aangehaald in haar beleidsnota: vereenvoudiging, transparantie, samenwerking op regionaal niveau en zoveel mogelijk samenvallende samenwerkingsverbanden. Dat is logisch. De minister zal dit later inventariseren en een kaderdecreet opstellen voor de sectorale regelgeving. De provincies hebben nu een welomlijnde taak. Er komt een transitieproces. Dat gaat tijd vragen, beseft de N-VA. De heer Meremans kiest bij strategische doelstelling 2 voor de omschrijving partnership/beleidspartners. Dat geeft effectief de inhoud weer, de Vlaamse Gemeenschap gaat als partner en begeleider optreden van de lokale besturen. De afschaffing van het goedkeuringstoezicht, de vereenvoudiging van het administratief toezicht leiden tot een algemeen toezicht. Audit Vlaanderen beoordeelt de interne controleprocessen en gaat meer coachend optreden. Vorig jaar ontving het Vlaams Parlement de provinciegouverneurs in de commissie Binnenlands Bestuur. Dat was zeer leerrijk. De gouverneurs leveren degelijk werk. De heer Meremans is blij met de functie die ze nog krijgen als commissaris van de Vlaamse Regering en met hun bemiddelende en coördinerende rol. De steden ondersteunen maatschappelijke problematieken. De minister wil de definitie van ‘stad’ anders gaan bepalen. Er zijn inderdaad steden die geen grootstad zijn, maar toch worden geconfronteerd met grootstedelijke problematieken. De minister gaat de stadsontwikkelingsprojecten evalueren. Ze wil meer naar een thematische stadsontwikkeling gaan. De minister spreekt over een rollend fonds. Hoe ziet ze dat? Een eerste stadsmonitor komt er in het voorjaar 2015, een tweede in 2018. De minister gaat er als thema aan toevoegen: kindvriendelijke steden. Dat is een belangrijk issue. Bij de voorbereiding van de lokale en provinciale verkiezingen kan het debat worden aangesneden over de kiesomschrijving voor de provincieraadsverkiezing. Eén per provincie of anders, dat moet nog worden uitgeklaard.
Vlaams Parlement
38 2.7.
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2 Tussenkomst van de heer Bart Dochy
De heer Bart Dochy meent dat minister zich heeft consequent gehouden aan het regeerakkoord, maar tussen de lijnen was te lezen dat ze dat niet altijd met zoveel liefde deed. De minister vindt dat de kleine gemeenten onvoldoende bestuurskracht hebben. Vermoedelijk is dat gebaseerd op rapporten van geleerde professoren, maar werd dat in de praktijk al getoetst? Werden de lokale besturen van die kleine gemeenten al bevraagd? CD&V heeft inderdaad gepleit tegen verplichte fusies. Als de lokale besturen dat zelf wel willen, is er geen enkel probleem. De samenwerking tussen gemeenten en OCMW’s en de integratie van de twee zijn belangrijke aandachtspunten. Daar is CD&V wel grote voorstander van. De heer Dochy hoopt dat de gemeenten de keuze krijgen uit een palet aan voorbeelden, voorstellen en systemen zodat ze de organisatie van hun gemeente in alle vrijheid kunnen bepalen. De centrumsteden daarentegen zijn niet ‘gehouden aan’ de fusie, samenwerking of integratie. Dat is een beetje eigenaardig. Wat is de reden daarvan? Twee centrumsteden, Genk en Roeselare, zetten reeds grote stappen in die richting, ze brengen hun dienstverlening onder in een zorgbedrijf. Ze brengen ook het OCMW en de gemeente heel dicht bij elkaar. CD&V is tevreden dat voor de intergemeentelijke samenwerking opnieuw naar private partners kan worden gezocht voor een aantal zaken. CD&V vraagt om daar zo snel mogelijk werk van te maken. De heer Dochy hoopt dat de uittreding van de provincies uit de intercommunales geen financiële aderlating betekent voor de gemeenten. De aandelen moeten worden overgenomen, hetzij door de intercommunale zelf, hetzij door de gemeenten. De heer Dochy vindt dat dit geen zware sociale last mag meebrengen. CD&V is tevreden dat de groeivoet van het Gemeentefonds decretaal verankerd blijft. Zoals reeds aangegeven door de heer De Loor, heeft voormalig minister Bourgeois in zijn witboek al gepleit voor een herijking van het Gemeentefonds. CD&V is vragende partij om dat weer op te nemen en die 3,5 procent groeivoet te gebruiken om ervoor te zorgen dat niemand erop achteruitgaat. Er moet een eerlijkere verdeling komen. De grote voorafnames door de steden moeten bespreekbaar zijn. Waar zal de minister het geld halen voor de financiële stimuli voor de fusies? De heer Dochy heeft dat nergens teruggevonden. De spreker vraagt vanwaar de objectieve criteria komen die de grens van de bestuurskracht aangeven. Wat betekent meer bevoegdheid precies? Wat is dan het verschil tussen gemeenten met het inwoneraantal van Izegem, gemeenten tussen het inwoneraantal van Izegem en 100.000 inwoners, en gemeenten met meer dan 100.000 inwoners? De minister weet ongetwijfeld dat er zich vandaag 48 lokale besturen hebben georganiseerd in AudiO, die interne audits doet van lokale besturen en OCMW’s. Denkt zij aan een samenwerking tussen bijvoorbeeld AudiO en de Vlaamse Audit? Kiest Vlaanderen ervoor om dat zelf te organiseren, in plaats van een samenwerking op te zetten?
Vlaams Parlement
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2 2.8.
39
Tussenkomst van mevrouw Nadia Sminate
Mevrouw Nadia Sminate wil de precaire financiële situatie van de gemeenten aankaarten. Er is geen enkele stad of gemeente die vandaag de financiële druk niet voelt. Net op dat moment worden ze allemaal geconfronteerd met een omslag van hun manier van werken, van rapporteren en budgetteren, dit in het kader van de BBC. De gemeenten zijn nu allemaal gebonden aan strenge begrotingsregels, waarbij ze moeten aantonen dat ze elk jaar een gezond financieel evenwicht hebben, maar ook op de lange termijn. Dat is een goede zaak, omdat de gemeenten zo worden verplicht na te denken over hun manier van werken en om ver doorgedreven efficiëntie-oefeningen te doen. Het is wel de vraag hoe gemeenten dat evenwicht moeten blijven bewaren als ze bepaalde factoren niet in de hand hebben. Er zijn valabele redenen waarom steden en gemeenten nu plots minder inkomsten hebben, maar beschikten ze wel over de juiste en over voldoende informatie op het moment dat ze de BBC hebben opgesteld, om die meerjarenplanning degelijk te kunnen opstellen? De spreker vindt van niet en dat wil ze meegeven aan de minister als ze aan de evaluatie van de BBC begint. Het is goed dat de procedures worden geëvalueerd. De minister zegt in haar beleidsnota dat de transparantie van de BBC heel belangrijk is. De bedoeling van de BBC is om transparantie te bieden voor de burger, raadsleden en oppositie. Dat is een goede zaak, maar de ervaring van mevrouw Sminate zegt dat er niet veel raadsleden de BBC van begin tot eind ten gronde kunnen analyseren, laat staan dat de burger dat kan. Qua transparantie is er dus nog wat werk. De oppositie in haar gemeente vraagt zelfs om terug te keren naar de oude Excel-files om het beter te begrijpen. Ze vraagt aan de minister om de begrijpbaarheid van de documenten mee te nemen in haar analyse van de BBC. Inzake de radicalisering vindt mevrouw Sminate dat de analyse van de minister van het profiel van risicogroepen zeker klopt. Wat is het profiel van iemand die het risico loopt te radicaliseren? Daarop bestaat geen eenduidig antwoord. Het profiel is zeer heterogeen. Het is niet per definitie een nieuwkomer uit een achtergesteld milieu, zeker niet. Het betreft evengoed autochtone jongeren met heel diverse achtergronden. Dat bewijst het belang van detectie waarbij alle actoren uit onderwijs, de welzijnssector enzovoort zeker moeten worden betrokken. Het voorstel van de minister dat al is gestart, het multidisciplinair overlegplatform, is zeker een stap in de goede richting. Mevrouw Sminate erkent dat de strijd tegen radicalisering op het Vlaamse niveau, detectie en preventie dus, geen evidente zaak is. 2.9.
Tussenkomst van de heer Joris Poschet
De heer Joris Poschet betreurt dat er geen afzonderlijke beleidsnota meer is over het stedenbeleid. Het is wel een goede zaak dat het stedenbeleid bij de minister van Binnenlands Bestuur zit: dat maakt een coherenter beleid mogelijk. De minister had het over de integratie van het Stedenfonds in het Gemeentefonds. Dat is positief, of toch minstens neutraal. Het Gemeentefonds wordt geïndexeerd met 3,5 procent. Hetzelfde geldt voor de middelen van het Stedenfonds. De minister zet in op thematische stadsontwikkeling inzake stadsvernieuwing, wat een meer maatgerichte aanpak mogelijk moet maken. Is die optie genomen in overleg met de steden? In de beleidsnota wordt gesteld dat de verplichte private inbreng van 30 procent de complexiteit soms verhoogt en een vertragen-
Vlaams Parlement
40
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
de factor is. Betekent dit dat de private inbreng in de toekomst zal worden verlaten? De heer Poschet is tevreden dat de minister in haar strategische doelstelling 5.1 armoede niet vergeet. Dat is helaas een stedelijk fenomeen bij uitstek. Hoe zal de minister het federale grootstedenbeleid inkantelen in het Vlaamse stedenbeleid? Is er al zicht op de initiatieven die via die federale middelen worden ontwikkeld? Passen die binnen de initiatieven die op Vlaams niveau ontwikkeld worden? Hoe zal de minister bijzondere aandacht geven aan de grote steden? Er wordt een Investeringsfonds opgericht, bestaande uit het Stadsvernieuwingsfonds, middelen vanuit het federale grootstedenbeleid en het Plattelandsfonds. Zijn er al verdeelsleutels vastgelegd tussen de drie grootsteden, de centrumsteden en de andere steden en gemeenten? De heer Poschet heeft tot zijn verbazing moeten vaststellen dat tijdens het lange betoog van de sp.a-fractie met geen woord over Brussel is gerept. Nochtans is Brussels minister Pascal Smet bevoegd voor het stedenbeleid. Bovendien worden de 350.000 mensen die doelgroep zijn van het Vlaamse Gemeenschapsbeleid in Brussel gewoon vergeten. Met betrekking tot de paritaire commissie inzake de bestuurshervorming, vraagt de heer Poschet of ook de Vlaamse Gemeenschapscommissie daarbij wordt betrokken. Verder wil hij vernemen of het Planlastendecreet ook in de toekomst niet van toepassing zal blijven op Brussel, dan wel of dat wordt herbekeken. De sectorale subsidiëring zou blijven bestaan in Brussel. Plant de minister een soortgelijke operatie, in die zin dat die middelen ook in het Gemeentefonds worden gestopt? Krijgt de VGC die middelen zelf toegewezen? In 2014 kreeg de VGC een trekkingsrecht van 14.734.600 euro. Hoe evolueert dat bedrag de komende jaren? De grootste steden, met meer dan 100.000 inwoners, krijgen de mogelijkheid om af te wijken van de Vlaamse regelgeving. Geldt dat ook voor Brussel? Voor een aantal bevoegdheden zitten de middelen vanuit Europa voor Brussel ook in de pot van de Vlaamse overheid. Zal de minister dat laten groeien met de overheveling van het federale grootstedenbeleid? Heeft ze daarover al contact gehad met haar collega in het VGC-college? 2.10. Tussenkomst van mevrouw Els Robeyns Mevrouw Els Robeyns is niet tegen vrijwillige fusies, zolang het van onderuit groeit en tot betere dienstverlening leidt. Het criterium van 25.000 inwoners is moeilijk te begrijpen. Enkel op basis van het aantal inwoners kan men niet zeggen of een gemeente al dan niet betere dienstverlening aanbiedt of meer bestuurskracht heeft. Er zullen ook in de toekomst nog heel wat gemeenten zijn met minder dan 25.000 inwoners, en ook die hebben, naast financiële steun, expertise en knowhow nodig. Mevrouw Robeyns heeft in dat verband een voorbeeld mee uit Limburg: de provincie Limburg heeft op vraag van alle Limburgse gemeenten een partnercatalogus gemaakt, waarin een zestigtal concrete vormen van ondersteuning staan waarvoor lokale besturen bij de provincies terechtkunnen. Mogen de provincies de vormen van ondersteuning die in die partnercatalogus vermeld staan, ook in de toekomst nog aan de lokale besturen bieden, en indien niet, waar kunnen die kleinere gemeenten dan voor degelijke ondersteuning terecht? Tot slot merkt mevrouw Robeyns op dat niemand, ook niet in de sp.a-fractie, tegen intergemeentelijke samenwerking is, maar dat in Limburg zo goed als alle Vlaams Parlement
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
41
intergemeentelijke samenwerkingsverbanden provinciedekkend zijn. Dan is het maar de vraag of het noodzakelijk is om intergemeentelijke samenwerking op kleinere niveaus te smeden, en of dat niet net een grotere verrommeling is in plaats van meer efficiëntie. 2.11. Tussenkomst van de heer Ward Kennes De heer Ward Kennes stelt dat na de afslanking van de provincies tijdens de vorige zittingsperiode, opnieuw een verdere stap in die richting wordt gezet. De provincies moeten hun persoonsgeboden bevoegdheden loslaten, en dat doet talrijke vragen rijzen. Zo weten heel wat provinciale instellingen op dit moment nog niet hoe dat concreet zal verlopen. Het is een gerechtvaardigde vraag om daar snel duidelijkheid over te krijgen. Wat als gemeenten bepaalde bevoegdheden niet ter harte willen nemen of financieel niet kunnen overnemen? De heer Kennes verwijst bij wijze van voorbeeld naar de gehandicapteninstelling Het Gielsbos. De gemeenten in de omgeving kunnen dat niet zomaar overnemen van de provincie. En als dat naar Vlaanderen moet, krijg je een heel andere verhouding tussen de organisatie en de Vlaamse administratie. Hetzelfde geldt voor De Warande in Turnhout. Het is overgedragen aan de provincie. De stad heeft al laten weten dat het die instelling niet zal kunnen overnemen. De vraag is of het dan allemaal meteen vanuit Vlaanderen moet worden bestuurd. En zo zal iedere provincie wel dossiers kennen. Het is belangrijk daar niet lichtzinnig overheen te gaan. Ook het personeel heeft vragen bij een overdracht. Zo maakt men zich soms zorgen over de tewerkstellingszekerheid. Er wordt bijvoorbeeld gesuggereerd dat bepaalde diensten niet meer zullen worden vervuld als de provincie ze moet afstoten en niemand klaarstaat om ze over te nemen. De heer Kennes denkt uit alle documenten samen te kunnen afleiden dat die tewerkstellingszekerheid niet gegarandeerd is. Hij vraagt om duidelijkheid in verband met die inventaris. Er zouden twee lijsten bestaan, één met projecten die worden voortgezet en een andere met projecten die niet worden voorgezet. Elke dienst, elke administratie moet besparen. De besparing op zich kan niet in vraag worden gesteld. De provincies willen een einddoel voor ogen hebben. Ze hebben al een paar keer ingeleverd, soms op momenten dat hun begroting al was gemaakt. Ze hebben de behoefte om een meerjarenplanning op te maken voor de taken die hun wel nog toekomen, de grondgebonden materies. Die worden dan hun core business. Dat wordt op dit moment terecht niet meer in vraag gesteld. Ze moeten wel beleid kunnen voeren. Dat vergt ook financiële zekerheid. Ze moeten die zekerheid krijgen, dat is een kwestie van goed bestuur. Er is nood aan duidelijkheid en aan zekerheid. De heer Kennes heeft een vraag over de interbestuurlijke samenwerking, specifiek over de grondgebonden bevoegdheden. Bestaat de mogelijkheid dat de provincies hun rol daarin kunnen blijven spelen? Men heeft de mond vol van samenwerking, tussen gemeenten, OCMW, gemeenten onderling, Vlaanderen en een aantal besturen. Samenwerking, zowel privé als publiek, staat voorop. Is er daarbij ruimte voor die specifieke materies? Daarover moet zeker verder overleg worden gepleegd. Men voorziet minder provincieraadsleden, wat een hertekening zal vergen van de kiesdistricten. Het Grondwettelijk Hof had gezegd dat kleine districten tot onevenredige en slechte vertegenwoordiging leiden. Daarom is men tijdens de vorige zittingsperiode overgegaan tot een vergroting van de districten. De vraag is hoe het daarmee staat. Zal men bij elke verkiezing worden geconfronteerd met nieuwe districten? Als men bij elke verkiezing om de zes jaar in een nieuw kader Vlaams Parlement
42
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
