BIJLAGEN
Provincie West-Vlaanderen
• DE BERGEN •
169
170
• DE BERGEN •
Provincie West-Vlaanderen
Bijlage 1: TECHNIEKEN VOOR DE ANALYSE VAN EEN DORP Techniek 1: Typering van dorpen en steden volgens het hiërarchisch niveau Optie: Aan de hand van het uitrustingsniveau van de dorpen en steden is het mogelijk hun plaats in de rangorde terug te vinden. De rangorde is: dorp (of gehucht) - hoofddorp - kleine stad (uitrustingsniveau I) - regionale stad (uitrustingsniveau II) - grote stad (uitrustingsniveau III) Daarnaast is het ook interessant om een oordeel te vellen over de kwaliteit van de winkels. Uitwerking: 1 Typering van dorp en stad Wandel door het dorp / de stad en probeer aan de hand van onderstaande tabel na te gaan welke typering hier van toepassing is. Handel
Onderwijs
Sport en cultuur
Sociale voorzieningen
Dorp of gehucht
winkel(s) voor dagelijkse goederen
lager onderwijs (of) gedeeltelijk
voetbalveld
dokter
Hoofddorp
winkels voor dagelijkse goederen (superette) + ev. extra winkel
lager onderwijs
bilbiotheek (uitleenpost) voetbalveld cultureel centrum
apotheek tandarts kinesist
Kleine stad (I)
groot warenhuis en allerlei winkels
middelbaar onderwijs
bibliotheek met discotheek zwembad
ziekenhuis
Regionale stad (II)
verschillende grote warenhuizen betere en diepere keuze aan winkels
hoger niet-universitair onderwijs
goed uitgebouwd cultureel centrum sporthal voor verschillende sporten
gespecialiseerd ziekenhuis alle vrije medische beroepen
Grote stad (III)
top gespecialiseerde winkels zetel van firma's
universitair onderwijs
theater, opera, bioscopen groot sportstadion
academisch ziekenhuis met laboratoria
2 Kwaliteitsoordeel van het dorp / de stad ➪ Let bij de handelszaken o.a. op volgende elementen: • grootte van de etalage (bv. inwaarts gaand = grotere etalage) • presentatie in de etalage • voorstelling van de goederen in de winkel • voor horeca: uitzicht en interieur van de zaak ➪ Let ook op het straatbeeld: • verzorgde straten, onderhouden plantsoenen • huizen (privé en overheidsgebouwen) goed onderhouden Je kunt hierbij een waardeoordeel uitspreken: slecht - middelmatig - goed - zeer goed
Provincie West-Vlaanderen
• DE BERGEN •
171
Techniek 2: Milieu-index voor steden en dorpen Optie: Aan de hand van een aantal criteria is het mogelijk een oordeel te vellen over de toestand, leefbaarheid van steden en dorpen. Je kan hun plaats in de rangorde terugvinden. De criteria zijn: Toestand van de straat - vuilnis - verlaten en bouwvallige panden - straatmeubilair - antennes en elektrische bedrading - publiciteit - luchtvervuiling - geluid - groenvoorziening - parking - verkeersveiligheid - toestand van de gebouwen - toestand van de omheiningen - algemeen onderhoud van de woningen. Uitwerking: Wandel door twee straten van het dorp / de stad (een belangrijke winkelstraat en een kleinere zijstraat) en vul het steekproefformulier in m.b.v. volgende criteria. Waarde Toestand van de straat: ❑ geen beschadigd wegdek, geen oneffen voetpad ❑ wegdek hier en daar beschadigd, enkele voetpadtegels zijn aan vervanging toe ❑ meer dan 50% van de straat zou hersteld moeten worden
10 5 0
Vuilnis ❑ geen vuilnis, zeer netjes ❑ een beetje vuilnis, niet echt storend ❑ vuilnis langs meer dan 10% van de straat ❑ vuilnis langs meer dan 25% van de straat
10 8 5 0
Verlaten en bouwvallige panden ❑ geen verlaten en bouwvallige huizen ❑ meerdere bouwvallige huizen ❑ zeer veel bouwvallige huizen (met gevaar voor spelende kinderen, voertuigen enz.) Straatmeubilair (paaltjes, telefooncellen, zitbanken, straatlantaarns, vuilnisbakjes, verkeerstekens en brievenbussen) ❑ allemaal in goede staat en onderhouden ❑ sommige zaken moeten beter onderhouden worden ❑ heel wat moet dringend onderhouden worden ❑ alles in zeer lamentabele toestand Antennes en elektrische bedrading ❑ geen TV-antennes of schotelantennes ❑ een gemiddelde van 1 antenne per 2 woningen ❑ alle woningen hebben een TV-antenne of schotelantenne (trek van de score 2 punten af indien in de straat elektrische bedrading te zien is)
5 2 0
10 5 3 0 10 5 0
Publiciteit ❑ geen publiciteit in de straat ❑ meer dan 15 advertenties per 100 m straat (ook kleine aan winkelramen)
5 0
Luchtvervuiling ❑ geen pollutie ❑ soms pollutie wanneer de wind uit een bepaalde richting waait (indien zo: welke richting?) ❑ meestal pollutie ❑ altijd pollutie, schadelijk voor de gezondheid
5 4 1 0
Geluid ❑ geen geluidsoverlast ❑ soms geluidsoverlast op bepaalde tijdstippen ❑ groot probleem van geluidsoverlast ❑ zeer veel geluid - onuitstaanbaar
5 4 1 0
Groenvoorziening ❑ 1 grote boom of 3 struiken per 20 m straat ❑ 1 grote boom of 3 struiken per 40 m straat ❑ 1 grote boom of 3 struiken per 80 m straat ❑ minder dan 1 boom per 100 m straat
10 8 4 0
Parking ❑ geen geparkeerde wagens ❑ max. 4 geparkeerde wagens per 100 m straat ❑ meer dan 10 geparkeerde wagens per 100 m straat (bestelwagen = 1,5 wagens, vrachtwagen = 2 wagens)
5 3 0
Verkeersveiligheid (voetgangers en wagens) ❑ volledige scheiding tussen voetgangers en verkeer, geen gevaar ❑ een woonerf - een speelstraat ❑ weinig verkeer in beide richtingen
10 8 6
• DE BERGEN •
Provincie West-Vlaanderen
172
❑ tamelijk veel verkeer ❑ druk verkeer ❑ zeer druk verkeer - gevaarlijke toestanden
4 2 0
Toestand van de gebouwen (muren en daken) ❑ alle gebouwen zijn goed onderhouden ❑ de helft van de woningen in de straat zijn goed onderhouden ❑ meer dan 20% van de woningen in de straat zijn halfvervallen
5 3 0
Toestand van de omheiningen ❑ alle goed onderhouden ❑ 20% is aan onderhoud toe ❑ meer dan de helft moet dringend een opknapbeurt krijgen
5 3 0
Algemeen onderhoud van de woningen (toestand van de tuinen; netheid van het schilderwerk, de ramen en de gordijnen) ❑ alles goed onderhouden en netjes ❑ in redelijke toestand ❑ 25% slecht onderhouden ❑ meer dan 50% slecht onderhouden
5 4 2 0
Milieu-index
STEEKPROEFFORMULIER Straatnaam:
milieufactor
Max. score
Toestand van de straat
10
Vuilnis
10
Verlaten en bouwvallige panden
5
Straatmeubilair
10
Antennes en elektrische bedrading
10
Publiciteit
5
Luchtvervuiling
5
Geluid
5
Groenvoorziening Parking Verkeersveiligheid
10 5 10
Toestand van de gebouwen (muren en daken)
5
Toestand van de omheiningen
5
Algemeen onderhoud van de woningen
5
TOTAAL
Score op basis van de actuele toestand
100
Eventuele extra informatie over de beide straten:
Provincie West-Vlaanderen
• DE BERGEN •
173
Bijlage 2: EIGEN BELEVING METEN
Waarnemingsplaats:
Vind je dit landschap ... ? vul hier je score in -3
-2
-1
0
+1
+2
lelijk
+3 mooi
kleurloos
kleurrijk
eentonig
afwisselend
vervelend
boeiend
onaangenaam
aangenaam
verwaarloosd
verzorgd
benauwend
bevrijdend
onrustig
rustgevend
onnatuurlijk
natuurlijk
niet naar terugkeren
wel naar terugkeren
aantal criteria = 10
totaalscore S = BELEVINGSINDEX S/10 =
Wat vind je in het landschap van deze omgeving vooral positief? Wat vind je in het landschap van deze omgeving vooral negatief? Wat wil je in dit landschap zeker behouden? Wat wil je in dit landschap zeker veranderen?
174
• DE BERGEN •
Provincie West-Vlaanderen
Bijlage 3: WAARDERING BEPALEN
Waarnemingsplaats:
Welke waarde ken je toe aan volgende landschapskenmerken van deze omgeving? OORDEEL ZELF:
5 = zeer groot / 4 = groot / 3 = matig / 2 = klein / 1 = zeer klein
sterkte in het lijnenpatroon afwisseling van de vormen harmonie in de kleuren esthetische waardering
/5
geografische waardering
/5
biologische waardering
/5
historische waardering
/5
sociale waardering
/5
leveren van productie uit de landbouw leveren van productie uit de nijverheid mogelijkheid tot verwerven van inkomen in diverse activiteitssectoren economische waardering
/5
tonen van landschapsvormende processen ruimtelijke transparantie eigen landschapsidentiteit rijkdom aan milieutypes tonen van relaties in specifieke ecosystemen natuurlijke dynamiek tonen van het verleden oproepen van herinneringen belang als erfgoed aangenaam als woonomgeving aantrekkingskracht voor vrijetijdsbesteding verschaffing van werkgelegenheid
gezamenlijke waardering WAARDERINGSINDEX
S=
/ 30
S / 30 x 100 =
%
Wat beschouw je als het meest waardevolle van deze omgeving? Verklaar je nader. Welke waarde ontbreekt naar jouw mening al te veel in deze omgeving? Verklaar je nader.
Provincie West-Vlaanderen
• DE BERGEN •
175
Bijlage 4: EIGEN BEOORDELING VAN NATUURLIJKHEID METEN Bij het waarnemen van een landschap (liefst in panoramisch zicht) zal je de zogenaamde emotionele natuurlijkheid van het landschapsbeeld op spontane wijze zelf beoordelen. Dit is de mate waarin dit landschapsbeeld je natuurlijk of onnatuurlijk overkomt, op basis van enkele criteria die je persoonlijk en gevoelsmatig hanteert. Dit kan heel verschillend zijn van de beoordeling van de werkelijke natuurwaarde van dit landschap, gebaseerd op objectieve (wetenschappelijke) criteria, die behoren tot de genetische en ecologische benadering van het landschap. De mate waarin een landschap je natuurlijk overkomt kun je meten door bijvoorbeeld volgende criteria te quoteren op een schaal van 0 tot 10. Daarvan maak je dan het gemiddelde. Dit levert een natuurlijkheidsindex op, die bij iedere waarnemer verschillend kan zijn (analoog met een belevingsindex).
0
1
2
Rechtlijnig Effen Geordend Bewerkt Bebouwd Aantal criteria = 5
3
4
5
6
7
8
9
10
Plaats 1
Plaats 2
Plaats 3
kromlijnig oneffen ongeordend onbewerkt onbebouwd totaalscore S = NATUURLIJKHEIDSINDEX S/5 =
Vergelijk de uitkomsten voor de drie gebieden met elkaar en verantwoord de (eventuele) verschillen!
