Bijlage 7 Opdracht Bekwaamheidsproef 2 (studentenmateriaal) Inleiding Gedurende de studie zijn er een aantal momenten waarin je moet aantonen in hoeverre je de competenties voor het beroep van leraar beheerst. Dit worden bekwaamheidsproeven genoemd. Tijdens de bekwaamheidsproeven laat je zien hoe je de opgedane kennis in de praktijk kan toepassen; bij bekwaamheidsproeven gaat het altijd om een integratie van kennis, vaardigheden en persoonlijke houding of attitude. Met andere woorden: het gaat erom hoe competent je bent. In je portfolio maak je je ontwikkeling en het resultaat van die ontwikkeling zichtbaar. De belangrijkste onderdelen van het portfolio zijn een beschrijving van je competentieontwikkeling, een POP, een dossier of archief van producten en een beschrijving van je visie op onderwijs. De bekwaamheidsproeve 2 bevat de volgende onderdelen: 1 2
3
Een videocompilatie (met 3 kenmerkende situaties) Een bijgewerkt digitaal portfolio met daarin: a. een actueel CV b. een zelfevaluatie (sterkte/zwakteanalyse) van de verschillende competenties. In deze zelfevaluatie toont de student aan dat niveau 2 ten aanzien van alle competenties bereikt is. c. de student verwijst in deze zelfevaluatie naar gevarieerd bewijsmateriaal, waaronder 360 feedback over werkplekleren 3; d. Een beschrijving van minimaal twee kenmerkende (kritische) situaties uit de eigen onderwijspraktijk en een reflectie; daarop e. een Persoonlijk Ontwikkelings Plan (POP) voor de afstudeerfase bestaande uit: * Leerdoelen en bijbehorende leervragen * Een plan van aanpak: hoe ga ik hieraan werken; f. een beschrijving van de eigen beroepsidentiteit/ visie van de student op het leraarschap, waarbij de student laat zien (vakdidactische) theorie en praktijk te kunnen koppelen; g. een kijkwijzer bij de video (video kan desgewenst op dvd); h. een vakdidactisch dossier; i. een beargumenteerde keuze voor profilering (minor); j. beoordelingsformulier werkplekleren jaar 3. Bekwaamheidsproef 2: k. een presentatie van de docentcompetenties in 10 min; l. een gesprek (criterium gericht interview) met de praktijkbegeleider en stagedocent naar aanleiding van bovenstaande onderdelen in 30 min..
89
Voorwaarden voor deelname aan bekwaamheidsproef 2 - Je (digitaal) portfolio voldoet aan de richtlijnen voor bekwaamheidsproef 2; - Je maakt een videocompilatie waarmee je je ontwikkeling van competenties 1 t/m 4 aantoont; - Je hebt minimaal 130 studiepunten behaald; - Werkplekleren semester 1van jaar 3 is met een voldoende beoordeeld; - Je beheersing van het Nederlands is (spreek-, schrijf-, lees- en luistervaardigheden) op hbo-niveau.
De uitslag Er zijn drie beoordelingen mogelijk: - 6 of hoger: Afstudeerbekwaam. De student is toegelaten tot de afstudeerfase en de LiOstage, mits ook voldaan is aan de overige eisen; - 5 of lager: Onvoldoende: niet afstudeerbekwaam. De student krijgt een leercontract; een onderdeel hiervan kan zijn dat de student in de schoolsituatie een of meer competenties opnieuw moet bewijzen (m.a.w. een aanvullende stage moet lopen). In het leercontract kunnen zowel aanvullende eisen opgenomen zijn t.a.v. het werkplekleren als eisen t.a.v. de studiepunten die nog behaald moeten worden. De student is niet toelaatbaar tot de LiO-stage. De student kan een nieuwe bekwaamheidsproef 2 aanvragen met twee nieuwe assessoren als hij aantoonbaar aan de eisen, gesteld in het leercontract, voldoet. De student kan ook een voorlopige uitslag krijgen: - Nog niet afstudeerbekwaam. De student krijgt een leercontract en aanvullende opdracht. Voor deze aanvullende opdracht is het niet nodig een aanvullende stage te lopen. De student levert de aanvullende opdracht in bij de assessoren, die een nieuwe eindbeoordeling in de vorm van een cijfer geven. De student is pas toelaatbaar tot de LiO-stage als hij afstudeerbekwaam wordt bevonden.
