Bijlage B Doelen en voorwaarden Foqus planet bij het Praktijkreglement 2012
December 2011
Doelen en voorwaarden Foqus planet van FrieslandCampina Doelen
Voorwaarden
Weging
Melk 1.1 Technische melkkwaliteit Geleverde melk voldoet aan de daaraan gestelde eisen (zie bijlage I).
1.2 Inrichting en hygiëne tanklokaal Opslag en koelen van melk vindt plaats in een daarvoor geschikte ruimte.
2
1.1.1 Het enkelvoudige kiemgetal van de melk is lager dan of gelijk aan 100.000 kiemen/ml.
Essentieel
1.1.2 Het enkelvoudige en geometrische celgetal van de melk is lager dan of gelijk aan 400.000 cellen/ml.
Essentieel
1.1.3 De reinheid van de melk is goed.
Essentieel
1.1.4 Het vriespunt van de melk is lager dan of gelijk aan -0.505°C.
Essentieel
1.1.5 De uitslag van boterzuuronderzoek is (--) of (-+).
Essentieel
1.1.6 De melk bevat geen groeiremmende stoffen.
Essentieel
1.1.7 De zuurtegraad van het melkvet is lager dan of gelijk aan 1,00 mmol/100 g vet.
Essentieel
1.1.8 De uitslag van chloroform in de melk is lager dan of gelijk aan 0,2 mg/kg vet.
Essentieel
1.1.9 De melk bevat geen ongewenste stoffen.
Essentieel
1.2.1 Melk wordt opgeslagen in een melkkoeltank die geplaatst is in een tanklokaal. Het tanklokaal voldoet aan de eisen zoals beschreven in bijlage II.
Standaard
1.2.2 Het tanklokaal is schoon. De bouwkundige staat en inrichting zijn zo, dat besmetting wordt voorkomen en de ruimte goed schoon te houden is.
Standaard
1.2.3 Het tanklokaal is vrij van zaken die niet voor melkwinning nodig zijn.
Standaard
1.2.4 In en rondom het tanklokaal is opslag van sterk ruikende en/of gevaarlijke stoffen niet aanwezig.
Standaard
1.2.5 Het tanklokaal is voldoende verlicht.
Standaard
1.2.6 Alle verlichting is voldoende beschermd tegen breuk.
Standaard
1.2.7 Er wordt voldoende geventileerd met frisse lucht.
Standaard
1.2.8 In het tanklokaal wordt niet gerookt.
Standaard
1.2.9 De deuren van het tanklokaal zijn gesloten.
Standaard
1.2.10 Dieren worden geweerd.
Standaard
1.2.11 De afvoerputjes zijn schoon en hebben geen open verbinding met een mestput of rioolleiding.
Standaard
1.2.12 Alle openingen van de melkkoeltank zijn voldoende afgesloten.
Standaard
1.2.13 Indien zuivelbereiding in het tanklokaal plaatsvindt, wordt tevens voldaan aan de controle-eisen van het COKZ.
Standaard
1.2.14 De toegangsdeur tot het tanklokaal is afgesloten door middel van een codeslot.
Extra
1.2.15 Alle onderdelen van de melkkoeltank (kraan, dop, dekselring, e.d.) en randapparatuur zijn schoon.
Standaard
Bijlage B: doelen en voorwaarden
Doelen
Voorwaarden
Weging
Melk 1.3.1 De melktank en randapparatuur functioneren goed, de koelcapaciteit van de tank is zo dat de melk binnen drie uur na einde melktijd naar 4°C gekoeld kan worden. De bewaartemperatuur van de melk ligt tussen de 0 en 4°C.
Standaard
1.3.2 De melktank en randapparatuur functioneren goed en worden ten minste één keer per 12 maanden onderhouden door een KOM-erkende monteur of een aan KOM gelijkwaardige monteur. Uit de onderhoudsrapporten blijkt dat de melktank en randapparatuur voldoen aan de minimale eisen (deze zijn gemerkt (vetgedrukt) aangegeven op het onderhoudsrapport).
Essentieel
1.3.3 Onderhoudsrapporten van de melktank en randapparatuur worden minimaal 24 maanden bewaard.
Standaard
1.3.4 Water dat wordt gebruikt voor de voorkoeler voldoet aan de eisen zoals beschreven in Bijlage III. Indien bronwater wordt gebruikt dat moet worden onderzocht, wordt aan de hand van een onderzoeksrapport (afgegeven door een door FrieslandCampina erkend laboratorium) aangetoond dat deze voldoet. Het rapport is niet ouder dan 12 maanden.
Essentieel
1.3.5 Onderzoeksrapporten van bronwater worden minimaal 24 maanden bewaard.
Standaard
1.3.6 Alle melkkoeltanks beschikken over een goed functionerende tankwacht met bewaking van bewaartemperatuur, het functioneren van het roerwerk en de reiniging. Uiterlijk 1 januari 2015 is de melkwacht voorzien van een geheugen waarmee continue registratie plaatsvindt van de 3 functies.