176
• DE BERGEN •
Provincie West-Vlaanderen
Bijlage 5: LANDSCHAP TYPEREN 1. Volgens de inbreng van de mens - natuurlandschap: bevat overwegend elementen van natuurlijke oorsprong, zonder menselijke tussenkomst (heuvel, vallei, rivier, kreek, duin, gesteente, natuurlijke begroeiing, ...) - cultuurlandschap: vertoont een sterke inbreng van menselijke elementen: • niet-levende (= abiotische) elementen (dijk, weg, gebouw, ...) • levende (= biotische) elementen (gewassen, bosaanplant, houtkanten, ...) er ontstaat een • landelijk landschap: landbouwelementen overwegen (agrarisch) • stedelijk landschap: dichte bebouwing en veel straten • industrieel landschap: veel fabrieken en verkeerswegen • transportlandschap: veel transportinfrastructuur (zoals in een haven) • recreatielandschap: veel elementen voor recreatief (of toeristisch) verblijf en ontspanning 2. Volgens de schikking van de landschapselementen De schikking van de landschapselementen bepaalt de RUIMTELIJKE SAMENSTELLING van een landschap (bewoningspatroon, perceleringspatroon, gebruikspatroon, ...). - open landschap: weidse panoramische (beeldhoek > 180°) en vergezichten (kijkafstand > 1200 m) in de meeste richtingen • bedijkinglandschap: dijken, soms met bomenrijen, en sloten vormen essentiële elementen - gesloten landschap: beperkte kijkafstand (< 250 m) in alle richtingen als gevolg van rijen bomen of struiken, hagen en/of gebouwen; zo'n landschap kan min of meer transparant zijn. • bocagelandschap: perceelsrandbegroeiing bestaat uit lage struiken en hagen, soms met knotbomen • coulisselandschap: perceelsrandbegroeiing bestaat uit rijen opgaande bomen of knotbomen - compartimentenlandschap: een mozaïek van open en gesloten landschappen, waarbij de verdeling van de ruimte gebeurt door een massa opgaande begroeiing (bossen) of bebouwing (vooral lintbebouwing) 3. Volgens de afmetingen van de landschapselementen - grootschalige landschapsindeling: grote percelen, ruime gebouwen, weinig begroeiing op de perceelsranden - kleinschalige landschapsindeling: kleine percelen, kleine gebouwen, veel begroeiing op de perceelsranden 4. Volgens het ontstaan van het reliëf - erosielandschap: huidig oppervlak en reliëfvormen zijn vooral het resultaat van erosieprocessen, zoals hellingsprocessen, erosie door stromend water van rivieren of de zee, erosie door de wind, ... - accumulatielandschap: huidig oppervlak en reliëfvormen zijn vooral het resultaat van accumulatieprocessen, zoals afzetting door de wind, de zee, de rivieren, ...
Provincie West-Vlaanderen
• DE BERGEN •
177
Bijlage 6: GESTEENTE- EN BODEMSOORT BEPALEN Gesteentesoort bepalen: Je hebt een vergrootglas, een flesje HCl en een muntstuk nodig. Je start bij start: de vraag in de ruit - beantwoorden met ja = horizontaal verder gaan - beantwoorden met neen = verticaal verder gaan
Bodemsoort bepalen: Je hebt een pipetfles nodig.
bergje: zand
Neem een goed vochtige hoeveelheid grond, eventueel met de pipetfles vochtiger maken.
dropje: lemig zand rolletje (10 cm) met scheuren: zandig leem
Probeer één van de vormen hiernaast te maken. zonder scheuren: leem
De bekomen vorm is een indicatie van de bodemsoort.
hoefijzer, met scheuren: kleiig leem zonder scheuren: lemige klei cirkel: klei
178
• DE BERGEN •
Provincie West-Vlaanderen
Bijlage7: TOERISTISCHE ONTWIKKELING VAN EEN REGIO BEPALEN Er zijn in de toeristische ontwikkeling van een streek verschillende fasen terug te vinden.
Elke fase wordt getypeerd door een aantal kenmerken:
Het stadium van verzadiging leidt meestal een fase van verval in, tenzij door tijdig ingrijpen het tij kan gekeerd worden. Vernieuwing van het toeristisch product (soort toerisme, spreiding, ...) kan zorgen voor een duurzamer toerisme dat niet meer zozeer op de groei berekend is, dan wel op de draagkracht.
Provincie West-Vlaanderen
• DE BERGEN •
179
Bijlage 8: GRONDMONSTERANALYSE
(1)
1 Het nemen van grondmonsters Een grondmonster moet een zo goed mogelijk gemiddelde zijn van het gebied dat men onderzoekt. De diepte van de bemonstering moet aangepast worden aan de bodemgesteldheid en aan de aard van de vegetatie. Voor een goede bemonstering worden er best minimaal 20 stalen genomen. Bemonsteringsdiepte Grasland
0 - 5 cm
Bouwland
0 - 20 cm
Bosbouwgrond
0 - 25 cm
2 Behandeling van het grondmonster De diverse stalen worden in een plasticzakje verzameld en langzaam gedroogd totdat er geen water, door verdamping, meer verloren gaat. De luchtdroge monsters worden dan fijngewreven en gezeefd door een zeef met diameter 2 mm. De zo verkregen fijne aarde kan tijdelijk luchtdicht bewaard worden. 3 Het maken van een grondmonsteroplossing In de bodem komen de meeste elementen in zeer geringe hoeveeldheden voor. Dat maakt dat enkele speciale technieken moeten worden toegepast. Bij het onderzoek worden de elementen door een methaanzuuroplossing uit de grondmonsters geëxtraheerd. Recept: 34,0 g HCOONa (natriumformiaat) oplossen in een weinig gedestilleerd water; 50 ml HCOOH (methaan- of mierenzuur) 10 mol/l toevoegen; verder aanvullen tot 1000 ml en bewaren in een voorraadfles. Praktische werkwijze: 1) Neem 10 g van het te onderzoeken grondmonster in een erlenmeyer van 250 ml. 2) Voeg daarna 100 ml natriumformiaatoplossing toe (10 maal verdund). 3) Gedurende 15 minuten zo nu en dan eens schudden en daarna filtreren. Als het filtraat niet helder is, actieve koolstof toevoegen en opnieuw filtreren. 4) Nu zijn de stalen klaar voor het testen op nitriet, nitraat, sulfiet, sulfaat, ammoniakale stikstof, fosfor, kalium, calcium, ijzer, pH. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van teststrookjes van Merck of Machery-Nagel (Quantofix).
(1) Deze analyse geeft ook de gelegenheid om het werkingsprincipe, het nut en de beperkingen van druppeltestreacties en teststrookjes toe te lichten
180
• DE BERGEN •
Provincie West-Vlaanderen
Vul de resultaten van je onderzoek aan in volgende tabel.
Bos
Weide
Akker
Nitriet (mg/l) Nitraat (mg/l) Ammonium (mg/l) Sulfiet (mg/l) Sulfaat (mg/l) Fosfaat (mg/l) Fosfor (mg/l) Kalium (mg/l) Calcium (mg/l) Chloor (mg/l) IJzer (mg/l) pH
☛ Welk verband stel je vast tussen de resultaten en de graad van bemesting van de grond? Voor welke mineralen wel en voor welke niet? Hoe is dit te verklaren?
☛ Welk verschil is er in zuurtegraad? Hoe verklaar je dit?
Provincie West-Vlaanderen
• DE BERGEN •
181
Bijlage 9: TESTSTROOKJES EN -KITS VOOR DE CHEMISCHE BEOORDELING VAN DE WATERKWALITEIT Er zijn verschillende wateranalysekits op de markt die bruikbaar zijn voor de testen die in het werkboek voorgesteld worden. Hier volgen enkele voorbeelden. 1. De kits van Tetratest zijn gemakkelijk te verkrijgen in een aquariumwinkel, goed bruikbaar en goedkoop. Enkel de set voor de belangrijke zuurstofbepaling is te weinig gevoelig: men koopt voor deze test beter een afzonderlijke "sneltest" bij een firma voor laboratoriumproducten. 2. Het kleine koffertje "Kompaktlabor für Wasseruntersuchungen" van de firma MERCK (Aquamerck 11151) bevat volgende testen: temperatuur, pH, zuurstof, totale en carbonaathardheid, ammonium, nitriet en nitraat, fosfaat. De in de kit bijgevoegde handleiding is zeer duidelijk: meestal wordt er gebruik gemaakt van nauwkeurig werkende druppelflesjes met reagens. De zuurstofbepaling gebeurt volgens de methode van Winkler. De bepaling van de totale en de carbonaathardheid gebeurt eveneens door titratie; deze van pH, ammonium, nitriet en nitraat gebeuren colorimetrisch. 3. Ook firma's zoals DIMAT (Phywe) verkopen verschillende types koffertjes voor wateranalyse: met de set 30380.00 bepaalt men ammonium, nitraat, nitriet, fosfaat, pH en totale hardheid. Zowel bij MERCK als bij DIMAT kunnen alle sets, flesjes, spuiten, enz., afzonderlijk besteld en aangevuld worden: DIMAT (Phywe): Hoge kaart 293, 2930 Brasschaat (Tel.: 03 653 49 97) MERCKEUROLAB: tel. 016 385 011 of http://www.merckeurolab.be/ De bepaling van ammonium-, fosfaat- en ijzergehalte kan ook colorimetrisch gebeuren met een Aquaquant-set van Merck: -
Aquaquant Aquaquant Aquaquant Aquaquant
14400 14445 14449 14404
voor voor voor voor
ammonium concentraties van 0,05 tot 0,4 mg orthofosfaat per liter concentraties van 0 tot 40 mg orthofosfaat per liter ijzer.
Bepalingen van pH met indicatorpapiertjes of met een draagbare pH-meter op batterijen kunnen eventueel vergeleken worden met deze van de kit.
182
• DE BERGEN •
Provincie West-Vlaanderen
Bijlage 10: ONDERZOEKSMETHODEN VOOR DE BIOLOGISCHE BEOORDELING VAN DE WATERKWALITEIT (1) Verzamelen en determineren van ongewervelde zoetwaterdieren Verzamel deze dieren met volgende technieken: - Trek een fijnmazig schepnet door de vegetatie en breng de inhoud over in een witte plastic schaal, gedeeltelijk gevuld met water. - Spoel stenen die in het water liggen in een tweede schaal. - Onderzoek de onderkant van drijvende bladeren; leg ze in een derde schaal. - Schep met een groot conservenblik de bovenste laag (2-3 cm) van het bodemslib op. Giet de inhoud in een metalen huishoudzeef. Spoel het slib weg door de zeef gedeeltelijk in het water te dompelen en ze zachtjes heen en weer te schudden. Breng de dieren over in een vierde schaal. Tracht vooral de dieren terug te vinden die aangegeven en getekend worden in onderstaande tabel. Duid door turven aan hoeveel keer je iedere soort ontmoet! Plaats de dieren na determinatie terug in het water. Leg ook de stenen terug op hun plaats. (2) Verzamelen en determineren van plankton Voor het verzamelen van plankton is een fytoplanktonnet aangewezen. De maasbreedte van dit net bedraagt 65 micrometer zodat de kleine wieren tegengehouden worden. Ook het grotere dierlijk plankton kan met zo'n net ingezameld worden. Trek het planktonnet zeer langzaam door het water. Giet de inhoud van het verzamelbuisje geregeld over in een flesje. Vul de flesjes slechts voor 1/3. Sluit de flesjes pas net voor je terug naar het (veld)lab gaat. Kun je ze niet onmiddellijk determineren, plaats ze dan in de koelkast gedurende maximum enkele dagen. Om ze gedurende langere tijd te bewaren, fixeer je ze best onmiddellijk in 4% formol. Onderzoek het meegebrachte plankton microscopisch. Volg verder dezelfde werkwijze als in (1). In welke mate is de onderzochte waterplas verontreinigd? In Tabel 1 op volgende bladzijde vind je een reeks organismen die als indicatoren gelden voor de verontreinigingsgraad van een plas. Hoe moet je deze reeksen nu interpreteren? Slingerwormen bijvoorbeeld, kunnen voorkomen in matig of weinig verontreinigd water, maar in sterk verontreinigd water komen geen watervlooien of kokerjuffers voor. Naarmate de verontreiniging toeneemt, vermindert dus het aantal soorten. Bepaling van de biotische index. Bij de vorige methode om de waterkwaliteit biologisch te bepalen, wordt slechts rekening gehouden met het voorkomen van enkele indicatororganismen. In werkelijkheid zijn er natuurlijk meer soorten aanwezig. Een meer wetenschappelijke methode om de kwaliteit van water te bepalen, steunt op die soortenrijkdom. Afhankelijk van de aangetroffen organismen, geeft men het water een waardecijfer van 1 tot 10. Dit cijfer wordt de biotische index genoemd. Met een slechtere waterkwaliteit (grotere vervuiling) stemt een lagere index overeen. Bij het bepalen van de biotische index speelt het precieze aantal individuen van één bepaalde soort geen rol (behalve als er slechts één individu van die groep aanwezig is). Wel is het belangrijk te weten hoe groot de verscheidenheid aan soorten, geslachten of families in het biotoop is. We geven deze verscheidenheid weer in het aantal "systematische eenheden" (S.E.). • Bepaling van het aantal Systematische Eenheden (S.E.) Determineer de verzamelde organismen aan de hand van de zoekkaart voor zoetwaterongewervelden van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid (Aminal) of op een andere manier, vul Tabel 2 voorzien in deze bijlage in en bereken het totaal aantal S.E.
