Bijlage 2 , rapportage BLGG
rapport 06007.2006
Akker- en tuinbouw en consultancy : Postbus 115 NL-6860 AC OOSTERBEEK : 0900 2352544 : www.blgg.nl Rabobank: 10.10.54.777 KvK Arnhem: 09100098 BTW-nr.: NL 807445654.B01
Bodemonderzoek bomen gemeente Alphen aan den Rijn Th.J.L. van Mierlo
Oosterbeek, 16-10-06 Alle rechten voorbehouden. Niets uit de inhoud mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de directie van Blgg Oosterbeek.
Rapporten van Blgg dienen in eerste instantie ter informatie van de opdrachtgever. Over uitgebrachte rapporten, of delen daarvan, mag door de opdrachtgever slechts met vermelding van de naam van Blgg Oosterbeek worden gepubliceerd. Ieder ander gebruik (daaronder begrepen reclame-uitingen en integrale publicatie van uitgebrachte rapporten) is niet toegestaan, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Blgg Oosterbeek. Disclaimer Blgg Oosterbeek stelt zich niet aansprakelijk voor eventuele schadelijke gevolgen, voortvloeiend uit het gebruik van door of namens Blgg verstrekte onderzoekresultaten en/of adviezen.
Verspreiding Gemeente Alphen aan den Rijn, t.a.v. de heer T. Hoogenes 2 x Digitaal PDF-format 1 x
Inhoud Samenvatting en conclusies Inhoudsopgave 1 Inleiding 2 Uitvoering 3 Resultaten bijlagen: - verslagen bemestingsonderzoek 114083 tot en met 114093 - verslagen kwaliteitsonderzoek 218697 tot en met 218708 - verslagen granulair onderzoek 857260 tot en met 857270 - w-grafieken - profielen - analyses - bodemleven - waardering indringsweerstanden
Samenvatting en conclusies In opdracht van de gemeente Alphen aan den Rijn heeft Blgg een onderzoek uitgevoerd naar de bodemomstandighedenvan een tiental groeiplaatsen en de chemische bladsamenstelling van bomen met uiteenlopende ziektebeelden. Dit om mogelijke oorzaken/relaties met de ziektebeelden vast te stellen. Het onderzoek omvat de beschrijving van de profielopbouw en samenstelling, de dichtheid, de ontwateringtoestand en de bodemvruchtbaarheid en samenstelling bodemleven. Aan het einde van het groeiseizoen is de chemische bladsamenstelling bepaald. De gegevens zijn, daar waar mogelijk, getoetst aan streefwaarde en hun onderlinge samenhang. De veldopbouw bestaat overwegend uit aangevoerd en verwerkt bodemmateriaal. Dit materiaal heeft op veel plaatsen een te hoge dichtheid. Dat is overigens een zeer veel voorkomend probleem bij straatbomen in stedelijke situaties. Naast de dichtheid is een beperkt wortelvolume (klein plantgat in verharding), zuurstofloze omstandigheden (te hoge (schijn)grondwaterstand onder in het profiel), lage organische stofgehaltes en weinig biologische activiteit. Dit is echter ook een beeld dat veel voorkomend is voor beplantingen in stedelijk omgeving. Het is niet specifiek afwijkend voor de gemeente Alphen aan den Rijn. De verschillen in voedingstoestand zijn zeer divers. In de totaalbeoordeling scoren de locaties1, 2, 5b, 7 en 8 redelijk goed tot goed. De locaties 5a en 9 scoren redelijk en 3, 6 en 10 hebben een zeer matige tot slechte voedingstoestand. In deze beoordeling is zowel de bodemvruchtbaar als ook de bladsamenstelling betrokken. In tabel 1 zijn alle paramaters afzonderlijk, en waar van toepassing in samenhang met gerelateerde parameter, getoetst aan de toetsingswaarden. De in groen en licht blauw gemarkeerde cellen zijn resultaten die optimaal of ruim voldoende zijn gevonden. De oranje gekleurde cellen zijn suboptimaal en alles wat rood is, is te laag. Dit kan leiden tot groeistoornissen. Opvallend is dat de N-aanbod vanuit de bodem als ruim voldoende mag worden gewaardeerd, terwijl de bladanalyse overwegend een suboptimaal tot vrij laag niveau laat zien. Deels zal dit worden veroorzaakt daar een hoog S-aanbod, dat concurreert met de N-opname (hoge N/S-verhoudingen). Ook de kalivoorziening is in veel gevallen beperkend geweest. Uiteraard spelen hierbij