Essentieel
1.3.7 Er worden energiebesparende maatregelen toegepast bij het koelen van de melk zoals voorkoeling of warmteterugwinning.
Extra
1.4 Ophalen van de melk De melk kan schoon en zonder belemmeringen worden opgehaald.
1.4.1 De laadplaats en de toegangsroute voor de melkauto zijn schoon.
Standaard
1.4.2 De laadplaats voor de melkauto is verhard.
Standaard
1.4.3 De gehele route van de melkslang van de melkauto en de aansluitkraan van de melkkoeltank is schoon.
Standaard
1.5 Inrichting en hygiëne melkplaats Melkwinning vindt plaats in een daartoe geschikte ruimte.
1.5.1 Er is voldoende verlichting om het melken goed uit te kunnen voeren.
Standaard
1.5.2 Er wordt voldoende geventileerd met frisse lucht.
Standaard
1.5.3 Het melken vindt niet plaats op roosters direct boven een open mestput of mestkelder.
Standaard
1.5.4 De melkplaats is buiten melktijd schoon, niet vrij toegankelijk voor vee en de afwerking is zo dat reiniging gemakkelijk is uit te voeren.
Standaard
1.5.5 De bedieningsruimte voor het AMS is schoon en is via een schone toegangsroute bereikbaar.
Standaard
1.5.6 Separatiemelk wordt niet geloosd via een directe verbinding op de mestput.
Standaard
1.5.7 Het plafond is dicht en vlak afgewerkt.
Standaard
1.5.8 In of in de nabijheid van de melkplaats is handenwasgelegenheid aanwezig.
Standaard
1.5.9 De melkplaats is buiten melktijd niet toegankelijk voor vee.
Standaard
1.5.10 Ongedierte wordt te allen tijde geweerd.
Standaard
1.5.11 Er zijn op de melkplaats alleen zaken opgeslagen die nodig zijn tijdens het melken (voor grupstal: benodigdheden die gebruikt worden tijdens het melken worden buiten melktijd buiten de grupstal in een schone ruimte bewaard).
Standaard
1.3 Koelen van de melk De gebruikte melkkoeltank en randapparatuur functioneren goed en worden tijdig onderhouden.
3
Bijlage B: doelen en voorwaarden
Doelen
Voorwaarden
Weging
Melk 1.6 Melkwinning Melk wordt schoon gewonnen. Besmetting van de melk tijdens de melkwinning wordt voorkomen. Melkwinningsapparatuur functioneert goed en wordt tijdig onderhouden.
1.7 Filtering van de melk Melk die in de melkkoeltank wordt opgeslagen is vrij van vuildeeltjes
4
1.6.1 De melker draagt schone bedrijfskleding.
Standaard
1.6.2 In de melkplaats wordt tijdens het melken niet gerookt.
Standaard
1.6.3 De melker is op de hoogte van wederzijdse gezondheidsrisico’s (zoals zoönosen) voor hem, het vee en de melk en handelt hiernaar.
Standaard
1.6.4 Uier en spenen zijn voor en tijdens het melken schoon.
Standaard
1.6.5 Melk wordt gecontroleerd op afwijkende eigenschappen, afwijkende melk wordt niet geleverd.
Standaard
1.6.6 Opslag en gebruik van sterk geurende en/of gevaarlijke stoffen vindt buiten de melkplaats plaats.
Standaard
1.6.7 Tijdens het melken worden de vloer/melkstanden schoon gehouden, hiertoe is water aanwezig.
Standaard
1.6.8 Water zoals bedoeld bij 1.6.7 voldoet aan de eisen zoals beschreven in Bijlage III.
Essentieel
1.6.9 De melkwinningsapparatuur functioneert goed en wordt ten minste één maal per 12 maanden (bij automatisch melken één maal per zes maanden) onderhouden door een KOM-erkende monteur of een aan KOM gelijkwaardige monteur. Uit de onderhoudsrapporten blijkt dat de melkinstallatie voldoet aan de minimale eisen (deze eisen zijn gemerkt en staan vetgedrukt aangegeven op het onderhoudsrapport).
Essentieel
1.6.10 Onderhoudsrapporten van de melkinstallatie worden minimaal 24 maanden bewaard.
Standaard
1.6.11 De melker gebruikt bij elke melkbeurt melkerhandschoenen.
Extra
1.6.12 Er worden energiebesparende maatregelen toegepast bij het melken, zoals een frequentieregelaar op de vacuümpomp.
Extra
1.7.1 Gewonnen melk wordt gefilterd voordat opslag in de melkkoeltank plaatsvindt.
Standaard
1.7.2 Voor elk melkmaal wordt een nieuwe filter geplaatst. Bij automatisch melken wordt het filter bij voorkeur voor het reinigen en minimaal drie maal per 24 uur vervangen. (maximaal interval negen uur).