Provincie West-Vlaanderen
• DE BERGEN •
183
TABEL 1: INDICATOREN VOOR WATERVERONTREINIGING Ongewervelde zoetwaterdieren zeer sterk verontreinigd
sterk verontreinigd
matig verontreinigd
weinig of niet verontreinigd
heel zuiver water
steekmuglarve (8 mm)
zoetwaterpissebed (10-15 mm)
poelslak (h. tot 40 mm)
rugzwemmer (bootsmannetje) (15 mm)
steenvlieglarve (9 mm)
dansmuglarve (20 mm)
paardenbloedzuiger (50 mm)
posthoornslak (br. tot 35 mm)
zwemwants (12 mm)
slingerworm (30-40 mm)
pantoffeldier (0,3 mm)
P L A N K T O N
184
oogwier
slingerwier
haftenlarve (12 mm)
kokerjuffer (20-30 mm)
watervlo (1,5-4 mm)
glazenmakerlarve (30-35 mm)
eenoogkreeft (3,5 mm)
waterjufferlarve (23 mm)
mosselkreeftje (1-5 mm)
• DE BERGEN •
geelgerande watertor (volw. 30-35 mm) (larve 40-45 mm)
Provincie West-Vlaanderen
• Bepaling van de biotische index (zie Tabel 3) De juiste biotische index bevindt zich op de kruising van de kolom die overeenstemt met het totaal aantal waargenomen S.E. en de rij die overeenstemt met de meest gevoelige indicatorgroep aanwezig in het water. Voorbeeld: - Aantal S.E. = 9 - Afwezig: steenvlieglarven en platte larven van eendagsvliegen; kokerjuffers met koker; kaphorenslakken en larven van eendagsvliegen - Aanwezig: larven van libellen - Besluit: biotische index = 5 Opmerking: De voor verontreiniging zeer gevoelige groepen bevinden zich bovenaan de tabel, de minder gevoelige onderaan. Steenvlieglarven vindt men nooit in verontreinigd water; tubifex, rode muggenlarven en rattestaartlarven overleven in sterk vervuild water. • Biotische index en waterkwaliteit De biotische index varieert van 0 tot 10. De hoogste waarden van de index wijzen op een uitstekende waterkwaliteit met afwezigheid van verontreiniging of enige andere storende invloed. Een index gelijk aan of minder dan 5 wijst reeds op een belangrijke verstoring van het waterig milieu. Biotische index
Waterkwaliteit
10-9 8-7 6-5 4-3 2-0
Geen of geringe verontreiniging; zeer goede kwaliteit Weinig verontreiniging; goede kwaliteit Matige verontreiniging; matige kwaliteit; kritieke toestand Zware verontreiniging; slechte kwaliteit Zeer zware verontreiniging; zeer slechte kwaliteit
Provincie West-Vlaanderen
• DE BERGEN •
185
TABEL 2: BEPALING VAN HET AANTAL SYSTEMATISCHE EENHEDEN Platwormen
Aantal soorten:
Borstelwormen - Slingerworm (Tubifex) aanwezig?
Zo ja, noteer 1
Bloedzuigers
Aantal soorten:
Mossels - Hoornschalen aanwezig? - Andere soorten
Aantal soorten: Aantal soorten:
Slakken - Kaphorenslak aanwezig? - Andere soorten
Zo ja, noteer 1 Aantal soorten:
Kreeftachtigen - Mosselkreeftje aanwezig? - Watervlo aanwezig? - Eenoogkreeftje aanwezig? - Zoetwaterpissebed aanwezig? - Zoetwatervlokreeft aanwezig?
Zo Zo Zo Zo Zo
Steenvlieglarven
Aantal soorten:
Larven van haften (eendagsvliegen) - Platte larven - Ronde larven
ja, ja, ja, ja, ja,
noteer noteer noteer noteer noteer
1 1 1 1 1
Aantal geslachten: Aantal geslachten:
Kokerjuffers - Zonder koker - Met koker
Aantal families: Aantal families:
Tweevleugeligen - Rode muggenlarve aanwezig? - Andere muggenlarven - Rattenstaartlarve aanwezig?
Zo ja, noteer 1 Aantal soorten: Zo ja, noteer 1
Kevers en hun larven
Aantal soorten:
Watermijten
Aantal soorten:
Waterwantsen - Mosselwants aanwezig? - Andere soorten
Zo ja, noteer 1 Aantal soorten:
Libellenlarven
Aantal soorten: TOTAAL AANTAL SYSTEMATISCHE EENHEDEN:
186
• DE BERGEN •
Provincie West-Vlaanderen
TABEL 3: BEPALING VAN DE BIOTISCHE INDEX Indicator organismen
Totaal aantal aanwezige Systematische Eenheden 0-1
2-5
6-10
11-15
16 en +
Biotische index 1. Steenvlieglarven of platte larven van Eendagsvliegen (Haften)
meerdere S.E.
-
7
8
9
10
slechts 1 S.E.
5
6
7
8
9
meerdere S.E.
-
6
7
8
9
slechts 1 S.E.
5
5
6
7
8
meer dan 2 S.E.
-
5
6
7
8
1 of 2 S.E.
3
4
5
6
7
4. Mosselwants of larven van Libellen of Zoetwatervlokreeftjes of Weekdieren, Hoornschalen uitgezonderd
Alle S.E. van hierboven afwezig
3
4
5
6
7
5. Zoetwaterpissebedden of Bloedzuigers of Hoornschalen of Waterwants, Mosselwants uitgezonderd
Alle S.E. van hierboven afwezig
2
3
4
5
-
6. Tubifex of Rode muggenlarven
Alle S.E. van hierboven afwezig
1
2
3
-
-
7. Rattenstaartlarve
Alle S.E. van hierboven afwezig
0
1
1
-
-
2. Kokerjuffers met koker 3. Kaphorenslakken of larven van Eendagsvliegen (Haften), platte larven uitgezonderd
Provincie West-Vlaanderen
• DE BERGEN •
187
Bijlage 11: TECHNIEKEN VOOR PLANTENOPNAME IN EEN KRUIDENRIJKE (WEG)BERM Door het bestuderen van de samenstelling van de vegetatie van verschillende bermen bekom je gegevens over de variatie in soortenrijkdom. Wellicht kan je dan ook verbanden vaststellen tussen bv. beheersvorm en diversiteit. Deze oefening kan ook gebruikt worden om een vergelijking te maken tussen een gewone weide, een weide in graasbeheer en een weide in maaibeheer (zie bv. Eeuwenhout), of als onderzoek van abiotische invloeden op het voorkomen van planten in een holle weg. Voor de plantenopname maak je best gebruik van één van volgende technieken. 1 Methode van het puntenraam • Constructie: zie figuur; het puntenraam wordt best vervaardigd van aluminium (ijzer roest vrij snel en hout kan krom trekken).
• Werking: door voorzichtig de priemen neer te laten komen kan de vegetatie worden opgenomen; elke plant die wordt geraakt wordt genoteerd, ook als er meerdere planten door dezelfde naald worden geraakt. Ook 'onbegroeide bodem' noteren wanneer door een bepaalde priem geen enkele plant werd geraakt. Door deze methode over een lengte van 9 meter om de meter toe te passen, worden 100 snijpunten onderzocht. 2 Methode van het transect met meetlint Span een meetlint van 20 m uit op het terrein, 10 cm boven de grond. Noteer nu om de 10 cm welke plant het centimeterstreepje op die plaats precies raakt. Belangrijk bij deze methode is om steeds maar één plantensoort per raakpunt te noteren. De onbegroeide bodem moet ook genoteerd worden. Meerdere opnamen maken de resultaten natuurlijk betrouwbaarder ... Noteer de resultaten van je opnamen in de tabel "Opnameformulier voor vegetatiekartering" verder in deze bijlage.
Naverwerking: Het schema "Bermbeheer" in deze bijlage maakt een snelle waardebepaling van de wegberm mogelijk. Het geeft een vereenvoudigd overzicht weer van de belangrijke, goed herkenbare planten in de wegberm, gerangschikt volgens groeiplaats: van nat naar droog, van voedselarm naar voedselrijk. De soorten zijn gerangschikt in groepen die vergelijkbare ecologische omstandigheden aanduiden, maar niet noodzakelijkerwijs altijd samen voorkomen. Het voorkomen van slechts enkele interessante soorten of exemplaren kan reeds voldoende aanduiding geven over de potentiële waarde en het juiste maaibeheer van die bepaalde berm.
188
• DE BERGEN •
Provincie West-Vlaanderen
OPNAMEFORMULIER VOOR VEGETATIEKARTERING Naam:
Datum:
Plaats:
Opnametechniek:
Groepsleden:
SOORTEN
OPNAMERESULTATEN (turfstreepjes)
BEDEKKINGSGRAAD (%)
Onbegroeide bodem 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Provincie West-Vlaanderen
• DE BERGEN •
189
Koekoeksbloem
Zilverschoon
Wederik Tormentil
Grote brandnetel Akkerdistel Bosbes
Struikheide
Muizeoor
Magriet
Veldzuring Kruisbladwalstro
Pastinaak
Agrimonie
Zandblauwtje
190
• DE BERGEN •
Provincie West-Vlaanderen
Bijlage 12: TECHNIEKEN VOOR HET BEPALEN VAN DE ABIOTISCHE FACTOREN 1 Lichtintensiteit De hoeveelheid licht die bepaalde organismen kan bereiken, speelt een belangrijke rol. Daarom is het nodig het invallend licht te meten. Je kan dit doen met een lichtmeter als apart toestel. Hierbij wordt de lichtintensiteit weergegeven in lux. Je kan ook gebruik maken van de lichtmeter van een fototoestel. Je meet hierbij de intensiteit van het weerkaatste licht. Houd hiervoor het toestel op 25 cm van een wit blad papier, dat je op de te onderzoeken plaats legt. Stel de lichtgevoeligheid in op 100 ASA (= 21 DIN) en werk met een constante sluitersnelheid, bv. 1/125 s. Meet de lichtintensiteit en lees de waarde af van de erbij horende diafragmaopening (2,8 wijst op zeer weinig licht, 22 wijst op zeer veel licht). Noteer de diafragmawaarde. Meet je het licht op verschillende plaatsen, let er dan op de lichtmeter steeds in dezelfde richting t.o.v. de zon te houden. Houd ook rekening met voorbijdrijvende wolken ... 2 Temperatuur Voor het meten van de temperatuur volstaat een chemische thermometer, 0°C - 50°C (op 0,1°C). • De luchttemperatuur wordt gemeten op 1 m boven de grond, in de schaduw. • De bodemtemperatuur wordt gemeten 10 cm in de grond, in de schaduw. 3 Vochtigheid • Voor de luchtvochtigheid gebruik je een hygrometer. Meet op 1 m boven de grond en lees af na 5 min. • Voor de bodemvochtigheid: Gebruik een in de handel verkrijgbare vochtigheidsmeter voor de grond (evt. voor kamerplanten). Ofwel neem je ter plaatse een bodemstaal en doe je het in een dichtgeknoopt plastiekzakje. Weeg een porseleinen schaaltje en vul het daarna met 100 g aarde van het bodemstaal. Laat drogen in een droogstoof of keukenoven bij 105°C. Weeg na een tijdje opnieuw. Het massaverschil in g geeft je het actueel watergehalte, uitgedrukt in procent. Om de watercapaciteit van de bodem te kennen, doe je 100 ml uitgedroogde aarde in een bekerglas, je voegt er 100 ml water bij, je dekt het bekerglas af en je schudt het hevig. Laat 10 min. rusten. Span een nylondoek over het bekerglas en giet hierdoor het niet gebonden water af in een maatcilinder. Lees de hoeveelheid vloeistof af en bereken wat opgeslorpt werd door de aarde. Dit getal geeft je de watercapaciteit, uitgedrukt in procent. 4 Humusgehalte Afgestorven planten(resten) in de strooisellaag ontbinden meestal vrij traag en vormen na verloop van tijd een min of meer dikke laag humus. Humusrijke gronden geven voor de planten goede groei-omstandigheden. Het humusgehalte of het gehalte aan organisch materiaal bepaal je als volgt. Weeg een vuurvast porseleinen kroesje en doe hierin 50 g ovendroge aarde. Laat deze, terwijl je voortdurend met een metalen spatel omroert, 20 min. uitgloeien op een gasbrander. Weeg opnieuw na afkoeling. De massavermindering geeft je het gehalte aan organisch materiaal, uitgedrukt in procent. 5 pH-waarde van de bodem Doe een weinig aarde van het bodemstaal in een bekerglas en meng met twee maal zoveel gedestilleerd water. Goed roeren. Meet nu met een universeel pH-indicatorpapiertje de pH-waarde. De resultaten van het onderzoek van de abiotische factoren noteer je in volgende tabel.