terechtkomt, komt dat de betrokkenheid en herkenbaarheid van de mandatarissen bij een beleidsniveau niet ten goede. De provinciale opcentiemen worden geïntegreerd in een Vlaamse basisheffing. Zal dat gevolgen hebben voor de gemeentelijke heffingen? Daarover moet duidelijkheid komen. De gemeenten hebben het immers al moeilijk genoeg, ze hebben al heel wat verrassingen moeten incasseren. De middelen zullen worden gebruikt voor de financiële verevening na het doorvoeren van een besparing. Hoe moet deze laatste besparing dan worden geïnterpreteerd? Zijn er nieuwe besparingen op komst? Er zijn er al meerdere geweest voor de provincies. Wanneer wordt daar een punt achter gezet? De spreker vraagt om een verduidelijking. De heer Kennes zegt dat er in de afgelopen zittingsperiode veel werk is verricht op het vlak van de kerkbesturen. Hij onderschrijft de intentie van de minister om te zorgen voor regelgevende rust. De spreker heeft in de beleidsnota niet meteen iets teruggevonden over het hele kerkenplan, de ondersteuning van de gemeenten bij neven- of herbestemmingsprojecten. Er is een nieuwe decretale regeling. Er zal een uitrol moeten gebeuren. Er is behoefte aan blijvende ondersteuning, onder meer via het Centrum voor Religieuze Kunst en Cultuur, een uitwisseling van goede praktijken. Een aantal intercommunales hebben plannen, sommige hebben die zelfs al uitgevoerd. Het is een materie waarbij men van de Vlaamse overheid ondersteuning verwacht, ook al is er niet meteen bijkomende budgettaire ruimte. Die nood is redelijk groot. Dat hoort de spreker zowel van de kerkbesturen als van de gemeentebesturen. Zij zitten met vragen. Ze weten dat er plannen moeten worden geproduceerd, maar blijven met vragen zitten over de uitvoering daarvan. De heer Kennes zegt dat bepaalde zaken uit het regeerakkoord in verband met de erkenning van nieuwe geloofsgemeenschappen worden bevestigd in de beleidsnota. Op dit moment is dat vooral het geval voor aanvragen van de islamitische en de protestantse eredienst. Het is vooral daar dat er nieuwe geloofsgemeenschappen worden opgericht. In het kader van de adviesprocedures zal er iets veranderen in de volgorde. Dat is goed. Zo vermijdt men dat men op het einde met een negatief verslag wordt geconfronteerd vanuit de Staatsveiligheid of vanuit het federale niveau, als er op lokaal vlak al een heel traject werd afgelegd. Dat is een te verdedigen maatregel. De spreker pleit nog voor een goede dialoog en voor het bevorderen van de samenwerking tussen kerkbesturen en tussen gemeenten en kerkbesturen. Hij krijgt heel vaak het signaal dat de kerkbesturen het steeds moeilijker krijgen om alles waaraan ze moeten voldoen (wetgeving overheidsopdrachten, openbaarheid van bestuur, boekhoudingspakketten, meerjarenplanning) met vrijwilligers te blijven doen. Een aantal mensen raakt daardoor ontmoedigd. Ze ervaren het als betuttelend. Voor bestuurders is dat dagelijkse kost, maar voor vrijwilligers is dat allesbehalve evident. Ze vinden dat hun heel veel lasten op hun schouders worden gelegd. De ondersteuning en het begrip voor hun opdracht zijn vaak niet in verhouding tot de inspanningen die ze daarvoor als vrijwilliger moeten leveren. De spreker vraagt een blijvende aandacht daarvoor. 2.12. Tussenkomst van de heer Bert Maertens De heer Bert Maertens gaat allereerst in op de decentralisatie en de subsidiariteit, de beweging waarbij er meer bevoegdheden worden overgeheveld naar de gemeenten. Elke gemeente is vragende partij om meer verantwoordelijkheid te krijgen en een sterkere rol te kunnen spelen. Het is belangrijk dat er gedifferentieerd wordt en dat de gemeenten de keuzevrijheid hebben om al dan niet in te Vlaams Parlement
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
43
gaan op het aanbod van Vlaanderen om bevoegdheden over te nemen van de provincie of van Vlaanderen. Een ander belangrijk punt is de discussie over de middelen. Zullen de middelen al dan niet samen met het personeel mee overgaan, voor 100 procent of iets minder? Die discussie is belangrijk. Na de besparingsoperatie bij de provincies moet het mogelijk zijn om een behoorlijk pakket te kunnen overdragen, anders zal de appetijt bij de gemeenten niet zo denderend groot zijn. De heer Maertens vraagt een stand van zaken met betrekking tot de aangekondigde paritaire commissie en werkgroepen. Wie behoort tot die commissie en die werkgroepen? Zijn die al bijeengekomen? Wat is de aanpak daarvan? Eind maart 2015 zal het eindrapport worden voorgesteld. De heer Maertens stelt voor om dat ook in deze commissie te bespreken. Hij heeft verder ook vragen over de timing van de overheveling van meer bevoegdheden naar de gemeenten. Wanneer zal die overdracht effectief kunnen gebeuren? Klopt het dat de timing 2017 is, namelijk bij de opmaak van het decreet Lokaal Bestuur? Inzake regiovorming is er in de vorige bestuursperiode een goede aanzet gegeven met de regioscreening en de opdracht die de gouverneurs hebben gekregen. Nu wordt het kwestie om dat landschap te gaan rationaliseren en ervoor te zorgen dat er zoveel mogelijk samenvallende samenwerkingsverbanden komen. De heer Maertens wijst erop dat dat een zeer moeilijke opdracht is, maar hij hoopt dat het zal lukken. Het zal de transparantie van het overheidslandschap alleen maar doen toenemen. Er komt een ondersteunende praktijkgids, wat volgens de heer Maertens een prima initiatief is. Hij suggereert dat de gouverneurs ook daar een belangrijke rol zouden kunnen spelen. Als vertegenwoordiger van de Vlaamse overheid zijn zij wellicht bij machte om te remediëren en voor doorbraken te zorgen. Er is ook sprake van een regio-indeling, op basis van de Vlaamse gebiedsgerichte structuren. De heer Maertens wil weten hoe dat er precies uitziet en wat de timing is qua uitvoering en overleg met de lokale besturen. Wat de intergemeentelijke samenwerking betreft, vindt hij het zeer goed dat er een aantal hinderpalen in de regelgeving worden weggenomen. Hij vraagt in dat verband aandacht voor de subsidieregelingen. Bij bepaalde subsidielijnen wordt men immers gestraft als men de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden zou fuseren tot één en dezelfde schaal. De heer Maertens geeft een voorbeeld uit zijn eigen regio: men wil twee erfgoedverenigingen fuseren tot één samenvallend samenwerkingsverband, maar nu blijkt dat de subsidie voor een van beide dan zou wegvallen. De heer Maertens dringt erop aan dat de betrokken collega’s in de regering daar aandacht voor zouden hebben. De spreker vindt dat men kansen mist bij de digitale gegevensuitwisseling. Het ergert hem dat er nog steeds veel brieven op papier worden uitgewisseld tussen overheden. Er kunnen stappen vooruit worden gezet door de post elektronisch te bezorgen. In de meeste gemeenten wordt de brievenpost ingescand en digitaal verdeeld over de diensten. Als de post van in het begin digitaal wordt behandeld, is er een kosten- en efficiëntiewinst. In de beleidsnota staat er weinig over het overleg tussen gemeentebestuur en kerkbestuur. Nu is er vaak een spanningsveld tussen beide wanneer het gaat over de meerjarenbegroting. De heer Maertens vindt dat men eens moet nadenken over hoe men een lijn kan trekken. De gemeente voorziet in een bepaald budget voor het kerkbestuur. Kerkbesturen beschikken vaak over heel wat eigendommen, maar een gemeente kan hen niet verplichten om er iets mee te doen of om ze op de markt te brengen. Met die middelen zou de dotatie voor Vlaams Parlement
44
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
de gemeenten een stuk lager zijn. De heer Maertens heeft zelf wel zeer goede ervaringen met het kerkbestuur van zijn gemeente. 3. Antwoorden van de minister Minister Liesbeth Homans zal de vragen die tijdens de vorige vergadering werden gesteld per strategische doelstelling behandelen. Ze is het niet eens met de kritiek van de oppositie dat er geen keuzes worden gemaakt, dat de beleidsnota zou hinken op twee sporen, dat er niet wordt voortgebouwd aan de interne staatshervorming. Haar antwoorden zullen deze kritieken duidelijk tegenspreken. 3.1. Bestuurskrachtige steden en gemeenten met meer bevoegdheden en autonomie Algemene beschouwingen De minister beklemtoont dat men het klassieke beeld moet bijstellen wanneer zij het heeft over meer autonomie voor de gemeenten. In de vorige regeerperiode is er veel gebeurd in het kader van de interne staatshervorming. Dat levert het beeld op van bevoegdheden die van het ene niveau naar het andere verhuizen, zoals bij een federale staatshervorming. De minister wil af van dat beeld. Die methode komt in de Vlaamse bestuurlijke context amper aan de orde. Ze kan zich moeilijk voorstellen dat men in de Vlaamse context een debat zou openen over bijvoorbeeld het opnieuw opsplitsen van De Lijn in streekvervoer, of dat men op het vlak van welzijn bijvoorbeeld het financieren van de ziekenhuizen zou overlaten aan de gemeenten. Dat is absoluut niet de bedoeling, niemand zit daarop te wachten en het bestuur zal daar niet beter van worden. De minister wil meer ruimte geven en meer vertrouwen schenken aan de lokale besturen. Het is een blijk van vertrouwen van de Vlaamse Regering om meer lokale autonomie toe te kennen. Wat de lokale autonomie en de bevoegdheden en verantwoordelijkheden betreft, ligt de klemtoon op de paritaire commissie. Die moet nagaan waar er overdreven detailregelgeving is en waar de regierol van de gemeenten echt kan versterkt worden. Middelen en timing De minister benadrukt dat de decentralisatieoefening geen besparingsoperatie zal worden zoals in Nederland het geval was. Ze zal het Belfortprincipe strikt hanteren. De gevolgen van een decentralisatie zullen nauwgezet in kaart worden gebracht. Heel deze oefening moet voor de lokale besturen budgetneutraal zijn. Personeel en middelen zullen voor 100 procent de bevoegdheid volgen en mee overgedragen worden. Het gaat niet over een besparingsoperatie. De concrete timing van de overheveling van de bevoegdheden is afhankelijk van de onderhandelingen tussen de lokale besturen en de betrokken Vlaamse beleidsdomeinen. Sommige decentralisatietrajecten kunnen mogelijk op korte termijn worden gevolgd. Andere zullen meer tijd vergen. De minister vindt het een goede zaak vooraf goed te overleggen over de timing van de omzetting van bepaalde beslissingen in de praktijk. Ondersteuning door de Vlaamse overheid De Vlaamse overheid zal zich toeleggen op een sterke ondersteuning van de lokale besturen. Dit is niet enkel een taak van het Agentschap voor Binnenlands
Vlaams Parlement
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
45
Bestuur, de hele Vlaamse overheid zal zich meer op de dienstverlening aan de lokale besturen focussen. Het Agentschap voor Binnenlands Bestuur wordt momenteel gereorganiseerd. Het is de bedoeling in nog sterkere mate naar een kennisadministratie te evolueren. Aangezien ze de leidend ambtenaar de volledige vrijheid heeft gegeven om die operatie naar eigen inzichten uit te voeren, wil de minister zich hier verder niet mee bemoeien. Schaaldifferentiatie De Vlaamse Regering heeft uitdrukkelijk gekozen voor een differentiatie van de gemeenten op basis van schaalgrootte. De bestuurskracht van de gemeenten verschilt onderling. Het is onmogelijk dit begrip in absolute termen te definiëren. Een gemeente is bestuurskrachtig of niet. De bestuurskracht is de verhouding tussen de capaciteiten waarover een gemeente beschikt, zoals het personeel, de financiële middelen of de schaalgrootte, en de taken en opdrachten die een gemeente wenst uit te voeren. Volgens de minister is in het verleden gedurende lange tijd van een fictie uitgegaan. Ze vindt dat niet van elke gemeente hetzelfde kan worden verwacht. De gemiddelde gemeente bestaat niet. De gemeenten krijgen het vertrouwen en de autonomie om eigen keuzes te maken. Dit betekent dat van een differentiatie wordt uitgegaan. In de feiten is de vorige regering ook voor een stuk uitgegaan van differentiatie, bijvoorbeeld bij de oprichting van het EVA Integratie en Inburgering. Het is de bedoeling dat alle entiteiten in die EVA worden geïntegreerd, maar gezien de schaalgrootte van Gent en Antwerpen is voor die steden in een uitzondering voorzien. Zij hebben de mogelijkheid gekregen zelf een structuur op te richten om de inburgering en integratie gestalte te geven. Het is de bedoeling die lijn met betrekking tot de differentiatie door te trekken. Op die manier kunnen echte doorbraken tot stand komen. De debatten tijdens de vorige zittingsperiode over de interne staatshervorming zijn net op dit punt vastgelopen. Op elke discussie over een uitbreiding van de bevoegdheden kwam de reactie dat de gemeenten dit niet zouden aankunnen. De Vlaamse Regering heeft daarom keuzes gemaakt. Er komt een goede ondersteuning, de gemeenten krijgen meer vertrouwen, er worden middelen overgeheveld. Hierdoor zou alles beter en gemakkelijker moeten gaan. Wat de lokale autonomie betreft, wil de minister zeer ver gaan. De huidige regeldrift vormt een belangrijke belasting voor de lokale besturen. Een grotere autonomie is een stap in de goede richting. Volgens het Vlaams regeerakkoord ligt de grens voor schaaldifferentiatie op 25.000 en op 100.000 inwoners. Het gaat niet om een zuiver objectieve grens. De bestuurskracht die nodig is voor een specifieke taak, is van vele zaken afhankelijk, niet alleen van het aantal inwoners. Die differentiatie op 100.000 en 25.000 inwoners is een bewuste keuze van de regering. Er moet wel nog studiewerk worden verricht, maar op een bepaald moment moeten de gemaakte keuzes ook in daden worden omgezet. Het is goed dat het principe verworven is. Het geeft de mogelijkheid om in te breken in het Vlaamse centralisme. Paritaire commissie Het is aan de paritaire commissie om concrete invulling te geven aan de bevoegdheden die gedifferentieerd kunnen worden toegekend. De minister heeft op 10 oktober de grote lijnen van de werking van de paritaire commissie Vlaams Parlement
46
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
voorgelegd aan de Vlaamse Regering. De commissie zal samengesteld zijn uit vertegenwoordigers van de Vlaamse overheid, de gemeenten (zes leden op voorstel van de VVSG) en de provincies (twee leden op voorstel van de VVP). Doel van de paritaire commissie is om over zes domeinen met een aantal substantiële voorstellen te komen ten einde de autonomie van de lokale besturen te vergroten: organieke regelgeving (met focus op rechtspositieregeling), welzijn, omgeving, vrije tijd, wonen, economie en werk. Het regeerakkoord is duidelijk wat de provincies betreft: er is geen sprake van bijkomende bevoegdheden, wel van een afslanking van de provinciebesturen. In de paritaire commissie zullen zaken aan bod komen die ook relevant zijn voor de provincies en waarover ze een nuttige inbreng kunnen hebben. De minister denkt dan bijvoorbeeld aan het vereenvoudigen van de organieke regelgeving of de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. De Vlaamse Gemeenschapscommissie is niet betrokken in deze commissie. Logisch, want de focus ligt op de steden en gemeenten in het Vlaamse Gewest. De eerste vergadering van de commissie vindt plaats op 12 december 2014. Het is belangrijk om kort op de bal te spelen. Dat betekent niet dat er intussen nog niets is gebeurd. Het is echter belangrijker om de commissie goed voorbereid te laten starten dan er een zoveelste praatbarak van te maken. Er is al veel voorbereidend werk gedaan en daarvoor dankt de minister de administratie. Er is ook in kaart gebracht welke mogelijke thema’s aan bod kunnen komen. Daarbij is er een afwegingskader ontwikkeld, dat de minister aan de commissie zal voorleggen. De minister is ook bereid om het rapport van de paritaire commissie, dat in maart 2015 wordt verwacht, aan de commissie bevoegd voor Binnenlands Bestuur voor te leggen. Stimuleren van vrijwillige fusies van gemeenten De minister verklaart dat de Vlaamse Regering ervoor heeft gekozen om in deze bestuursperiode vast te houden aan het concept van de vrijwillige fusie. Ze is ervan overtuigd dat een maatschappelijk en politiek draagvlak een cruciaal element is voor het welslagen van een fusieoperatie. Een top-down opgelegde grootschalige fusie ondermijnt dit draagvlak substantieel. Dat is geen goede uitgangspositie. Tot in de vorige zittingsperiode was het woord ‘fusie’ een bestuurlijk taboe. Daarom is het niet aangewezen om nu op te roepen tot verplichte fusies. Het blijft een op vrijwilligheid gebaseerde aangelegenheid. Maar de minister heeft wel de indruk dat er op het terrein, bij mensen die een lokale bestuursverantwoordelijkheid opnemen, veel meer openheid is om erover te praten. Zij heeft dat vorige week nog gemerkt tijdens een gesprek met een burgemeester van een niet zo kleine gemeente. Zij wenst die burgemeester niet nader te noemen, maar hij was niet van haar eigen partij. Hij wou erover nadenken want er zijn toch wel voordelen aan verbonden. De mentaliteit is dus aan het veranderen. Tijdens de vorige zittingsperiode is er inzake fusies niet veel gebeurd omdat we ons toen op de vooravond van de lokale verkiezingen van 2012 bevonden. Vlak voor verkiezingen is er daarvoor geen draagvlak. Er zullen een aantal instrumenten worden aangereikt aan de lokale besturen om het fusieproces te stimuleren. Zo zal er een financiële bonus worden aangeboden. In de vorige zittingsperiode is al gebleken dat niets in ruil geven tot weinig Vlaams Parlement