Standaard
1.7.3 Direct na het beëindigen van het melken wordt het filter verwijderd.
Standaard
1.7.4 Filterdoeken worden niet gebruikt.
Standaard
1.7.5 Roestvaststalen filters worden meegereinigd.
Standaard
Bijlage B: doelen en voorwaarden
Doelen
Voorwaarden
Weging
Melk 1.8 Reiniging Besmetting van de melk door onvoldoende schone apparatuur wordt voorkomen.
1.9 Residuen Afwijkende melk, ontstaan als gevolg van (verkeerd) gebruik van diergeneesmiddelen, wordt niet geleverd. Indien gewerkt wordt met protocollen is er een beschrijving met betrekking tot herkenbaar maken van met diergeneesmiddelen behandelde koeien, het separeren van de melk van deze dieren en de bestemming van deze melk.
5
1.8.1 Alle apparatuur die in contact kan komen met melk wordt direct na gebruik gereinigd, nagespoeld en gedraineerd (i.g.v. automatisch melken wordt minimaal drie maal per 24 uur gereinigd (maximaal interval negen uur).
Standaard
1.8.2 Water dat gebruikt wordt voor reiniging, voor- en naspoeling voldoet aan de eisen zoals beschreven in Bijlage III. Indien bronwater wordt gebruikt, wordt aan de hand van een onderzoeksrapport (afgegeven door een door FrieslandCampina erkend laboratorium) aangetoond dat deze voldoet. Het rapport is niet ouder dan 12 maanden.
Essentieel
1.8.3 Onderzoeksrapporten van bronwater worden minimaal 24 maanden bewaard.
Standaard
1.8.4 Bij melkinstallaties met automatische reiniging is een goed functionerende inspoelbeveiliging voor de tank aanwezig.
Standaard
1.8.5 Voor uitwendige reiniging wordt geen oppervlaktewater gebruikt of water waarvan het vermoeden bestaat of bewezen is dat het verontreinigd is.
Standaard
1.8.6 Indien gebruik wordt gemaakt van een desinfectiemiddel dient deze in de EU of NL toegelaten te zijn (N plus vier of vijf cijfers op het etiket).
Standaard
1.8.7 Reinigingsmiddel is bedoeld voor het beoogde gebruik en wordt op de juiste manier toegepast om een goede reiniging te bereiken en residuen (bijv. chloroform) te voorkomen.
Standaard
1.9.1 De melk waarvan is aangetoond of het vermoeden bestaat dat het residuen bevat wordt separaat opgevangen en niet geleverd voor verdere verwerking.
Essentieel
1.9.2 Behandelde koeien worden als laatste gemolken. Indien dit niet mogelijk is wordt de melkwinningsapparatuur direct na het melken van deze koeien gespoeld met water dat voldoet aan de eisen zoals beschreven in Bijlage III.
Standaard
1.9.3 De op het etiket aangegeven wachttermijnen voor het leveren van melk worden minimaal aangehouden. In specifieke gevallen wordt in overleg met de Geborgde Rundveedierenarts, of wanneer dit blijkt uit een analyse van een melkmonster, een langere wachttermijn aangehouden (bijvoorbeeld in geval van ernstig zieke dieren of bij gebruik van een combinatie van middelen).
Essentieel
1.9.4 Zieke koeien (incl. attentiedieren) en/of koeien behandeld met een diergeneesmiddel met een wachttermijn voor melk die tussen het melkgevend vee lopen, worden zichtbaar gemerkt, of in geval van geautomatiseerde koeherkenning geprogrammeerd in de software.
Standaard
1.9.5 Op het melkveebedrijf is een voor derden goed zichtbare instructie aanwezig met betrekking tot: - De herkenbaarheid van zieke en met diergeneesmiddelen behandelde dieren; - Het separeren van de melk van deze dieren; - De bestemming van deze niet te leveren melk. De verzorger van het vee en/of de melker zijn aantoonbaar op de hoogte van deze werkwijze en handelt hiernaar.
Standaard
1.9.6 In de melkplaats is zichtbaar aangegeven van welke koeien (nummers) de melk gesepareerd moet worden.
Standaard
1.9.7 Dip- spray- en uierbehandelingsmiddelen worden uitsluitend direct na het melken of anders op advies van de Geborgde Rundveedierenarts toegepast.
Standaard
1.9.8 Bij toepassing van dip- spraymiddelen met een geneeskrachtige werking zijn deze voorzien van een REG-NL nummer.
Standaard
Bijlage B: doelen en voorwaarden
Doelen
Voorwaarden
Weging
Melk 1.10 Afwijkende of onveilige melk De melker is op de hoogte van de meldingsprocedure voor afwijkende of onveilige boerderijmelk en handelt hiernaar.
1.10.1 De veehouder kan benoemen in welke gevallen en hoe hij melding moet doen i.g.v. onacceptabele melkkwaliteit (bijv. residuen van groeiremming, besmettelijke dierziekten, e.d.).