Provincie West-Vlaanderen
• DE BERGEN •
191
OPNAMETABEL VOOR ABIOTISCHE FACTOREN
Datum van onderzoek:
Onderzochte plaats
Lichtintensiteit
Temperatuur
Vochtigheid
Humusgehalte
pH bodem
Bodem Lucht
Bodem
Lucht Actueel Waterwater- capaciteit gehalte
A B C D E F G H
192
• DE BERGEN •
Provincie West-Vlaanderen
Bijlage 13: ECOLOGIE VAN DE HOLLE WEG (MET DE TABELLEN VAN ELLENBERG) H. ELLENBERG heeft de planten gerangschikt volgens de eisen die ze stellen aan hun milieu (zie op het einde van deze bijlage). Daarbij hecht hij vooral belang aan drie klimaatsfactoren: licht (L van Lichtzahl), warmte (T van Temperaturzahl) en continentaliteit of de afstand van de normale groeiplaats tot de oceaan (K van Kontinentalitätzahl). Drie bodemfactoren, nl. vochtigheid (F van Feuchtezahl), bodemreactie of pH-waarde (R van Reaktionszahl), en stikstofvoorziening of voedselrijkdom (N van Stickstoffzahl) vervolledigen de tabellen. Binnen elk van deze factoren onderscheidt hij een aantal categorieën, gekenmerkt door een getal. Met die getallen kan je met een beschrijving van de vegetatie een goed beeld krijgen van het leefmilieu ter plaatse. Vergelijk met de eigen gemeten abiotische factoren. Vervolledig de synthesetabel op volgende bladzijde. Met de verschillende waarden uit deze tabel moet het mogelijk zijn de opnameplaatsen zowel naar leefomstandigheden als naar plantengroei te typeren. Tekenen van het lengteprofiel Als je voldoende opnameplaatsen onderzocht hebt, kan je vrij eenvoudig de bekomen gegevens grafisch voorstellen. Teken met behulp van een topografische kaart van het gebied, waar de holle weg doorloopt, een lengtedoorsnede van de weg. Kies de schaal voor lengte en hoogte zo dat er een vrij reëel beeld ontstaat. Met een bodemkaart van de streek kan eventueel een aanduiding voorzien worden i.v.m. de zonering in de bodemsoorten. Vegetatiekenmerken D.m.v. eenvoudige symbolen kunnen de belangrijkste vegetatie-elementen ingetekend worden: b.v. grote bomen (soort aanduiden), dominerende kruiden. Tenslotte kunnen onder het profiel de duidelijk verschillende zones aangeduid worden. Typische planten en/of plantengroepen worden best met blokdiagrammen naar voorkomen grafisch voorgesteld. Een uitgewerkt voorbeeld van een dergelijke grafische verwerking vind je in de figuur hieronder. Merk op: Hetzelfde onderzoek van het dwarsprofiel van de holle weg kan ook interessant ecologisch studiemateriaal opleveren. Onderzoek van de fauna Terwijl het vegetatie-onderzoek doorgaat, kan ook aandacht besteed worden aan het dierenleven. Meestal zal het opzoeken van de exacte naam voor elk dier onmogelijk zijn. Om een overzicht te krijgen van de fauna van een holle weg volstaat een determinatie tot op de grote(re) groepen in het dierenrijk. Je kan hiervoor gebruik maken van eenvoudige zoekkaarten voor ongewervelden in bodem en bladafval, zoals die van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (Aminal).
Provincie West-Vlaanderen
• DE BERGEN •
193
Synthesetabel: ECOLOGIE VAN DE VEGETATIE
Soort
Ellenberg-waarden L
T
K
F
Bedekkingsgraad (%) per opnameplaats R
N
A
B
C
D
E
F
G
H
Gemiddelde Ellenberg-waarden: L = T= K= F= R= N=
194
• DE BERGEN •
Provincie West-Vlaanderen
Met dezelfde verwerkingstechnieken als voor het onderzoek van de vegetatie, kan een ecologisch overzicht bekomen worden i.v.m. het dierenleven. Gebruik hiervoor de opnametabel die voorzien is op volgende bladzijde. De grafische voorstellingen kunnen aangevuld worden met bepaalde frequent voorkomende fauna-elementen.
Provincie West-Vlaanderen
• DE BERGEN •
195
Opnametabel voor de FAUNA-ELEMENTEN
Soorten
Aantal exemplaren per opnameplaats A
196
B
• DE BERGEN •
C
D
E
F
G
H
Provincie West-Vlaanderen
TABELLEN VAN ELLENBERG Ellenberg onderscheidt een aantal categorieën gekenmerkt door een getal. De getallenreeks gevormd door L (= Lichtzahl), T (= Temperaturzahl), K (= Kontinentalitätzahl), F (= Feuchtezahl), R (= Reaktionszahl) en N (= Stickstoffzahl), geeft het 'ecologisch gedrag' van een soort weer. De schaalverdeling luidt als volgt: L=
1 2 3 4 5 6 7 8 9
planten van donkere plaatsen tussen 1 en 3 schaduwplanten tussen 3 en 5 halfschaduwplanten tussen 5 en 7 halflichtplanten lichtplanten planten van sterk belichte plaatsen
T=
1 2 3 4 5 6 7 8 9
koudeminnende planten tussen 1 en 3 koelteminnende planten tussen 3 en 5 matig-warmteminnende planten tussen 5 en 7 warmteminnende planten tussen 7 en 9 hitteminnende planten
K=
1 2 3 4 5 6 7 8 9
euoceanisch oceanisch tussen 2 en 4 suboceanisch intermediair subcontinentaal tussen 6 en 8 continentaal eucontinentaal
F=
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
R=
1 2 3 4 5 6 7 8 9
planten van ariede plaatsen tussen 1 en 3 droogteminnende planten tussen 3 en 5 fristeminnende planten tussen 5 en 7 vochtminnende planten tussen 7 en 9 natminnende planten oeverplanten (wisselende waterstand) waterplanten onderwaterplanten sterk-zuurminnende planten tussen 1 en 3 zuurminnende planten tussen 3 en 5 matig-zuurminnende planten tussen 5 en 7 zwak-zuur-tot zwak-baseminnende planten tussen 7 en 9 base- en kalkminnende planten
Provincie West-Vlaanderen
• DE BERGEN •
197
N=
1 2 3 4 5 6 7 8 9
planten der N-armste plaatsen tussen 1 en 3 planten van N-arme plaatsen tussen 3 en 5 planten van matig-N-rijke plaatsen tussen 5 en 7 planten van N-rijke plaatsen uitgesproken N-minnende planten planten van extreem N-rijke plaatsen
Opmerking: is een plant indifferent voor een bepaalde factor, dan noteert men X. De bedoeling van deze methode is nadien de plantensoorten als indicatoren te gebruiken voor de eigenschappen van het milieu. Voorbeeld: Welke milieu-eigenschappen vertoont een plaats in een bos waar massale groei van daslook (Allium ursinum) voorkomt? In de tabel van Ellenberg (1974) vinden we als ecologische gedragsfactoren voor deze soort: L=2, T=X, K=2, F=6, R=7 en N=8. Hieruit kan men besluiten dat het gaat om een 'beschaduwde plek in een atlantisch bos, met een vochtige N-rijke bodem en een zuurtegraad in de buurt van de neutraliteit'. Aangezien het systeem van Ellenberg uitgewerkt werd voor Centraal-Europa, moeten we de getallen met enige voorzichtigheid interpreteren. Een voor onze streken bruikbare tabel werd uitgewerkt door J. Longin en A. Van Overberge. I. Plantengroepen die de voedselrijkdom van de bodem aangeven a. Op laaghumus Ellenbergwaarden Calluna vulgaris (Struikheide) Carex pilulifera (Pilzegge) Frangula alnus (Sporkehout) Galium saxatile (Liggend walstro) Melampyrum pratense (Hengel) Sieglingia decumbens (Tandjesgras) Vaccinum myrtillus (Blauwe bosbes)
L
T
K
F
R
N
8 6 6 7 X 8 5
X 4 X 5 X X X
3 2 5 2 3 2 5
X 5 X 5 X X X
1 3 2 2 3 3 2
1 5 3 3 3 2 3
Ook Deschampsia flexuosa (Bochtige smele) behoort tot deze groep. Sompplanten van arme laaghumus die op vochtige plaatsen als bijmenging in het bos groeien: Betula pubescens (Zachte berk) Blechnum spicant (Dubbelloof) Carex echinata (Sterzegge) Carex nigra (Zwarte zegge) Equisetum sylvaticum (Bospaardenstaart) Molinia caerulea (Pijpenstrootje)
7 3 8 8 3 7
X 3 X X 4 X
X 2 3 3 X 3
X 6 8 8 6 7
3 2 3 3 3 X
3 3 2 2 4 2
7 X 5 5 7 5 6 6 4
X X X 5 5 6 X 5 6
3 3 3 1 3 3 X 2 2
X X 4 5 5 4 4 5 5
3 5 X 7 2 4 4 2 3
3 X 4 6 2 2 2 3 2
