Bijlagen artikel Narthex (later toevoegen: titel en exacte pagina’s decembernummer
Katholieken zijn gelukkiger dan atheïsten Katholieknederland.nl, door Eric van den Berg - 7 juli 2014 Het is wel vaker gezegd, en nu is het nog eens aangetoond: katholieken zijn gelukkiger dan onkerkelijken. Dat blijkt uit onderzoek van Moniek Coumans van het Centraal Bureau voor de Statistiek. In het artikel ‘Meer religieus, meer welzijn?’ onderzoekt Coumans de samenhang tussen religie en welzijn. Welzijn wordt uitgedrukt in geluk en tevredenheid. De onderzoeksvraag is of religieuze mensen daadwerkelijker gelukkiger en meer tevreden zijn met hun leven dan Nederlanders die de kerk niet zien zitten. Je wordt gelukkiger in de kerk Coumans gebruikt gegevens uit eerdere onderzoeken van in totaal meer dan 11.000 Nederlanders ouder dan 15 jaar. En wat blijkt? Mensen die zelden of nooit een kerk bezoeken zijn het minst vaak gelukkig. Dan kun je maar beter niet geloven, want zij zijn zelfs nog iets minder gelukkig dan mensen die helemaal geen religie aanhangen. De leeftijd maakt daarbij niet uit. Hoe vaker je naar de kerk gaat, hoe gelukkiger je wordt. Coumans schrijft dat
iedereen die minimaal eenmaal per week naar de kerk (of moskee) gaat, bijna tweemaal zo veel kans heeft om gelukkig te zijn. Coumans bevestigt met haar
onderzoek dat mensen met een slechte gezondheid vaker een religie aanhangen. Van de mensen met een zeer goede gezondheid is 48% kerkelijk. Van de mensen met een zeer slechte gezondheid hangt 62% een religie aan. Oftewel: kerkelijken zijn minder gezond dan onkerkelijken. Als kerkelijken en onkerkelijken even gezond zijn, dan zijn kerkelijken gelukkiger. Ziezo, we zijn vertrokken.... Bid je wel eens?
Uit “De Affaire” - Santa Montefiore Twee vrouwen praten over hoe zich zorgen maken over de kinderen geen zoden aan de dijk brengt. Anna oppert het idee dat de truc is om je zorgen te maken over de dingen waar je iets aan kunt doen, en niet over de dingen waar je geen invloed op hebt. “Bid je wel eens?” “Jawel. Meestal als er iets vervelends aan de hand is.” “Natuurlijk.” “Dan kun je je zorgen maken zien als een negatief gebed. Je omhult jezelf dan alleen maar met donkere gedachten. Maar als je hun liefde toezendt, komen jouw gedachten tot hen in de vorm van licht. Stuur hun je angsten niet toe, maar je liefde. Je moet constructief zijn.”
“Geloof jij dat bidden iets uithaalt?” (...) “Ik geloof in wonderen,” ging Anna verder. “Maar ik geloof ook dat er dingen in ons leven zijn die in steen staan gebeiteld en waar we niets aan kunnen veranderen, ook niet met de kracht van gebed.” “Zoals wat?” “De dood. Wanneer we hebben gedaan wat we moeten doen, is het domweg tijd om naar huis te gaan, of we nou oud zijn of jong.” “Ik ben almaar bang om mijn kinderen te verliezen,” bekende Angelica. “Ik ook. Maar alles wat het leven op ons pad brengt is bedoeld om er belangrijke lessen uit te leren. We kunnen niet sturen wat ons overkomt, maar kunnen wel kiezen hoe we erop reageren. De grootste vrijheid van de mens bestaat eruit dat hij
zelf kan kiezen.” (...) ”Nietzsche heeft gezegd: ”Wie een waarom heeft om te leven kan vrijwel elk hòè verdragen.” “Heb jij een waarom?” “Ja zeker. Mijn leven heeft een doel. Alles wat het leven op mijn pad brengt, goed of slecht, dient ergens toe. Maar niemand kan een ander vertellen wat diens doel is. Daar moet iedereen zelf achter zien te komen.”
1
Opdracht: 1. Duid de passages aan waar je vragen bij hebt.