Standaard
Doelen
Voorwaarden
Weging
Koe
2.1.1 De voedingstoestand van het rundvee is voldoende.
Essentieel
2.1.2 Het rundvee is niet verwaarloosd.
Essentieel
2.1.3 Het rundvee is schoon.
Standaard
2.1.4 Het bedrijf is gecertificeerd vrij van Leptospirose Hardjo.
Essentieel
2.1.5 Het melkveebedrijf is deelnemer aan het Paratuberculose Programma Nederland (PPN) met status A of B. Deelnemers aan het intensief programma Paratuberculose hebben minimaal een status 6.
Essentieel
2.1.6 Melk van zieke dieren (zoals beschreven in het PBB-waarnemingsprotocol van Qlip) wordt niet geleverd.
Essentieel
2.1.7 Er worden maatregelen tegen insleep van ziekten genomen. Bezoekers die tussen het vee komen dragen schone werkkleding en laarzen of overschoentjes die door het bedrijf beschikbaar worden gesteld.
Standaard
2.1.8 Er is een afzonderingsruimte beschikbaar voor zieke dieren. In deze schone ruimte beschikken de dieren over voldoende ligruimte, voer en drinkwater.
Standaard
2.1.9 De melkplaats en stal(len) kunnen alleen via een hygiënesluis bereikt worden. Inrichting van de hygiënesluis wordt beschreven in Bijlage IV.
Extra
2.1.10 Er is een actueel en bedrijfsspecifiek Bedrijfsgezondheidsplan aanwezig dat is opgesteld door de Geborgde Rundveedierenarts waarmee een 1 op 1 relatie is aangegaan (zie 2.4.1 en 2.4.2). Dit plan bevat minimaal de voorwaarden zoals omschreven in de Verordening Registratie en Verantwoording Antibioticagebruik in de Rundersector (PVV 2011) . De verzorger van het rundvee is aantoonbaar op de hoogte van zijn plan en handelt hiernaar. Het plan wordt minimaal iedere 12 maanden geëvalueerd.
Essentieel
2.1.11 De uiergezondheidswijzer is samen met de Geborgde Rundveedierenarts ingevuld.
Extra
2.1.12 Het bedrijf heeft structureel een gunstige uitslag tankmelkonderzoek Salmonella (niveau 1) en/of de status Salmonella Onverdacht volgens het GD programma.
Extra
2.1.13 Bij ongunstige uitslagen tankmelkonderzoek Salmonella conform bijlage V, worden de voorwaarden in deze bijlage nageleefd.
Essentieel
2.1.14 Het bedrijf heeft de workshop ‘Salmonellabeheersing’ van NZO en LTO gevolgd.
Extra
2.1.15 Het bedrijf heeft de workshop ‘uiergezondheid’ van FrieslandCampina gevolgd.
Extra
2.1.16 Het bedrijf is gecertificeerd vrij van Bovine virus diarree (BVD)
Extra
2.1 Diergezondheid Er wordt alleen melk geleverd van gezonde dieren. Het bedrijf voldoet aan de door Friesland Campina gevraagde diergezondheidsstatus. Insleep van dierziekten wordt voorkomen.
6
Bijlage B: doelen en voorwaarden
Doelen
Voorwaarden
Weging
Koe
2.2 Diergezondheidscheck De gezondheid van het vee wordt gevolgd door het periodiek laten uitvoeren van een diergezondheidscheck (PBB of CDM).
2.2.1 Diergezondheidscheck wordt uitgevoerd Essentieel Periodiek Bedrijfs Bezoek (PBB) In geval van PBB worden bepalingen nageleefd zoals beschreven in het PBB protocol van Qlip en de eisen zoals beschreven in Bijlage VI. Continue DiergezondheidsMonitoring (CDM) In geval van CDM worden bepalingen zoals overeengekomen in de verklaring Continue DiergezondheidsMonitor (Bijlage VII) nagekomen. Voor het behalen van de prestatieklasse ‘Excellent’ geldt een rollend jaargemiddelde van minimaal 80 punten.
2.3 Meldingsplichtige ziekten Bij enige verdenking van meldingsplichtige dierziekten wordt dit onmiddellijk gemeld volgens de wettelijke voorschriften en worden de desbetreffende bepalingen nageleefd.
2.3.1 De veehouder kan benoemen in welke gevallen en hoe hij melding moet Essentieel doen bij verdenking van dierziekten (Brucellose, Leucose en TBC) en handelt hiernaar.