b. Op korrelhumus Agrostis capillaris (Gewoon struisgras) Anthoxanthum odoratum (Gewoon reukgras) Convallaria majalis (Lelietje-van-dalen) Hyacinthoides non-scripta (Wilde hyacint) Hieracium laevigatum (Stijf havikskruid) Hieracium sabaudum (Boshavikskruid) Hieracium umbellatum (Schermhavikskruid) Holcus mollis (Zachte witbol) Hypericum pulchrum (Fraai hertshooi)
198
• DE BERGEN •
Provincie West-Vlaanderen
Lonicera periclymenum (Wilde kamperfoelie) Maianthemum bifolium (Dalkruid) Potentilla erecta (Tormentil) Pteridium aquilinum (Adelaarsvaren) Sarothamnus scoparius (Brem) Solidago virgaurea (Guldenroede) Sorbus aucuparia (Wilde lijsterbes) Stachys officinalis (Betonie) Teucrium scorodonia (Valse salie) Veronica officinalis (Mannetjesereprijs)
6 3 6 6 8 5 6 7 6 5
5 X X 5 5 X X 6 5 X
2 6 3 3 2 X X 5 2 3
X X X 6 4 5 X 4 4 4
X 3 X 3 3 X X X 2 2
X 3 2 3 3 5 X X 3 3
Ook Festuca filiformis (Fijn zwenkgras) en Hieracium murorum (Muurhavikskruid) behoren tot deze groep. Op beschaduwde plaatsen met hoge vochtigheidsgraad: Athyrium filix-femina (Wijfjesvaren) Cystopteris fragilis (Blaasvaren) Dryopteris carthusiana (Smalle stekelvaren) Dryopteris dilatata (Brede stekelvaren) Luzula sylvatica (Grote veldbies) Oxalis acetosella (Witte klaverzuring)
4 5 5 4 4 1
X X X X 4 X
3 3 3 3 2 3
7 7 X 6 6 6
X 8 4 X 2 X
6 5 3 7 5 7
c. Op kruimelhumus A. Planten op vochtige kruimelhumus met wisselende voedselrijkdom, strikt gebonden aan het bosmilieu, maar vrij onverschillig voor voedselrijkdom. Anemone nemorosa (Bosanemoon) Dryopteris filix-mas (Mannetjesvaren) Epilobium montanum (Bergbasterdwederik) Euphorbia amygdaloides (Amandelwolfsmelk) Fragaria vesca (Bosaardbei) Hedera helix (Klimop) Milium effusum (Gierstgras) Mycelis muralis (Muursla) Polygonatum multiflorum (Gewone salomonszegel) Scrophularia nodosa (Knopig helmkruid)
X 3 4 4 7 4 4 4 2 4
X X X 5 X 5 X 5 5 5
3 3 3 2 5 2 3 2 5 3
X 5 5 5 5 5 5 5 5 6
5 5 6 7 X X 5 X 7 6
X 6 6 6 6 X X 6 4 7
Ook Narcissus pseudonaricussus (Wilde narcis) behoort tot deze groep. Op droge en warme plaatsen: Mespilus germanica (Mispel)
5
8
6
4
X
X
2 5 5 5 5
X X 5 6 X
3 5 2 3 3
X 5 5 5 5
5 5 6 6 3
4 3 6 5 X
4 7 6 7 3 2 3 5
5 5 5 5 5 X 5 5
3 4 4 3 3 5 2 2
5 X 5 4 5 5 5 5
8 8 7 8 7 7 6 7
8 X X 3 5 5 X 5
B. Planten op vochtige, matig milde kruimelhumus Luzula pilosa (Ruige veldbies) Poa nemoralis (Schaduwgras) Potentilla sterilis (Aardbeiganzerik) Stellaria holostea (Grote muur) Viola riviniana (Bleeksporig bosviooltje) C. Planten op vochtige kruimelhumus Campanula trachelium (Ruig klokje) Cornus sanguinea (Rode kornoelje) Crataegus laevigata (Tweestijlige meidoorn) Crataegus monogyna (Eenstijlige meidoorn) Epipactis helleborine (Brede wespenorchis) Lamium galeobdolon (Gele dovenetel) Melica uniflora (Eenbloemig parelgras) Rosa arvensis (Bosroos)
Provincie West-Vlaanderen
• DE BERGEN •
199
Veronica montana (Bergereprijs) Vicia sepium (Heggenwikke) Viola reichenbachiana (Donkersporig bosviooltje)
4 X 4
5 X 5
2 5 4
7 5 5
5 7 7
6 5 6
D. Planten op vochtige en rijke kruimelhumus (optimale ontwikkeling van deze groep op goed doorluchte dalbodems). Adoxa moschatellina (Muskuskruid) Allium ursinum (Daslook) Arum maculatum (Gevlekte aronskelk) Circaea lutetiana (Groot heksenkruid) Geum urbanum (Nagelkruid) Paris quadrifolia (Eenbes) Primula elatior (Slanke sleutelbloem) Ranunculus auricomus (Gulden boterbloem) Ranunculus ficaria (Gewoon speenkruid) Ribus rubrum (Aalbes) Salix caprea (Boswilg) Sanicula europaea (Heelkruid)
5 2 3 4 4 3 6 5 4 4 7 4
X X 6 5 5 X X 5 5 X X 5
5 2 2 3 5 X 4 3 3 7 3 3
6 6 7 6 5 6 6 6 6 8 6 5
7 7 7 7 X 7 7 8 7 6 7 8
8 8 8 7 7 6 7 7 7 6 X 6
2
5
3
X
7
7
E. Planten op rijke kruimelhumus Mercurialis perennis (Bosbingelkruid)
De volgende warmte- en droogteminnende planten van rijkere bodemreeksen vindt men soms als bijmenging: Acer campestre (Spaanse aak) Clematis vitalba (Clematis) Evonymus europaeus (Wilde kardinaalsmuts) Inula conyza (Donderkruid) Ligustrum vulgare (Wilde liguster) Origanum vulgare (Marjolein)
5 7 6 6 7 7
7 7 5 6 6 X
4 3 3 2 3 3
5 5 5 4 X 3
7 7 8 7 8 X
6 7 5 3 X 3
II. Plantengroepen, waarvoor de voedselrijkdom van de bodem een ondergeschikte rol speelt. a. Stikstofplanten Opvallend is het groot aantal één-en tweejarige planten die, in tegenstelling tot de typische bosplanten, geen ondergrondse reserveorganen ontwikkelen. Aan het eind van de lente groeien ze snel en overwoekeren gedurende de zomer de min of meer geruderaliseerde delen in het bos. Na het hakken van bomen kan er, ten gevolge van de grotere lichtinval die de microflora van de bodem beïnvloedt, tijdelijk een verhoogde vrijstelling van nitraten optreden. A. Stikstofplanten op rijke bodemreeksen: Aegopodium podagraria (Zevenblad) Alliaria petiolata (Look-zonder-look) Anthriscus sylvestris (Fluitenkruid) Calystegia sepium (Haagwinde) Chaerophyllum temulum (Dolle kervel) Galeopsis tetrahit (Gewone hennepnetel) Galium aparine (Kleefkruid) Geranium robertianum (Robertskruid) Glechoma hederacea (Hondsdraf) Humulus lupulus (Hop) Silene dioica (Dagkoekoeksbloem) Ribes uva-crispa (Kruisbes) Rubus caesius (Dauwbraam) Rumex obtusifolius (Ridderzuring) Sambucus ebulus (Kruidvlier)
200
5 5 7 8 5 7 7 4 6 7 X 4 7 7 8
• DE BERGEN •
X 6 X 6 6 X 5 X 5 6 X 5 5 5 6
3 3 5 5 3 3 3 3 3 3 4 2 3 3 3
6 5 5 6 5 5 X X 6 8 6 X 7 6 5
7 7 X 7 X X 6 X X 6 7 X 7 X 8
8 9 8 9 8 7 9 7 7 8 8 6 9 9 7
Provincie West-Vlaanderen
Sambucus nigra (Gewone vlier) Solanum dulcamara (Bitterzoet) Stachys sylvatica (Bosandoorn) Urtica dioica (Grote brandnetel) Veronica hederifolia (Akkerklimopereprijs)
7 7 4 X 6
5 5 X X 6
3 X 3 X 3
5 8 7 6 5
X X 7 X 7
9 8 7 8 7
7 8 4 7 6 7
5 X 5 X 4 X
2 5 3 X 4 4
5 5 5 5 5 5
3 3 6 X 5 X
6 8 7 8 8 8
6 4 2 4 X 7 6
X 5 5 5 X X 5
2 3 3 3 4 4 3
6 5 5 7 5 8 7
X 6 7 6 X 6 7
6 6 5 6 5 7 6
9 7 7 7 6 8 2 7
X 4 4 5 X 5 5 5
5 3 3 3 X 3 2 3
9 7 6 8 7 7 7 7
3 3 4 4 X 3 7 X
2 4 4 3 3 3 7 2
B. Stikstofplanten op armere bodemreeksen: Digitalis purpurea (Gewoon vingerhoedskruid) Epilobium angustifolium (Wilgenroosje) Moehringia trinervia (Drienerfmuur) Rubus idaeus (Framboos) Sambucus racemosa (Trosvlier) Senecio fuchsii (Schaduwkruiskruid) b. Planten die wijzen op verdichting van de bodem A. Op rijke, ondoorlatende bodems Ajuga reptans (Kruipend zenegroen) Brachypodium sylvaticum (Boskortsteel) Carex sylvatica (Boszegge) Festuca gigantea (Reuzenzwenkgras) Phyteuma spicatum (Witte rapunzel) Valeriana repens (Echte valeriaan) Viburnum opulus (Gelderse roos) B. Op arme, ondoorlaatbare bodems Agrostis canina (Moerasstruisgras) Carex ovalis (Hazezegge) Carex pallescens (Bleke zegge) Cirsium palustre (Kale jonker) Deschampsia cespitosa (Ruwe smele) Juncus effusus (Pitrus) Lysimachia nemorum (Boswederik) Succisa pratensis (Blauwe knoop) c. Sompplanten A. Op matig rijke somphumus en op sompige kruimelhumus Achillea ptarmica (Wilde bertram) Alnus glutionosa (Zwarte els) Angelica sylvestris (Engelwortel) Cardamine pratensis (Pinksterbloem) Crepis paludosa (Moerasstreepzaad) Festuca gigantea (Reuzenzwenkgras) Filipendula ulmaria (Moerasspirea) Heracleum sphondylium (Gewone berenklauw) Lycopus europaeus (Wolfspoot) Lysimachia vulgaris (Grote wederik) Lythrum salicaria (Gewone kattenstaart) Petasites hybridus (Groot hoefblad) Polygonum bistorta (Adderwortel) Salix cinerea (Grauwe wilg) Stellaria nemorum (Bosmuur) Thalictrum flavum (Poelruit)