ook de beperkingen in de bodem een belangrijke rol. De overige beperkingen zijn uiteenlopend van aard. De belangrijke vraag die hieruit beantwoord moet worden, namelijk, is er een relatie met de geconstateerde afwijkingen, moet echter ontkennend worden beantwoord. Op basis van deze gegevens en de huidig aanwezige kennis is geen relatie te leggen met het opgetreden ziektebeeld. Deze beelden, knobbelvorming, scheuren/bastvergroeiing en rafeling, lijken toch vooral gerelateerd aan celstructuren. Hierbij spelen op de eerste plaats de calcium-, borium- en zinkbepalingen een rol. De problemen die hierbij ontstaan komen in eerste instantie vooral in de groeipunten voor. De geconstateerde problemen komen op de oudere delen van de boom voor. Daarnaast is calcium niet beperkend geweest en borium en zink divers. De kans dat de problemen worden veroorzaakt door een voedingsprobleem wordt als nihil beschouwd. De geconstateerde problemen op de groeiplaats zijn niet nieuw en zouden dan ook in eerder stadium al tot problemen hebben moeten leiden. Uiteraard leiden verbeteringen in de geconstateerde tekortkomingen tot een hogere vitaliteit van de bomen waardoor deze minder vatbaar worden voor aantastingen en afwijkingen. Omdat er geen enkele aanwijzing is gevonden in dit onderzoek over de oorzaak van de optredende afwijkingen, is het niet te verwachten dat het opheffen van de geconstateerde tekortkomingen zal leiden tot verbetering van de geconstateerde afwijkingen.
bladzijde 1
1.1 Uitvoering Op tien locaties in de gemeente Alphen aan den Rijn zijn per locatie drie profielboringen uitgevoerd en indringingsweerstanden gemeten. Bij de profielboringen zijn van de te onderscheiden lagen mengmonsters verzameld voor granulair onderzoek. Er is ook een mengmonster van de bovengrond gestoken voor het analyseren van de bemestingstoestand en voor de vaststelling van de samenstelling van het bodemleven. In de bijlagen van dit rapport zijn de afzonderlijke meetresultaten gegeven en wordt per onderdeel een beoordeling uitgevoerd. Aansluitend hierop is ook een bladbemonstering uitgevoerd om de bladsamenstelling te bepalen. Op basis van gegevens wordt gekeken naar de mogelijke oorzaak van de ontstane problemen zoals het scheuren en bloeden van de bast en het ontstaan van knobbels.
2.0 Resultaten van het onderzoek 2.1 Profielbeschrijving De resultaten hiervan treft u aan in de bijlagen. Onderstaand wordt hierop een toelichting gegeven.
2.1.1. Horizont Met de codering A voor de beschrijving van de horizonten wordt de bovenste aanwezige en bewerkte laag aangeven, ontstaan door menselijke activiteiten. De typering Ap wordt gegeven aan al het bodemmateriaal dat van oorsprong voldoet aan de voorgaande beschrijving, maar van elders is aangevoerd, verwerkt en/of verplaatst. Dit bodemmateriaal is dan ver- of bewerkt, gemengd of er heeft grondverzet plaatsgevonden. De aanvulling P wordt gebruikt als er puinresten worden aangetroffen. De typering C wordt gebruikt voor oorspronkelijk bodemmateriaal waarin geen bodemvorming heeft plaatsgevonden. De toevoeging v geeft aan of het om verwerkt, dan wel verplaatst bodemmateriaal gaat. De toevoeging 1, 2 geeft aan dat de aard van het materiaal verschillend is. Als roestverschijnselen (tijdelijk gereduceerd ijzer) worden aangetroffen, wordt dit in de beschrijving aangeduid met de toevoeging (g). Gezien de profielopbouw is hier op nagenoeg alle locaties geen sprake van een natuurlijke opbouw van het bodemprofiel. Het grootste deel van de bovengrond is wel afkomstig van de bewerkte bovenlaag van cultuurgrond die in de toplaag al dan niet is gemengd met zandig materiaal. De tussenlaag/ondergrond bestaat veelal uit spuitzand dat boven op een al dan niet afgegraven oorspronkelijk profiel is aangebracht. In de ondergrond wordt wisselend klei, maar ook humeus materiaal aangetroffen.