2.4 Dierenarts Er wordt uitsluitend gebruik gemaakt van diensten van een Geborgde Rundveedierenarts
2.4.1 Iedere dierenarts van wie de veehouder met betrekking tot rundvee diensten Essentieel betrekt, is geborgd conform de regeling Geborgde Rundveedierenarts van de Stichting Geborgde Dierenarts of een aantoonbaar gelijkwaardige regeling. Diensten zijn o.a.: - het stellen van een diagnose; -h et behandelen van rundvee op het bedrijf; -h et voorschrijven en/of leveren van URA- en/of UDA middelen; -o pstellen van een bedrijfsgezondheidsplan en bedrijfsbehandelplan; - in opdracht van de veehouder het aanleveren van gegevens t.b.v. de landelijke database voor berekening van de DierDagDoseringen (DDD). De veehouder geeft de Geborgde Rundveedierenarts waarmee een 1 op 1 relatie is aangegaan (zie 2.4.2) inzage in alle relevante informatie zodat de betreffende dierenarts zijn werk conform bovenstaande correct kan uitvoeren. Daar waar binnen Foqus planet gesproken wordt over een dierenarts, wordt bedoeld de Geborgde Rundveedierenarts waarmee een 1 op 1 relatie is aangegaan (zie 2.4.2).
2.5 Dierziekte administratie Van alle dieren is te allen tijde de diergezondheidssituatie bekend zodat uitsluitend melk van gezonde dieren wordt geleverd.
7
2.3.2 In verband met de meldingsplicht voor Brucellose wordt van alle runderen Essentieel die verwerpen binnen een termijn vanaf 100 dagen na inseminatie tot en met 21 dagen voor de verwachte afkalfdatum, een bloedmonster opgestuurd naar de GD voor onderzoek op Brucellose.
2.4.2 Er is een 1 op 1 relatie met een Geborgde Rundveedierenarts voor diensten zoals bedoeld onder 2.4.1. Dit wordt aangetoond met een getekende overeenkomst tussen de veehouder en de Geborgde Rundveedierenarts. Deze 1 op 1 relatie wordt vastgelegd in een landelijk register. De veehouder stemt ermee in dat de dierenarts waarmee de relatie is aangegaan, dit vastlegt in het register.
Essentieel
2.5.1 Er is een administratiesysteem aanwezig waarin dierziektes bij melk- en kalfkoeien op het bedrijf van het lopende en voorafgaande jaar worden bijgehouden. Wettelijke bewaartermijn van dierziekteadministratie is 5 jaar. Hierin zijn vastgelegd: - de aandoening; -d atum waarop de aandoening werd vastgesteld; -d atum waarop de melk voor het eerst weer is/wordt geleverd. (zie ook 2.10.1).
Standaard
Bijlage B: doelen en voorwaarden
Doelen
2.6 Geregistreerde diergeneesmiddelen Alleen voor melkvee toegestane middelen worden toegepast. Deze worden volgens voorschrift gebruikt.
2.7 Opslag en bewaring van diergeneesmiddelen Diergeneesmiddelen worden op de juiste wijze bewaard en afgevoerd. De bewaartermijn van de middelen wordt niet overschreden.
8
Voorwaarden
Weging
Koe
2.6.1 Er worden alleen voor runderen geregistreerde middelen aangekocht en toegepast (EU, NL, REG-NL, vrijgestelde).
Standaard
2.6.2 Een toepassing die afwijkt van het voorschrift gebeurt alleen na raadpleging Standaard van de Geborgde Rundveedierenarts. Hiertoe is een, door de betreffende dierenarts afgegeven, aanvullende toelichting aanwezig hoe met deze toepassing om te gaan. Deze toelichting bevat minimaal: - indicatie voor gebruik; - duur van de behandeling; - datum van de diagnose; - motivatie om het middel toe te passen; - aan te houden wachttijd voor melk en vlees. 2.6.3 De UDA en URA-middelen worden uitsluitend na diagnose door en op recept van de Geborgde Rundveedierenarts voorgeschreven waarmee een 1 op 1 relatie is aangegaan.
Essentieel
2.6.4 URA-middelen worden uitsluitend bij een Geborgde Rundveedierenarts of een erkende diergeneesmiddelenhandelaar aangekocht.
Standaard
2.6.5 Alle geleverde antibiotica die een veehouder ontvangt worden vastgelegd in een landelijke database (Medirund). Dit gebeurt onder verantwoordelijkheid van de veehouder. De veehouder geeft hiertoe opdracht aan de Geborgde Rundveedierenarts om dit voor hem uit te voeren. De veehouder ontvangt éénmaal per kwartaal zijn dierdagdosering (DDD).
Essentieel
2.6.6 De Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit (SDa) stelt signalerings- en actiewaarden vast. Bij het overschrijden van de signaleringswaarde van de DDD wordt de veehouder hierop in 2012 geattendeerd. Vanaf 1-1-2013 is een jaarrond DDD beschikbaar. Bij het overschrijden van de actiewaarde, zoals vastgesteld door de SDa (Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit) wordt vanaf 1-1-2013 advies ingewonnen van de Geborgde dierenarts waarmee de 1 op 1 relatie is aangegaan. Dit met als doel om de hoeveelheid antibioticagebruik op het bedrijf te verlagen. Dit advies wordt vastgelegd in het Bedrijfsgezondheidsplan van het bedrijf.
Essentieel Vanaf 2013
2.6.7 Aankoopnota’s en/of logboekformulieren van de laatste 3 maanden kunnen getoond worden.
Standaard
2.6.8 UDA en URA-middelen zijn voorzien van een etiket met daarop ten minste: - naam en adres van de dierenartspraktijk; - naam en adres van de melkveehouder; - de datum van afgifte.