2. Leg uit wat Anna bedoelt met de zin:” Dan kun je je zorgen maken zien als een negatief gebed”. 3. Geloof jij dat bidden iets uithaalt? 4. Geloof jij in “het lot” of met de woorden van Anna in “dingen die in steen gebeiteld staan in ons leven en waar we niets aan kunnen veranderen, ook niet met de kracht van het gebed”. 5. Wat is de grootste vrijheid van de mens volgens jou? 6. Leg het citaat van Nietzsche met je eigen woorden uit. Uit “Het Transgalactische Liftershandboek” van Douglas Adams “Ver weg in de nooit in kaart gebrachte achtergebleven gebieden aan de weinig gewilde kant van de Westelijke Spiraalarm van de Melkweg, ligt een kleine, onaanzienlijke gele zon. In een baan hieromheen cirkelt op een afstand van ruwweg honderdvijftig miljoen kilometer een volslagen onbeduidend blauwgroen planeetje, bewoond door aapachtige levensvormen die zo verbijsterend primitief zijn dat ze nog altijd denken dat een digitaal horloge een geweldige uitvinding is. Deze planeet zit - of liever zat - met een probleem: de meeste bewoners waren vrijwel continu ongelukkig. Er werden vele oplossingen voor dit probleem geopperd, maar de meeste hadden vooral betrekking op het heen en weer schuiven van gekleurde briefjes met getallen erop, wat een beetje eigenaardig is, want het waren over het algemeen niet die gekleurde briefjes die zich ongelukkig voelden. En dus bleef het probleem bestaan; heel veel mensen waren krenterig en de meesten voelden zich ellendig, zelfs diegenen met een digitaal horloge. (...) En toen, op een goeie dag, zo’n tweeduizend jaar nadat er iemand aan een boom gespijkerd was omdat hij had gezegd dat het toch geweldig zou zijn als de mensen voor de verandering eens aardig tegen elkaar deden, realiseerde een meisje dat in haar eentje een café in Rickmansworth zat zich plotseling wat er nu precies al die tijd was misgegaan. Zo wist zij uiteindelijk hoe de wereld goed en gelukkig moest worden. Deze keer klopte het, het zou lukken, en niemand zou waar dan ook aan vastgespijkerd hoeven te worden.” ‘God huilt om onze fouten’ 06 DECEMBER 2014 | Luc De Vos Luc De Vos schreef in 2011 over zijn gelovig-zijn: ‘In het christendom leeft de hoop dat de liefde niet sterft, maar sterker is dan de dood. Die hoop probeer ik gestalte te geven als zanger en schrijver’ Dat ik gedoopt ben, heeft zeker betekenis voor mij. Ik geloof niet dat het christendom op zijn einde loopt. Die traditie bestaat nu al meer dan 2000 jaar en volgens mij krijgt de twijfel van onze beperkte postmoderne tijd dat niet kapot. De wetenschap is niet aan het einde van haar Latijn, de religie evenmin. Wetenschap en religie gaan perfect samen. Sommigen beweren: de mens bestaat voor 99 procent uit water en beenderen, slechts voor 1 procent uit geest. Voor mij geldt het omgekeerde: de geest, de ziel is het wezenlijke van ons mens-zijn. Ik noem dat ‘de droom’. Daar gaat het om in het leven: geloof, hoop en liefde. Verlangen naar eenheid, naar wat de mens te boven gaat. Iedereen vult dat persoonlijk in. Was ik in China geboren, dan was ik wellicht een boeddhist. Maar ik leef nu eenmaal in die katholieke traditie. En ik ben daar blij om. En ja, ik ben ook blij dat ik gedoopt ben. Rituelen zijn wezenlijk. Ze zijn de uitwendigheden van de droom. Voor christenen is het doopsel cruciaal. Dat soort ‘barbaarse symbolen’ ontroert mij. Het woord ‘barbaars’ leen ik van wijlen Johan Anthierens. Die rituelen dateren inderdaad van voor de explosie van de wetenschap, ze groeiden organisch uit de oerervaring van een volk. Niet jij
2
kiest ze, zij kiezen jou. Terwijl Anthierens vond dat je ze daarom moest afzweren, vind ik ze net mooi. Ik ben trots deel te hebben aan die oersymbolen van water en vuur. Zouden wij, postmoderne blasé geworden mensen, werkelijk zo anders zijn dan die mensen van toen? Ik vind niet dat je een kind later zelf moet laten beslissen of het wil worden gedoopt. Ik heb uit volle overtuiging mijn zoontje laten dopen. Natuurlijk gaat het op zo’n moment vooral om de keuze en de overtuiging van de ouders. Maar je laat je kind toch ook niet zelf zijn naam kiezen? Die opvatting van zelfbepaling en vrijheid deel ik niet. Je bent nooit totaal vrij, zeker als kind niet. Er is geen zuiver denken, alleen menselijk denken, met al zijn bepaaldheden. En zo is het goed. Dat is niet beknellend. Het mooie aan onze God is dat Hij zijn schapen laat kiezen: je hoeft niet bij de kudde te blijven. Ik ben daar als puber ook losjes mee omgesprongen. Maar vanaf pakweg mijn dertigste, is dat mij opnieuw sterk gaan bezighouden. Met het stijgen der jaren, word je contemplatiever. Je vraagt je af: ‘Hoe moet dat met de mensheid, met dit leven en wat mogen we verwachten na dit leven?’ In het christendom leeft de hoop dat de liefde niet sterft, maar sterker is dan de dood. Die hoop probeer ik gestalte te geven als zanger en schrijver. En misschien kan dat zo ook iets voor andere mensen gaan betekenen. Ik ben nogal reflexief met het geloof bezig. Maar ik probeer het ook zo goed en zo kwaad als dat gaat, te beleven. Ik tracht de eucharistie een plaats te geven in mijn leven, al is dat in een artiestenbestaan niet altijd evident. Soms stap ik zomaar een kerk binnen. Onlangs ben ik helemaal naar Amiens gereden om er de kathedraal te leren kennen - een ingrijpende ervaring. Vorig jaar ben ik naar Lourdes getrokken, op uitnodiging van de KSA van West-Vlaanderen. Daar heb ik iets begrepen van Jezus’ woorden: ‘Waar twee of drie in mijn naam samen zijn, ben ik in hun midden.’ Natuurlijk weet ik dat de Kerk door de verleiding van de macht fouten heeft gemaakt. Maar dat raakt de kern niet. Mensen maken nu eenmaal fouten. Ik betreur dat, maar God heeft daar niets mee te maken. Hij huilt om onze fouten. Uit: Johan Van der Vloet – Ilse Cornu (ed.), ‘Nieuw Leven’, Halewijn, Antwerpen 2011 GOD Column van Jan Becaus in Kerk en Leven 30 april 2014 Over God kunnen we slechts in beelden spreken. Al eeuwenlang proberen theologen zijn wezen te duiden, maar dat is geen van hen tot nog toe gelukt. Dat komt uiteraard omdat God zich onttrekt aan de natuurwetten en geen enkele taal in staat is om te beschrijven wat er gebeurt buiten het waarneembare. God maakte het de mens ook niet makkelijk om Hem te benoemen. Toen Mozes aan God vroeg hoe Hij wenste aangesproken te worden, antwoordde Hij: “Ik zal zijn die Ik was.” Niet meteen een helder visitekaartje. In het jodendom wordt de naam van God weergegeven met vier Hebreeuwse letters JHWH. De oorsprong daarvan is verklaard, maar over de uitspraak is er geen eensgezindheid. Die ging verloren in de nevelen der tijden. Toen de tempel van Salomo in Jeruzalem nog niet verwoest was, wist alleen de hogepriester hoe de naam werd uitgesproken. Dat gebeurde jaarlijks één keer, op Grote Verzoendag. De hogepriester gaf zijn
3
geheim door aan zijn opvolger. Na de verwoesting van de tempel en het verloren gaan van de Ark van het Verbond, kon het jaarlijkse ritueel niet meer voltrokken worden. De ketting van hogepriesters was doorbroken en de uitspraak ging verloren. Het volk wist dus niet hoe het God moest aanspreken. Het had daar trouwens geen behoefte aan, want de Thora verbiedt Gods naam onnodig uit te spreken, uit respect voor zijn heiligheid. Omdat communicatie op die manier moeilijk wordt, hanteren de Joden een hele reeks titels voor het vierletter- woord JHWH: Adonai (mijn Heer) bij plechtige gelegenheden en Elohim voor dagelijks gebruik. Christenen hebben minder schroom om de naam van God uit te spreken. Het is ook niet verboden, al mag je zijn naam niet ‘lichtvaardig’ gebruiken, zegt het tweede gebod. Aangezien God de fysische wetten overstijgt, staat het eenieder vrij zich van Hem een voorstelling te vormen. Dat godsbeeld zal zo goed als altijd menselijke vormen aannemen, omdat het Oude Testament ons een menselijke God heeft overgeleverd en omdat het gewoon veel handiger is om ons een persoon voor te stellen dan een geest. Maar welke voorstelling wij ons ook van God maken, ze zal altijd gebrekkig zijn en grondig verschillen van wat iemand anders er zich van maakt. Het gaat per slot van rekening om een subjectieve ervaring van het Eeuwige Zijn in onszelf, een gevoel van continuïteit in een sterfelijk lichaam. Dat besef is niet te verwoorden, net zomin als je het aroma van een bloem kunt uitleggen. Daarom is het afbeelden van God in jodendom en islam verboden. Omdat elke poging bij voorbaat gedoemd is om te mislukken. Sommige schilders deden lofwaardige pogingen om een indruk van God op te wekken. Ik denk hier aan een schilderij van Felix De Boeck in het aartsbisschoppelijke paleis in Mechelen, waarop God op een abstracte wijze wordt voorgesteld. Maar de Kerk mag dan wel leren dat God vanuit de werkelijkheid gekend kan worden door het menselijke verstand, het blijft een onmogelijke opdracht. Voor christenen is het nochtans iets eenvoudiger. Van alle religies die in een god geloven, is het christendom de enige waar God de gedaante van een mens heeft aangenomen. Voor joden en moslims is dat ketterij. Een christen gelooft dat Jezus twee ‘naturen’ heeft, een goddelijke en een menselijke. Dat maakt de voorstelling van God al een stuk makkelijker. En voor hen die het moeilijk hebben met de goddelijke natuur van Jezus, zoals eertijds de arianisten en later de ‘unitaristen’ die vinden dat Jezus ondergeschikt was aan God, is er nog altijd zijn boodschap, die universeel is en van alle tijden. TOETS: 1. Leg het verschil uit tussen alleen-zijn, eenzaam-zijn en vereenzaming. Geef telkens voorbeelden en leg uit of het om iets negatiefs of positiefs gaat. (3ptn) 2. Wat heb je geleerd uit het filmpje “Er kan nog van alles gebeuren” met Luc De Vos. Wat bedoelt hij als hij vraagt: “Kun jij nog dromen?” (3ptn) 3. In de column van Jan Becaus over Godsbeelden wordt iets bijzonders gezegd over het christendom, waarvan deze cartoon een toepassing zou kunnen zijn. Leg uit! (2ptn)
4
4. CHRISTOPHE VEKEMAN, ONTSNAPPINGSKUNSTENAAR (2ptn) ‘Waarom draag je een cowboyhoed?, vragen ze me. Omdat ik het durf’ dS Weekend, 12 SEPTEMBER 2015 | Johan Faes, foto’s Fred Debrock In de nieuwe roman Hotel Rozenstok breekt Christophe Vekeman - de verteller vertolkt zichzelf - zijn potlood voorgoed in twee. In de Gentse werkelijkheid schrijft hij, op een computerklavier, verder aan een oeuvre. ‘Wat me wel stoort: hoe meer ik mezelf probeer te zijn, hoe aardiger mensen mij vinden.’ Het eerste personage dat Christophe Vekeman bedacht, was hij zelf. Op school speelden wel meer vrienden typetjes, maar niemand bleef zolang in character als hij. De meesten zijn er intussen mee gestopt, hij op zijn 42ste nog lang niet. De cowboyhoed die hij steeds meer ook buiten ophield, broeken en hemden van jeans, vandaag vuurrode boots - ‘180 euro, goedkoop is dat niet, maar ik heb er duurdere’. Doe maar gewoon, zeiden ze thuis in Kruibeke. Toen zag hij op televisie Hugo Claus met een bontjas en Sylvia Kristel op een Vespa in Rome, Nina Hagen, Herman Brood en David Bowie. ‘Openbaringen waren het, die haaks stonden op de mentaliteit in het ouderlijke huis, in dat hele dorp. Een mentaliteit waaraan ik ontsnapt ben.’ In de schoolbibliotheek kwam hij Claus opnieuw tegen, op een foto: de schrijver tijdens een boekvoorstelling in de Hotsy Totsy, zonnebril op en arm in arm met een travestiet. ‘Dat wou ik ook’, zegt Vekeman. We zitten in de achterbouw van zijn rijhuis in Gent, er ligt een koeienvacht op de grond, het kacheltje heet Godin. Vlakbij, in het Spaans Kasteel, vierde hij twee dagen eerder Hotel Rozenstok, zijn elfde boek. Er was 300 man. Hij stond er arm in arm met zijn geliefde Mieke, sinds kort zijn echtgenote. De trouwpartij was in Las Vegas, waar onecht heel echt is. ‘Ik heb altijd zoveel mogelijk in fictie willen leven’, zegt Vekeman. In Hotel Rozenstok trekt hij zichzelf in het verhaal, met naam en toenaam, als een twijfelende schrijver die zich zeventien dagen in Noord-Nederland wil bezinnen over zijn toekomst, maar al na twee dagen van een ijskoude kermis terugkeert. ‘Ik heb het mij gepermitteerd, ja, om mezelf op te voeren, en het beviel me bijzonder goed. Zodra je autobiografisch begint te schrijven, word je vanzelf een personage, wat in zekere zin altijd een streefdoel is geweest.’
5
Niets zo autobiografisch als het leven zelf. En dus vloeien vorm en vent ook daar in elkaar over. ‘Er staan dan misschien wel geen camera’s op gericht,’ zegt Vekeman, ‘maar we begeven ons door een wereld die, om Schopenhauer te citeren, schijn en voorstelling is allez, hij zegt “wil en voorstelling”. Ik heb het altijd heel moeilijk gehad om de vinger te leggen op wat nu werkelijk de werkelijkheid is. En telkens wanneer ik naar mijn eigen aanvoelen dicht in de buurt kom van de realiteit, ervaar ik dat als zeer bedreigend.’ Wat die momenten dan zijn? ‘Voor mij is de grote werkelijkheid de dood. En ziekte. Of als je moet kotsen, nadat je iets verkeerd gegeten hebt. Het besef van: zo fragiel zijn wij mensen dus, zo ongelooflijk beroerd kun je je voelen, ondanks al het geluk dat gisteren nog bestond en wellicht morgen zal weerkeren. Je bent, denk ik, nooit zozeer jezelf als wanneer je lijdt, kermt en kreunt.’ De dood als het echte leven. ‘Seks, bij uitbreiding de liefde, kunst, religie, vriendschap, dat reken ik tot de roes. Dat is wat het leven fantastisch maakt, de extase, het feest. Maar het feest gaat voorbij.’ Roes van het heden De roes verlengen. Je niet neerleggen bij de melancholie. Momenten vieren. Het is Vekemans definitie van rock-’n-roll. Een levenshouding ook die hem bond met zijn goede vriend Luc De Vos, die ‘wanhopige feestneus’ zoals hij hem noemt. Deze namiddag nog signeerde hij op een boekenmarkt van Natuurpunt - van elk verkocht exemplaar van Hotel Rozenstok ging twee euro naar de vzw waar Luc De Vos peetvader van was. Vekeman heeft net een bundeling samengesteld van diens columns, De roes van het heden. Samen probeerden ze de weemoed en de angst te overbluffen. Tot de kater van morgen. ‘Iedere extase heeft haar prijs, je staat altijd in het krijt wanneer je je gelukkig voelt - een eenvoudig gegeven dat in het christendom nogal grandioos vertaald wordt in het concept van de erfzonde’, zegt Vekeman, plots ook de zoon van de koster. ‘Dat was mijn grootvader. Mijn vader speelt wel nog orgel op de steeds schaarsere missen in Kruibeke.’ Niet dat hij als kind dwangmatig naar de kerk ging - ‘Uw vader zit er al, pleegde m’n moeder te zeggen, dan kunnen wij rustig tv blijven kijken.’ Als adolescent kwam hij er nooit meer. Tot op z’n 23ste een periode van grote vertwijfeling volgde. Hij was net afgestudeerd, zijn eerste roman raakte niet gepubliceerd, werd dat ook nooit. ‘Hoe kan ik in hemelsnaam schrijver worden?, vroeg ik me af. Was het geen absurde droom, zoals 90 procent van de mensen mij verzekerde?’ Vekeman zat slecht in zijn vel toen hij die ene kerk in Gent voorbijreed en een affiche zag hangen: “Elke dag zijn eigen leed”, van de evangelist Matteüs. ‘Dat vond ik zo goed. Eerst de geruststelling: maak je geen zorgen over morgen. En toch ook die kernachtige, sobere vaststelling. Het hoort er nu eenmaal bij, dat leed. Pluk de dag, maar dan het negatief ervan.’ Fuck de dag. Vaak naar de kerk gaan, het zal er niet meer van komen. Maar als hij op tijd wakker is en de klokken uitnodigend hoort luiden, steekt hij om halftien de straat over. ‘Ik kom er zelden in uitbundige stemming binnen, maar ik stap er wel goedgemutst en met enige zielsverheffing buiten. Misschien is opgelucht nog wel het beste woord. Er heerst een sérieux dat deugddoend is. Het is een van de weinige plaatsen ter wereld waar ironie geen enkele kans maakt.’ Is dat niet de schuld van onze generatie, veertigers met één been in de vooruitgang, het ander achteruit wegschuivend, dat die wereld dichtgeplamuurd is met ironie? ‘Ironie is een te mooi woord voor wat je bedoelt. Dezer dagen is ze gereduceerd tot de lagere school-definitie: het omgekeerde zeggen van wat je bedoelt. Ironie is meer dan dat, het is ook zaken zeggen die je niet meent, maar eigenlijk toch weer wel. Lachend spreekt de zot de waarheid.’ ‘De grote boosdoener is dat vermaledijde ironieteken, de smiley. Als je iets ironisch zegt in een mail en je laat er niet zo’n onding op volgen, dan denken mensen dat je het enkelvoudig
6
meent. Hoe gaat het met je? Soms wil ik dood. Als je daar geen smiley achter zet - wat ik nooit doe - dan krijg je paniekerige telefoontjes.’ Welk teken zet je erachter als je iets meent? Een punt? In je boeken is ook niet altijd duidelijk wat je bedoelt, waar jij zelf achter staat. Je bent moeilijk te lezen, figuurlijk dan. En dan is het nog de vraag: welke je? Jij of je alter ego met krak dezelfde naam. ‘Ik hou van dat spel met schijn en werkelijkheid, wat is waar, wat niet. Het is een weerspiegeling van wat ik als mens moet toegeven over mezelf: dat ik werkelijk geen idee heb van wie ik ben. Die moeilijkheid om mij te lezen in de figuurlijke zin, zoals je zegt, dat klopt volledig. Ik ben een onleesbare mens.’ Je bent wel een schrijfbare mens. ‘Ik denk ook dat ik al die boeken schrijf om erachter te komen wie ik ben. Als je mij wil leren kennen: lees in de eerste plaats die boeken. Je kan vier jaar met mij op een onbewoond eiland zitten, dan nog ken je me minder goed dan wanneer je al was het maar een enkel boek van mij hebt gelezen. Denk ik.’ We schrijven allemaal ons eigen levensverhaal, reconstrueren het verleden, seksier of dramatischer dan het was. Jij veruitwendigt dat proces. ‘Nooit in psychoanalyse geweest, maar ik stel er mij bij voor: een uur aan een stuk, drie keer per week vrij associëren. Dan kom je ergens achter: wie komt er hier uit de bus? Ik heb dat met mijn boeken. Als ik ze herlees, ontwaar ik iemand die humor en relativering hanteert om een fundamentele neiging tot melancholie te overstemmen. Veel mensen denken dat ik bulk van het zelfvertrouwen. Zelf denk ik daar anders over. Maar als ik dat volhoud, terwijl iedereen het omgekeerde zegt, ben ik mezelf dan niet aan het bedriegen? Wie zegt dat ik het bij het rechte eind heb over mijzelf?’ Helpt dat, jezelf fictionaliseren om jezelf te leren kennen? ‘Iedereen wordt een personage zodra hij buiten stapt. Bij mij ligt het er iets dikker op. Hoewel, de doorsnee bankbediende speelt nog veel meer een rol achter het loket.’ Mensen met jouw voorkeur voor countrymuziek en cowboykleren zitten niet samen in een kantoor, in elkaars geruststellende aanwezigheid. Jij springt eruit en kiest daarvoor. ‘Ik ben een showgast, zou je kunnen zeggen, al voeg ik daar onmiddellijk aan toe dat ik het niet doe voor de anderen. Ook als ik moederziel alleen ben en niet van plan die dag nog buiten te komen of bezoek te ontvangen, zit ik hier nooit in trainingspak. Waarom draag je een cowboyhoed?, vragen ze me. Omdat ik het durf.’ (…) Je vat je romans op als verhalen over de problematische liefde. Daarbuiten is de liefde allesbehalve problematisch: Mieke is de vrouw van je leven. ‘Liefde is een poging tot volmaaktheid. Je geliefd weten is de basis van alle zelfvertrouwen. Groei je op in een gezin waar de ouders voortdurend applaus geven, dan creëert dat een ander soort mens dan ik ben. Wat wordt gecompenseerd door de liefhebbende vrouw die ik heb. En die ik op mijn beurt even graag zie. We zijn allebei mensen die veel zelfvertrouwen verdienen, en dat is ook, denk ik, wat wij elkaar proberen te geven.’ (…) Knipoogt de tragikomische schrijver, zonder smiley. Hoeveel humor kan tragedie aan? Je lezers hebben nauwelijks de tijd om een emotie te laten binnenkomen, of ze krijgen alweer een kwinkslag om de oren. ‘Ik heb nooit de intentie gehad boeken te schrijven waarvan lezers de drang voelen om zich op te hangen. Het grootste compliment dat je mij kan geven, is: ik heb hard gelachen. Ik houd
7
de relativering paraat. Omdat ik de neiging heb om alles redelijk tragisch op te vatten. Als iemand straks op mijn hoed gaat zitten zodat die onherstelbaar gebarsten is, dan vind ik dat een rampzalige gebeurtenis. Dus moet ik wel alles en in de eerste plaats mezelf relativeren.’ Als je alles relativeert, wat heeft dan nog impact? ‘Misschien is het geen goede tijd voor iemand als mij die de zelfrelativering zo ver doortrekt. Op Facebook geven er heel weinigen blijk van zelfrelativering. De meesten vieren zichzelf, zonder er iets aan af te doen. Nu goed, ik ben natuurlijk ook heel sterk met mezelf bezig. Mijn intentie is om mezelf – het raadsel dat ik voor mezelf ben – al schrijvend op te lossen. Ik wil een open boek zijn. Zo naakt mogelijk. Hooguit met een hoed op.’ Functionele polemiek ‘Mocht ik morgen een knop zien voor de massadestructie van het internet, pc’s en andere digitale apparaten, dan zou ik erop drukken.’ Je bent het eens met dichter J.C. Bloem die zei dat elke verandering een verslechtering is, zélfs als het een verbetering betreft. ‘Ik ben tegen gebeurtenissen. Je komt van een reis terug, drie weken door Amerika. Is er iets gebeurd?, vragen ze dan. Zeg je daar ja op, dan deugt het niet. Bijna alles wat gebeurt, is rampzalig. Ik ben overvallen. Ik heb de auto in de prak gereden. Ik ben mijn vinger kwijt…’ Ik ben getrouwd in Las Vegas. ‘Dat is geen gebeurtenis, dat overkomt je niet, het was een handeling. We zijn in de echt verbonden door een dikke, zweterige, zwarte dominee. De bruid had korte, kanten sokjes aan, echt heel geil. Als ik één ding weet over mezelf, is het dat ik een romanticus ben. Er is altijd dat verlangen naar de verbeelding, of naar vroeger. En dan bedoel ik de tijd van voor ik geboren ben, niet mijn eigen verleden.’ ‘Vroegere tijden waren tijdlozer. Het verschil tussen 1850 en 1915 is oneindig veel kleiner dan dat tussen 1950 en 2015. Alleen een Boeing 737 ziet er nog hetzelfde uit. Het maakt de wereld moeilijker te volgen. De technologische vooruitgang is helaas niet hand in hand gegaan met vooruitgang op moreel of cultureel vlak. Ondanks hulpmiddelen als het internet worden er geen betere boeken geschreven dan 150 jaar geleden. Verschijnen er romans vandaag die kunnen tippen aan Madame Bovary of Anna Karenina? De westerse wereld is elk houvast kwijt, en we kunnen met geen mogelijkheid terug naar toen het zeg maar beter was. Zelfs als je nu naar de mis gaat, weet je dat je daar op een manier zit te geloven die veertig jaar geleden als compleet blasfemisch werd gezien. Misschien kan je dat zelfs zeggen over de manier waarop de priester gelooft…’ (…) Vragen: a) Hoe denkt Christophe Vekeman over geloof en kerk? b) Denk je dat zijn generatie bewuster bezig is met geloof? c) Wat verstaat hij onder de “roes”? d) Het Bijbelcitaat van Mattheus moet je herinneren aan iets wat we in de les besproken hebben. Bespreek!
8