8 5 7 5 7 4 7 7 7 6 7 7 7 7 4 7
X 5 5 X X 5 X 5 6 X 5 5 4 X 4 X
3 3 3 X 3 3 X 2 5 X 5 2 7 5 4 5
8 9 9 7 8 7 8 5 9 8 8 8 7 9 7 8
4 6 6 X 8 6 X X X X 7 7 5 5 5 8
2 X X X X 6 4 8 7 X X 7 5 4 7 ?
7 8
X X
X 3
9 8
3 3
2 2
B. Sompplanten van de arme reeks Carex canescens (Zompzegge) Carex echinata (Sterzegge)
Provincie West-Vlaanderen
• DE BERGEN •
201
Comarum palustre (Wateraardbei) Epilobium palustre (Moerasbasterdwederik) Eriophorum angustifolium (Veenpluis) Galium palustre (Moeraswalstro) Hydrocotyle vulgaris (Waternavel) Juncus acutiflorus (Veldrus) Mentha arvensis (Akkermunt) Menyanthes trifoliata (Waterdrieblad) Pedicularis palustris (Moeraskartelblad) Polygonum hydropiper (Waterpeper) Ranunculus flammula (Egelboterbloem) Ranunculus repens (Kruipende boterbloem) Rumex sanguineus (Bloedzuring) Scutellaria galericulata (Blauw glidkruid) Viola palustris (Moerasviooltje)
7 7 8 6 7 9 X 8 7 7 7 6 4 7 6
X X X X 6 5 X X X 5 X X 5 5 X
X X X 3 2 2 X X X X 3 X 2 5 3
10 9 9 9 9 8 8 9 9 8 9 7 8 9 9
3 3 4 X 2 3 X X X 4 3 X 7 7 2
2 2 2 4 2 ? X 2 2 5 2 X 7 6 X
6 5 4
5 5 4
2 2 X
8 8 7
X 6 7
5 5 4
6
5
2
9
5
4
5 4
7 5
2 5
8 7
8 7
5 6
7 7 7 8 6 7 7 9 7 7 7 7 7 7 7 7 7
X X 4 X X X X 5 X 5 X 4 X 5 5 5 5
X 4 X X 3 3 3 X 3 3 5 3 X 7 4 X 2
8 9 9 10 9 9 9 10 10 9 8 11 8 10 9 7 8
X X 6 X X X X 8 X 7 X 7 7 7 4 7 X
X 4 5 ? X 5 5 7 7 4 5 7 7 8 3 7 2
8 7 6 8 7 7 7 7 8 7 8 8
6 X X 4 6 5 X X 5 6 7 6
5 X 5 X 5 X X 4 3 5 5 5
10 10 10 10 10 10 10 10 11 10 10 10
7 X X X 7 7 6 7 7 X X X
7 8 8 6 5 5 7 6 5 5 7 8
d. Bronplanten op beschaduwde, rijke bodems Cardamine flexuosa (Bosveldkers) Carex pendula (Hangende zegge) Chrysosplenium alternifolium (Verspreidbladig goudveil) Chrysoplenium oppositifolium (Paarbladig goudveil) Equisetum telmateia (Reuzenpaardenstaart) Impatiens noli-tangere (Groot springzaad) e. Verlandingsplanten op matig rijke bodems Caltha palustris (Gewone dotterbloem) Cardamine amara (Bittere veldkers) Carex vesicaria (Blaaszegge) Eleocharis palustris (Waterbies) Galium palustre (Moeraswalstro) Glyceria fluitans (Mannagras) Glyceria fluitans (Mannagras) Glyceria maxima (Liesgras) Iris pseudacorus (Gele lis) Mentha aquatica (Watermunt) Myosotis scorpioides (Moerasvergeet-mij-nietje) Nasturtium officinale (Witte kers) Phalaris arundinacea (Rietgras) Rorippa amphibia (Gele waterkers) Scirpus sylvaticus (Bosbies) Stachys palustris (Moerasandoorn) Valeriana dioica (Kleine valeriaan) f. Moerasplanten op rijkere bodems Acorus calamus (Kalmoes) Alisma plantago-aquatica (Grote waterweegbree) Butomus umbellatus (Zwanebloem) Equisetum fluviatile (Holpijp) Oenanthe fluviatile (Watertorkruid) Phragmites australis (Riet) Ranunculus lingua (Grote boterbloem) Sagittaria sagittifolia (Pijlkruid) Scirpus lacustris (Mattenbies) Sparganium erectum (Grote egelskop) Typha angustifolia (Kleine lisdodde) Typha latifolia (Grote lisdodde)
202
• DE BERGEN •
Provincie West-Vlaanderen
Bijlage 14: STUDIE VAN DE KNOTBOOM ALS LEEFGEMEENSCHAP Voor de studie van de knotboom als leefgemeenschap kiezen we best een rij oude knotwilgen. Door het uitvoeren van volgende opdrachten bekom je gegevens over: - de plantengroei op de knot - dieren op/in de knotwilg - abiotische factoren in het ecosysteem knotwilg. Door een vergelijking te maken met een aantal jonge bomen kan je het belang van oude, vermolmde knotwilgen gemakkelijk beoordelen. 1 De plantengroei op de knot Carriere en Van der Werf (1977) vonden 116 soorten hogere planten en 31 soorten blad- en levermossen, die als epifyten voorkwamen op 702 door hen onderzochte knotwilgen. Wij zullen ons beperken tot de op knotten voorkomende hogere planten. Gebruik een flora voor het determinatiewerk. Het is ook belangrijk om na te gaan hoe een soort zich verspreidt, waardoor ze uiteindelijk boven op de boom terechtkwam. Dit kan natuurlijk alleen als er vruchten en/of zaden voorkomen. Hierbij kunnen 3 types aanpassingen onderscheiden worden: - verspreiding door de wind (anemochoren): daartoe hebben ze heel kleine en lichte zaden of vruchten, of is er oppervlaktevergroting door vleugeltjes of pluis - verspreiding door dieren (zoöchoren): ze hebben meestal eetbare vruchten en/of zaden, of hebben haakjes, aanhangsels of andere aanpassingen, waardoor ze aan dieren (vacht, poten) blijven vasthangen - verspreiding door water (hydrochoren): typische moeras- en oeverplanten, die hun zaden toevertrouwen aan het water. De resultaten van je onderzoek breng je aan op de 'Opnametabel voor hogere planten op knotwilgen'. OPNAMETABEL VOOR HOGERE PLANTEN OP KNOTBOMEN Datum van onderzoek: Aantal onderzochte knotten: Soorten
Voorkomen op aantal onderzochte knotten (turfstreepjes)
Verspreidingswijze
Aantal soorten =
Provincie West-Vlaanderen
• DE BERGEN •
203
Het aantal soorten dat je hebt waargenomen geeft een aanwijzing voor de rijkdom van de flora die zich bevindt op de knot. Ook de verspreidingswijze heeft wellicht een invloed op het voorkomen van bepaalde plantensoorten. 2 Dieren op/in de knotwilg We maken een vergelijking tussen de dieren die we vinden: - in de knot tussen de rottende bladeren en takjes - in de opengescheurde stam tussen het fijne, vochtige houtmolm - onder de losgekomen schors van stukken dood hout. We beperken ons tot de diertjes die we met het blote oog of met een (planten)loep (10 x) kunnen zien. Gebruik hiervoor een zoekkaart voor ongewervelden, zoals die van Aminal. Alle diertjes verzamelen is erg tijdrovend! Bijgevolg zal onze methode zeker geen volledig beeld geven van de rijkdom aan dierlijk leven in en op de knotwilg. OPNAMETABEL VOOR DIEREN OP/IN KNOTWILGEN Soorten
Aantal exemplaren Knot/bladafval
Houtmolm
Onder schors
Aantal soorten =
Ook hier geeft het aantal soorten een aanwijzing over de rijkdom van de fauna op/in de onderzochte knotbomen. Met de vereenvoudigde menulijst van ongewervelden in bodem en bladafval op volgende bladzijde en de bovenstaande soortenlijst kan je nu ook proberen een voedselweb te maken.
204
• DE BERGEN •
Provincie West-Vlaanderen
VEREENVOUDIGDE MENULIJST VAN ONGEWERVELDEN IN BODEM EN BLADAFVAL Dieren
Voedselbron
SLAKKEN - naaktslakken - huisjesslakken
Verse niet-houtachtige plantendelen Verse niet-houtachtige plantendelen of dierlijk voedsel
SCHAALDIEREN - pissebedden
Plantenafval, afgeworpen huiden van insecten
DUIZENDPOTEN - gele tuinduizendpoten - gewone duizendpoten
Rupsen, wormen, slakken, insecten en hun larven Pissebedden, insecten, wormen
MILJOENPOTEN - zandveelpoten - oprolmiljoenpoten
Plantenafval Plantenafval
RINGWORMEN - regenwormen
Detritus (= afval, afgestorven organismen)
SPINACHTIGEN - spinnen - hooiwagens - hoornmijten - roofmijten
Kleine ongewervelde dieren Slakken, mijten, insecten, detritus Humus, bacteriën, schimmels, plantensappen Bodemaaltjes, regenwormen, andere mijten, primitieve insecten, insecteneieren
INSECTEN - springstaarten - wantsen - rupsen (larven van vlinders en motten) - langpootmuggenlarven (emelten) - mieren - oorwormen - loopkevers en loopkeverlarven - mestkevers - kortschildkevers - meikeverlarven (engerlingen)
Detritus Plantensappen Bladeren Wortels, bladstrooisel, rottend hout Insecten en hun larven, wormen, honingdauw Plantenafval, bloemdelen, aas, kleine insecten Wormen, slakken, insectenlarven, primitieve insecten Mest Wormen, slakken, insectenlarven, primitieve insecten Wortels van kruidachtige planten
3 Abiotische factoren in het ecosysteem knotwilg De bodem waarin de epifyten en de diertjes leven is vermolmd hout. Uiteraard heerst er binnen dit substraat een heel apart 'klimaat'. Voer de volgende metingen uit: • temperatuur in de holle stam: ......°C
omgevingstemperatuur: ......°C
• vochtigheid van de houtmolm: ..... %
luchtvochtigheid: ......%
• zuurtegraad van de houtmolm: pH = ......
zuurtegraad van de bodem in de onmiddellijke omgeving van de knotboom: pH = ......
Provincie West-Vlaanderen
• DE BERGEN •
205
Bijlage 15: DE RIJKDOM AAN AUTOCHTONE BOMEN EN STRUIKEN IN HET REGIONAAL LANDSCHAP WEST-VLAAMSE HEUVELS Door diverse oorzaken zijn de inheemse én origineel streekeigen bomen en struiken in Vlaanderen en omgeving erg zeldzaam geworden. Het blijkt immers dat het grootste deel van onze als 'inheems' en 'streekeigen' beschouwde boom- en struiksoorten werd ingevoerd uit andere delen van Europa. Plantmateriaal waarmee onze bossen na W.O. I werden heraangeplant is import. Dit resulteert in de merkwaardige vaststelling dat van onze meest 'inheemse' boomsoorten (zomereik, beuk, esdoorn, boskers, es) maar erg weinig autochtone exemplaren meer terug te vinden zijn. Wat is het belang van autochtone bomen en struiken? Importaanplantingen verraden zich dikwijls door minderwaardige kwaliteit. Bovendien zijn ze genetisch aangepast aan andere klimaatzones, met een andere seizoensklok, zodat ze bij ons laattijdig of helemaal niet in bloei komen. Dit manifesteert zich pas na de jeugdgroei (dus na 5 tot 10 jaar). Ze kunnen ook minder bestand zijn tegen schimmels, bacteriën en insectenvraat eigen aan onze streken. Autochtone bomen en struiken, die na de laatste grote ijstijd spontaan naar onze streken zijn teruggekeerd, zijn daar beter tegen bestand. Met het verdwijnen van authentieke streeksoorten gaat ook moeizaam ontwikkeld genenmateriaal voorgoed verloren. De afdeling Bos en Groen van AMINAL startte in 1996 een grootschalig project op rond autochtone bomen en struiken in Vlaanderen. In 1998 liep een inventarisatie van autochtone bomen en struiken in de Regionale Landschappen Vlaamse Ardennen en West-Vlaamse Heuvels. De resultaten bevestigen het vermoeden dat het autochtoon materiaal van sommige soorten in Vlaanderen zeer zeldzaam of zelfs verdwenen is. Gelukkig brengt de inventarisatie ons op het spoor van enkele zones waar autochtoon materiaal nog ruimschoots aanwezig is. Algemeen werd verondersteld dat de Eerste Wereldoorlog onze streek grondig verwoest had en dat alle natuurwaarden zich van voor af aan opnieuw moesten ontwikkelen. Toch blijkt dit niet overal het geval. Onze bossen werden in het algemeen tussen 1920 en 1930 heraangeplant. Desondanks zijn er nog vele relicten van het oude cultuurlandschap aanwezig in de vorm van houtkanten, heggen en hagen, holle wegen, knotbomen en kleine bosbestanden. Deze vormen een onvermoede rijke schatkamer aan autochtone bomen en struiken. Vergeleken met de meeste Europese heggenlandschappen blijkt dat in deze streek de erfenis van het Middeleeuws kleinschalige landschap wellicht het meest intact de eeuwen heeft doorstaan! De onderzoekers stellen onomwonden dat de rijkdom aan soorten binnen het Regionaal Landschap West-Vlaamse Heuvels uniek is in Vlaanderen. Sleedoorn, de verschillende soorten meidoorns, rode kornoelje, zwarte populier, hulst, veldesdoorn, ... zijn hier nog talrijk aanwezig. Er werden tien wilde rozensoorten en -ondersoorten gevonden. Voor de beklierde heggenroos herbergt het Regionaal Landschap zelfs de enig bekende groeiplaatsen in Vlaanderen. De onderzoekers benadrukken de onvermoede waarden die werden (her)ontdekt en de dringende nood aan efficiënte beschermingsmaatregelen. Het blijkt immers dat een aantal heggen met autochtone, maar zeer zeldzame rozensoorten, kort na de inventarisatie reeds verdwenen zijn.