Standaard
2.6.9 Er zijn geen UDD-middelen op het bedrijf aanwezig.
Essentieel
2.7.1 Alle diergeneesmiddelen voor runderen zijn volgens voorschrift opgeslagen in een afsluitbare kast of koelkast.
Standaard
2.7.2 De diergeneesmiddelen(koel)kast is schoon. Besmetting van en/of verwarring met andere zaken of middelen voor andere diersoorten wordt voorkomen.
Standaard
2.7.3 Er zijn geen diergeneesmiddelen aanwezig waarvan de houdbaarheid verstreken is.
Standaard
2.7.4 Na het openen van de verpakking wordt rekening gehouden met de beperkte Standaard houdbaarheid. 2.7.5 De (koel)kast wordt uitsluitend voor diergeneesmiddelen, verzorgingsmiddelen en hulpmiddelen gebruikt.
Extra
2.7.6 Op alle geopende verpakkingen wordt de aanprikdatum genoteerd.
Standaard
Bijlage B: doelen en voorwaarden
Doelen
2.8 Toediening van diergeneesmiddelen Middelen worden op de juiste wijze toegepast en toegediend en uitsluitend wanneer strikt noodzakelijk.
Voorwaarden
Weging
Koe
2.8.1 Materiaal dat wordt gebruikt voor het toedienen van diergeneesmiddelen (spuiten, naalden, drenkflessen, dipbekers etc.) is schoon en verkeert in goede staat.
Standaard
2.8.2 Toediening gebeurt conform voorschrift van de diergeneesmiddelenfabrikant Essentieel of de Geborgde Rundveedierenarts waarmee een 1 op 1 relatie is aangegaan. 2.8.3 De melkveehouder heeft de cursus ‘Verantwoord Diergeneesmiddelengebruik’ van FrieslandCampina gevolgd.
Extra
2.8.4 De gemiddelde dierdagdosering (hoeveelheid medicijngebruik) van het bedrijf is op 31-12-2012 lager dan of gelijk aan de streefwaarde zoals vastgesteld door de SDa (Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit).
Extra
2.9 Diergeneesmiddelen 2.9.1 Er is een administratie van alle behandelingen met diergeneesmiddelen van administratie het voorafgaande en het lopende jaar aanwezig. Wettelijke bewaartermijn Diergeneesmiddelenvoor een diergeneesmiddelenadministratie is 5 jaar. gebruik wordt sluitend 2.9.2 De diergeneesmiddelenadministratie van het voorafgaande en het lopende bijgehouden. jaar is sluitend. Dat wil zeggen dat daarin de volgende gegevens zijn opgenomen: - diersoort (ook in geval het middel bij andere dan melkvee gebruikt wordt); - datum behandeling; - identificatiegegevens dier (naam en/of nummer); - de aandoening waarvoor behandeld wordt; - naam/nummer van het toegediende diergeneesmiddel; - de hoeveelheid toegediend diergeneesmiddel; - de aan te houden wachttermijn.
Essentieel
2.9.3 Alle toedieningen worden direct genoteerd in de eigen bedrijfsadministratie.
Standaard
Standaard
2.9.4 In bijzondere gevallen (bijv. ernstig zieke dieren) wordt altijd in overleg met Standaard de Geborgde Rundveedierenarts de behandeling en de wachttijd bepaald (zie ook 1.10.3). 2.9.5 Bij verlies van diergeneesmiddelen wordt dit opgenomen in de administratie. Standaard Deze bevat de volgende gegevens: - de naam van het diergeneesmiddel; - de verloren gegane hoeveelheid; - de datum; - de wijze van verloren gaan (houdbaarheid verstreken, stukgevallen etc.). 2.9.6 Er is een actueel en bedrijfsspecifiek Bedrijfsbehandelplan aanwezig die is opgesteld door de Geborgde Rundveedierenarts waarmee de 1 op 1 relatie is aangegaan (zie 2.4.1 en 2.4.2). Dit Bedrijfsbehandelplan maakt deel uit van een Bedrijfsgezondheidsplan en bevat minimaal de voorwaarden zoals omschreven in de Verordening Registratie en Verantwoording Antibioticagebruik in de Rundersector (PVV 2011) . De verzorger van het rundvee is aantoonbaar op de hoogte van zijn plan en handelt hiernaar. Het plan wordt minimaal iedere 12 maanden geëvalueerd. 2.10 Traceerbaarheid geleverde melk Het is aantoonbaar dat uitsluitend melk van gezonde en onbehandelde dieren wordt geleverd.
9
Essentieel
2.10.1 Van het voorgaande en het lopende kalenderjaar houdt de veehouder bij van Standaard welke koeien de melk wordt achtergehouden (of van welke koeien de melk wordt geleverd). Hieronder valt ook de melk van zieke koeien, attentiedieren vastgesteld bij diergezondheidscheck, pas afgekalfde dieren (biestmelk), etc.