Opdracht 1 Competentieontwikkeling: De Zelfevaluatie en POP ( persoonlijk ontwikkelingsplan) zijn in feite de kern van je portfolio Je toont per competentie aan dat je bekwaam bent op niveau 2. De zelfevaluatie/het POP voor bekwaamheidsproef 2 moet uit drie onderdelen bestaan: 1 Hoe schat ik mijzelf in? (zelfevaluatie) Om een goed idee te krijgen van de inhoud van de competenties en de competentieniveaus is de Quick Scan handig (zie www.lerarenweb.nl ). Per competentie beschrijf je vervolgens je vorderingen en geef je aan op grond waarvan je denkt te functioneren op (minstens) competentieniveau 2. Je verwijst per competentie (evt met hyperlinks) naar bewijsmateriaal, waaronder feedback van stagedocenten, medestudenten en docenten van de opleiding. 360° feedback is verplicht als bewijsmateriaal! Ook verwijs je naar bewijsmateriaal in de mappen producten, werkplekleren, onderzoeksdossier en/of vakdidactisch dossier en je geeft daarbij per product aan waarom je juist dít product hebt uitgekozen als bewijsmateriaal voor een bepaalde competentie.
90
Bekwaam zijn op niveau 2 betekent ook dat je theorie (bijvoorbeeld vanuit abv, vakdidactiek) kunt koppelen aan je beroepsmatig handelen. Bij het aantonen van competenties maak je daarom ook gebruik van deze theorie om je beroepsmatig handelen te verantwoorden. 2 Wat wil ik nog meer/beter kunnen? (persoonlijke leerdoelen). In dit onderdeel beredeneer je per competentie hoe je je verder wilt ontwikkelen. Je geeft aan waar je je nog op wilt toeleggen. Formuleer je leerdoelen SMART. 3 Wat heb ik daarvoor nodig? (aanpak en middelen) In dit onderdeel concretiseer je door welke (soort) activiteiten je je leerdoelen hoopt te bereiken. Daarbij is van belang dat je nagaat welke mogelijkheden en middelen je ter beschikking staan: investering aan tijd, inzet en middelen van jezelf, van de omgeving. Welke problemen zijn te verwachten? Opdracht 2 Visie op onderwijs Wat is mijn visie op onderwijs en hoe ziet mijn beroepsidentiteit als leraar eruit? In dit deel beschrijf je je visie op het leraarschap. Hierbij wordt verwacht dat je laat zien hoe je met je eigen sterke en zwakke kanten op een eigen wijze inhoud geeft aan het leraarschap: wat is mijn beroepsidentiteit? Wat voor leraar wil ik eigenlijk worden? Wat vind ik nu echt belangrijk? Hoe ga ik me profileren? Belangrijk hierbij is: - je relateert je ideeën over leraarschap aan je persoonlijke ontwikkeling. Bijvoorbeeld: komt datgene wat je zegt over je visie ook overeen met wat je op de video laat zien? - je toetst je ideeën aan de vakdidactische theorie Een visie is een complex van meningen, gestoeld op kennis en inzicht. Een visiestuk is een argumentatieve tekst. Dit betekent dat je stelling neemt en argumenten bij je standpunt geeft. In een visiestuk staat een opsomming van voors en tegens bij een standpunt. Een visie is altijd geschreven in de ik-vorm. Bij het schrijven van een visie kun je de volgende vierslag onderscheiden: 1 ervaring 2 eigen mening 3 verdieping, onderbouwd met argumenten 4 dan: visie. Je gaat in op de verschillende rollen van de docent en de verschillende contexten waarin een docent werkzaam is: in de context van de klas de rollen van pedagoog, vakdidacticus, en organisator. In de context van de school werk in een team van collega’s. De school zelf staat weer in een ruimere maatschappelijke context. Hulpvragen kunnen zijn: 1. schoolvak: geef aan wat typerend is voor het vak, geef aan wat leerlingen leren bij dit vak 2. leren: hoe leren leerlingen leren; wat hebben leerlingen nodig om te leren; wat is de rol van de docent daarbij? 3. leerlingen: wat motiveert leerlingen, hoe is de interactie tussen leraar en de leerlingen, hoe zou de student willen dat deze was? 4. lesgeven: welke didactische en pedagogische principes zijn terug te vinden in de manier van lesgeven van deze student? 5. docent: wat maakt deze student een goede docent? 6. samenwerken in school: wat maakt deze student een goede collega in de school?