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
47
resultaat leidt. Er wordt gedacht in de richting van een schuldovername. De praktische modaliteiten hiervan zullen binnenkort, in samenspraak met de administratie, worden bekeken. Belangrijk is in deze context dat de schuldovername niet langer als een ‘fiscaal cadeautje’ voor de lokale besturen zal worden bekeken. Nu zullen aan schuldovername bestuurlijke hervormingen worden gekoppeld. De bestuurskrachtmonitor zal als instrument worden aangeboden aan de lokale besturen. Dat zal geen verplichtingen met zich meebrengen. Aan de hand van een uitgebreide indicatorenset zal dit instrument eerder dienen als een ‘spiegel’ voor de lokale besturen. Het zal hen in de mogelijkheid stellen de eigen bestuurskracht te evalueren. Niet alleen de schuldovername, maar ook de mogelijkheid tot differentiatie tussen gemeenten kan worden gezien als een stimulans tot fusies. Als grotere gemeente zal men immers meer beleidsruimte kunnen verwerven. Het is niet de bedoeling dat de minister zal bepalen welke minimale dienstverlening een gemeente moet aanbieden. Er zijn uiteraard wel een aantal medebewindstaken waarvoor de gemeente de verantwoordelijkheid dient op te nemen. Maar voor het overige behoort het tot de lokale autonomie om zelfstandig te beslissen welke dienstverlening men aanbiedt en hoe de operationalisering hiervan zal verlopen. Regiovorming Wat betreft het versterken van de dynamiek van regiovorming, zal er niets nieuws worden gecreëerd. Er zullen geen extra besturen worden gemaakt of provincies opgedeeld. Er moet wel meer orde komen in de veelheid van bestaande structuren. Als er sprake is van wanorde, is het in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de Vlaamse Regering om na te gaan of zij daar niet zelf voor een deel voor verantwoordelijk is. Zo heeft de heer Maertens er terecht op gewezen dat de Vlaamse overheid de intergemeentelijke samenwerking ondersteunt op een manier dat telkens een nieuwe structuur moet worden opgericht. Het is dus goed om de hand in eigen boezem te steken en te bekijken hoe er minder plan- en andere lasten verbonden kunnen zijn aan alles wat met de Vlaamse Regering wordt nagestreefd. Er kan inderdaad worden gesproken van een democratisch deficit bij de intercommunales, maar dat wordt aangewakkerd door gemeenten te verplichten naar een proliferatie van samenwerkingsverbanden te gaan. De schepenen moeten daardoor van de ene vergadering naar de andere hollen en zo raakt men lokaal het overzicht kwijt, en dat is geen goede zaak. De minister wil daarom door middel van een kaderdecreet een aantal minimale voorwaarden opleggen aan sectoren die intergemeentelijke samenwerking willen ondersteunen. Dat zou gebeuren naar analogie met het Planlastendecreet. Zo kan de mogelijkheid worden opengelaten om de samenwerking in een bestaand verband op te nemen in plaats van een nieuw op te richten. Ook kan worden bekeken of de Vlaamse overheid zelf verbanden moet installeren als er lokaal al iets gebeurd is. Dubbel werk leidt nergens toe. De bewering van mevrouw Lieten dat in Limburg alles op provinciale schaal is geregeld, klopt niet volgens de minister. Zo bleek uit de regioscreening dat de meest intense samenwerking tussen gemeenten zich op een veel kleiner schaalniveau afspeelt, niet op het grote provinciale niveau van de 44 Limburgse gemeenten. De minister geeft een aantal voorbeelden. De acht Noord-Limburgse gemeenten rond Hechtel-Eksel en Overpelt werken heel intens samen rond een Vlaams Parlement
48
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
aantal thema’s. In Genk, As, Opglabbeek en Zutendaal is er eerst samenwerking geweest rond de politiezone GAOZ, die nadien naar allerlei andere domeinen is uitgebreid. In Zuid-Limburg is er heel wat samenwerking tussen gemeenten, bijvoorbeeld rond archeologie en onroerend erfgoed. Niet alles in Limburg is dus geregeld op de schaal van de provincie, er bestaan andere samenwerkingsverbanden. Op Limburg.net na is er niet veel intergemeentelijke samenwerking op de schaal van de provincie. Volgens heel wat mensen in Limburg uit diverse politieke partijen is die ook onwenselijk. Ze willen vooral in hun streek samenwerken en stellen zich vragen bij de grote structuren waar ze met 44 gemeenten in zitten: ze vragen zich af welke impact ze er nog hebben. De minister zal voortwerken op de resultaten van de regioscreening van de vorige zittingsperiode. De gegevens zijn er, er is een evaluatieverslag en nu moeten verdere stappen worden gezet, niet enkel op Vlaams niveau, maar ook lokaal. Het IGS-decreet wordt ook aangepast waardoor een samenwerkingsverband meerdere doelstellingen kan combineren. De minister zal de gouverneurs bij de regioscreening blijven betrekken en met hen een traject afspreken. Provincies Inzake de provincies dringt de minister erop aan om het debat op een intellectueel eerlijke manier te voeren. Uiteraard is het de rol van de oppositie om niet akkoord te gaan, maar ze benadrukt dat de overdracht van bevoegdheden – naar het lokale niveau, een cluster van lokale besturen of het Vlaamse niveau – zal samengaan met de overdracht van de middelen én de personeelsleden. Ze vraagt om te stoppen met paniek te zaaien en niet te beweren dat de Vlaamse Regering de mensen hun job wil afpakken. Het debat over de provincies wil de minister voeren met een optimale maatschappelijke dienstverlening en de globale overheidsorganisatie voor ogen. Ze herinnert aan de beleidskeuze van de Vlaamse Regering, die steunt op een vaststelling: vijf overheidsniveaus – het lokale, provinciale, Vlaamse, Belgische en Europese niveau –, met elk een uitgebreid takenpakket, lopen elkaar voor de voeten. De Vlaamse Regering zet in op de lokale besturen en op de Vlaamse overheid, die voor het beleidskader zorgt. Het provinciale takenpakket wordt afgeslankt en meer gefocust. De vorige Vlaamse Regering nam de principiële beslissing, via een wijziging van artikel 2 van het Provinciedecreet, om geen persoonsgebonden bevoegdheden meer toe te kennen aan de provincies, maar liet ook de deur open voor uitzonderingen. Het principe is goed, maar de uitzonderingen moeten weg. De overdracht van bevoegdheden moet ordentelijk gebeuren, inclusief de overdracht van personeel, middelen én patrimonium. Dit wordt een moeilijke oefening, zowel op juridisch vlak als wat betreft het oplijsten van bevoegdheden, middelen en patrimonium. Er kunnen inderdaad onduidelijkheden of grijze zones zijn. Bij het domein van Bokrijk bijvoorbeeld, kan men zich afvragen of het een grondgebonden dan wel een persoonsgebonden bevoegdheid is. De minister wil de komende maanden de problemen oplijsten en die in overleg met de belanghebbende provinciale besturen en de VVP bespreken. Zij benadrukt dat de beleidskeuzes van de Vlaamse Regering duidelijk zijn en niet meer zullen veranderen, maar dat de uitvoering ordentelijk en na overleg zal gebeuren. Uit het Provinciefonds wordt de resterende 37 miljoen euro gehaald, nadat de vorige Vlaamse Regering al ongeveer 25 miljoen euro aan besparingen had opgelegd. Dit betekent geenszins dat de provincies hun taken niet meer zullen kunnen uitvoeren. De 37 miljoen euro uit het Provinciefonds vertegenwoordigt nauwelijks 3,4 procent van de begroting van alle provincies samen. De minister vindt die besparing van 3,4 procent voor de provincies billijk, op een ogenblik dat Vlaams Parlement
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
49
aan elke overheid zware besparingsmaatregelen worden opgelegd. Het is de verantwoordelijkheid van de provincies zelf om te zien waar men die 3,4 procent zal besparen. De minister heeft oprechte waardering voor de regionale landschappen, maar het is aan de provincies om keuzes te maken. Ze kunnen niet zeggen dat ze bepaalde bevoegdheden niet meer kunnen uitoefenen. Ze verwijst naar de begrotingsbespreking, waar de heer Crombez een hele lijst opsomde van allerlei taken in het kader van welzijn die de provincies niet meer zouden kunnen uitoefenen door de schrapping van het Provinciefonds. Als men de centen optelt, komt men aan een bedrag dat veel hoger ligt dan de 37 miljoen euro. De provincies hebben de volledige verantwoordelijkheid om te bepalen op welke bevoegdheden zij willen besparen. De regionale landschappen zijn een uitgesproken grondgebonden bevoegdheid. Als de provincies hun grondgebonden bevoegdheden, die ze mogen behouden, goed willen uitoefenen, zou de minister het persoonlijk jammer vinden als ze daarop zouden besparen. Het budget 2014 van de vijf provincies samen bedraagt 1,1 miljard euro. De twee besparingen die zijn opgelegd, namelijk de 37 miljoen euro van het Provinciefonds en om en bij de 25 miljoen euro van het Provinciefonds van de vorige zittingsperiode, betekenen een besparing over twee zittingsperiodes van 4,89 procent van al hun middelen. De minister meent dat deze en de vorige regering nog mild zijn geweest voor de provincies, die absoluut niet het grootste slachtoffer van de besparingsoefeningen zijn. De provincies behouden hun fiscale autonomie. Het is wel de bedoeling om de provinciale opcentiemen op de onroerende voorheffing te vervangen door een verhoging van de Vlaamse basisdotatie. Die verhoging moet evenveel opbrengen als de totaliteit van de provinciale opcentiemen. De operatie is nodig om de overheveling van de kredieten die gepaard gaan met de overheveling van de persoonsgebonden bevoegdheden (naar de lokale besturen of naar Vlaanderen) mogelijk te maken. De minister beseft dat het geen eenvoudige oefening is, het is een juridisch kluwen. In 2015 zal ze een ontwerp van decreet voorleggen aan de Vlaamse Regering om deze oefening op een juridisch sluitende manier aan te pakken. Het is belangrijk om de gevolgen van de operatie goed in kaart te brengen en in te schatten, zowel voor de inkomsten van de Vlaamse als van de provinciale overheid. Het is ook belangrijk voor de mensen die die belastingen moeten betalen, want de opcentiemen zijn niet in elke provincie hetzelfde. In de provincie Antwerpen zijn die bijvoorbeeld vrij laag en in Limburg vrij hoog. Dat heeft te maken met de kadastrale inkomens. Provincies met hoge kadastrale inkomens hebben ter compensatie lagere opcentiemen en omgekeerd. De minister wil het project gefaseerd aanpakken. Ze kan nog niet ingaan op alle specifieke en hypothetische vragen, bijvoorbeeld welke middelen precies waar naartoe zullen gaan. Dat hangt af van de oplijsting en van de bereidheid van gemeenten of clusters van gemeenten om bevoegdheden over te nemen. In overleg met de VVP en met alle provincies, en met respect voor de mensen met de nodige ervaring, zal men alles grondig inventariseren en samen met de vakministers en de provinciebesturen op regelmatige basis samenkomen. Ook de financiële consequenties zullen in kaart worden gebracht. Men zal kijken naar de jaren 2013, 2014 en 2015, om de besparingen die de provincies nu moeten doorvoeren, goed in beeld te brengen. Vervolgens zal de beslissing worden genomen naar waar de bevoegdheden zullen gaan. Op de vraag naar ondersteuning antwoordt de minister dat er ook vandaag al behoorlijk wat ondersteuning is door de Vlaamse overheid. De geplande Vlaams Parlement
50
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
overdracht van provinciale bevoegdheden heeft betrekking op de persoonsgebonden bevoegdheden. Concreet gaat het onder meer over sport, jeugd en cultuur. In elk van deze sectoren wordt de ondersteuning van de lokale besturen opgenomen door Vlaamse steunpunten, gefinancierd met Vlaamse middelen. ‘Provincievrij’ maken van Gent en Antwerpen Het regeerakkoord spreekt niet specifiek over die twee steden maar over steden met meer dan 200.000 inwoners. Dat zijn er momenteel maar twee in Vlaanderen. Er is ook geen stad die in nabije toekomst dat aantal inwoners zal bereiken. Met dit voornemen wil de Vlaamse Regering afwijken van een centralistische en uniforme regelgeving. Uitzonderingen moeten mogelijk zijn. Antwerpen en Gent beschikken wel over een degelijke schaal. Men kan zich dan terecht de vraag stellen waarom er voor deze steden voor bovenlokale en gebiedsgerichte taken twee verkozen niveaus moeten zijn. De betrokken steden zijn in staat de dergelijke taken zelf uit te oefenen. Er is ook geen beletsel voor samenwerking van die steden met hun randgemeenten. 3.2.
Samen besturen in vertrouwen
Overleg met steden en gemeenten Volgens de minister is de afschaffing van VLABEST wel degelijk gemotiveerd. Deze adviesraad vormt een onwenselijke samenvoeging van onafhankelijk advies en strategische inzichten door professoren enerzijds en van belangenbehartiging door de VVP en de VVSG anderzijds. De rol van VLABEST is onduidelijk. De minister zal steeds met respect en aandacht naar de adviezen van professoren luisteren. Haar kabinet overlegt ook vaak over concrete dossiers met de vertegenwoordigers van de lokale besturen. Voorts is de paritaire commissie expliciet gevraagd in het tegen einde maart 2015 op te leveren eindrapport zelf “voorstellen te formuleren of, en in welke samenstelling, ze verder nog een rol kan vervullen”. Belfortprincipe Er komen geen nieuwe regelgevende initiatieven met betrekking tot het Belfortprincipe. De uitdaging bestaat er vooral in het principe in de praktijk te brengen en er dagdagelijks werk van te maken. Toepassing taalwetgeving Er worden inzake het toezicht op de toepassing van de taalwetgeving in de faciliteitengemeenten geen nieuwe initiatieven gepland. Een ambtenaar van het ABB woont al jaren de vergaderingen van de gemeenteraden van de faciliteitengemeenten bij. Dit is dus niet nieuw. Het gaat om de voortzetting van een beleid dat in het verleden is ontwikkeld. Het komt erop neer dat wordt toegezien op de correcte naleving van de taalwetgeving in de gemeenteraad. Dat zal blijven gebeuren. Aangezien de vergaderingen van de colleges van burgemeester en schepenen geheim zijn, kan die ambtenaar die vergaderingen niet bijwonen, zelfs niet indien de minister dit zou willen. Audits in de lokale besturen Op de vraag naar de verhouding tussen de OCMW-vereniging Audio en Audit Vlaanderen antwoordt de minister dat veel actoren op het terrein ondertussen Vlaams Parlement
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
51
overtuigd zijn van het principe van de single audit. Overbodig werk moet worden vermeden en de betrokken actoren moeten afspraken maken. Audit Vlaanderen wordt door een onafhankelijk auditcomité en niet door de minister zelf aangestuurd. Audit Vlaanderen, een onafhankelijke partner van de lokale besturen ter verbetering van hun interne controle, zal met Audio contact opnemen om concrete afspraken tot stand te brengen. Er mag geen dubbel werk worden verricht. Er kan ook geen sprake van concurrentie zijn. 3.3.