Bijlage B: doelen en voorwaarden
Doelen
Voorwaarden
Weging
Koe
2.11 Huisvesting Huisvesting en de verzorging van het vee zijn zo dat op een correcte wijze wordt omgegaan met de gezondheid en het welzijn van de dieren en het milieu.
2.11.1 Er zijn voldoende ligplaatsen.
Standaard
2.11.2 Het vee heeft vrije toegang tot voer en water.
Standaard
2.11.3 De stallen zijn schoon en verkeren in goede staat.
Standaard
2.11.4 In de stal waar rundvee wordt gehuisvest worden geen andere dieren bedrijfsmatig gehuisvest.
Standaard
2.11.5 De stal waarin het melkvee is gehuisvest is gecertificeerd voor Maatlat Duurzame Veehouderij.
Extra
2.12 Herkomst De herkomst van het vee is bekend.
2.12.1 De veehouder houdt zich aan de wettelijke bepalingen van de I&R runderen.
Essentieel
Doelen
Voorwaarden
Weging
Productieproces 3.1 Teelt en winning en opslag van diervoeders Voer waarvan bewezen is of waarvan het vermoeden bestaat dat het is verontreinigd of bedorven, wordt niet aan het rundvee gevoerd.
3.1.1 Bij de teelt, winning en opslag van diervoeders vindt geen verontreiniging plaats. Mengvoeders, enkelvoudige voeders en ruwvoeders worden schoon en droog bewaard zodat schimmelvorming wordt voorkomen.
Standaard
3.1.2 Kruisbesmetting met voer bestemd voor verschillende diersoorten en of besmetting met schadelijke stoffen wordt voorkomen.
Standaard
3.2 Voeren Voeren gebeurt zonder risico op besmetting.
3.2.1 Het voer dat de melk (reuk, smaak, etc.) of diergezondheid nadelig kan beïnvloeden, wordt niet gevoerd aan melkgevende runderen. Bij vermoedelijke of bewezen verontreiniging van voer wordt dit niet aan het melkvee verstrekt en worden adequate maatregelen genomen om nieuwe besmettingen in de toekomst te voorkomen. Voer met ernstige schimmelvorming wordt niet gevoerd.
Standaard
3.2.2 Voertuigen en apparatuur welke op het bedrijf gebruikt worden voor het voeren zijn schoon.
Standaard
3.1.3 Inkuil- en toevoegmiddelen worden in overeenstemming met de Standaard toelatingsvoorwaarden in de diervoederwetgeving en -regelingen toegepast. 3.1.4 Het melkveebedrijf beschikt over een vergunning van de VWA, als het bedrijf Standaard zelf mengvoeders of voormengsels maakt.
3.3 Aankoop, borging en 3.3.1 Diervoeders worden uitsluitend aangekocht bij een GMP+ gecertificeerd traceerbaarheid bedrijf of een bedrijf dat gecertificeerd is voor een aantoonbaar Er wordt alleen voer gelijkwaardige regeling. aangekocht van 3.3.2 Er wordt uitsluitend voer afgenomen van bedrijven die afdoende verzekerd veevoerleveranciers zijn. In Bijlage VIII zijn de minimum eisen vermeld die aan de AVB met een adequate verzekering van de diervoederleverancier gesteld worden. aansprakelijkheidsverzekering. 3.3.3 Indien meerdere silo’s aanwezig zijn, zijn deze duidelijk genummerd. De veehouder weet van wie wanneer welke voeders aangekocht zijn en wanneer deze aan de dieren gevoerd zijn. Dit geldt ook voor aangekocht ruwvoer.
10
Essentieel
Essentieel
Standaard
Bijlage B: doelen en voorwaarden
Doelen
Voorwaarden
Weging
Productieproces 3.4 Administratie 3.4.1 Alle afleverbonnen of nota’s van het aanwezige diervoer en de aangekochte Standaard diervoeders diervoeders van de laatste 6 maanden zijn beschikbaar. Aan de hand hiervan Geleverde diervoeders is minimaal af te leiden: zijn traceerbaar. - NAW leverancier; - GMP+ erkenning leverancier; - productomschrijving; - datum levering; - partijnummer; - hoeveelheid; - silonummer (indien van toepassing); - de naam en adres van de ontvanger. 3.4.2 Voor alle aangekochte ruwvoeders wordt minimaal bijgehouden: - leveranciersgegevens; - productomschrijving; - datum van levering.
Standaard
3.5.1 Het veedrinkwater is schoon en van goede kwaliteit. Bij vermoedelijke of bewezen verontreiniging van water (bijvoorbeeld riooloverstort of stortplaats) wordt dit niet aan het melkvee verstrekt en worden adequate maatregelen genomen om nieuwe besmettingen in de toekomst te voorkomen.
Standaard
3.5.2 Veedrinkinstallaties zijn zo ontworpen, gebouwd en geplaatst dat er geen risico is op verontreiniging van het drinkwater.