91
7. onderwijs en samenleving: wat is de relatie tussen onderwijs en samenleving, waarom moeten leerlingen naar school? Waarom moeten leerlingen onderwijs in dit vak krijgen? NB: Beschouw deze hulpvragen niet als een afvinklijstje dat je langsloopt en waarvan de optelsom je visie is. Een visie is meer en gaat bijvoorbeeld ook over de samenhang tussen bovengenoemde aspecten en de wijze waarop jij als persoon aan deze visie gestalte geeft. Opdracht 3 Tonen van competenties aan de hand van videofragmenten Bij Bekwaamheidsproef 2 gaat we ervan uit dat studenten zelf kenmerkende situaties uit hun eigen beroepspraktijk kiezen; de verantwoordelijkheid voor de inhoudelijke invulling van de bekwaamheidsproef komt hierdoor meer bij de student en minder bij de opleiding te liggen. Je laat videofragmenten uit door jou gegeven lessen zien, vergezeld van een kritische reflectie. Hiervoor is het nodig dat je meerdere lessen opneemt tijdens je stageperiode (werkplekleren 3) en dat je uit deze opnames een selectie maakt van fragmenten die laten zien dat jij bekwaam bent voor de LIO-fase en dat je in complexe situaties in de klas competent kunt handelen. Je videocompilatie duurt 10-15 minuten. Natuurlijk zijn er richtlijnen voor het selecteren van geschikte situaties uit de video-opnames. Je laat fragmenten uit meerdere lessen en van meerdere klassen zien. Deze fragmenten moeten in elk geval betrekking hebben op verschillende aspecten van je interpersoonlijk, pedagogisch, organisatorische en didactisch handelen in de klas (competenties 1 t/m 4). In je video laat je zien dat: - jouw leerlingen leren en dat jij het leerproces van leerlingen kunt sturen, begeleiden en organiseren; - je een klas kunt managen (hoe houd je orde); - je een relatie met de leerlingen kunt opbouwen (interactie en contact met de leerlingen). Zoek je op een actieve en positieve manier contact met de leerlingen? - je schoolvakbekwaam bent; - je les duidelijk gestructureerd en georganiseerd is; - je je hebt ontwikkeld in het beroep van leraar; Kijkwijzer bij je video Bij de video schrijf je een kijkwijzer. Hierin beschrijf je wat er op de video te zien is en verantwoord je waarom je juist déze videofragmenten gekozen hebt. Het is als het ware een soort ‘kijkwijzer’ voor de assessoren bij je video: let hierop, let daarop enz. Ook deze kijkwijzer neem je op in het portfolio bij de bekwaamheidsproef. Bij het analyseren van videofragmenten gaat het in het bijzonder om werken met leerlingen, dat wil zeggen om de kwalificaties 1 t/m 4. De wijze waarop je hierop schriftelijk en mondeling reflecteert, staat in verband met competentie 7. De competenties 5 en 6 zijn bij de video-opdracht niet aan de orde. Je kijkwijzer bevat in ieder geval: - een toepasselijke titel; - een beschrijving van de gekozen fragmenten: - beschrijf welk aspect van de te tonen competenties het fragment laat zien - beschrijf welke (serieuze) poging je hebt willen doen om die competentie te bereiken - beschrijf het concrete gedrag dat je in dat kader op de video waarneemt - omschrijf wat het resultaat is geweest van dit optreden; - een reflectie op de gekozen fragmenten: Geef aan in hoeverre je tevreden bent met een en ander, dan wel wat er beter/anders had gekund. Maak hiervoor bijvoorbeeld gebruik van de reflectiecirkel van Korthagen;
92
-
-
een analyse van de gekozen fragmenten: door het koppelen van praktijkervaringen aan theorie. Past het gedrag dat je laat zien op de video bij wat je geleerd hebt over vak, vakdidactiek, de leerling? Bij het analyseren van de videofragmenten verwijs je naar vakliteratuur. Zo kun je bijvoorbeeld de Roos van Leary gebruiken om de interactie met de leerlingen op de video te analyseren. In je analyse heb je aandacht voor vakdidactische en pedagogische aspecten van je handelen; een verantwoording van de selectie vanuit jouw ontwikkeling als leraar: past datgene wat je in de video laat zien bij jouw ideeën over leraarschap; de feedback die je tijdens je stage hebt gehad van je begeleiders en je medestagiair en de eindbeoordeling van je stage.
Beoordeling video-opdracht Het is niet zo dat de video-opnames pas goed zijn als alle te tonen competenties er perfect in voorkomen! Dat zou een te zware eis zijn. In de praktijk gaat immers altijd wel het een en ander mis, dan wel anders dan je gewild had. Bovendien is het belangrijk dat je je ontwikkeling op de competenties zichtbaar maakt. Het gaat erom dat je in je verantwoording aangeeft dát je met de competenties bezig bent geweest en hóe je dat gedaan hebt. Het omgekeerde geldt ook: Stel dat je een opname kunt laten zien van een ‘prima les’, maar je voegt daarbij geen voldoende verantwoording, dan is de kritische opdracht toch onvoldoende. Het gaat er namelijk niet alleen om dat je een ‘prima les’ kunt laten zien, maar ook dat je kunt laten zien dat je je ervan bewust bent waar dat dan aan zou kunnen liggen. Voor de beoordeling van competent gedrag geldt ‘niveau 2’ (voor de beschrijving van de niveaus zie o.a. handleiding Werkplekleren). Tips voor het maken van de video-opnames Maak een plan waarin je beschrijft wat je graag zou willen laten zien in de video. Denk daarbij aan vragen als: Hoe ben je als vakdocent aan het werk met de leerlingen? Hoe ben je als pedagoog aan het werk met de leerlingen? Hoe wil je je profileren als leraar? Welke thema’s houden je bezig? Waar moet je aan werken? Waar ben je goed in? Laat meerdere lessen opnemen, zodat je later ook de mogelijkheid hebt om geschikte momenten te vinden. Denk goed na over het camerastandpunt: het is de bedoeling dat zowel jij als de leerlingen te zien zijn op de video, de interactie tussen jou en de leerlingen moet zichtbaar zijn. Dus zorg dat de camera niet uitsluitend op jou gericht is. Het is handig als de cameraman achter in de klas zit. Wissel ook eens van camerastandpunt. Maak vooraf een scenario van zaken die je in elk geval op de video wilt hebben en neem dat door met degene die de opnames maakt Tips voor het maken van een selectie uit het videomateriaal Ga uit van het plan dat je vooraf gemaakt hebt en vraag je af of het nog bijgesteld moet worden Bedenk vóórdat je de video bekijkt wat er gebeurd is in de les: wat ging goed of juist niet, waar had je een vervelend of juist prettig gevoel bij, wat is typerend voor jou als leraar etc. Bekijk al je videomateriaal en maak aantekeningen over zaken die je opvallen, die goed of juist slecht gaan, die je wilt verbeteren ten aanzien van de interpersoonlijke, pedagogische, (vak-)didactische en organisatorische competentie.
93
Ten slotte: kies een aantal (minimaal drie) fragmenten die maximaal samen 15 minuten duren en die niveau 2 aantonen voor de vier genoemde competenties. Let erop dat de fragmenten niet te kort zijn; een fragment dat bijvoorbeeld maar 30 seconden duurt laat meestal te weinig zien van de context waarin het fragment zich afspeelt. Na de selectie van fragmenten ga je het videomateriaal bewerken en de gekozen fragmenten achter elkaar plaatsen. Opdracht 4 Het vakdidactisch dossier Het vakdidactisch dossier is een vast onderdeel van het portfolio. In elke fase van de studie werkt de student aan zijn vakdidactisch dossier. Met het vakdidactisch dossier laat de student zien op welke wijze hij inhoud geeft aan het leraarschap in zijn vakgebied. Het is in feite je visitekaartje als vakleraar. Het vakdidactisch dossier bestaat uit ten minste: - reflectie op de vakdidactische competentie; - een visie op het leren en doceren in het eigen vakgebied; - archief van vakdidactische producten: producten, ontwikkeld in vakdidactiekcursussen en producten ontwikkeld op de stageschool (lessenseries, lesmateriaal, toetsen, pptpresentaties); - een inleiding/toelichting op het vakdidactisch dossier. In deze inleiding bij het eigen vakdidactisch dossier licht je toe waarom je juist de gekozen producten in je portfolio opgenomen hebt. Waarom ben je juist op deze producten trots? Wat laten ze zien over jou als (vak-)leraar? Algemeen format vakdidactisch dossier niveau LiO-bekwaam Reflectie op de vakdidactische competentie op het niveau afstudeerbekwaam. Ben ik competent op niveau 2? Met verwijzing naar kenmerkende situaties uit werkplekleren 3; Vakdidactisch ontwerpen: - het actuele repertoire van de student aan didactische hulpmiddelen, werkvormen en media uit jaar 3 (vakdidactische producten en hulpmiddelen, waaronder materiaal, ontwikkeld in vakdidactiekcursussen en materiaal ontwikkeld op de stageschool zoals lessenseries, -digitaal- lesmateriaal, ppt-presentaties); - ontwerpen van doelmatige vakcurricula (bijv. een eigen lessenserie); - schoolboeken en leerstof: leerstofanalyse, schoolboek beoordelen, kiezen en gebruiken; - toets- en evaluatiemethoden die aan vakdoelen beantwoorden; - NB: Alle producten zijn voorzien van een reflectie, waarin de student het materiaal relateert aan de vormen van kennis, redeneerwijzen en vaardigheden van het vak.
94