Efficiënt en democratisch georganiseerde lokale besturen
Integratie OCMW-gemeente Tegen maart 2015 komt er een conceptnota over de integratie van het OCMW in de gemeente. De minister wil nog niet op de zaken vooruitlopen, maar ze is wel bereid de conceptnota in deze commissie toe te lichten. In de nota zullen modellen worden uitgewerkt die de gemeenten met het oog op de integratie kunnen aanwenden. De minister zal deze conceptnota in de commissie toelichten. Ten gevolge van de beoogde integratie zullen de huidige OCMW’s, met hun aparte rechtspersoonlijkheid, verdwijnen. Er zal een eenheid van sociaal beleid worden geïnstalleerd en het sociaal beleid zal tot de bevoegdheid van de gemeenteraad behoren. Om te kunnen slagen, moeten een aantal federale wetswijzigingen worden doorgevoerd. Het is de bedoeling dit project tegen het begin van de volgende gemeentelijke zittingsperiode af te ronden. Dit betekent dat er in 2018 geen verkiezingen voor de raad voor maatschappelijk welzijn meer zullen plaatsvinden. De minister benadrukt dat het absoluut de bedoeling is de zogenaamde bijstandsdossiers op een heel neutrale wijze te laten behandelen. Die dossiers vergen geen partijpolitieke debatten. De behandeling moet respect tonen voor de mensen die zich tot het OCMW wenden. De debatten over deze dossiers zullen niet in de openheid van de gemeenteraad plaatsvinden. Aangezien ze daar niet thuishoren, zullen ze evenmin door het college van burgemeester en schepenen worden besproken. Dergelijke dossiers moeten op een andere wijze worden aangepakt en vergen geen zuiver politieke beslissingen. De minister herhaalt dat de gemeente het OCMW zal vervangen. De filosofie en de doelstellingen van het decreet betreffende het Lokaal Sociaal Beleid blijven ook na de integratie overeind. Er wordt voorzien in een maximale toegankelijkheid van de dienstverlening voor de burger. Het sociaal huis en de eenloketfunctie blijven van toepassing op de gemeenten. De gemeente vervangt in het licht van dit decreet het OCMW. Op het terrein zal de burger van de juridische integratie weinig hinder ondervinden. De minister vindt het evenwel evident dat de gemeenten in het Sociaal Huis de nodige heldere communicatie ten aanzien van de burger verzorgen. Aangezien alles bij de gemeenten wordt samengevoegd, wordt de uitstippeling van een geïntegreerd lokaal sociaal beleid eenvoudiger. Samenwerking tussen OCMW’s De minister wijst erop dat gemeenten kunnen samenwerken. Wat het lokaal sociaal beleid betreft, zal dat na de integratie van de OCMW’s niet veranderen. De gemeenteraad zal de nodige samenwerkingsbeslissingen kunnen treffen, net zoals de OCMW-raad dat nu kan doen. Bestaande samenwerkingen tussen OCMW’s kunnen behouden blijven, zij het met de ‘rechtsopvolger’ van het OCMW, Vlaams Parlement
52
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
de gemeente. De gemeente kan in het kader van het sociaal beleid ook nieuwe samenwerkingsverbanden tot stand brengen. Geen verplichte integratie voor de dertien centrumsteden Aan de dertien centrumsteden wordt geen verplichte integratie van het OCMW in de gemeente opgelegd, maar wel een vrijwilligheid. Op de vraag of dit in het kader van de gelijke behandeling billijk is, antwoordt de minister dat de verschillen tussen de centrumsteden enerzijds en de niet-centrumsteden en de gemeenten anderzijds een andere aanpak kunnen rechtvaardigen. De minister wil met de bezorgdheid over de gelijke behandeling wel rekening houden in de conceptnota en dit door deskundigen laten onderzoeken. Zij merkt op dat de integratie vrijwillig is voor de dertien centrumsteden, maar dat betekent niet dat ze sowieso niet tot integratie zullen overgaan. In haar eigen stad is men zelfs absoluut geneigd om dat wel te doen. En dat heeft zij ook al van andere centrumsteden gehoord. Intergemeentelijke samenwerking De vraag werd gesteld naar de wijze waarop de provincies uit de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden moeten treden en of de waardering van de inbreng van provincies correct zal gebeuren. De minister antwoordt dat er hieromtrent een decreet zal worden voorgelegd. Zij kan wel al zeggen dat bij de vorige verplichte uittredingsscenario’s niet in bijzondere decretale garanties werd voorzien. Er is een eerste uittredingsgolf, het weren van private partners, en dan een tweede uittredingsgolf, het afbouwen van de deelname van de provincies. Op de vraag waarom private partners wel toegelaten worden tot intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, blijft het uitgangspunt dat intergemeentelijke samenwerkingsverbanden een zuiver samenwerkingsverband zijn waarbij de deelnemers publieke rechtspersonen zijn. Dat beginsel wordt nu uitzonderlijk doorbroken voor een intergemeentelijk samenwerkingsverband in de energie- en afvalsector. Het toelaten van privaatkapitaal kan een win-winsituatie genereren voor zowel de lokale besturen als de private partners. Voor de lokale besturen omdat afval en energie zeer kapitaalintensieve sectoren zijn. Zolang zij de meerderheidsaandeelhouders blijven, is het toestaan van private partners voordelig voor hen. Voor de private partners zelf kan dit een duurzame belegging vormen. De onderliggende bedoeling van de geplande aanpassingen van het IGS-decreet is geenszins een opstap naar fusies van gemeenten. Decreet Lokaal Bestuur De minister verklaart bereid te zijn de procedure van de structurele onbestuurbaarheid te evalueren. Ze stelt dat het niet de bedoeling is om de drie decreten (Gemeente-, OCMW- en IGS-decreet) zomaar samen te voegen in het decreet Lokaal Bestuur. Er zal een omvattend organiek kader gecreëerd worden voor de lokale besturen en dat zal een aantal structurele wijzigingen met zich meebrengen. De inkanteling van het OCMW binnen de gemeente past hierin. Ook het IGS-decreet zal ingekanteld worden. Anderzijds zal het ook de aanleiding vormen om te detaillistische regelgeving zonder meerwaarde te schrappen. De schrapping van dubbele bepalingen in de regelgeving vormt op zich ook al een administratieve vereenvoudiging. Eredienstbesturen Vlaams Parlement
53
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
De heer Maertens stelde dat de gemeente het kerkbestuur niet kan verplichten om zijn talrijke eigendommen te verkopen of om er iets mee te doen. De minister brengt in herinnering dat bij de wijziging van het Eredienstendecreet tijdens de vorige zittingsperiode daar zeer lang over gediscussieerd is. Er werd een nieuw artikel 52/1 ingevoerd, dat stelt dat men de kerkfabriek niet kan verplichten om zijn eigendommen te verkopen in functie van investeringskosten aan het kerkgebouw. Anderzijds moet de kerkfabriek zijn eigendommen wel beheren als een goede huisvader in functie van een zo hoog mogelijk rendement. Dat biedt de gemeentebesturen toch wel nog wat mogelijkheden. Voor de minister lijkt deze discussie te zijn afgerond. Zij pleit, wat de erediensten betreft, voor een periode van decretale rust. Inzake de herbestemming van kerkgebouwen verwijst de minister naar de verwezenlijkingen tijdens de vorige zittingsperiode, met name de wijziging aan het Eredienstendecreet en de wijziging aan het decreet Investeringswerken aan niet-monumentale kerken, met onder meer voorrang voor herbestemmingsstudies en investeringswerken voor nevenbestemmingen. De minister wil nu decretale rust inbouwen, er is geen ruimte voor nieuwe beleidsopties. Wel is er in ondersteuning voorzien aan lokale besturen. In eerste instantie wordt die opgenomen door het Centrum voor Religieuze Kunst en Cultuur dat hiervoor in 2015 een subsidie van 225.000 euro krijgt. 3.4.
Gemeentelijke financiën
De minister herhaalt wat ze al in de commissie en in de plenaire vergadering heeft gezegd, namelijk dat iedereen zich ervan bewust is dat de financiële situatie van de meeste lokale besturen niet rooskleurig is. Maar de Vlaamse overheid laat de lokale besturen financieel niet in de kou staan. De groeivoet van het Gemeentefonds en het Stedenfonds blijft stijgen met 3,5 procent. Dat is 80 miljoen euro extra in 2015. Dat is een hele prestatie in tijden waarin behoorlijk wat besparingsoefeningen nodig zijn. Er wordt dus niet bespaard op de middelen die vanuit de Vlaamse overheid naar de lokale besturen gaan. Er is ook het behoud van de Elia-compensatie en van de rioleringsmiddelen. De sectorale subsidies zullen vanaf 1 januari 2016 geïntegreerd worden in het Gemeentefonds. Ze zullen niet op basis van dezelfde criteria verdeeld worden, want dan gaan er per definitie gemeenten op achteruit en dat is niet de bedoeling. De integratie in het Gemeentefonds moet tot minder planlasten voor de lokale besturen leiden. Op de vraag waarom de middelen niet worden geoormerkt, is het antwoord dat dan opnieuw planlasten worden gecreëerd. Op de twee sectorale subsidies onder de bevoegdheid van de minister, integratie en kinderarmoede, wordt niet bespaard. Er komt een schrijven aan de betrokken gemeenten met de mededeling dat de middelen niet meer geoormerkt zullen worden, dat de gemeenten een bepaald bedrag zullen krijgen voor die bevoegdheden. De gemeenten moeten dan hun verantwoordelijkheid opnemen. De minister kan een lokaal bestuur niet de mogelijkheid ontzeggen om de subsidies voor kinderarmoede of voor integratie te gebruiken voor de vernieuwing van de riolen, maar de lokale besturen moeten verantwoordelijkheid aan de dag leggen. Oormerken is niet goed, want dan verhogen de planlasten en dat is niet de bedoeling. Op de vraag of het klopt dat er op bepaalde sectorale subsidies wel is bespaard, antwoordt de minister dat ze aanneemt dat bepaalde van haar collega’s dat wel
Vlaams Parlement
54
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
hebben gedaan. Zij kan alleen antwoorden op vragen over haar bevoegdheden en zij heeft het niet gedaan. De integratie is wel pas voor 1 januari 2016. Een loutere schuldovername ziet de minister als het equivalent van meer geld geven en dat is niet duurzaam in het licht van de financiële situatie. Wel moet worden nagedacht over het koppelen van een schuldovername aan structurele maatregelen zoals de fusie van gemeenten. Op die manier kan de schuldovername worden gebruikt als een soort bonus. Er komt een verdere vereenvoudiging van de lokale financiën, door nog slechts twee fondsen over te houden: het Gemeentefonds en het Investeringsfonds. Het Gemeentefonds zal ook betrekking hebben op de integratie van het Stedenfonds in de bijzondere financiering voor de grote steden plus de sectorale subsidies als aparte dotatie vanaf 1 januari 2016. De minister heeft begrip voor de vraag om de criteria van het Gemeentefonds te evalueren en om te bekijken of bepaalde kleinere gemeenten iets meer kunnen krijgen. Maar aan die vraag wordt altijd toegevoegd dat niemand minder mag krijgen. Dat kan natuurlijk niet: als iemand meer krijgt, dan krijgt iemand anders minder. Ook de VVSG heeft laten weten dat de herijking van het Gemeentefonds geen prioriteit is. De financiering van de VGC zal gebeuren via een aparte Stedenfondsconvenant. Het is de intentie van de minister om daarop dezelfde groeivoet van 3,5 procent toe te passen. Het Investeringsfonds betreft de koppeling van de stadsvernieuwingsprojecten, het voormalig federaal grootstedenbeleid en het Plattelandsfonds. Dankzij de verdere vereenvoudiging van alle financiële stromen blijven er dus nog slechts twee fondsen over. Niet alleen de Vlaamse overheid zet de lokale besturen onder druk, ook de federale overheid heeft bepaalde beslissingen genomen die een impact hebben op de financiële situatie van de lokale besturen. De minister overlegt met haar federale collega om alles te bekijken in verband met de latere uitbetaling en doorstorting van de APB naar de gemeenten. Recent werd haar nogmaals bevestigd dat het inderdaad een probleem van inkohieren betreft. De doorstorting naar de gemeenten wordt een klein beetje vertraagd, en dat is absoluut niet leuk voor de gemeenten in kwestie. De federale overheid verzekert echter dat dit niet moet worden gezien als een besparing. De gemeenten zullen krijgen waar ze recht op hebben, het zal alleen een beetje later komen. Inzake de BBC zorgt dat vooralsnog niet voor problemen: het afsluiten met een positieve autofinancieringsmarge komt hierdoor niet in het gedrang. De minister beseft dat dit bijzonder lastig is voor de lokale besturen. Ze beseft ook dat ze op regelmatige basis moet samenzitten met haar federale collega’s. Er zijn immers nog andere maatregelen die een impact hebben op de lokale financiële situatie, bijvoorbeeld de vennootschapsbelasting op de intercommunales. Er is ook goed nieuws voor de lokale financiën: de indexsprong zal de financiën van de lokale besturen met 102,5 miljoen euro verlichten. Dat neemt niet weg dat de minister de gevolgen van federale maatregelen goed zal opvolgen en bij de Federale Regering de lokale besturen zal verdedigen, zonder evenwel de rol van de VVSG over te nemen. Volgens de minister is de BBC inderdaad een groots veranderingstraject, dat veel werk vereiste en nog steeds vraagt. De administratie ondersteunt de lokale besturen op dat punt erg goed. Elk boekhoudkundig systeem kan voor moeilijkheden zorgen. De BBC laat inderdaad veel vrijheid, en dus ook de vrijheid om niet goed om te gaan met de mogelijkheden ervan. Zo staat de BBC toe om Vlaams Parlement
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
55
zaken minder transparant voor te stellen dan nodig is. Voorzichtig of niet voorzichtig begroten is evenwel onafhankelijk van het gehanteerde systeem. De BBC heeft tot doel om zo realistisch mogelijk te ramen, en dat is in het belang van de gemeenten. De BBC zal in alle transparantie aan een grondige evaluatie worden onderworpen, vanuit alle mogelijke perspectieven. De minister nodigt de parlementsleden met een lokaal mandaat uit om daaraan deel te nemen. De suggestie van de heer De Loor om niet langer in aparte budgetten en budgetwijzigingen te voorzien, maar enkel nog in een meerjarenplan waarin het budget is geïntegreerd, acht zij een interessant denkspoor. De minister herinnert aan de doelstellingen van het Investeringsfonds. Ten eerste zorgt de bundeling van de verschillende subsidiestromen voor een administratieve lastenvermindering voor zowel de steden en gemeenten als de Vlaamse overheid. Ten tweede wil de Vlaamse Regering dankzij de integratie van een thematische focus tegemoetkomen aan een aantal fundamentele maatschappelijke problemen. De minister wil hier streven naar projecten met een voorbeeldwaarde. Ten derde wil ze de investeringen van steden en gemeenten stimuleren. Betreffende de inkanteling van het federaal grootstedenbeleid worden de krijtlijnen bepaald volgens de historisch gegroeide verhoudingen. Dat betekent dat de huidige budgettaire verdeling in grote lijnen behouden zal blijven. Antwerpen, Gent, Oostende, Sint-Niklaas en Mechelen behouden hun middelen. In 2015 zal de uitbetaling verlopen via facultatieve toelagen; de modaliteiten worden binnenkort bepaald. Vanaf 2016 (of vanaf 2017 als de tijd in 2016 ontoereikend is) worden de middelen op basis van overleg geïncorporeerd in het Investeringsfonds. De middelen worden geregionaliseerd naar de gewesten, wat betekent dat enkel de huidige aandelen van Antwerpen, Gent, Oostende, Mechelen en Sint-Niklaas geregionaliseerd worden. Een en ander heeft geen betrekking op Brussel: het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest staat immers autonoom in voor het beheer van haar aandeel in de middelen van het federale grootstedenbeleid. Het rollend fonds is een gevolg van de mogelijkheid om gegeven investeringssubsidies in het kader van het Investeringsfonds in een later stadium (na de realisatie van de investering) te kunnen recupereren en zo opnieuw aan te wenden voor nieuwe subsidiëring. Investeringssubsidies voor rioleringen zijn subsidies met een specifiek doel voor alle gemeenten. Met het Investeringsfonds wil de Vlaamse Regering de focus van de investeringen richten op het remediëren aan een aantal cruciale maatschappelijke problemen. Het betreft dus twee verschillende doelstellingen, wat verklaart waarom investeringssubsidies voor rioleringen niet worden geïncorporeerd in het Investeringsfonds. 3.5.