2.1.2 Kleur De kleur van de bodem geeft informatie over eventuele bewerkingsactiviteiten, over de samenstelling en de ontwateringsituatie van de bodem. De in de onderste laag voorkomende blauwtinten duiden op zuurstofarme omstandigheden. Dit komt alleen onder drainniveau voor en is verder niet van belang in relatie tot het optreden van wateroverlastproblemen.
2.1.3. Dichtheid De dichtheid van de bodem is bepaald door de indringingsweerstand met behulp van de penetrologger te meten. De resultaten hiervan zijn weergeven in de bijlagen. Als de indringingsweerstand hoger is dan 2.5 Mpa/cm, dan is deze te hoog voor een goede doorworteling. Ook zijn er dan problemen met een ongestoorde verplaatsing van lucht en water in de bodem te verwachten. Zoals uit de metingen blijkt, komen veel waardes voor die hoger zijn dan de genoemde grenswaardes.
2.1.4. Textuur Door middel van een aantal referentiemonsters voor granulair onderzoek is de textuur van de beoordeelde profielen gekalibreerd.
bladzijde 2
3.0 Resultaten Per onderdeel worden in algemene zin de resultaten besproken. Daarna worden per locatie de gegevens besproken. 3.1.0. Mineralenvoorziening In tabel 1 zijn de resultaten van het laboratoriumonderzoek per element samengevoegd. Ook is een toetsingswaarde gegeven voor zowel de bodemanalyse als ook voor de bladanalyse. Met kleuren is aangegeven of de betreffende parameter voldoet aan de toetsingswaarde. De in het rood geplaatste waardes voldoen niet aan de criteria. Hierbij is wel gekeken naar de onderlinge samenhang. Een bodemparameter die niet voldoet aan de toetsingswaarde maar wel aan de bladwaarde, is niet meer rood gekleurd maar wordt met oranje aangegeven. 3.1.1. Stikstof Uitgaande van goede bodemomstandigheden is de te verwachte stikstoflevering gebaseerd op basis van het N-totaalgehalte en de C/N-verhouding. De berekening geeft de te verwachten hoeveelheid N weer die gedurende het groeiseizoen vanuit de bodemprocessen (mineralisatie) vrijkomt en opneembaar is voor de bomen. Op alle tien locaties is deze stikstoflevering ruimschoots voldoende om de stikstofbehoefte te dekken. Als er echter belemmerende omstandigheden zijn, zoals verdichting en weinig of geen bodemleven, dan zal de berekende hoeveelheid niet worden gehaald en kan er toch een N-te kort optreden. Op de locaties 3, 6, 7 en 10 is een duidelijk onvoldoende opname van stikstof geweest. Als op deze plaatsen de N-voorziening wordt verbeterd mag een vitaliteitverbetering worden verwacht. De locaties 4 en 5a zitten in het suboptimale gebied. Verhoging van het N-aanbod zal hier niet direct leiden tot een duidelijke verhoging van de vitaliteit. 3.1.2. Fosfaat Ondanks dat niet op alle locaties voldoende bodemfosfaat is gevonden, voldoen in alle gevallen de bladgehaltes wel aan de gestelde criteria. 3.1.3. Kali Voor de kaliopname is naast het absoluut gehalte ook het totaal doorwortelbaar bodemvolume van groot belang voor het realiseren van voldoende opname. Daarnaast is het verloop van de vochttoestand ook sterk van invloed op het uiteindelijk kaligehalte van het blad. Het geanalyseerde lage bodemgehalte op locatie 3 heeft ook daadwerkelijk geleid tot een te laag bladgehalte. Er is duidelijk sprake van een gebreksituatie. Op de locaties 2, 8 en 10 worden gehaltes in het suboptimale gebied gevonden. 3.1.4. Magnesium De magnesiumgehaltes in de bodem op locaties 5a en 10 liggen in het suboptimale gebied en hebben geen te lage bladgehaltes tot gevolg gehad. Op locatie 3 heeft de lage bodemtoestand wel geleid tot een te laag magnesiumniveau in de naalden. Op locatie 3 is, ondanks een voldoende aanbod in de bodem, het niveau in het gewas te laag gebleven. Hier is geen duidelijke verklaring voor te vinden in die zin dat mogelijk antagonisme of scheve verhouding in aanbod/opname hiervan de oorzaak kan zijn. Omdat voor het overige de mineralenvoorziening op orde is op deze locatie, zal het magnesiumgebrek niet direct tot zichtbare verschijnselen leiden. 3.1.5. Zwavel Het aanbod van zwavel vanuit de bodem is in alle gevallen ruimschoots voldoende tot hoog. Een hoog aanbod van zwavel kan leiden tot een beperking van de stikstofopname. Dit proces kan op de locaties 4, 5a en 1 in beperkte mate van invloed zijn geweest op de hoogte van de N-gehaltes in het blad. 3.1.6. Natrium Natrium is voor bomen als voedingsstof niet direct van belang. Wel kan een hoog aanbod van natrium door een antagonistische werking de kaliopname negatief beïnvloeden. Hiervan is op locatie 7 duidelijk sprake en op 2 en 8 in wat mindere mate.