206
• DE BERGEN •
Provincie West-Vlaanderen
Bijlage 16: DE BETEKENIS VAN KLEINE LANDSCHAPSELEMENTEN (KLE) Kleine landschapselementen, zoals holle wegen, hagen, beken, (veedrink)poelen, houtkanten en bomenrijen, ruigten en zelfs wegbermen, vormen een echt ecologisch netwerk in het landschap. Meestal zijn het de laatste getuigen van het vroegere landgebruik. Het menselijk ingrijpen maakte eeuwenlang het bestaan en de ontwikkeling van erg afwisselende, kleinschalige landschappen mogelijk, daar waar deze beïnvloeding de jongste eeuw vooral nivellerend heeft gewerkt! Het landgebruik werd in sterke mate bepaald door de gesteldheid van het terrein. Op de drogere en/of betere gronden ontstonden bewoningskernen met intensief bewerkte percelen. Op drassige plaatsen, te steile hellingen e.d. was de menselijke invloed heel wat beperkter. Hier ontwikkelde de mens een aantal typische, meestal zeer kleinschalige gebruiksvormen. Door de continuïteit van het beheer konden er zich soortenrijke levensgemeenschappen vestigen. Mede door de mechanisatie en de nieuwe productietechnieken in de landbouw werd de ontginning van de moeilijke percelen rendabel, zodat heel wat kleine landschapselementen verdwenen. Meteen werd ook het voortbestaan van de bijbehorende rijke flora en fauna bedreigd. Zo ontstonden onze genivelleerde, relatief grootschalige landschappen. Lijnvormige natuurelementen (denk aan bomenrijen en hagen) zijn immers sterk bepalend voor het uitzicht van het landschap. Ze vormen als het ware de aankleding van het landschap. Kleine landschapselementen kunnen echter ook nu nog aan de natuur een samenhangend en kwaliteitsvol voortbestaan verzekeren. De aanwezige spontane flora en fauna zijn steeds een wezenlijk deel van de natuurlijke rijkdom, ondanks de geringe oppervlakte van deze biotopen. Bovendien maken kleine landschapselementen het mogelijk dat dieren en planten zich vrij over hun areaal kunnen verspreiden en zo de verschillende geschikte biotopen bereiken. Het geheel van die kleine, maar ecologisch functionele landschapselementen wordt meestal aangeduid als de ecologische infrastructuur van het landschap. Maar al te vaak wordt de belangrijke regulerende functie van kleine landschapselementen over het hoofd gezien! De instandhouding van een interessant micro-klimaat bv. is enkel mogelijk als de landschapselementen voldoende bescherming bieden tegen gure weersituaties. Zo beperken hagen, houtkanten en bomenrijen duidelijk de invloed van de wind, waardoor o.a. minder extreme temperaturen voorkomen. Waterhuishouding en bodemevenwicht worden gunstig beïnvloed door de aanwezigheid van natuurlijke elementen. Te snelle waterafvoer en duidelijk versterkte bodemerosie blijven niet uit na het verwijderen van allerlei lineaire kleine landschapselementen. 1 Kruidenrijke (weg)bermen Tot voor enkele tientallen jaren gebruikte men bermen vaak als weidegrond of hooiland. Het afgevoerde maaisel diende als veevoeder, bv. voor de veelvuldig door de plattelandsmensen gekweekte konijnen. Deze exploitatievorm leidde tot zeer gevarieerde en soortenrijke vegetaties. Ongeveer een derde van onze inheemse planten vonden (en vinden) op bermen en taluds een geschikte groeiplaats! Heel wat kleinere dieren, insecten bv., profiteerden mee van de kruidenrijke begroeiing. Met het teloorgaan van die economische functie verdween de motor achter het oude beheer. Stilaan nam de (gemeentelijke) overheid het onderhoud van de bermen over. Meestal kwam dit beheer neer op regelmatig maaien en het gebruik van herbiciden tegen allerlei (on)kruiden, zodat de bermen er 'proper' uitzagen. De organische verrijking door het rottende maaisel en ander afval bevoordeelde de uitbreiding van banale soorten, zoals de grote brandnetel. Grassen verdragen bovendien veel beter het frequent maaien, zodat er na verloop van tijd een effen grasmat ontstond, een groene woestijn. Hoewel de ecologische waarde van onze wegbermen drastisch is afgenomen, vormen ze belangrijke lintvormige elementen in het cultuurlandschap.
Provincie West-Vlaanderen
• DE BERGEN •
207
Teneinde de openbare besturen aan te zetten hun bermen natuurvriendelijker te beheren, werd op 1 januari 1985 het wegbermbesluit van de Vlaamse Executieve van kracht: • Het gebruik van biociden is verboden. • De eerste maaibeurt mag pas na 15 juni uitgevoerd worden. Een eventueel tweede maaibeurt kan pas vanaf 15 september. • Het maaisel moet binnen de tien dagen na maaien worden afgevoerd. 2 Holle wegen Holle wegen ontstonden door erosie op een frequent gebruikt hellend pad zonder verharding. Jaar na jaar spoelde een deel van de losgetrapte en verreden grond weg, met een steeds dieper wordende depressie als gevolg. De flanken raakten begroeid met een bonte verzameling aan planten en een hele reeks dieren kwam er zich vestigen. Een holle weg maakt een diepe insnijding in de oppervlakkige grondlagen, zodat er een rechtstreeks contact komt tussen de dagzomende (tertiaire) geologische lagen en de levende wezens. Door erosie en verwering worden de verschillende lagen op de flanken van de holle weg uiteindelijk min of meer gemengd. Toch vertoont het geheel nog voldoende verscheidenheid om specifieke verschillen in flora en fauna te veroorzaken. 3 (Veedrink)poelen Poelen, puntvormige kleine landschapselementen, zijn, behalve nuttig als veedrinkplaats, ook bijzonder belangrijk voor de amfibieën. Vooral tijdens de voortplantingstijd zijn deze 'water-landdieren' aan het water gebonden; ze leggen er immers hun eitjes in. Door de geringe diepte van dergelijke poelen warmt het water vrij snel op, zodat het amfibieënbroed een ideale ontwikkeling kent. De beste tijden voor kikkers, padden en salamanders situeerden zich ongetwijfeld kort na de Eerste Wereldoorlog. De vele ondergelopen bomkraters ontwikkelden zich tot echte paradijzen voor onze amfibieën. Het grootste deel van die oorlogsschade werd echter opnieuw opgevuld. Bovendien verloren de overgebleven poelen ook hun economisch nut als veedrinkplaats, een betonnen bak of duwpompje bieden een modern alternatief! Uiteraard verdwenen hierdoor nog meer poelen. Mede door het overvloedig gebruik van pesticiden en herbiciden in de landbouw nam het aantal amfibieën de jongste jaren sterk af. Het behoud en de herwaardering van veedrinkpoelen is daarom een must om onze inheemse kikkers, padden en salamanders (nieuwe) kansen op overleven te geven. Uiteraard is ook aandacht vereist voor de kwaliteit van het leefgebied in de onmiddellijke omgeving van de poel. Het grootste deel van het jaar zijn amfibieën immers echte landdieren. BELANGRIJK! Alle amfibieën in België zijn beschermd bij Koninklijk Besluit van 22 september 1980. Vangen en meenemen van amfibieën uit een poel voor nader onderzoek in het labo is dus strafbaar! Zet de dieren na determinatie terug in de poel. 4 Knotbomen(-wilgen) Knotbomen zijn cultuurvormen van diverse inlandse boomsoorten, die normaal een hoogte van 20 à 30 m bereiken, maar die door geregeld knotten slechts 8 à 10 m hoog worden. Es, zwarte els, zomereik, en natuurlijk populier en (schiet)wilg zijn de meest voorkomende knotbomen. Door het periodisch afzagen van de takken ontwikkelt zich langzaam een mooie 'kop' of 'knot', die soms tot 2 m2 groot wordt. In de holten en kleine kuiltjes van de knot blijft regenwater staan. Op die plaatsen rot vooral bij wilgen en populieren het hout weg, zodat oude knotbomen soms helemaal hol zijn. De molm van de uitgerotte holten is een prima voedingsbodem voor diverse planten en dieren. Soms ontstaan zo op de knot complete 'hangende tuinen' van wilde planten.
208
• DE BERGEN •
Provincie West-Vlaanderen
Bijlage 17: BODEMEROSIE IN DE BERGEN De laatste 50 jaar is de erosiegevoeligheid van de streek sterk toegenomen, onderstaande figuur toont concrete cijfers op perceelsniveau halfweg de jaren 1990.
De gemiddelde actuele erosie op perceelsniveau, berekend via 500 Monte Carlo iteraties (ton/ha.j)
Bron: Greet Ghekiere, Het begroten van het actuele erosierisico in het stroombekken van de Kemmelbeek. Scriptie voorgedragen tot het behalen van de graad van bio-ingenieur in land- en bosbeheer. 1977. R.U. Gent.
Omgerekend gaat het hier gemiddeld om ca. 1 m3/ha/jaar die van de akkers wegspoelt, met als directe gevolgen: - kwaliteitsverlies voor de landbouwer: vooral het vruchtbare leem wordt meegespoeld; in het slechtste geval zou het onderliggende Tertiaire materiaal aan de oppervlakte komen. - problemen met dichtslibben van waterlopen en waterspaarbekkens (voor het stroombekken van de Douvebeek alleen al bedraagt de kost voor uitbaggeren 300 BEF/ha/jaar, of omgerekend 120 BEF/strekkende meter waterloop / jaar) - problemen van milieuverontreiniging, want met het afgespoelde bodemmateriaal komen ook pesticiden en meststoffen mee.
Provincie West-Vlaanderen
• DE BERGEN •
209
Afspoeling op de velden in het Heuvelland, januari 2000
Overstroming in Kemmel, juli 2000.
210
• DE BERGEN •
Provincie West-Vlaanderen
Bijlage 18: DE BETEKENIS VAN ENKELE ABIOTISCHE FACTOREN BIJ DE CHEMISCHE BEOORDELING VAN DE WATERKWALITEIT 1 Verzadigingsgraad van zuurstof In water dat verontreinigd is door organisch afval is het zuurstofgasgehalte laag omwille van het zuurstofgasverbruik door bacteriën, die het afval afbreken. Weinig verontreinigd water is verzadigd of bijna verzadigd met zuurstofgas. 2 Ionenconcentraties - Ammonium: Waterorganismen hebben de ammoniumionen in het water niet nodig. Ammonium is giftig voor vissen. De aanwezigheid ervan in oppervlaktewateren wijst op vervuiling. Er is aanvoer van huishoudelijk afvalwater of van vloeibare dierlijke meststoffen. Dergelijke besmetting kan best ook de inbreng van ziekteverwekkende bacteriën (tyfus en salmonella) betekenen. Bij een stijging van de zuurtegraad gaat ammoniumstikstof over naar vrije ammoniak en ammoniakgas zet zich vast op de vissenkieuwen. - Nitriet: Waterorganismen hebben evenmin als ammoniumionen nitrietionen nodig. Ook nitriet is giftig voor vissen. Nitriet wordt gevormd door bacteriën bij de afbraak van ammoniak en ammoniumverbindingen. Hiervoor is zuurstof nodig, wat betekent dat in ammoniumrijke waters veel zuurstof uit het water wordt opgenomen. Dit leidt snel tot zuurstofloze waters en levenloze rivieren. - Nitraat: Planten gebruiken nitraationen als bouwstof in de opbouw van hun eiwitten. Daarom wordt nitraat als meststof op het land gebracht. Voor dieren is nitraat zonder belang als voedingsstof. Bij te weinig nitraat is de groei van planten sterk geremd. Bij teveel nitraat in het water ontstaat overdadige groei van wieren (waterbloei). De grote concentraties nitraten in het water ontstaan doordat nitraten, als meststoffen op het land gebracht, meespoelen met regenwater. Ze komen zo terecht in beken, rivieren, vijvers en ook in het grondwater. In onze waterlopen komen veel nitraten terecht door de overvloei van septische putten en aanvoer van rioolwater zowel van huishoudelijke als van industriële herkomst. - Fosfaat: Fosfaationen zijn een voedingsbestanddeel voor planten. Grote concentraties in het water zijn vooral afkomstig van overbemesting en van detergenten en veroorzaken ook waterbloei. Dit vormt een oorzaak van vissterfte. - IJzer: Speciaal voor deze streek is het bepalen van ijzerionen interessant: zo krijgt men een idee over de invloed van de bodem (Diestiaanzand) op het water. IJzer kan het water troebel maken en zou ook het fosfaat kunnen vastleggen in een moeilijk biologisch opneembare vorm. In water met vrij veel fosfaat- en stikstofverbindingen zal ijzer er aldus voor zorgen dat algengroei toch beperkt blijft. 3 Hardheid van het water De hardheid van het water geeft een aanduiding over de aanwezigheid van calcium- en magnesiumionen. Ze wordt uitgedrukt in Duitse hardheidsgraden (°DH): 1°DH betekent 10 mg CaO per liter water. Calcium- en magnesiumionen zijn voor planten en dieren onmisbare voedingsstoffen. Voor de meeste planten is 12°DH optimaal. In kleinere waarden sterven ze en verslijmen ze. In grotere waarden ontstaat waterbloei van wieren. Regenwater is zeer zacht water (0,6 tot 1,8°DH). Drinkwater varieert tussen 6 en 28°DH. 4 Geleidbaarheid van het water Water dat rijk is aan opgeloste zouten vertoont een grote geleidbaarheid. In combinatie met de hardheid geeft de geleidbaarheid informatie over het voorkomen van andere ionen naast calcium en magnesium en dus over de vervuilingsgraad.