Stedenbeleid als innovatieve inspiratiebron
Het was een bewuste keuze geen aparte beleidsnota Stedenbeleid te maken, om zo te beklemtonen dat de beide beleidsdomeinen Binnenlands Bestuur en Stedenbeleid inhoudelijk meer dan voorheen op elkaar afgestemd zullen worden. Beide domeinen zijn immers verwant, een inhoudelijke samenhang faciliteert een coherent Vlaams beleid. Stadsmonitor Bij het meten van de voortgang van het stedenbeleid zal de Stadsmonitor een prominente rol spelen. Dit is een belangrijk meet-, communicatie- en leerinstrument op strategisch niveau ten behoeve van alle actoren die betrokken zijn bij de stedelijke ontwikkeling, met inbegrip van de Vlaamse overheid. Hoewel de Vlaams Parlement
56
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
Stadsmonitor geen expliciete beleidseffect- of prestatiemeting beoogt, wijzen de opgenomen omgevingsindicatoren op maatschappelijk relevante stedelijke evoluties. Het stedenbeleid en de voortgang ervan kunnen dus worden getoetst aan de resultaten die de Stadsmonitor genereert. Plattelandsfonds Het huidige Plattelandsfonds wordt in het Investeringsfonds opgenomen. De verdeling zal gebeuren volgens de huidige verhoudingen, maar de middelen zal men moeten aanwenden voor fysieke investeringen. Op die manier wil men investeringen in plattelandslandsgemeenten stimuleren. Voor het overige is het Plattelandsbeleid de bevoegdheid van minister Schauvliege. Stadsvernieuwingsprojecten De lijst met steden die momenteel een beroep op het Stadsvernieuwingsfonds kunnen doen, is redelijk omvangrijk. Projecten kunnen worden ingediend door Antwerpen, Gent, Aalst, Brugge, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas, Turnhout, Aarschot, Deinze, Dendermonde, Diest, Eeklo, Geel, Halle, Vilvoorde, Herentals, Ieper, Knokke-Heist, Lier, Lokeren, Mol, Oudenaarde, Sint-Truiden, Tielt, Ronse, Tienen, Waregem en de VGC. Deze selectie zal in 2015 behouden blijven. Indien tijdens de gesprekken ter voorbereiding van het Investeringsfonds duidelijke indicaties aan het licht zouden komen dat de lijst aan herziening toe is, is dat voor de minister bespreekbaar. De minister is het ermee eens dat de verplichte inbreng van 30 procent aan private middelen de dossiers soms complexer maakt. De inbreng van private middelen stimuleert de start en de realisatie van veel projecten echter substantieel. In 2015 zal het percentage behouden blijven. Als het Investeringsfonds wordt opgestart, kan dit eventueel worden omgevormd tot een evaluatief criterium dat de jury tijdens beoordelingen kan hanteren. Het blijft echter ook in de toekomst de bedoeling om privaat kapitaal te mobiliseren voor de realisatie van stadsvernieuwingsprojecten. Horizontaal stedenbeleid De Vlaamse overheid stapt af van de definiëring van ‘de stad’ als ijkpunt voor het stedenbeleid. De vragen welke maatschappelijke problemen er zijn en hoe het stedenbeleid hierop een antwoord kan geven, zullen primair op het stedenbeleid wegen. Momenteel zijn in samenspraak met de verschillende actoren een aantal prioriteiten voor het stedenbeleid vooropgesteld. Het gaat om wonen, armoede, groen in de stad, multi-inzetbare infrastructuur en mobiliteit. In 2015 zal het horizontaal stedenbeleid binnen de huidige decretale kaders worden bewerkstelligd. Ter voorbereiding van de start van het Investeringsfonds in 2016 (of uiterlijk in 2017) zullen gesprekken met de steden en met de verschillende ministers van de Vlaamse Regering worden gevoerd. De minister sluit niet uit dat tijdens deze overlegmomenten zal blijken dat aanpassingen of uitbreidingen wenselijk zijn. Het is evident dat de voltallige Vlaamse Regering de bezorgdheid om een gedegen aanpak van stedelijke uitdagingen deelt. Alle leden van de Vlaamse Regering onderschrijven dan ook de intentie om een transversaal stedenbeleid te voeren. De vertaling in een concreet engagement zal in 2015 worden onderzocht. Deradicalisering
Vlaams Parlement
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
57
De minister merkt op dat ze dit element van haar bevoegdheden bewust bij Stedenbeleid en niet bij Inburgering heeft ondergebracht. Ze wil haar redenen voor die keuze niet herhalen. Binnen de administratie zorgt één persoon voor de coördinatie. Die persoon vergadert frequent met alle experts van de betrokken administraties en met de lokale radicaliseringsambtenaren. Samen maken ze deel uit van het Vlaams overlegplatform radicalisering. Op deze wijze kan kort op de bal worden gespeeld, informatie uitgewisseld en acties voorgesteld. Er werd ook al met het Orgaan voor de Coördinatie en de Analyse van de Dreiging vergaderd. OCAD wil, indien nodig, in de toekomst ondersteuning verlenen. De persoon die het overleg coördineert, is tevens het aanspreekpunt voor contacten met andere overheden, zoals steden die met radicalisering te maken hebben. De minister onderzoekt nog welke rol de VVSG kan spelen met betrekking tot de ondersteuning van het lokale deradicaliseringsbeleid. 3.6.
Lokale verkiezingen in 2018
De gemeenten die in het verleden weigerden de overstap naar het elektronisch stemmen te maken, kunnen die overstap nog maken. Er is echter in geen financiering meer voorzien. Hierover is in het verleden duidelijk gecommuniceerd. Heel wat gemeenten, waaronder een grote stad, hebben ervoor gekozen niet met stemcomputers te werken. Indien ze die keuze toch hadden gemaakt, hadden ze financiële ondersteuning gekregen. Op zich staat het elke lokale overheid echter vrij alsnog de stap naar het elektronisch stemmen te zetten. De vermindering van het aantal provincieraadsleden heeft een impact op de kieskring. Ten gevolge van een uitspraak van het Grondwettelijk Hof zullen de kiesdistricten worden hertekend. Er moet per kiesdistrict immers een minimaal aantal te begeven zetels zijn. De minister vindt het nog te vroeg om op de zaken vooruit te lopen. 4. Replieken van de commissieleden 4.1.
Tussenkomst van mevrouw Ingrid Lieten
Mevrouw Ingrid Lieten meent dat ze nog geen antwoord heeft gekregen op haar betoog over de provincies. Dat betoog werd niet zozeer door passie, maar wel door verontwaardiging gedreven. Aangezien ze door de mensen van de provincie Limburg is verkozen, vindt mevrouw Lieten dat ze de belangen van die mensen moet verdedigen. Ze heeft het gevoel dat de beslissingen van de Vlaamse Regering de welvaart en het welzijn in die provincie negatief zullen beïnvloeden. De opmerking van de minister dat ze het debat op een intellectueel eerlijke wijze moet voeren, legt ze naast zich neer. Indien wat ze zegt niet zou kloppen, kan de minister dit altijd op basis van feiten weerleggen. Op die manier zou de minister de huidige, gegronde onrust kunnen wegnemen. Mevrouw Lieten wil het eerst over de centen hebben. Volgens de minister moeten de mensen niet bevreesd zijn voor hun job. De Vlaamse Regering heeft zich er immers toe geëngageerd dat naast de bevoegdheden ook de middelen en het personeel worden overgenomen. Mevrouw Lieten gelooft dat dit de intentie is, maar het gaat niet enkel om de persoonsgebonden bevoegdheden. Het gaat om een combinatie van maatregelen die de inkomsten van de provincies grondig onderuit halen. Vlaams Parlement
58
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
Twee dergelijke maatregelen die niets met de afschaffing van de persoonsgebonden bevoegdheden te maken hebben, zijn de afschaffing van het Provinciefonds en het verbod nog aan intergemeentelijke samenwerkingsverbanden deel te nemen. Beide maatregelen hebben financiële consequenties. Voor de provincie Limburg betekent de eerste maatregel een verlies van 7 miljoen euro. De tweede maatregel betekent een verlies aan jaarlijkse dividenden, die momenteel 10 miljoen euro bedragen. Achter de provinciale participaties schuilt een duidelijke beleidsvisie. De dividenden uit de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden vloeien terug naar de gemeenten en hun inwoners, niet naar de private sector. Om die reden is in Limburg steeds voor zuivere intercommunales gekozen. De dividenden zijn in nieuw beleid omgezet. Als de Vlaamse Regering haar timing aanhoudt en deze plannen volgend jaar uitvoert, zal de provincie Limburg haar budget met 17 miljoen euro minder moeten volmaken. De bevoegdheden blijven echter dezelfde. Die provinciale inkomsten dienen om personeelskosten en subsidies aan allerlei initiatieven te betalen. Dat dit allemaal wegvalt, staat los van de eventuele overdracht van persoonsgebonden bevoegdheden. Mevrouw Lieten vraagt de minister zich de sfeer in de provinciebesturen voor te stellen. De provinciale ambtenaren hebben eerst te horen gekregen dat de N-VA de provincies wil afschaffen. Met het huidig Vlaams regeerakkoord krijgen ze al een serieus nekschot. Al die ambtenaren krijgen het gevoel dat het werk waarvoor ze de voorbije jaren ’s ochtends zijn opgestaan en alle projecten waaraan ze hebben gewerkt blijkbaar waardeloos zijn. Daarnaast vragen ze zich af wie zijn job zal verliezen en wie voortaan in Brussel zal moeten werken. Mevrouw Lieten hoeft die sfeer niet aan te wakkeren of op een intellectueel oneerlijke wijze onrust zaaien: die onrust is er al en de minister neemt die niet weg. Mevrouw Lieten geeft het voorbeeld van de regionale landschappen. Volgens de minister moeten de provincies daarvoor zelf de verantwoordelijkheid opnemen omdat het een grondgebonden bevoegdheid betreft. De argwaan bij het provinciepersoneel is dus terecht. In het kader van het debat over de interne staatshervorming werd tijdens de vorige zittingsperiode beslist dat de regionale landschappen naar de provincies moeten. Het geld dat Vlaanderen daaraan besteedde, moest ook naar de provincies. Maar dat geld is in het Provinciefonds gestopt. Nauwelijks een jaar later wordt het Provinciefonds afgeschaft en keert het geld terug naar Vlaanderen. Maar de taak om de regionale landschappen te organiseren en te financieren, blijft wel bij de provincies. Dit toont heel duidelijk aan dat er niet correct wordt gehandeld. Dat verklaart ook de vrees op het terrein. Mevrouw Lieten bevestigt dat de vorige regering besliste dat de persoonsgebonden bevoegdheden niet de kerntaak van de provincies moeten zijn. Maar er werd toen wel een eerlijk intellectueel debat gevoerd. Daarbij werd rekening gehouden met wat er op het terrein gebeurt. De finaliteit van de maatregel van de vorige regering was niet dat de provincies moesten worden afgebouwd of afgeschaft, wel om ervoor te zorgen dat er maximaal twee bestuursniveaus zich met één bevoegdheidsdomein zouden bezighouden: ofwel Vlaanderen en de gemeente, ofwel de provincie en de gemeente. Er werd met alle provincies en vakministers een inventaris gemaakt van de persoonsgebonden bevoegdheden die het best op het provinciaal niveau konden blijven. De vakministers sloten met de provinciebesturen een bestuursakkoord dat uitdrukkelijk bepaalde welke persoonsgebonden bevoegdheden elke provincie zou mogen uitoefenen. Dat verschilde van Vlaams Parlement
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
59
provincie tot provincie. Nauwelijks een jaar later veegt de minister deze bestuursakkoorden van tafel en zegt zij dat de provincies geen persoonsgebonden bevoegdheden meer mogen uitoefenen. Het is nooit gezien dat een Vlaamse Regering na één jaar al een afgesloten akkoord ongeldig verklaart. Mevrouw Lieten illustreert wat deze beslissing voor Limburg betekent aan de hand van één persoonsgebonden bevoegdheid, het jeugdbeleid. De provincie Limburg heeft altijd sterk ingezet op een progressief en vernieuwend jeugdbeleid. De provincie nam die functie waar omdat er in Limburg geen grote stad is die een laboratorium voor jeugdbeleid kan zijn. Met het subsidiëren van circa 150 projecten geeft de provincie impulsen aan een nieuw jeugdbeleid. Het gaat bijvoorbeeld om podiumkansen voor jong Limburgs talent, Limburgse popfestivals, jongeren(cultuur)projecten en projecten ter bevordering van de toegankelijkheid, over de Muziekodroom en Villa Basta. Dat zijn allemaal projecten die hun meerwaarde voor de jongerencultuur in Limburg hebben bewezen en waarvan mevrouw Lieten vreest dat ze tussen wal en schip zullen vallen. Geen enkele gemeente zal ze overnemen omdat ze gemeentegrensoverschrijdend zijn. Te vrezen valt dat ook de minister van Jeugd ze niet gaat overnemen omdat ze destijds door Vlaanderen al niet werden gesubsidieerd wegens te kleinschalig of te Limburgs of niet stedelijk genoeg. Het gaat ook over innovatieve projecten zoals Limbomania, All Ears en inclusieve speelpleinwerkingen. Limbomania probeert sinds 1995 kansen te geven aan jonge mensen die zich in de muziek willen professionaliseren. Hiervan konden al 6000 muzikanten en 1790 acts genieten: bands, dj’s en stand-upcomedians. Er was ook een feestloket, dat instond voor een specifieke dienstverlening voor jongerenorganisaties die op een goede, kwalitatieve manier fuiven willen organiseren. Met fuifbussen werden 150 organisatoren geholpen om jongeren op een veilige manier naar festivals te brengen. Er was aandacht voor straatcultuur: graffiti, skaten en dergelijke. All Ears is een campagne om jongeren bewust te maken van de gehoorschade die ze op festivals kunnen oplopen. Er worden oordopjes uitgedeeld en met zes fuifdisplays worden jongeren geïnformeerd en wordt het geluidsniveau bijgehouden. De provincie investeerde in 23 repetitielokalen, maar ook in brandveilige jeugdlokalen. Er werden kwaliteitstests gedaan om de jeugdbewegingen, die vaak beheerder zijn van die lokalen, te helpen om die lokalen brandveilig te maken. Niet alleen met raad en daad, maar ook met geld werd er geholpen. Ook de investeringen in jeugdtoerisme leveren een mooi voorbeeld. Heel wat jongerenorganisaties uit heel Vlaanderen komen naar Limburgse kamphuizen. Die kamphuizen voldeden niet meer aan de sanitaire normen en de veiligheidsnormen. Van Vlaanderen kregen ze geen subsidies om de noodzakelijke investeringen te doen. De provincie heeft daarin voorzien. Ook hier rijst de vraag wat daarmee gaat gebeuren. Hetzelfde geldt voor het speelpleinbeleid en het beleid met betrekking tot maatschappelijk kwetsbare kinderen en de deelname aan jeugdbewegingen. Dergelijk beleid wordt op de provincie uitgetekend. Het gaat om werkingsmiddelen en -subsidies en om investeringssubsidies, die de provincie ter beschikking stelt aan jeugdorganisaties. Mevrouw Lieten vreest dat Vlaanderen dit niet zal overnemen, en dat de gemeentebesturen daartoe niet bij machte zijn omdat het over gemeentegrensoverschrijdende projecten gaat. Al die mooie initiatieven die investeren in de jongerencultuur dreigen weg te vallen? Er zal een woestenij overblijven. Kan de minister garanderen dat deze initiatieven door Vlaanderen worden overgenomen? Wordt de financiering ervan gegarandeerd? Kan het personeel dat er werkt voor die initiatieven er blijven voor werken? Wat is eigenlijk de meerwaarde? Waarom moet iets wat goed werkt en waarvan de Vlaams Parlement
60
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
vorige Vlaamse Regering in het bestuursakkoord bevestigde dat de provincie dit mag blijven doen, nu van tafel worden geveegd? Waar wil de minister eigenlijk naartoe? Als het gaat over de regio’s en over de intergemeentelijke samenwerking, is er sprake van de wil om de bestuurlijke verrommeling en het democratisch deficit in al die structuren tegen te gaan. De intergemeentelijke samenwerkingen zouden niet democratisch zijn. De provincies moeten afgeschaft worden. Maar wat komt er in de plaats? De minister wil de provincie Limburg verder opdelen in regio’s. Dat zal nog meer bestuurlijke verrommeling veroorzaken. En wat het verhogen van het democratische gehalte betreft: de bevoegdheden van een democratisch verkozen provincieraad worden overgeheveld naar regio’s, maar hoe gaan die regio’s werken? Zullen die ook verkozen worden? Hoe zal dit het democratisch gehalte doen toenemen? Mevrouw Lieten is niet gerustgesteld door het antwoord van de minister. Zij blijft bij haar conclusie dat er nu op het terrein heel veel mooie dingen worden weggegooid. Dat is niet in het belang van de inwoners van haar provincie. Daarom zal zij zich daar met hand en tand tegen blijven verzetten. 4.2.