bladzijde 3
3.1.7. Borium De boriumvoorziening laat alleen op locatie 5 a iets te wensen over. In alle andere gevallen is de boriumvoorziening voldoende geweest. Een matig aanbod op locatie 3 heeft niet tot een te lage opname geleid. 3.1.8. Koper Op drie locaties (1, 3, en 6) is geen aantoonbare hoeveelheid koper aangetroffen. Te lage kopergehaltes leiden vooral tot groeiafwijkingen in de groeipunten. Te lage kopergehaltes zijn op de locaties 3 en 5 gevonden. Bij de bladmonstername waren hier geen visuele afwijkingen waar te nemen. 3.1.9. Mangaan De mangaanopname is sterk afhankelijk van bodemomstandigheden, van de vochttoestand en van de pH van de bodem. Bij onvoldoende wortelcapaciteit is mangaan- (en ijzer)gebrek het eerst zichtbaar. Ook de boomsoort en kalktoestand zijn sterk bepalend voor het al dan niet optreden van mangaangebrek. Op de locaties 4, 6, 7 en 8 t/m 10 is er onvoldoende mangaanopname geweest. Met uitzondering van de Piet Heinstraat was er op deze locaties geen sprake van zichtbare gebrekverschijnselen. 3.1.10. Zink Ook de zinkopname wordt in sterke mate bepaald door de pH. Dit zal de belangrijkste oorzaak zijn waarom er op de locaties 3, 4, 6 t/m 8 en 10 een suboptimale voorziening met zink is geweest. 3.1.11. IJzer De ijzergehaltes in het gewas kunnen niet gerelateerd worden aan gehaltes in de bodem. De gehaltes in het gewas zin in alle gevallen voldoende tot ruimschoots voldoende. 3.1.12. Calcium Calcium kan eveneens niet direct gerelateerd worden aan bodemgehaltes. De hoeveelheid calcium in de boom en de verdeling hiervan is vooral gerelateerd aan de transportsnelheid van het vocht in de boom. Een koud en nat voorjaar zorgt voor hogere opname en betere verdeling in de boom dan een warmer en droog voorjaar. De weersituatie in het voorjaar is bepalend voor de hoeveelheid Ca die wordt opgenomen. Op deze locaties is in alle gevallen voldoende tot ruim voldoende calcium in het gewas gevonden. 3.1.13. Opname van P, K en Mg in relatie tot N Omdat de verhouding in opname van anionen (N, P en S) in vergelijking met kationen (K en Mg) in evenwicht moet zijn, is er ook gekeken naar deze verhoudingen in gehaltes in het blad. Bij een niet optimaal N-niveau (omdat dit element het meest bepalend is) kan ook de opname van de overige elementen niet optimaal zijn. Stikstof bevordert bijvoorbeeld sterk de opname van Mg en Cu. Beoordeling van deze verhoudingen kan dus alleen maar goed plaats vinden als de N-opname niet belemmerend is geweest. Voor de locaties met afwijkende N-gehaltes heeft dus geen toetsing plaats gevonden. Bij magnesium is op twee locaties sprake van hoge verhouding door hoge Mg-opname. Hierdoor zou er sprake kunnen zijn van een beperking van de kali-opname. Kali verdringt echter sneller de magnesiumopname dan omgekeerd. Er moet al sprake zijn van een forse te hoge opname van Mg, voordat daardoor K-gebrek wordt veroorzaakt. De overige beoordeelde verhoudingsgetallen liggen binnen het streeftraject. 3.1.14. Kationenverhoudingen In het voorgaande is er al een aantal keren sprake geweest van verdringing van het ene element door het andere. Dit noemen we antagonisme. Een overmaat van kaliaanbod kan makkelijk magnesiumgebrek veroorzaken, ondanks voldoende aanbod van magnesium in de bodem. Omdat kali makkelijker wordt opgenomen in de plant dan magnesium en de plant maar een bepaalde hoeveelheid kationen kan opnemen die gelijk moet zijn aan de hoeveelheid anionen die de plant opneemt, kan er toch magnesiumgebrek ontstaan. Met deze verhoudingsgetallen wordt gekeken in hoeverre dit een rol kan hebben gespeeld in de geanalyseerde hoeveelheden kationen in het blad. De K/Mg-verhouding laat het meest te wensen over. Het aanbod aan Ca is over het algemeen ruimschoots voldoende geweest, terwijl het aanbod aan K marginaal is geweest. Door verbetering van het kaliaanbod moet deze verhouding meer in evenwicht worden gebracht. bladzijde 4