Provincie West-Vlaanderen
• DE BERGEN •
211
Bijlage 19: STATISTISCHE GEGEVENS 1. Bevolkingsevolutie
2. Beroepssectoren 2.1. Primaire sector. De landbouw neemt 85% van de oppervlakte voor haar rekening. Dat is goed voor 8.028 ha van de 9.437 ha die Heuvelland groot is. Door een mechanische, grootschalige aanpak van de landbouwbedrijven ging het oorspronkelijk kleinschalig karakter van de akkers, weilanden en boomgaarden verloren. Ongeveer 20% van de actieve bevolking werkt nog in de landbouw, wat ongeveer een halvering is in de laatste 30 jaar. In 1970 waren nog 644 personen in de landbouw werkzaam, in 1993 418 en in 1997 slechts 363 personen De bosbouw omvat ca. 3% van de oppervlakte. De meeste waardevolle bossen liggen op de hellingflanken en rond de brongebieden ('ondoenbaar' voor de landbouwer).
Heuvelland West-Vlaanderen Vlaams Gewest
212
Oppervlakte bos (ha)
Totale oppervlakte (ha)
% bos / totale oppervlakte
228 7.305 114.220
9.437 314.433 1.252.224
2,41 2,32 9,12
• DE BERGEN •
Provincie West-Vlaanderen
Agrarisch bodemgebruik Heuvelland 1993-1997 Oppervlakte 1993
Oppervlakte 1997
Weiden +grasland Granen Peulvruchten Nijverheidsgewassen Wortel- en knolvoedergewassen Groenvoedergewassen Aardappelen Fruitaanplantingen Groententeelt Tijdelijk teeltvrij
2.652 1.937 7 762 160 973 1.138 0,7 162 0
2.529 1.656 775 142 1.375 1.314 0,8 364 0
Totaal
7.792
8.155
Evolutie veeteelt 1950-1997
Landbouwpaarden Runderen Varkens Schapen Geiten Pluimvee
1950
1986
1992
1997
1.024 9.472 10.465 1.280 325 83.970
33 20.202 69.303 2.220 12 148.745
20 21.013 96.979 1.933 11 289.745
4 21.515 103.987 2.505 20 402.508
Bron: N.I.S. - gegevens en eigen berekeningen E. Van Hecke, Inst. Soc. & Econ. Geografie. K.U. Leuven
Stabiliteit van de landbouw
Provincie West-Vlaanderen
• DE BERGEN •
213
214
• DE BERGEN •
Provincie West-Vlaanderen
2.2. Secundaire sector. Op 8 vestigingen met meer dan 20 werknemers na is Heuvelland een typische pendelgemeente richting Ieper, Kortrijk, Roeselare, Brussel, Komen-Moeskroen en Noord-Frankrijk. 2.3. Tertiaire sector. De tertiaire sector is een zeer belangrijke sector voor Heuvelland. Aantal overnachtingen per logiesvorm 1980-1997 1980
1986
1988
1991
1993
1995
1997
1999
8.331
14.086
16.279
25.819
26.645
26.175
19.948
17.842
Hotels, pensions en appartementen of weekendhuisjes Kamphoeven en jeugdvakantiehuizen Campings
74.894
77.312
70.001
70.495
84.560
81.842
81.462
76.281
15.757
23.000
2.012
30.657
8.788
6.660
6.125
6.858
Totaal
98.982 114.398 108.292
126.971 119.998
Gemiddelde verblijfsduur
3,7
120.862 107.535 100.981 3,6
3,0
2,9
Capaciteit per logiesvorm 1966-1997
Hotels, pensions en appartementen Kamphoeve Camping Totaal
Provincie West-Vlaanderen
1966
1991
1997
737 800 690
456 1.460 1.251
494 1.328 1.422
2.227
3.167
3.244
• DE BERGEN •
215
Bijlage 20: HET HUIDIGE GEWESTPLAN
216
• DE BERGEN •
Provincie West-Vlaanderen
Bijlage 21: UITTREKSEL UIT HET PROVINCIAAL RUIMTELIJK STRUCTUURPLAN (JUNI 2001) VOOR HEUVEL-IJZERRUIMTE Visie Het westelijk deel van West-Vlaanderen behoort tot één van de belangrijke gebieden van de agrarische structuur op het Vlaamse niveau (RSV). De dynamische grondgebonden landbouw en de natuurlijke structuur nemen in deze deel ruimte een belangrijke plaats in. Deze deelruimte biedt tevens plaats aan gedifferentieerde toeristisch-recreatieve plattelandsontwikkeling. Enkel de compacte stedelijke gebieden bundelen de bovenlokale verzorgende rol. Buiten de invloedssfeer van de stedelijke gebieden wordt het verspreid kernenpatroon benaderd als samenhangend geheel.
Beleid De natuurlijke componenten in relatie met toeristisch-recreatief medegebruik versterken De IJzer-Handzamevallei en de West-Vlaamse heuvels zijn de belangrijkste natuurlijke componenten. De IJzervallei en Handzamevallei, met hun belangrijke natuurwaarden, vallen binnen een natuuraandachtszone. Daarnaast past de IJzer met zijn cultuurhistorische context binnen een toeristisch-recreatief netwerk. De West-Vlaamse heuvels hebben belangrijke natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten. Het is daarom wenselijk geen nieuwe grootschalige toeristisch-recreatieve verblijfsaccommodatie te voorzien. Hierbij gaat het vooral over de kwetsbare delen rond de Kemmel-, Rode-, en
Provincie West-Vlaanderen
• DE BERGEN •
217
Zwarteberg. Deze heuvels worden vanuit toeristisch-recreatief oogpunt grensoverschrijdend onderzocht met Frankrijk. De bosstructuur moet er bestendigd en versterkt worden. Voor toeristisch-recreatieve ontwikkeling van plattelandsaccommodatie wordt verwezen naar het specifiek beleidskader omtrent kleinschalige plattelandsactiviteiten. De impact van de Eerste Wereldoorlog is in deze streek nog duidelijk aanwezig (vb. IJzertoren, militaire kerkhoven) en is een potentie voor toeristisch-recreatieve ontwikkelingen. Dynamische activiteiten in de stedelijke gebieden Ieper-Poperinge-Diksmuide bundelen De stedelijke gebieden voeren een aanbodbeleid voor bedrijven afhankelijk van hun schaalniveau. Dit beleid ondersteunt en versterkt zowel de economische dynamiek als de rol van de betreffende steden voor hun omgevende regio's. In elk geval krijgen de bestaande en potentiële clusters ruimtelijke ondersteuning, rekening houdend met de draagkracht van het stedelijk gebied. De stedelijke gebieden, waar ook aandacht is voor het cultuurhistorische aspect, bundelen de dynamische toeristisch-recreatieve infrastructuur. Het structuurondersteunend kleinstedelijk gebied Ieper wordt aangezien als de drager van de conomische ontwikkeling in deze deelruimte, gezien de aanwezigheid van de belangrijkste regionale bedrijventerreinen. De bestaande ontwikkeling van hoogtechnologische bedrijven biedt mogelijkheden voor een verdere economische clustering. Poperinge en Diksmuide hebben een degelijke industriële basis. Ze voeren een aanbodbeleid voor de eigen economische dynamiek en spelen een aanvullende/ondersteunende rol ten opzichte van Ieper. De stedelijke gebieden worden ontsloten door een bovenlokaal wegennet. Poperinge-IeperKortrijk via de A19, Ieper-Veurne via de N8 en Ieper-Diksmuide via de N369. De landschappelijke kwaliteit ondersteunen Het aantrekkelijke landschap met relatief geringe bebouwing, golvend karakter en kleine landschapselementen wordt in deze deelruimte benadrukt. De aanduiding van bouwvrije zones ondersteunt optimaal de grondgebonden landbouw. Omwille van de visuele zichten is een kwalitatieve inpassing van nieuwe (landbouw)infrastructuur vereist. In specifieke waardevolle landschappen worden er tevens randvoorwaarden gecreëerd om de evolutie naar glastuinbouw en grondloze veehouderijen te beheersen. Hierbij moet wel rekening gehouden worden met de grondgebonden teelten die bepaalde serres (bv. kleinere serres, tijdelijke serres, plasticserres) nodig hebben en deel uitmaken van het teeltplan. De parallelle beekvalleien worden geselecteerd als natuurverbindingsgebied tussen de IJzerHandzamevallei en de boscluster Heuvels-Ieperboog. Ze vormen in deze ruimte aan aanknopingspunt voor integraal waterbeheer. Het Ieperleekanaal, dat beide natuurlijke componenten met elkaar verbindt, behoort niet alleen tot de ecologische infrastructuur maar is ook een onderdeel van het toeristisch-recreatief netwerk. De bestaande kan worden versterkt binnen de hypothese van de natuuraandachtszones. De overgangszone polder-zandleem aan de randen van het plateau van Izenberge kunnen landschappelijk geaccentueerd worden. Compacte en leefbare kernen in het buitengebied behouden De selectie van enkele kernen op basis van hun hiërarchie en hun goede ontsluiting naar het stedelijk gebied moeten het wonen en werken bundelen. Op die manier versterken verspreide kernen het plattelandsgebied. Om kleinere gelijkwaardige kernen, gelegen buiten de invloedssfeer van de stedelijke gebieden, leefbaar te houden worden ze gebundeld in meervoudige hoofddorpen. Hiervoor kunnen kwalitatieve woonprojecten uitgewerkt worden. In het noordelijk deel van de Heuvel-IJzer-ruimte is er een selectie gebeurd in de fusiegemeenten Alveringem en Lo-Reninge. In het zuidelijk deel zijn kernen van de gemeenten Heuvelland en Mesen eveneens gebundeld in een meervoudig hoofddorp.
218
• DE BERGEN •
Provincie West-Vlaanderen
Het relatief dun bevolkte buitengebied krijgt een aangepaste vervoersstructuur met een beperkt aantal ontsluitende secundaire wegen en een vraagafhankelijk, maar verzekerd, openbaar vervoer. Beperkte dynamische toeristisch-recreatieve infrastructuur in het buitengebied Een aantal hiervan worden gebundeld in toeristisch-recreatieve knooppunten. Bellewaerde valt onder een beleid van pretparken. De provinciale domeinen Kemmelberg en Palingbeek krijgen een beleid van openluchtrecreatieve groene domeinen. Het landelijk toeristisch-recreatief netwerk van de Heuvelstreek heeft slechts een beperkt aantal terreinen voor openluchtrecreatieve verblijven. Voor het groene toerisme zijn kampeerterreinen een belangrijke ondersteuning van de toeristische ontwikkeling naast diverse vormen van plattelandstoerisme. De landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van een dergelijke regio vormen de basis van de toeristische aantrekkingskracht. Daarom wordt geopteerd voor de uitbreiding van bestaande kampeerterreinen binnen de ruimtelijke draagkracht van de omgeving en voor een bijkomend kampeerterrein in de af te bakenen stedelijke gebieden.
Provincie West-Vlaanderen
• DE BERGEN •
219
Bijlage 22: UITTREKSEL UIT DE GEWESTPLANBESTEMMINGEN EN WETTELIJK ERKENDE GEBIEDEN VAN BELANG VOOR NATUURBEHOUD IN WEST-VLAANDEREN (AMINAL)
220
• DE BERGEN •
Provincie West-Vlaanderen
NATUURVERGUNNING Besluit Vlaamse regering 23.07.98 inzake de wijziging van vegetatie en van kleine landschapselementen: - ofwel een verbod tot wijziging; - ofwel een vergunning vereist voor wijziging; aan te vragen door private personen bij het schepencollege, en door openbare besturen bij de bestendige deputatie. Reservaat-, natuur-, bos-, park-, en buffergebieden
Vallei- en agrarisch gebied met ecologisch belang
Vogelrichtlijn-, habitatrichtlijn-, en Ramsargebieden
Beschermd duingebied
Landschappelijk waardevol agrarisch gebied
Duinvegetatie, slikke, schorre, meer(tje), vijver, moeras, bron, ven, heide, holle weg, steilrand
Verbod
Verbod
Verbod
Verbod
Verbod
Poel
Verbod
Vergunning vereist
Vergunning vereist
Vergunning vereist
Vergunning vereist
Historisch permanent grasland (blijvend, cultuurhistorisch of soortenrijk grasland)
Verbod
Vergunning vereist
Vergunning vereist
Verbod door duinendecreet
Vergunning niet vereist
Waterloop, stilstaand water, bermvegetatie, houtige beplanting (haag, houtkant, struweel, bomenrij, hoogstamboomgaard)
Vergunning vereist
Vergunning vereist
Vergunning vereist
Vergunning vereist
Vergunning vereist
Provincie West-Vlaanderen
• DE BERGEN •
221