Tussenkomst van de heer Michel Doomst
Volgens de heer Michel Doomst moet men de volgende vijf jaar Vlaams denken maar vooral inzetten op lokaal handelen. Dat is een invalshoek die blijvend moet worden beklemtoond. Het Belfortprincipe moet worden toegepast. De poorten moeten kunnen worden geopend of gesloten wanneer gemeenten vinden dat ze in hun belangen worden geschaad. De paritaire commissie moet eind maart 2015 haar ei leggen. De heer Doomst hoopt effectief op eieren en niet op een kakelende kip. Hij vraagt zich ook af waar de minister wil eindigen. Gaat het over nieuwe werkmethodes, over andere verhoudingen tussen de verschillende bestuursniveaus? Wat zullen de voorzetten zijn en hoe zal de nieuwe beleidsstructuur in concrete strategieën worden omgezet? Wat de vrijwillige fusie betreft, zegt de minister dat de schuldovername de grote wortel zal zijn. Zij zegt dat ze bestuurlijk zal hervormen. De spreker wil graag weten wat daar precies de bedoeling van is. De ezel wandelt niet alleen achter de wortel, hij moet ook een concreet pad voor zich hebben. De gemeentebesturen zullen niet overtuigd geraken wanneer ze niet zien dat het pad waar ze naartoe gaan, hen ook kan helpen bij een meer efficiënte dagdagelijkse werking. De heer Doomst gelooft heel sterk in de intergemeentelijke en regionale samenleving. Hij wil daar dan ook de ingangspoort naar efficiënter werken van maken. Hij hoopt dat de gouverneurs, die goed werk hebben geleverd voor de inventaris van de regioscreening, ook zullen overgaan tot een werkresultaat dat op het terrein invulling geeft aan de richting die we daarmee uit gaan. Het gaat niet alleen over een taakinspanning, maar ook over een resultaatsverbintenis. Wat de onbestuurbaarheid betreft, heeft de heer Doomst soms de indruk dat dit halverwege de zittingsperiode een rattenval is. Rattenvangers zitten klaar om daar gebruik of misbruik van te maken. Wat is de concrete timing voor de evaluatie van de BBC? Wordt daar volgend jaar al concreet mee begonnen? Wat het elektronisch stemmen betreft, moet wie de trein heeft gemist daar nu blijkbaar de gevolgen van dragen. Probleem echter is dat sommige gemeenten
Vlaams Parlement
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
61
slachtoffer zijn omdat hun kanton niet mee wilde. Sommige gemeenten wilden mee, maar andere niet. Wat de provincies betreft, is de heer Doomst tevreden dat dit geen gevolgen zal hebben voor het personeel. Hij zal echter heel goed in het oog houden wat de gevolgen zijn voor de activiteiten op het terrein. Bedoeling moet zijn om de bestaande activiteiten maximaal in te passen in het bestaande beleid. 4.3.
Tussenkomst van de heer Marnic De Meulemeester
De heer Marnic De Meulemeester vindt het goed dat er meer vertrouwen wordt geschonken aan de lokale besturen, maar vraagt zich af wat de minister daar precies onder verstaat. Hij verwijst daarbij naar de omzendbrieven die naar de lokale besturen gaan over de opmaak van de begroting en over andere aangelegenheden. Als men vertrouwen wil geven aan de lokale besturen, moeten die brieven op tijd komen. Het moet voor een lokaal bestuur immers werkbaar zijn om die omzendbrieven ook daadwerkelijk uit te voeren. Het is positief dat de regeldrift zal worden afgebouwd en dat er meer autonomie voor de lokale besturen komt. Denkt de minister daarbij aan een nieuw Planlastendecreet? Het is ook goed dat de sectorale subsidies vanaf 2016 worden afgeschaft wegens minder administratieve lasten. Er moet zelfs nog verder worden gegaan met die planlasten. Zal de minister daartoe een initiatief nemen? De Vlaamse overheid moet de nodige ondersteuning bieden aan de lokale besturen, niet alleen vanuit het Agentschap voor Binnenlands Bestuur maar ook vanuit andere administraties. De lokale besturen zijn tevreden over de informatie die ze van het ABB krijgen en kunnen hun problemen daar aankaarten. De bezorgdheid van de lokale besturen situeert zich eerder bij andere administraties zoals Ruimte en Omgeving. Bij de administratie van Onroerend Erfgoed zijn er vrij grote problemen wanneer het gaat over de ondersteuning van de lokale besturen. Daar is nog veel werk aan de winkel. Waaraan denkt de minister als ze het heeft over minder centralisatie ten aanzien van de lokale besturen? De heer De Meulemeester gaat akkoord met de heer Doomst dat het werk van de gouverneurs van de voorbije twee jaar niet verloren mag gaan. Wat is het vervolg van de grote oefening van de regioscreening? De minister heeft het over een wijziging van het decreet op de intergemeentelijke samenwerking die daarin moet uitmonden. Er zijn 500 à 600 intermediaire instellingen, daar moet dan ook in geknipt worden. De heer De Meulemeester wacht een nieuw decretaal initiatief af, maar vindt alvast dat er meer moet kunnen gebeuren met die regioscreening. Wat de integratie van het OCMW in de gemeente betreft, heeft de minister zekerheid geboden dat er geen aparte rechtspersoonlijkheid van het OCMW meer zal bestaan tijdens de volgende zittingsperiode. Ook de Federale Regering heeft zich daarmee akkoord verklaard. Er komen dan ook geen aparte verkiezingen meer voor het OCMW, dat volledig wordt geïntegreerd in de gemeente. Open Vld is daar heel gelukkig mee. Wat de structurele onbestuurbaarheid betreft, is de heer De Meulemeester voorstander van een evaluatie op korte termijn. De afgelopen maanden is gebleken dat die regeling aan evaluatie en eventueel herziening toe is. Er is sprake geweest van een nieuw Lokaal Pact, een schuldovername, die gekoppeld wordt aan structurele maatregelen, eventueel een fusiebonus. Wanneer een nieuw Lokaal Pact zou worden gesloten met een schuldovername, denkt de minister dan ook aan een structurele maatregel in de vorm van een vermindering van de fiscale druk? Destijds heeft toenmalig minister Van Vlaams Parlement
62
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
Mechelen zo’n fiscaal pact gesloten dat heel succesvol is geweest en de steden en gemeenten in belangrijke mate heeft geholpen met hun schuldafbouw. De spreker verwijst naar de problematiek van de inkohiering en de vermindering van 2 procent van de federale toelage voor de politie. De minister zal op regelmatig basis overleg plegen met haar federale collega’s, in het bijzonder die van Binnenlandse Zaken en Financiën. Dat stemt de heer De Meulemeester gelukkig want ook op het federale vlak zijn er een pak maatregelen die een grote invloed hebben op de goede werking van de lokale besturen, vooral wanneer het gaat over financiële maatregelen en maatregelen die te maken hebben met politie en brandweer. 4.4.
Tussenkomst van mevrouw Mercedes Van Volcem
Mevrouw Mercedes Van Volcem heeft vragen bij de andere definitie van het woord stad. Zal dat een impact hebben op de middelen van het Stedenfonds voor de dertien centrumsteden? Ofwel moet het globale budget worden verhoogd, ofwel zullen de dertien centrumsteden minder ontvangen. 4.5.
Tussenkomst van de heer Kurt De Loor
De heer Kurt De Loor is uit de antwoorden van de minister niet echt veel wijzer geworden. Sp.a is voorstander van bestuurskrachtige gemeenten. Wat echter een middel zou moeten zijn, wordt hier een doel op zich. Het gaat dan over het afslanken en uitkleden van de provincies en het tegelijkertijd in stand houden van kleine gemeenten. Beide zouden geen doel op zich mogen zijn. De heer De Loor blijft erbij dat de beleidsnota hinkt op twee benen. De minister waarschuwt enerzijds in haar beleidsnota voor een intergemeentelijke samenwerking die de gemeentelijke autonomie zou aantasten en herleiden tot een schijnzelfstandigheid. Anderzijds wordt er een lans gebroken voor grotere, krachtigere intergemeentelijke samenwerkingsverbanden. De heer De Loor herhaalt zijn historische schets van het Provinciefonds. In 2002 bevatte het Provinciefonds 71 miljoen euro. Het werd aan de levensduurte aangepast. Vanaf 2006 bedroeg de groeivoet 3,5 procent, wat betekende dat het Provinciefonds in 2009 goed was voor 96 miljoen euro. In 2010 werd eenmalig 3 miljoen euro afgehaald. 2011 en 2012 waren ‘normale’ jaren. In 2013 werd de indexering overgeslagen. Op dat moment bevatte het fonds 92 miljoen euro, of ongeveer 10 procent van de provinciale uitgaven. In 2015 verdwijnen de subsidies, wat in vergelijking met 2014 een vermindering met 37 miljoen euro betekent. Volgens de minister is die besparing met 3,7 procent verdedigbaar, waartegen de heer De Loor opwerpt dat de historische evolutie aantoont dat de facto 10 procent verdwijnt. De heer De Loor merkt op dat de minister niet heeft geantwoord op de vraag welke besparingen de toekomstige Vlaamse dotatie zullen treffen. Hij stelt de vraag opnieuw. Hij vraagt zich ook af of de toekomstige verdeelsleutel voor de provinciale dotaties dezelfde blijft, dan wel zal gebeuren in verhouding tot de evolutie van de opbrengsten van de onroerende voorheffing. Wat is het gevolg van het provincievrij maken van steden met meer dan 200.000 inwoners? Hoeveel middelen zullen Antwerpen en Gent verliezen? De spreker herinnert aan de stelling van de minister dat het feit dat elke provincie voor de provinciale bibliotheek met een eigen ICT-platform werkt, aantoont dat de provincies niet langer nodig zijn. Ook hij vindt het logisch dat er anno 2014 één overkoepelend systeem komt, maar vraagt zich af of het verstandig is om het bestaande met een vingerknip overboord te gooien. Een Vlaams Parlement
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
63
nieuw platform ontwerpen zal ook veel geld kosten, zo stelt hij. Er bestaat al een interbestuurlijke commissie met vertegenwoordigers van alle niveaus, met als doel de haalbaarheid van de uitbouw van de digitale bibliotheek met behulp van de bestaande systemen te onderzoeken. Men zou best de resultaten van dat onderzoek afwachten. De provinciale bibliotheekwerking omvat overigens meer dan het aanbieden van een ICT-platform. De platforms worden ook gebruikt voor vorming, begeleiding en inspraak. Bibliothecarissen maken zich zorgen over de bibliotheekondersteuning, zoals vorming op maat, special events en projecten voor de realisatie van een uniform tariferingssysteem. Het gaat om een taak van de provincies die niet of moeilijk op Vlaams niveau kan worden gegarandeerd. De 308 gemeenten werken met software die komt van 4 of 5 grote softwarehuizen, wat ervoor zorgt dat het soms moeilijk is om inter- of intragemeentelijk gegevens uit te wisselen. Moet daaraan geen prioriteit worden gegeven? Het antwoord van de minister op het probleem van de grijze zones vindt de heer De Loor wat magertjes. Zij had het over Bokrijk, zonder evenwel aan te geven hoe aan het probleem zal worden geremedieerd. Dat zorgt op het terrein voor ongerustheid. Voorts heeft de minister niet geantwoord op de vraag of Vlaanderen alle persoonsgebonden taken en bevoegdheden zal overnemen die de lokale besturen niet zullen overnemen. Evenmin zegt de minister wie er voor het sociaal passief zal opdraaien als Vlaanderen dat niet doet. De minister zegt dat zowel het personeel als de middelen en het patrimonium zullen worden overgeheveld. Maar wat gebeurt er met niet-afbetaalde kredieten? De spreker verwijst naar het olympisch zwembad van Brugge, waarvoor de provincie WestVlaanderen gedurende dertig jaar 1,7 miljoen euro bijdraagt. Wie zal dat straks betalen? De antwoorden blijven uit, wat voor ongerustheid zorgt. De heer De Loor wil weten hoe het zit met de provinciale subsidiereglementen. Moet of mag de Vlaamse overheid die overnemen? En als Vlaanderen die niet overneemt, waar gaan de middelen dan naartoe? Wat is de toekomst van de tientallen organisaties en verenigingen die een werking uitbouwen met provinciale middelen? Waarop steunt de beslissing om enkel Antwerpen en Gent de mogelijkheid te bieden om provincievrij te worden? Wat betekent dat voor het provinciaal patrimonium dat op het grondgebied van die steden ligt, zoals het Rivierenhof in Antwerpen? Is het mogelijk dat provincies delen van hun patrimonium verkopen en de opbrengst houden? De heer De Loor vraagt opnieuw of de minister het idee steunt om taken van het Vlaamse naar het provinciale niveau over te hevelen. De minister stelt dat zij daar in het algemeen geen voorstander van is. De heer De Loor herinnert eraan dat de opdeling van het fietspadenbeleid in een Vlaams en een provinciaal luik voor anomalieën zorgt. Inzake ruimtelijke planning doet zich hetzelfde probleem voor. De spreker vraagt een logisch antwoord van de minister. Inzake de fusies van gemeenten verwijst de heer De Loor naar de uitspraak van de minister dat heel wat burgemeesters van belangrijke steden bereid zijn om daarover na te denken. Hij heeft daarbij een déjà vu. Diezelfde woorden heeft hij vijf jaar lang gehoord uit de mond van de vorige minister van Binnenlands Bestuur. Wat betreft de financiële bonus die is vermeld in de beleidsnota, mag men geen fiscaal cadeautje verwachten. Volgens de heer De Loor heeft de heer De Meulemeester verkeerd begrepen hoe het fiscaal pact eruit zal zien. Die bonus zal er zijn voor specifieke gemeenten door een schuldovername. Op de vraag hoeveel daaraan zal worden besteed en waar die middelen vandaan zullen komen, werd geen antwoord gegeven.