De kali/magnesium-verhouding is redelijk goed in evenwicht. Op locatie 4 is de voorziening met kali niet
alleen op basis van de verhouding, maar ook afzonderlijk als element te laag en wordt hiermee nog eens bevestigd. 4.0 Opmerkingen per locatie In de resultatentabel is door middel van kleuren een waardering van de gemeten parameters gegeven. Algemeen scoren bodemleven, indringingsweerstand en CEC-bezetting slecht. In het onderstaande wordt per locatie aanvullende informatie gegeven. 4.1 Baljuwstraat Rode Beuk - standplaats: in grasbegroeiing langs water - vochtvoorziening: voldoende capillaire aanlevering - wortelactiviteit: beperkt, buiten de kroonprojectie vooral langs de waterkant in diepere lagen - bemesting: goed, beperkende factor is de magnesiumopname geweest, ondanks voldoende aanbod - indringingsweerstand: sterk verdicht waardoor bewortelingsmogelijkheden binnen de kroonprojectie sterk worden beperkt - relatie tot het optreden van bastvergroeiingen: op basis van combinatie van gegevens en bestaand kennis is geen relatie vast te stellen. 4.2 Afrikalaan Es - standplaats: - vochtvoorziening: - wortelactiviteit: - bemesting: - indringingsweerstand:
in grasbegroeiing langs water voldoende capillaire aanlevering voornamelijk in de diepere humusrijke onderlaag > 60 cm door het vrij hoge natriumaanbod is de kaliopname belemmerd en daardoor ook een ongunstige K/Ca verhouding. K-voorziening verbeteren verdichting wisselend en door afstromingmogelijkheid oppervlakkig is het hier niet een groot probleem
- relatie tot het optreden van knobbels: op basis van combinatie van gegevens en bestaande kennis is geen relatie vast te stellen. 4.3 Oslopad Metasequoia - standplaats: in grasrand, begrensd door verharding - vochtvoorziening: gezien profielkenmerken is er sprake van een wisselde grondwaterstand waardoor de contactmogelijkheden met capillaire aanvoer van grondwater deels wordt belemmerd. Dit door afsterving van wortels als gevolg van een tijdelijk hogere grondwaterstand - wortelactiviteit: vooral oppervlakkig onder de graszode in de dunne teeltlaag waaronder aangevoerd zand - bemesting: slechte bemestingstoestand. De N- en K- en Mg-opname zijn te laag, koper en zink laten te wensen over. Met name de beperkte teeltlaag is hiervan de oorzaak - indringingsweerstand: het zandpakket heeft een dichte pakking - relatie tot het optreden van bast-rafeling: op basis van combinatie van gegevens en bestaande kennis is geen relatie vast te stellen. 4.4 Dillenburgstraat Prunus - standplaats: in bodembedekkend heesterplantvak - vochtvoorziening: geen grondwaterinvloed, is afhankelijk van hemelwater - wortelactiviteit: zeer oppervlakkig maar ook zeer intensieve beworteling in de toplaag. Water en voeding in concurrentie met de onderbegroeiing. Moeilijk vast te stellen welk aandeel wortels van de Prunus en welke van de bodembedekkers afkomstig zijn - bemesting: de bemestingstoestand is zeer matig, vooral kali, mangaan en zink zijn belemmerend - indringingsweerstand: De score van de indringingsweerstand is niet hoog. Er is echter geen sprake van sterke verdichting, meest waardes liggen maar net boven de grenswaardes. Dit zal geen directe belemmering opleveren bladzijde 5
- relatie tot het optreden van bastscheuren: op basis van combinatie van gegevens en bestaand kennis is geen relatie vast te stellen. 4.5 Zadelmaker Esdoorn - standplaats: opgespoten zandlaag op klei, a. in de grasbegroeiing en b. in een voormalig heestervak - vochtvoorziening: goed, voldoende capillaire aanvoer van uit grondwater - wortelactiviteit: direct onder de grasmat buiten de kroonprojectie is een matige wortelontwikkeling te vinden - bemesting: de voedingstoestand is hier redelijk tot goed. Opvallend is de kopertoestand en een hoge N/S verhouding - indringingsweerstand: sterke verdichtingen in de onderzijde van het profiel - relatie tot het optreden van knobbels en wel en geen mos-/algenontwikkeling op de stam: op basis van combinatie van gegevens en bestaand kennis is geen relatie vast te stellen. 