Bijlage 1: Berekening realisatie 9% duurzaam in 2010 Toelichting bij de doelstelling van 9% duurzame elektriciteit: - De definitie van de 9% doelstelling is conform de EU richtlijn duurzame elektriciteit 1 geformuleerd als ‘het aandeel in NL verbruikte duurzame elektriciteit op de totale hoeveelheid in NL verbruikte elektriciteit.’ - De hoeveelheid duurzame elektriciteit die we meetellen voor de doelstelling is de facto de in NL duurzame opgewekte elektriciteit. Geïmporteerde duurzame elektriciteit (in 2005 volgens CBS 9,9 TWh) wordt conform de EU regels niet meegeteld2 . - De totale hoeveelheid in NL verbruikte elektriciteit in 2010 wordt geraamd tussen de 125,3 en 129,6 TWh (zie bijlage 2 voor de precieze berekening). De productie van duurzame elektriciteit in 2010 - Bron van de productiecijfers is een raming van de uitvoerder van de MEP, de organisatie EnerQ. De gekozen peildatum is 11 juli 2006. - De productie van duurzame elektriciteit in 2010 wordt door EnerQ op de peildatum geraamd op 6498 GWh. Dit is geraamd op basis van de beschikte subsidieaanvragen en 3744 GWh van de ingediende subsidieaanvragen. - Na de peildatum is tot de sluitingsdatum van de MEP (18 augustus jl.) nog 103,3 MW duurzame elektriciteitsvermogen ingediend, waarvan 102 MW voor kleinschalige biomassa en 1,3 MW voor stortgas. De duurzame elektriciteitsproductie in 2010 van dit vermogen wordt geraamd op 670 GWh (102 MW met 6500 vollasturen, 1,3 MW met 5500 vollasturen). - EnerQ gaat er vanuit dat 10% van de ingediende subsidieaanvragen niet wordt gerealiseerd. Deze aanname is gebaseerd op historische gegevens. Dat komt overeen met 10% van (3744 + 670) is 441 GWh. - Hieruit volgt dat de netto productie van duurzame electriciteit in 2010 met MEP 10.471 GWh bedraagt (6498 + 3744 + 670 -/- 441 = 10.471 GWh) - Naast duurzame elektriciteit opgewekt met MEP vermogen wordt in 2010 ook duurzame elektriciteit opgewekt met niet door de MEP gesubsidieerd vermogen. Dit betreft met name elektriciteit opgewekt in afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s), en een kleine hoeveelheid andere duurzame elektriciteit zoals windenergie. - In de raming van EnerQ van 11 juli wordt aangenomen dat AVI installaties in 2010 voor 436 GWh door de MEP worden gesubsidieerd. - Het totale opgestelde AVI productievermogen in 2010, 519 MWe (bron: ECN/KEMA) zal met 6500 vollasturen 3374 GWh elektriciteit per jaar produceren. Hiervan wordt aangenomen dat cf. huidige uitvoeringspraktijk 47% van biogene oorsprong is, dus 1586 GWh duurzame elektriciteit. - Dat betekent dat in 2010 1586 -/- 436 ≅ 1150 GWh AVI duurzame elektriciteit buiten de MEP wordt geproduceerd. - Daarnaast zijn er in 2010 installaties die elektriciteit produceren die niet (meer) voor de MEP in aanmerking komen, bijv. omdat hun maximale MEP subsidietermijn van 10 jaar is bereikt 3 . Dat zijn meestal oude windturbines. In 2005 betreft dat ongeveer 100 GWh (totale duurzame elektriciteitsproductie in 2005 cf. CBS cijfers minus door MEP gesubsidieerde productie in 2005). - Op basis van de inschatting dat in 2010 het uit de MEP gefaseerde duurzame elektriciteitsvermogen minstens verdubbelt en door blijft produceren wordt in 2010 naast AVI, 200 GWh duurzame elektriciteit buiten de MEP geproduceerd. - Totale productie duurzame elektriciteit in 2010 is aldus: 10.471 GWh MEP + 1150 GWh AVI + 200 GWh oude installaties = 11.821 GWh
1
Richtlijn 2001/77/EG van 27 september 2001, zie artikel 2 letter d Dit mag alleen als het exporterende land ermee instemt dat het geëxporteerde volume duurzame elektriciteit van zijn doelstelling wordt afgetrokken 3 Dit betreffen op de ingangsdatum van de MEP (1 juli 2003) reeds bestaande productie-installaties die op deze datum jonger waren dan 10 jaar. Zij hadden echter geen recht op een volledige 10 jaar MEP, maar op 10 jaar minus de periode waarin zij geproduceerd hebben onder het REB-regime. 2
-
Tenslotte kan dan het aandeel duurzame elektriciteit in 2010 worden berekend door de totale duurzame elektriciteitsproductie in 2010 te delen door het geraamde totale elektriciteitsverbruik in 2010 (zie bijlage 2) : maximaal 11,821/125,3= 9,4% en minimaal 11,821/129,6= 9,1%
Schematisch: Beschikt op peildatum (GWh) Aangevraagd op peildatum (GWh) Ingediend tussen peildatum en 18/8/06 (GWh) Aanname aandeel niet starten van ingediende aanvragen (10%) (GWh) Subtotaal: MEP-productie (GWh) in 2010 AVI-productie zonder MEP in 2010 (GWh) Duurzame elektriciteitsproductie zonder MEP in 2010 (GWh) Totale productie duurzaam opgewekte elektriciteit in 2010 (GWh)
6.498 3.744 670 441 10.471 1.150 200 11.821
+/+ +/+ -/+/+ +/+ +/+
Onzekerheden bij de 9% doelstelling Er is kans dat de realisatie van duurzame elektriciteit in de MEP in 2010 tegenvalt. Met name de inzet van grootschalige biomassa in elektriciteitscentrales4 kan variëren doordat deze producenten meestal aan de hand van dagprijzen besluiten welke brandstoffen worden ingezet. Bij relatief hoge biomassaprijzen in vergelijking met fossiele brandstofprijzen (kolen, olie, gas) kan besloten worden minder of zelfs helemaal geen biomassa in te zetten. Dat effect kan structureel zijn bij een sterk toenemende vraag naar biomassa op de wereldmarkt bij een gelijkblijvend aanbod. Momenteel is de inschatting van SenterNovem dat tot 2010 geen dramatische stijging van de prijs van biomassa zal optreden, maar er zijn veel soorten biomassa met uitschieters naar boven en beneden. De kans dat de fossiele energieprijzen tot 2010 op het huidige hoge niveau blijven liggen is reëel cf. recente studies van het International Energy Agency (IEA) over de oliemarkt. Bij hoogblijvende fossiele energieprijzen is de kans kleiner dat de hoeveelheid biomassa die wordt ingezet sterk zal dalen, maar dat hangt uiteraard af van de hoogte van de biomassaprijs. Eén ander effect dat de inzet van grootschalige biomassa in centrales kan beïnvloeden is krapte van het elektriciteitsproductievermogen in Nederland, dat mede samenhangt met de relatief beperkte importcapaciteit van elektriciteit via de interconnectoren. Daardoor kan het aantrekkelijk zijn bij een grote piekvraag van elektriciteit (beperkt aanbod, hoge elektric iteitsprijs) om biomassa in te zetten. Veruit de meeste andere duurzame energieopties zoals windenergie 5 zijn in tegenstelling tot bij- en meestoken van biomassa in elektriciteitscentrales kapitaalintensieve opties. Kapitaallasten bepalen dan het grootste gedeelte van de onrendabele top van duurzame energie. Wisselingen van de energieprijs hebben daardoor veel minder invloed. Bovendien wordt het effect van de energieprijs gedempt omdat de elektriciteit-afnamecontracten meestal meerjarig zijn. De kans dat windturbines voortijdig worden uitgeschakeld is daardoor veel kleiner. Overigens zal bij het onverhoopt omvallen van projecten MEP-budget vrijvallen dat vervolgens kan worden ingezet voor andere duurzame energieprojecten. Daar staat tegenover dat indien projecten tegen het einde van 2010 omvallen het praktisch onmogelijk zal zijn nieuwe projecten te entameren die nog meetellen voor de 2010 doelstelling aangezien de voorbereidingstijd van een duurzame energieproject minstens één jaar is.
4
EnerQ raamt op 12 juli 2006 de hoeveelheid elektriciteit uit grootschalige biomassa in 2010 op 3024 GWh, voor een MEP budget van 149 mln € 5 EnerQ raamt op 12 juli 2006 de hoeveelheid elektriciteit uit windenergie in 2010 op 3654 GWh
Elektriciteitsverbruik in 2010 (en het aandeel duurzame elektriciteit) In de berekeningen voor het elektriciteitsverbruik in 2020 zijn drie factoren bepalend: 1. de startwaarde: het elektriciteitsverbruik in 2005 2. de economische groei waarmee gerekend wordt 3. de relatie tussen economische groei en de groei in het elektriciteitsverbruik ad 1 verbruik in 2005 ECN rapporteert voor 2005 een totaal elektriciteitsverbruik van 114,3 TWh. Dit betreft zowel het verbruik van via het net geleverde kWh’s als eigen opgewekt vermogen. ad 2 economische groei Voor 2006 en 2007 raamt het Centraal Planbureau een groei van 3 % respectievelijk 2,75 % 6 In alle cases is van deze economische groei uitgegaan. Voor de jaren daarna is gekozen voor verschillende opties: • In het energie en klimaatbeleid wordt sinds de publicatie van de referentieramingen7 gewerkt met het Global Economy scenario en het Strong Europe scenario van het CPB. In twee van de vijf cases hieronder is van het GE scenario uitgegaan omdat dit het scenario is waarbij met de hoogste economische groei en het hoogste energieverbruik wordt gerekend. In de Referentieramingen zijn de gemiddelde economische groeicijfers van het GE en SE scenario 8 door het MNP en ECN in overleg met het CPB destijds vertaald naar jaarlijkse groeicijfers. Voor het GE zijn deze groeicijfers voor de jaren 2008, 2009, 2010 3%, 2,8% en 2,7% respectievelijk. 9 • De economische groei in het SE scenario voor de jaren 2008, 2009 en 2010 is 1,7%, 1,6% en 1,5% respectievelijk. 10 • Ten slotte is een case berekend waarin de groei na 2007 terugvalt naar de door het CPB geraamde structurele economische groei11 . Deze bedraagt 2%. ad 3. relatie economische groei en groei elektriciteitsverbruik In tijden van relatief hoge economische groei blijft de groei van het elektriciteitsverbruik achter bij de economische groei. Dit leidt tot een ‘gap’. Zie tabel 1 overgenomen uit de Referentieramingen. 12 tabel 1. Elektriciteitsverbruik 2000-2020 bij verschillende scenario’s
groei elektriciteitsverbruik economische groei “gap” •
6
Strong Europe 2000-2010 2010-2020 1,4% 1,3% 1,5% 1,7% 0,1 0,4
Global Economy 2000-2010 2010-2020 2,0% 2,0% 2,3% 2,8% 0,3 0,8
In de cases is voor het GE scenario gerekend met een gap van 0,3 en met een gap van 0,55 zijnde het gemiddelde van de beide gaps voor het GE scenario uit tabel 1. Op grond van het GE scenario zou ook gerekend kunnen worden met een gap van 0,8. Dat is niet gebeurd om
CPB Nieuwsbrief juni 2006 (p.6). ECN & MNP (2005), “Referentieramingen energie en emissies 2005-2020” 8 Zoals te vinden in CPB (2004), “Vier vergezichten op Nederland: Productie, arbeid en sectorstructuur in vier scenario's” 9 bron: opgave ECN 10 idem 11 CPB (2006), “Het groeipotentieel van de Nederlandse economie tot 2011” 7
12
blz 87
enige voorzichtigheid in de berekeningen in te bouwen en rekening te houden met een tegenvallende gap (oftewel een sterkere vraag naar elektriciteit dan voorzien). • Voor het SE scenario is gerekend met een kleine gap van 0,25 (zijnde het gemiddelde van beide SE gaps) en met een gap van nul. • In het structureel economische groeiscenario is ook gerekend met de gemiddelde gap uit het SE scenario. In verband met de gaps is tenslotte vermeldenswaardig dat de elektriciteitsprijzen behoorlijk in de lift zitten. Dit zal enig effect op het verbruik hebben. In tabel 2 zijn de resultaten van de berekeningen weergegeven. In die tabel is ook het aandeel duurzame elektriciteit berekend uitgaande van een realisatie van 11,803 miljard kWh in 2010. In alle cases wordt het aandeel van 9% gerealiseerd. tabel 2. elektriciteitsverbruik in 2010 in verschillende cases scenario elektriciteitsverbruik in 2010 GE scenario met kleine gap (0,3) 129,6 GE scenario met hogere gap (0,55) 128,1 structurele economische groei met gap (0,25) 126,8 SE scenario zonder gap (0) 126,9 SE scenario met gap (0,25) 125,3 tabel 3. gegevens in verschillende cases GE scenario met kleine gap 2005 2006 2007 2008 2009 2010 BBP groei 2,75 3 3 2,8 2,7 gap 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 elektriciteitsgroei 2,45% 2,70% 2,70% 2,50% 2,40% TWh 114,3 117,1004 120,2621 123,5091 126,5969 129,6352 GE scenario met hogere gap 2005 2006 2007 2008 2009 2010 BBP groei 2,75 3 3 2,8 2,7 gap 0,55 0,55 0,55 0,55 0,55 elektriciteitsgroei 2,20% 2,45% 2,45% 2,25% 2,15% TWh 114,3 116,8146 119,6766 122,6086 125,3673 128,0627 SE scenario zonder gap 2005 2006 2007 BBP groei 2,75 3 gap 0 0 elektriciteitsgroei 2,75% 3,00% TWh 114,3 117,4433 120,9665
2008 2009 2010 1,7 1,6 1,5 0 0 0 1,70% 1,60% 1,50% 123,023 124,9913 126,8662
structurele economische groei (CPB) met kleine gap 2005 2006 2007 2008 2009 2010 BBP groei 2,75 3 2 2 2 gap 0,25 0,25 0,25 0,25 0,25 elektriciteitsgroei 2,50% 2,75% 1,75% 1,75% 1,75% TWh 114,3 117,1575 120,3793 122,486 124,6295 126,8105
aandeel duurzame elektriciteit 9,1% 9,2% 9,3% 9,3% 9,4%
SE scenario met gap 2005
BBP groei gap elektriciteitsgroei TWh
2006 2007 2008 2009 2010 2,75 3 1,7 1,6 1,5 0,25 0,25 0,25 0,25 0,25 2,50% 2,75% 1,45% 1,35% 1,25% 114,3 117,1575 120,3793 122,1248 123,7735 125,3207