Vlaams Parlement
64
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
Waar legt de minister de lat inzake kwantitatieve doelstellingen wat de vrijwillige fusies van gemeenten betreft? Vanaf welk aantal vindt de minister dat ze geslaagd is in het opzet om de vrijwillige fusies te realiseren? De heer De Loor had graag een cijfer gehoord. De spreker is het eens met de uitspraak van de minister dat ‘dé gemeente’ niet bestaat. Hij verwijst naar de aanbevelingen van VLABEST om op een duidelijke manier vast te leggen welke minimale dienstverlening van elke gemeente mag worden verwacht. Vlaanderen moet niet zeggen wat een gemeente al dan niet mag doen, maar VLABEST heeft de aanbeveling gedaan om duidelijk te zijn in wat een inwoner van deze of gene stad of gemeente mag verwachten. Er moet wel degelijk een sokkel zijn. De Vlaamse overheid zegt aan de gemeenten toch ook dat ze regisseur zijn van hun huisvestingsbeleid, van het lokaal sociaal beleid en dergelijke meer. Waarom moeten de provincies ook uittreden uit de intercommunales die zich specifiek focussen op grondgebonden bevoegdheden? Wat is de meerwaarde van die maatregel? Op die vraag heeft de heer De Loor geen antwoord gehoord. In verband met de taalwetgeving heeft de heer De Loor de term ‘luistervink’ in de mond. De minister zei dat die luistervink natuurlijk niet naar de schepencolleges zal gaan. Op pagina 19 van de beleidsnota zegt de minister: “Ik bewaak ook de correcte toepassing van de taalwetgeving in de bestuurshandelingen van de gemeenten en het taalgebruik in de zittingen van de gemeenteraden en de colleges van burgemeester en schepenen. Zo woont een ambtenaar van het Agentschap voor Binnenlands Bestuur de vergaderingen van Vlaamse faciliteitengemeenten rond Brussel bij om er onmiddellijk verslag over uit te brengen bij de gouverneur, (...)”. De minister zegt dus wel degelijk dat het ook van toepassing is op colleges van burgemeester en schepenen, hoewel die plaatsvinden achter gesloten deuren. Wat betreft de integratie OCMW-gemeente, is de heer De Loor verbouwereerd door het antwoord van de minister. Daarmee treft ze volgens hem het lokaal sociaal beleid en de sociaal zwaksten recht in het hart. Hij is ervan overtuigd dat er heel nauw kan worden samengewerkt tussen de gemeenten en het OCMW. Hij heeft het dan specifiek over de ondersteunende diensten zoals de personeelsdienst, ICT-dienst, poetsdienst enzovoort. Ook de VVSG heeft in het verleden al kanttekeningen gemaakt bij de denkoefening van een inkanteling van het OCMW in de gemeente. De VVSG stelt een aantal bestuurlijke voorwaarden, zoals een aparte rechtspersoon, om ervoor te zorgen dat OCMW’s heel sterk kunnen wegen op het sociaal beleid. De minister zegt dat het OCMW als rechtspersoon verdwijnt. In de beleidsnota staat dat het een EVA kan zijn. Volgens de heer De Loor heeft een EVA ook rechtspersoonlijkheid. De VVSG zegt overduidelijk dat het OCMW een aparte rechtspersoon moet zijn met een eigen bestuursorgaan, een eigen budget en een eigen leidend ambtenaar. Als niet aan deze voorwaarde is voldaan, komt de werking van het OCMW en van het lokaal sociaal beleid in het gedrang. Dat draagt absoluut niet bij tot een betere sociale dienstverlening, integendeel, het is een uitkleding ervan. Het OCMW zal niet meer zijn taak als laatste vangnet kunnen vervullen, dat ervoor moet zorgen dat iedereen recht heeft op een menswaardig bestaan. De minister zegt dat het sociaal beleid een van de beleidsdomeinen binnen de gemeenten zal worden, maar dan plaatst ze het garanderen van het menswaardig bestaan op hetzelfde niveau als toerisme, als de aanleg van een toeristisch wandelpad doorheen de gemeente, aldus de heer De Loor. Hij wil daarmee geen afbreuk doen aan andere beleidsdomeinen. Op die manier zorgt de minister er voor dat het sluitstuk van onze sociale zekerheid, het OCMW, onderuit wordt gehaald. De sociaal zwakkeren zullen in de eerste plaats worden getroffen. In dit Vlaams Parlement
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
65
verband wil hij opnieuw verwijzen naar een nummer van Frank Boeijen, ‘Het wordt een beetje koud in mijn hart’. Het zal volgens de spreker ook koud worden in onze lokale samenleving. We gaan veertig jaar terug in de tijd, terug naar de Commissies van Openbare Onderstand. De heer De Loor zegt van de minister nog geen antwoord te hebben gekregen op de vraag op basis van welke bestuurlijke inzichten men zegt dat de integratie van de OCMW’s niet verplicht is voor centrumsteden. Volgens de minister zullen veel centrumsteden dat doen. Antwerpen zou er zeker aan deelnemen. De minister heeft gezegd dat ze geen nieuw Lokaal Pact zal sluiten. Ze zegt ook dat er geen middelen zijn voor een herijking van het Gemeentefonds. De spreker heeft de voorbije vijf jaar nochtans altijd gehoord dat voormalig minister Bourgeois wel degelijk bezig was met de voorbereidingen van de herijking van het Gemeentefonds. De collega’s die de vorige zittingsperiode meemaakten, zullen dat verhaal kunnen bevestigen. De minister is blijkbaar niet van plan om mee te zoeken naar oplossingen om de penibele financiële toestand van de lokale besturen aan te pakken. Ze verwijst altijd naar de decretaal verankerde groeivoet van 3,5 procent. In de sectorale subsidies zal er worden gesnoeid. Er is de tijdbom van de financiering van de pensioenen van de statutaire personeelsleden die als een zwaard van Damocles boven de hoofden van de lokale besturen hangt. De spreker heeft er al dikwijls voor gepleit om een taskforce op te richten met vertegenwoordigers van de lokale besturen, de Vlaamse Regering en de Federale Regering om ervoor te zorgen dat men een oplossing kan vinden voor de penibele situatie van de lokale besturen. De voorganger van minister Homans was niet bereid om daartoe een initiatief te nemen. De heer De Loor hoopt dat minister Homans meer moed aan de dag zal leggen en het wel zal doen. Lokale besturen zijn immers verantwoordelijk voor 50 procent van de investeringen. Als die investeringen met bepaalde percentages naar beneden zakken, heeft dat een nefaste invloed op de investeringen en op de tewerkstelling in de private sector. Een daling van 10 procent van de publieke investeringen, betekent een verlies van tussen de 2.500 en 3.500 banen in de privésector. Ook daar zet de minister de lokale besturen financieel in de kou. Tot slot heeft de heer De Loor een aantal vragen en bedenkingen op basis van uiteenzettingen van enkele collega’s uit de meerderheid. Hij verwijst naar de stelling van de heer De Meulemeester dat de minister een aantal belangrijke en geruststellende uitspraken heeft gedaan. Blijft die nog steeds bij dat standpunt nu hij de antwoorden van de minister heeft gehoord en zo ja, wat bedoelt hij daar precies mee? Heeft hij de minister horen zeggen dat ze de provincies helemaal zal uitkleden en vindt hij dat oké? Of heeft hij de minister integendeel horen zeggen dat geen enkel personeelslid zich zorgen moet maken? Heeft hij haar horen zeggen dat Vlaanderen alle taken van de provincies niet enkel zal overnemen maar ook voortzetten? De heer De Loor heeft dat laatste alleszins niet gehoord. De heer De Meulemeester heeft ook verwezen naar de problemen met de bijgestelde ramingen voor de APB en de impact daarvan op het budget en de meerjarenplanning van de gemeenten. Hij heeft gevraagd naar duidelijke richtlijnen hierover voor steden en gemeenten. Ook andere collega’s zijn daarover begonnen. De heer De Meulemeester heeft er daarnet nog voor gepleit om contact op te nemen met de federale collega’s om zo snel mogelijk werk te maken van een systeem van structurele voorschotten. De heer De Loor vraagt of de minister een overleg plant met de federale collega’s en of ze overweegt om de regels van de BBC te versoepelen.
Vlaams Parlement
66
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
De heer De Meulemeester heeft gevraagd of de federale dotatie aan de politiezone met 2 procent zal verminderen. De heer De Loor heeft daarop geen antwoord van minister Homans gehoord en vraagt opnieuw of dit zo is. Het gerucht leidt tot enige ongerustheid. De heer De Loor vraagt wat het standpunt van Open Vld over het Lokaal Pact is. Open Vld zegt al jaren dat dit absoluut noodzakelijk is. Minister Homans zegt dat er in het kader van vrijwillige fusies kan worden gesproken over een schuldaflossing maar dat er geen fiscale cadeaus (lees fiscale pacten) zullen worden georganiseerd. De heer De Loor vraagt of Open Vld zich hierbij neerlegt. Is dat nu eenmaal de prijs die Open Vld moet betalen voor regeringsdeelname? De heer Doomst zei letterlijk dat het niet is omdat een bestuur wat kleiner is, dat het daarom minder bestuurskrachtig zou zijn. De heer De Loor vraagt zich af waarom CD&V dan de 25.000-norm – de ‘Izegemnorm’ – goedkeurt. De heer Doomst heeft ook een deel van zijn betoog besteed aan de overdracht van bevoegdheden naar gemeenten, maar hij gaat er wel mee akkoord dat 80 procent van de lokale besturen geen nieuwe bevoegdheden zal krijgen tenzij ze fuseren met andere gemeenten. De heer De Loor vindt dit vreemd. Daarnet is ook de discussie over de structurele onbestuurbaarheid geopend. Vorige week vroeg de heer Doomst al of de remedie niet erger is dan de kwaal. Hij zei toen dat CD&V eigenlijk nooit echt voorstander is geweest van de regeling. Impliciet zei hij eigenlijk dat CD&V nooit de moed heeft gehad om toenmalig minister Bourgeois tegen te spreken. De heer De Loor maakt uit het betoog van CD&V van vorige week op dat die fractie niet echt akkoord gaat met de plannen van de minister voor de provincies. Zal ze opnieuw zwijgen of zal eindelijk het besef komen dat alle bestuurlijke inzichten die CD&V dierbaar zijn, op de schop gaan? De besturen die in het verleden niet ingestapt zijn in het elektronisch stemmen, moeten nu zelf opdraaien voor de factuur. De heer Doomst heeft vorige week gezegd dat hij niet te vinden was voor dat voorstel. De heer De Loor meent dat de heer Meremans zowat alle opmerkingen is vergeten die de VVSG in de vorige zittingsperiode heeft gemaakt op het ontwerp van het Gemeentedecreet van minister Bourgeois. Die opmerkingen gingen over regelneverij, detailsturing, keizer-kostermentaliteit en nog meer van dat fraais. De heer De Loor heeft vorige week vernomen van de heer Dochy dat hij niet hoog oploopt met geleerde professoren die net als de minister vinden dat kleine gemeenten onvoldoende bestuurskracht hebben. De heer Dochy gaat ervan uit dat kleine gemeenten wel voldoende bestuurskracht hebben. De heer De Loor vraagt zich af waarop hij zich baseert en of hij dan ook akkoord gaat met het feit dat gemeenten onder de ‘Izegemnorm’ geen extra bevoegdheden kunnen krijgen. De heer De Loor is al ingegaan op de herijking van het Gemeentefonds. De heer Dochy had het vorige week over een voorafname door de grote steden, maar de minister zegt dat dit niet zal gebeuren. De heer De Loor wil weten of er een herijking komt of niet. Welke financiële stimuli zullen er komen om over te gaan tot fusies? De heer Kennes pleitte vorige week voor regelgevende rust voor de kerkbesturen. De heer Maertens deed echter het voorstel om de kerkbesturen te verplichten om hun vastgoedreserves aan te spreken als er investeringen nodig zijn aan kerkgebouwen. De heer De Loor spreekt de steun van sp.a uit voor zijn voorstel. Vlaams Parlement
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
67
De heer De Loor zegt tot slot dat hij weinig antwoorden van de minister heeft gekregen. Hij heeft geen verhaal gehoord. Hij vreest dat alles wat in de beleidsnota vermeld is, zal leiden tot bestuurlijke chaos. Hij heeft de hand kunnen leggen op een persbericht uit Nederland waarin het Nederlands kabinet heeft aangekondigd om per 1 januari 2015 de nadruk op de regiowerking en de verplichting tot samenwerkingsverbanden die worden gesubsidieerd, in te trekken. Er zal nog enkel worden gewerkt op basis van vrijwillige samenwerking. De belangrijkste taak wordt opnieuw bij de provincies gelegd. 4.6.
Tussenkomst van de heer Joris Poschet
De tussenkomst van de heer De Loor doet de heer Joris Poschet denken aan twee andere nummers van Frank Boeijen: ‘Dans in Slow Motion’ en ‘De Ballade van de Dromedaris’. Voor de verkiezingen was sp.a toch voorstander van de afschaffing van de provincies, nu blijkbaar niet meer. De minister verklaarde dat in de paritaire commissie bestuurshervorming vertegenwoordigers zitten van de VVSG, de VVP en de Vlaamse overheid. Er is geen sprake van de VGC. De Vlaamse overheid heeft inderdaad niet de voogdij over de Brusselse gemeenten, maar de VGC treedt wel voor veel bevoegdheden op in de plaats van de negentien Brusselse gemeenten. Er is toch nog een zekere onduidelijkheid. De heer Poschet zou graag weten of de huidige situatie van de VGC behouden blijft dan wel of de minister openstaat voor een discussie over planlast en sectorale subsidiëring voor de VGC. De heer Poschet is zeer tevreden dat het Stedenfonds groeit met 3,5 procent, dat de minister een apart Stedenfondsconvenant zal afsluiten met de VGC en dat ze bij de bepaling van de prioriteiten van het Stedenbeleid in overleg zal treden met de steden. 4.7.
Tussenkomst van de heer Marnic De Meulemeester
In repliek op de tussenkomst van de heer De Loor is het voor de heer Marnic De Meulemeester duidelijk dat de provincies enkel nog bevoegd zijn voor grondgebonden aangelegenheden. De minister heeft verklaard dat wanneer bevoegdheden overgaan hetzij naar het Vlaamse Gewest, hetzij naar steden en gemeenten, ook de middelen en het personeel overgaan. Dat is een geruststelling. Als het gaat over de integratie van het OCMW in de gemeente, zitten de heer De Meulemeester en de heer De Loor niet op dezelfde golflengte. De heer De Meulemeester was hiervan een van de enige pleitbezorgers tijdens de vorige zittingsperiode. Hij begrijpt niet waarom een besloten gemeentelijke commissie sociaal beleid niet evengoed de persoonsgebonden dossiers zou kunnen behandelen. Uiteindelijk hebben ook alle gemeenteraadsleden de eed afgelegd, net zoals de OCMW-raadsleden. De spreker is zeker voorstander van de volledige integratie van het OCMW in de gemeente. Rationeel is dat heel belangrijk. Het is niet alleen kostenbesparend, maar het leidt ook tot een eenheid van bestuur. Zo werken er geen twee besturen naast elkaar, zoals in veel steden en gemeenten wel gebeurt. Bij het Lokaal Pact zou er een schuldovername gebeuren. De heer De Meulemeester heeft gevraagd wat de minister daarover denkt. Ofwel wordt het gekoppeld aan structurele maatregelen zoals de fusiebonus, ofwel moet er worden gedacht aan een vermindering van de fiscale druk. Dat zijn mogelijkheden die de regering misschien moet bekijken. Hij heeft dit onderwerp in de vorige zittingsperiode aan bod gebracht, en toen was de heer De Loor altijd muisstil. De spreker had het over een fiscaal pact dat zo succesvol was toen voormalig minister van Financiën en Begroting Van Mechelen het heeft voorgelegd aan alle steden en gemeenten. Die schuldovername was gekoppeld aan een aantal fiscale Vlaams Parlement
68
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
maatregelen, onder andere de vermindering van de fiscale druk. De heer De Meulemeester wil graag horen wat hij daarvan vindt. 5. Aanvullende antwoorden van de minister Minister Liesbeth Homans zal enkel antwoorden op de vragen die aan haar zijn gesteld, en niet op vragen van parlementsleden aan andere parlementsleden. De minister vindt dat mevrouw Lieten de belangen van Limburg mag verdedigen, maar ze gooit wel enkele zaken door elkaar. Ze gaat nogal kort door de bocht als ze zegt dat de welvaart in Limburg erop achteruitgaat. Los van de groeivoet van het Gemeentefonds die voor alle gemeenten geldt, wijst de minister erop dat de Vlaamse Regering ook via andere kanalen ontzettend veel geld aan Limburg geeft. De SALK-middelen zijn daarvan een voorbeeld. Dat is op dit moment absoluut gerechtvaardigd. Zeggen dat de Vlaamse Regering de welvaart in Limburg op het spel zet, is net iets te hard ‘op flessen getrokken’, aldus de minister. De minister zal niet opnieuw antwoorden op vragen over het Provinciefonds, wel over wat het betekent voor de provincies dat ze niet meer mogen deelnemen aan de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, en meer bepaald wat betreft de dividenden. Het is wel de bedoeling dat die in Limburg blijven, bij de gemeenten. Op die manier wordt Limburg niet verarmd. Mevrouw Lieten heeft de link gemaakt met de mogelijkheid om een private partner toe te staan. Die mogelijkheid is er inderdaad, maar dat is absoluut geen verplichting om met private partners samen te werken. De minister heeft uitdrukkelijk haar waardering uitgesproken voor al het werk dat de provinciale ambtenaren doen en hebben gedaan. Zij velt geen waardeoordeel over het werk op zich. Het gaat om een oefening in welke besturen er moeten blijven bestaan, of er niet te veel besturen zijn, of er niet te veel bestuurlijke druk is. Niet alleen minister Homans, maar de hele Vlaamse Regering heeft die beslissing genomen. De personeelsleden zullen hun job behouden. Ze moeten niet per definitie in Brussel komen werken. Er bestaat zoiets als een Vlaams Administratief Centrum, ook in Limburg. Nu doen alsof al die personeelsleden wier taken zouden worden overgeheveld naar het Vlaamse niveau, per definitie naar Brussel moeten komen, is kort door de bocht. Dat is namelijk niet zo, beweert de minister. De vorige Vlaamse Regering heeft tussen 2009 en 2014 een besparing gedaan van 7,5 procent, wat resulteerde in 2035 koppen minder in het kader van het personeel. Dat is kunnen gebeuren zonder één naakt ontslag. De minister wil niet besparen op het personeel, er zullen geen naakte ontslagen volgen. Samen met de middelen en bevoegdheden zullen die mensen worden overgedragen. De bevoegdheid over de regionale landschappen is inderdaad overgedragen en de middelen zijn in het Provinciefonds gestopt. Het enige wat minister Homans heeft gezegd, is dat het aan de provincies en de provinciebesturen is om de keuze te maken hoe ze de 3,4 procent besparing zullen doen. De provincies zullen geen persoonsgebonden bevoegdheden meer mogen uitoefenen. Mevrouw Lieten had gevraagd of er geen voorbeelden zijn van zaken die op dat vlak slecht lopen. De minister geeft het voorbeeld van G-sport. Ze vraagt zich af of dat op zoveel verschillende niveaus moet worden geregeld. De provincies hebben absoluut goed werk geleverd, ze hebben in sommige domeinen ook een pioniersrol gespeeld. Maar er zijn gewoon te veel bestuursniveaus en het
Vlaams Parlement
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
69
is een heel duidelijke keuze van deze regering om met minder bestuursniveaus te werken en dus het provincieniveau behoorlijk af te slanken. Mevrouw Lieten heeft enkele waardevolle projecten opgesomd, zoals subsidies voor jongereninitiatieven, en ze vroeg wat daarmee zou gebeuren. De minister wil niet vooruitlopen op zaken die ze nog moet doen. Ze herhaalt dat dit een beleidsnota is voor de komende zittingsperiode. Ze vindt het belangrijk om de zaken goed voor te bereiden en vooral in overleg te gaan met de betrokken provincies en met de VVP. Ze heeft niet de pretentie te zeggen dat ze de waarheid in pacht heeft en een lijstje zal opmaken van wat waardevol is en wat waar moet worden overgedragen. Het beste resultaat kan worden behaald door dat in overleg met alle betrokkenen te doen, en dat zal ze dan ook doen. Over de projecten die mevrouw Lieten heeft aangehaald, kan de minister vooralsnog geen uitspraken doen. Het is nuttig om alles goed op te lijsten om dan doordachte beslissingen te kunnen nemen. Het eindrapport van de paritaire commissie wordt in maart 2015 verwacht en zal dan ook in de commissie voor Binnenlands Bestuur worden besproken. Er wordt veel input gevraagd aan de gemeenten. Het doel van de paritaire commissie is het schrappen van overbodige regelgeving en detailregeling. Dat is iets wat mensen met een lokale verantwoordelijkheid alleen maar kunnen toejuichen. Het voordeel van de fusies is dat ze kunnen leiden tot meer bevoegdheden, meer beleidsruimte en meer bestuursefficiëntie. Er is ook de mogelijkheid om meer expertise op personeelsvlak te ontwikkelen. Als er een bepaalde schaalgrootte aanwezig is, kan men nog meer mensen inzetten op bepaalde thema’s. Ook op die manier kunnen er winsten worden geboekt. Inzake regioscreening is er tussen 2009 en 2014 een inventarisatie en een evaluatie gebeurd. Nu is het tijd voor actie. Hiervoor wordt een beroep gedaan op de gouverneur. De actie die zal worden ondernomen, is tweeledig. Er is ten eerste de verantwoordelijkheid van de Vlaamse overheid, met het kaderdecreet waarnaar de minister al heeft verwezen. De sectorale eisen aan de intergemeentelijke samenwerking worden ingeperkt. De gemeenten moeten vrijheid hebben in de manier waarop ze vorm geven aan de samenwerking. Ten tweede blijft voor minister Homans de lokale verantwoordelijkheid vooropstaan. Het decreet houdende de intergemeentelijke samenwerking zal worden gewijzigd, zodat men samenwerking kan bundelen. Concreet is men nu bezig met een onderzoek naar de verschillen qua regionale afbakening. Ook worden de bepalingen in de sectorale decreten onderzocht. Op basis van dit onderzoek zal men verdere stappen zetten. Het parlement zal te gepasten tijde op de hoogte worden gehouden over de stand van zaken. Wat de vraag over het elektronisch stemmen betreft, herhaalt de minister haar antwoord. In de vorige zittingsperiode werd inderdaad de mogelijkheid geboden om in te gaan op een voorstel en was er ook een financiële ondersteuning. Als men daarvoor koos, maar niet het hele kanton dat deed, dan had men inderdaad problemen. De Vlaamse overheid heeft in het verleden in ieder geval een aanbod gedaan en een aantal gemeenten heeft daarop ingetekend. Momenteel zijn er alleszins geen middelen voorzien om dat te kunnen financieren. De minister is het absoluut eens met de suggestie om omzendbrieven op tijd te versturen. Ze meent echter dat de Vlaamse overheid ter zake een redelijk goede reputatie heeft. Dat is de verdienste van de administratie. Ze kan zich niet uitspreken over de reputatie van andere overheden, maar ze weet wel dat de Vlaamse omzendbrieven redelijk tijdig en duidelijk worden verspreid.