4.6 Ketellapper Prunus - standplaats: in heestervak - vochtvoorziening: goed, voldoende capillaire aanvoer van uit grondwater - wortelactiviteit: intensieve beworteling in concurrentie met de heesterbeplanting, beworteling blijft oppervlakkig - bemesting: stikstof, kali en zink belemmerend - indringingsweerstand: duidelijk te hoog vanaf 30 cm beneden maaiveld - relatie tot het optreden van bastscheuren: op basis van combinatie van gegevens en bestaande kennis is geen relatie vast te stellen. 4.7 Talk Plataan - standplaats: - vochtvoorziening: - wortelactiviteit: - bemesting: - indringingsweerstand:
in heestervak goed, voldoende capillaire aanvoer moeilijk te beoordelen, smalle groenstrook en onderscheid met de beworteling van de onderbegroeiing moeilijk vast te stellen, wel zeer oppervlakkig redelijk goed, stikstof en zink belemmerend boven in het profiel en vanaf 30 cm te hoge dichtheden
- relatie tot het optreden van geen bastschors loslating, wat wel gebruikelijk is voor plataan. Op basis van combinatie van gegevens en bestaand kennis is geen relatie vast te stellen. 4.8 Emmastraat Linde - standplaats: - vochtvoorziening: - wortelactiviteit: - bemesting: - indringingsweerstand:
tegen bebouwing in plantsoen zonder onderbegroeiing in oude teeltlaag en puinresten in de tweede teeltlaag slecht, geen grondwaterinvloed, door hoge verdichting zal ook een deel van het hemelwater oppervlakkig afvloeien. De boom heeft door ook door te wortelen onder de verharding van de speelplaats een deel van zijn vochtvoorziening veilig gesteld slecht, zal vooral door middel van doorwortelen naar plaatsen in omliggend plantsoen de voeding en water daar halen. Dit is echter moeilijk vast te stellen. Ook hierover zal de bladanalyse meer inzicht moeten geven redelijk goed, kali en mangaan beperkt van invloed op de totale groei slecht, zeer hoge verdichtingen
- relatie tot het optreden van knobbels: op basis van combinatie van gegevens en bestaande kennis is geen relatie vast te stellen.
bladzijde 6
4.9 Piet Heinstraat Meidoorn - standplaats: in verharding, zonder plantgatvulling - vochtvoorziening: vanuit capillaire aanvoer, tijdelijk komen ook hogere grondwaterstanden voor - wortelactiviteit: - bemesting: - indringingsweerstand:
direct onder de tegels is jonge beworteling te vinden, verder zal er ook doorworteling zijn naar de kleiondergrond. De kwantiteit hiervan is in deze omstandigheden moeilijk vast te stellen redelijk goed, wat gezien de standplaats niet in de lijn van de verwachting lag. De mangaan en de K/Ca-verhouding zijn het meest afwijkend te dichte pakking van het zand, waardoor water- en luchtuitwisselingstagnatie
- relatie tot het optreden van bastloslating: op basis van combinatie van gegevens en bestaande kennis is geen relatie vast te stellen. 4.10 Thorbeckestraat - standplaats: - vochtvoorziening: - wortelactiviteit: - bemesting: - indringingsweerstand:
in verharding met doorwortelmogelijkheden naar belendende plantsoen (boring 30) goed, permanente grondwaterinvloed met fluctuaties aan de onderkant van de zandbovenlaag zijn fijne jonge wortels te vinden. Er is verder een doorworteling naar ca. 60 cm van grovere wortels slecht, de verwachting dat de opnamemogelijkheden een deel gecompenseerd zouden worden door beworteling in het belendende plantsoen vindt niet plaats. N, K, Mn en Zn zijn duidelijk beperkende factoren boven in het profiel veel variatie en verder naar beneden te dicht.
- relatie tot het optreden van bastverkleuring: op basis van combinatie van gegevens en bestaande kennis is geen relatie vast te stellen.
CSJE6009.RAP 7 november 2006 TvM/JE.
Bladzijde 7