Standaard
3.5.3 Veedrinkinstallaties zijn schoon en verkeren in goede staat.
Standaard
3.6 Gevaarlijke middelen Besmetting van de melk of diervoeders met gevaarlijke of verboden middelen wordt voorkomen.
3.6.1 Er zijn geen verboden middelen (BST e.d.) op het bedrijf aanwezig.
Essentieel
3.6.2 Alleen in EU of NL toegelaten middelen voor ongediertebestrijding en gewasbescherming worden gebruikt.
Standaard
3.7 Crisis In geval van crisis (brand, besmettelijke dierziekten etc.) gelden specifieke maatregelen voorgeschreven door overheden of FrieslandCampina. Deze worden nageleefd.
3.7.1 In geval van crisis (besmettelijke dierziekten etc.) gelden specifieke maatregelen voorgeschreven door overheden of FrieslandCampina. Deze worden nageleefd.
Essentieel
3.8 Energiebesparing
3.8.1 Het bedrijf heeft de studiebijeenkomst energiebesparing gevolgd van FrieslandCampina.
Extra
3.8.2 Het bedrijf heeft de Energiescan van FrieslandCampina ingevuld.
Extra
3.5 Drinkwater melkvee Er wordt uitsluitend drinkwater van goede kwaliteit aan het vee verstrekt.
11
Bijlage B: doelen en voorwaarden
Doelen
Voorwaarden
Weging
Omgeving 4.1 Bedrijf Het gehele bedrijf (inclusief erf) is ordelijk en schoon.
4.1.1 Het gehele bedrijf is ordelijk en schoon.
Essentieel
4.1.2 Afval wordt op een beperkt aantal vaste plekken, ordelijk en in gesloten containers opgeslagen, waar mogelijk uit het gezichtsveld.
Standaard
4.1.3 Overlast van ongedierte wordt voorkomen op het gehele bedrijf.
Standaard
4.1.4 Mest, afval en gevaarlijke stoffen (ongediertebestrijdingsmiddelen, Standaard gewasbeschermingsmiddelen etc.) worden zodanig opgeslagen, gebruikt en verwijderd dat zij geen gevaar vormen voor de diervoeders, de melkwinning, de bewaring van melk en het vee. 4.1.5 Er is een ongediertebestrijdingplan aanwezig en wordt opgevolgd. Dit plan bevat minimaal de volgende punten: - soorten ongedierte die bestreden worden; - middelen die gebruikt worden om ongedierte te weren en bestrijden; - waar en met welke regelmaat de maatregelen worden uitgevoerd.
Extra
4.2 Geregistreerd melkveebedrijf Alle locaties waar rundvee gehouden wordt, zijn geregistreerd.
4.2.1 Het melkveebedrijf beschikt over UBN-nummers van alle locaties waar het melkvee en het jongvee wordt gehouden. UBN-nummers van het melkveebedrijf zijn bij FrieslandCampina bekend.
Standaard
4.3 Weidegang Er wordt weidegang of deelweidegang toegepast en/of bedrijven oriënteren zich op de mogelijk heden.
4.3.1 Er wordt weidegang of deelweiden toegepast volgens de verklaring ‘Weidegang’ of de verklaring ‘Deel Weidegang’ (bijlage IX).
Extra
4.3.2 Het bedrijf heeft deelgenomen aan de studiebijeenkomst weidegang van FrieslandCampina.
Extra
4.3.3 Het bedrijf heeft deelgenomen aan een stagedag op een leerbedrijf weidegang van FrieslandCampina.
Extra
4.3.4 Het bedrijf heeft individueel advies van Stichting Weidegang ontvangen.
Extra
4.4 Natuur en landschap 4.4.1 De verklaring natuur en landschap is ingevuld waaruit blijkt dat de Natuur en landschap veehouder actief is op dit gebied (per 1-4-2012 worden de onderwerpen van worden actief beheerd. de verklaring bekend gemaakt).
Extra
4.5 Energieproductie Er wordt duurzame energie opgewekt.
4.5.1 Er wordt energie opgewekt door middel van een mestvergister (bijlage X).
Extra
4.5.2 Er wordt energie opgewekt door middel van zonnecellen (waarbij de energieproductie minimaal gelijk is aan de voorwaarden beschreven in bijlage X).
Extra
4.5.3 Er wordt energie opgewekt door middel van windenergie (waarbij de energieproductie minimaal gelijk is aan de voorwaarden beschreven in bijlage X).
Extra
4.6 Mineralen Er wordt gewerkt aan het verbeteren van de mineralenefficiëntie.
12
4.6.1 De bedrijfsspecifieke excretiewijzer (BEX van Koeien en Kansen, bijv. via Extra CRV mineraal) wordt gebruikt voor het bepalen van de mestproductie. Daarmee toont het bedrijf aan actief bezig te zijn met het verbeteren van de mineralenefficiëntie (fosfaat en stikstof).
Bijlage B: doelen en voorwaarden