Vlaams Parlement
70
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
Er komt inderdaad geen nieuw Planlastendecreet. Wel zullen alle andere informatieverplichtingen die de gemeenten nu hebben ten overstaan van de Vlaamse overheid, onder de loep worden genomen, om te bekijken of er nog enige vereenvoudiging kan zijn. Het ABB zal nog meer ondersteuning geven, ook naar de andere departementen. ABB zal een en ander coördineren. Binnen elk departement dat een impact heeft op het lokaal bestuur of het functioneren ervan, zal er een contactpersoon zijn, die ook altijd in contact kan en zal treden met ABB. Het lijkt de minister goed dat er een wisselwerking is tussen het agentschap en alle andere departementen die ook bepaalde lasten opleggen aan lokale besturen. De minister wil geen nieuw fiscaal pact. Wie destijds de debatten heeft gevolgd, weet dat de vorige keer de schuld is gedaald, maar nadien behoorlijk is gestegen. Wel wil ze kiezen voor een structurele oplossing. Ze wil die schuldovername koppelen aan een fusiebonus. Mevrouw Van Volcem had vanuit een terechte bezorgdheid gevraagd of meer doen voor steden die niet tot de dertien centrumsteden behoren, zou betekenen dat de middelen voor de dertien centrumsteden zouden dalen. Dat is niet zo. De middelen voor Brugge zullen zeker niet dalen. Er zijn voldoende andere tools en mogelijkheden. Dit moet ook niet altijd worden uitgedrukt in middelen. Er zijn ook nog andere fondsen, waarmee men wel breder kan gaan dan de dertien centrumsteden. De minister verklaart ten aanzien van de heer De Loor dat ze gedurende twee uur heeft geantwoord en heeft geprobeerd dat zo uitgebreid mogelijk te doen. In alle eerlijkheid, ze had ook niet zijn hele betoog van de week ervoor als een vraag beschouwd. Ze dacht ook de vragen die in zijn betoog zaten eruit te hebben gehaald. Hij heeft nu echter nog een aantal concrete vragen gesteld, en ze zal daar opnieuw op antwoorden. De overheveling van de persoonsgebonden provinciale bevoegdheden zal in fasen gebeuren en in overleg met betrokken actoren zoals de VVP en gedeputeerden met kennis van zaken. Met alle vragen die de heer De Loor nu stelt, loopt hij eigenlijk op de zaken vooruit. Mocht de minister nu onmiddellijk op al die vragen antwoorden, dan zou ze het verwijt krijgen dat ze er niet goed over heeft nagedacht. Hij zou haar vragen of ze wel overleg heeft gepleegd met alle betrokken actoren. Ze doet dat op een zeer verantwoorde manier, absoluut in overleg en zeker ook juridisch goed onderbouwd. De heer De Loor stelde ook de vraag hoe de dotatie zal worden verdeeld over de diverse provincies. De minister antwoordt dat dit afhankelijk is van de vraag welke bevoegdheden ze houden en welke niet. Dat is afhankelijk van veel parameters. Er was de vraag hoeveel middelen de provincie zal verliezen als Antwerpen en Gent ‘provincievrij’ worden gemaakt. Beide steden worden echter niet per definitie provincievrij gemaakt. Het overleg met Antwerpen en Gent om te bekijken of ze bereid zijn dat te doen, is gaande. Het is geen verplichting. De minister kan dus ook niet antwoorden op de vraag naar de financiële gevolgen voor de betrokken provincies en steden. Ten eerste moet ze er zeker van zijn dat ze dat willen doen. Het moet verder zeker zijn welke bevoegdheden er dan nog resten. In het kader van de ruimtelijke ordening, met vergunningsbetwistingen en dergelijke meer, met het hoger beroep, zal de provincie immers nog wel een rol spelen op het grondgebied van die twee steden, als die er al voor kiezen om provincievrij te worden gemaakt.
Vlaams Parlement
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
71
Voor de vraag over het agentschap Informatie Vlaanderen en de ondersteuning van lokale besturen verwijst de minister naar de bespreking van de beleidsnota Bestuurszaken. De heer De Loor vond de antwoorden over de grijze zones wat mager. De minister stelt dat ze nog veel grijze zones kan opsommen, maar ze wil dit op een grondige manier doen, zonder paniek te zaaien. Ze heeft het concrete voorbeeld van Bokrijk gegeven om toch één voorbeeld van een grijze zone te geven. Ze pleit ervoor om deze oefening op een rustige en juridisch sterke manier te maken. De sp.a-fractie zegt dat het toch wel over een heel zware operatie gaat, maar tegelijkertijd verwacht men dat de minister drie maanden na het aantreden van de regering op elke vraag al een antwoord heeft. Dat lijkt enigszins contradictorisch. Er wordt gewezen op de omvang van de oefening en de verantwoordelijkheden die ermee gepaard gaan. Het is dan vreemd dat er nu al op bepaalde zaken moet worden vooruitgelopen. De heer De Loor vroeg waarom alleen Antwerpen en Gent de keuze krijgen om ‘provincievrij’ te worden. De minister weet niet of ze dat moet beschouwen als een aanbod om nog bijkomende gemeenten aan te bevelen, maar zegt zeker open te staan voor suggesties. Misschien ziet hij nog steden waarvoor hem dat nuttig lijkt. Hij had ook gevraagd op basis van welk objectief criterium de keuze voor Antwerpen en Gent was gebeurd. De minister repliceert dat dit de enige twee steden zijn die voldoende slagkracht hebben om gebiedsgerichte en bovenlokale taken op zich te nemen. Het concrete voorbeeld van het Rivierenhof werd genoemd. Daar wordt het groenonderhoud gedaan door de provincie. Het groenonderhoud van het Stadspark wordt gedaan door de stad. Als men als lokaal bestuur voldoende slagkracht heeft om die taken over te nemen, dan lijkt het de minister niet van efficiënt bestuur getuigen als er verschillende bevoegde niveaus zijn. Het is echter aan die steden zelf om de keuze te maken. Wat de fusiebonus betreft, werd gevraagd in hoeveel middelen Vlaanderen voorziet. De minister stelt dat ook dat nog moet worden bekeken. De schuldovername lijkt haar een waardevolle mogelijkheid. Dat is echter ook nog afhankelijk van zeer veel criteria. Er werd haar ook gevraagd met welk aantal fusies ze gelukkig zou zijn. Het lijkt haar politiek zeer dom om daar een aantal op te kleven. Dat zal ze dus niet doen. De minister vindt het sp.a-discours over de fusies zeer vreemd. De voorzitter van de partij van de heer De Loor pleit immers voor verplichte fusies. Het is haar totaal onduidelijk wat het s.pa-standpunt nu is. Is sp.a nu voorstander van een verplichte fusie? Wat de taalwetgeving betreft, stelt de minister dat taalbewaking iets totaal anders is dan fysiek aanwezig zijn op de zittingen. In de beleidsnota staat niet dat er mensen aanwezig zullen zijn op de vergaderingen van het schepencollege. Bewaken betekent iets totaal anders dan aanwezig zijn. Het bijwonen van vergaderingen slaat enkel op de zittingen van de gemeenteraad. De minister benadrukt dat de term ‘spionnen’ uit een krantentitel kwam en niet in de beleidsnota staat. De media dachten dat het iets nieuws was, maar die praktijk bestaat al jaren bestaat, dus ook in de tijd dat de partij van de heer De Loor zelf deel uitmaakte van de Vlaamse Regering. De minister is het volstrekt oneens met de opmerking van de heer De Loor dat de sociaal zwaksten recht in het hart worden getroffen door de integratie van het OCMW in de gemeente. Ze heeft al meermaals benadrukt dat er voorzichtig moet worden omgesprongen met mensen die zich tot de comités sociale bijstand en dergelijke wenden. Er zal een kader worden aangeboden aan de gemeenten waarin dat kan worden ondergebracht. Vlaams Parlement
72
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
Een grote verbetering door de integratie is dat er een verschil is tussen individuele steunverlening en lokaal sociaal beleid. Het OCMW is immers ook met andere dingen bezig dan met de mensen die zich tot de bijstandscomités wenden. Als gemeente en OCMW de handen in elkaar slaan, kan men bijvoorbeeld op het vlak van senioren echt wel winsten boeken. Dat is een zeer goede zaak, los van de individuele dienstverlening, die echt gegarandeerd moet worden en in alle sereniteit moet blijven werken. Wat het Gemeentefonds betreft, is er onder minister Bourgeois inderdaad een werkgroep rond de herijking geweest, maar het resultaat daarvan was dat het niet kon zonder dat er iemand geld verloor. De minister begrijpt het pleidooi van sommige lokale bestuurders om een herijking te doen, maar de 3,5 procent groeivoet blijft bestaan. Men had net zo goed een decretaal initiatief kunnen nemen om dat niet te doen, maar de minister heeft dat bewust niet gedaan. Met betrekking tot de responsabiliseringsbijdrage verwijst de minister de heer De Loor door naar het federale niveau, omdat het hier puur federale materie betreft. De minister heeft contact gehad met haar federale collega van Financiën, de heer Van Overtveldt, die haar heeft verzekerd dat er voldoende structurele voorschotten zullen worden gegeven in het kader van de problematiek van de aanvullende personenbelasting en de latere inkohiering. Dat overleg heeft dus al plaatsgevonden, maar zal zich systematisch blijven herhalen. Wat de federale dotatie aan de politie betreft, verwijst de minister opnieuw door naar het federale niveau. Volgens minister Homans is de algemene teneur van het betoog van de heer De Loor dat er niets nieuws en niets goeds in de beleidsnota staat. De heer De Loor is tegen de integratie van het OCMW in de gemeente, tegen de afslanking van de provincies enzovoort. De minister vraagt zich af of de sp.a-fractie de situatie gewoon wou behouden zoals ze was. Met betrekking tot de paritaire commissie wijst de minister de heer Poschet erop dat de Vlaamse overheid geen zaken kan opleggen aan de Brusselse gemeenten, omdat die onder het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest vallen. Dat wil niet zeggen dat er geen rekening zal worden gehouden met eventuele verzuchtingen die in Brussel leven. Dat kan via contacten bij de VVSG, de VVP en zo meer, maar dat formaliseren is niet mogelijk. 6. Slotbemerkingen De heer Kurt De Loor stelt vast dat de minister opnieuw niet op alle vragen heeft geantwoord. Hij pikt er een van de onbeantwoorde vragen uit, omdat hij die bijzonder belangrijk vindt. Het betreft een passage uit het regeerakkoord, waarnaar ook verwezen wordt in de beleidsnota: “We integreren de provinciale opcentiemen op de onroerende voorheffing in de basisheffing en realiseren hierop een besparing. Met de opbrengst van deze bijkomende basisheffing financieren we, na aftrek van besparing en van het bedrag dat nodig is ter financiering van de voorheen door de provincies uitgeoefende persoonsgebonden bevoegdheden die overgenomen worden door de Vlaamse overheid en door de gemeenten, de dotaties van de Vlaamse overheid aan de provincies.”. De heer De Loor herhaalt zijn vraag van de vorige zitting: hoeveel wil de minister besparen op de toekomstige Vlaamse dotatie? Er wordt bij de provincies en de OCMW’s heel veel onduidelijkheid en ongerustheid gecreëerd. De heer De Loor wil daar zo snel mogelijk duidelijkheid over, om die ongerustheid weg te nemen. In de beleidsnota en in het Vlaamse regeerakVlaams Parlement
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
73
koord staan een aantal conclusies, beslissingen en uitgangspunten. Het is dan ook logisch dat daar vragen over komen en er standpunten gevraagd worden. Met betrekking tot de financiën van de lokale besturen heeft de minister geen oplossing geboden. De heer De Loor herhaalt zijn pleidooi om overleg te plegen met de betrokken federale collega’s en vertegenwoordigers van de lokale besturen, om een antwoord te bieden op onder andere de pensioenbom die de lokale besturen boven het hoofd hangt. De decretaal verankerde groeivoet van 3,5 procent lijkt de heer De Loor stilaan een vestzak-broekzakoperatie te worden. Hij denkt dat er van die groeivoet niet veel meer rest. Wat de integratie van het OCMW in de gemeente betreft, herhaalt de heer De Loor zijn opmerking dat de minister een sociaal vacuüm creëert. Het zullen de sociaal zwaksten zijn die recht in het hart getroffen worden. Ook de VVSG heeft dat standpunt vertolkt, maar blijkbaar slaan de minister en de Vlaamse Regering dat in de wind. Het is niet toevallig dat, nu er rechtse partijen aan zet zijn, zowel het OCMW als het sociaal beleid wordt uitgekleed. Minister Liesbeth Homans bevestigt dat in het regeerakkoord staat dat er een besparing zal worden doorgevoerd op de provinciale opcentiemen. Vervolgens zal er worden doorgestort naar de provincies op basis van hun dotatie, afhankelijk van welke bevoegdheden ze nog zullen hebben. Op dit moment kan de minister de vraag van de heer De Loor dus nog niet beantwoorden. Het is in elk geval niet voor 2015. Wat en wanneer dan wel, dat zal de heer De Loor wel te gepasten tijde vernemen.
Mercedes VAN VOLCEM, voorzitter Marnic De Meulemeester verslaggever
Vlaams Parlement
74
Stuk 138 (2014-2015) – Nr. 2
Gebruikte afkortingen ABB APB BBC Bloso
Agentschap voor Binnenlands Bestuur aanvullende personenbelasting beleids- en beheerscyclus Agentschap voor de Bevordering van de Lichamelijke Ontwikkeling, de Sport en de Openluchtrecreatie EU Europese Unie EVA extern verzelfstandigd agentschap (van de Vlaamse overheid) FOD Federale Overheidsdienst GAOZ Genk, As, Opglabbeek, Zutendaal gesco gesubsidieerde contractueel GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap ICT informatie- en communicatietechnologie IGS Intergemeentelijke Samenwerking OCMW Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn SALK Strategisch Actieplan voor Limburg in het Kwadraat TMVW Tussengemeentelijke Maatschappij der Vlaanderen voor Watervoorziening (thans Farys genaamd) VCRO Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening VGC Vlaamse Gemeenschapscommissie VLABEST Vlaamse Adviesraad voor Bestuurszaken VVP Vereniging van de Vlaamse Provincies VVSG Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten