BIJENTEELT 1. Inleiding 1.1 Wetgeving 1.1.1 administratieve FAVV-regels voor de bijenhouder 10 november 2005. – Koninklijk besluit betreffende heffingen bepaald bij artikel 4 van de wet van 9 december 2004 betreffende de financiering van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen. 16 januari 2006. — Koninklijk besluit tot vaststelling van de nadere regels van de erkenningen, toelatingen en voorafgaande registraties afgeleverd door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.
1.1.2 dierengezondheid - bijen 24 maart 1987. - Dierengezondheidswet. 10 september 1981. – Koninklijk besluit betreffende de bestrijding van de besmettelijke ziekten van de bijen. 25 april 1988. – Koninklijk besluit tot aanwijzing van de dierenziekten die vallen onder de toepassing van hoofdstuk III van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987. 10 april 2000. – Koninklijk besluit houdende bepalingen betreffende de diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding. 23 mei 2000. – Koninklijk besluit houdende bijzondere bepalingen inzake het verwerven, het in depot houden, het voorschrijven, het verschaffen en het toedienen van geneesmiddelen bestemd voor dieren door de dierenarts en inzake het bezit en het toedienen van geneesmiddelen bestemd voor dieren door de verantwoordelijke voor de dieren. 2003/881/EG: Beschikking van de Commissie van 11 december 2003 betreffende de veterinairrechtelijke voorschriften en de certificeringsvoorwaarden voor de invoer van bijen en hommels (Apis mellifera et Bombus spp.) uit bepaalde derde landen en tot intrekking van Beschikking 2000/462/EG van de Commissie.
1.1.3 veiligheid voedselketen - honing 24 januari 1977. – Wet betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere produkten. 9 februari 1990. – Koninklijk besluit betreffende de vermelding van de partij waartoe een voedingsmiddel behoort. 11 mei 1992. – Koninklijk besluit betreffende materialen en voorwerpen bestemd om met voedingsmiddelen in aanraking te komen. 13 september 1999. – Koninklijk besluit betreffende de etikettering van voorverpakte voedingsmiddelen. 14 november 2003. – Koninklijk besluit betreffende autocontrole, meldingsplicht en traceerbaarheid in de voedselketen. 19 maart 2004. - Koninklijk besluit betreffende honing. 24 oktober 2005. - Ministerieel besluit betreffende de versoepelingen van de toepassingsmodaliteiten van de autocontrole en de traceerbaarheid in sommige bedrijven van de levensmiddelensector.
1
1.2 Registratie (KB 16 januari 2006) Sinds 15 maart 2006 moeten bijenhouders zich bij het FAVV laten registreren. Die verplichting geldt voor alle bijenhouders en staat los van het produceren van honing en de eventuele betaling van een heffing. Het formulier om zich te registreren kan hier worden gedownload en moet met de post worden toegezonden aan de Provinciale Controle-eenheid (PCE) waarvan de bijenhouder afhangt.
1.3 Heffingen (KB 10 november 2005) De operatoren in de sector van de primaire productie zijn jaarlijks een forfaitaire heffing verschuldigd aan het Agentschap van 100 EUR per vestigingseenheid. Daarbij komt nog een variabele jaarlijkse heffing van 87 EUR. Evenwel zijn de bijenhouders die maximaal 24 kolonies houden, vrijgesteld van betaling van de heffing. Het aantal kolonies wordt berekend op basis van het jaargemiddelde.
2. Dierengezondheid - bijen 2.1 Wat men moet doen bij gezondheidsproblemen Er zijn twee mogelijkheden : •
De bijenhouder vermoedt dat zijn volken zijn aangetast of besmet door een van de in punt 2.2.4 vermelde aangifteplichtige ziekten. Hij moet in dat geval hiervan onmiddellijk aangifte doen bij de Provinciale Controle-eenheid (PCE) waarvan de bijenstand afhangt. Ingeval het korven betreft die op een andere plaats zijn uitgezet, betreft het de PCE van de plaats waar ze zich bevinden.
•
De bijenhouder stelt abnormale sterfte bij zijn bijenvolken vast en kan de oorzaak daarvan niet achterhalen. Hij moet in dat geval onverwijld en uit eigen beweging een monster (30 bijen) opsturen aan het nationaal referentielaboratorium CODA, Groeselenberg, 99 1180 Ukkel
2.2 Aangifteplichtige ziekten en schadelijke organismen (KB 25 april 1988) Acariose, Amerikaans vuilbroed, Europees vuilbroed, varroase, de kleine bijenkastkever (Aethina tumida) en de tropilaelapsmijt zijn de ziekten of schadelijke organismen die zijn vermeld in het KB van 25 april 1988 tot aanwijzing van de dierenziekten die vallen onder de toepassing van hoofdstuk III van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987. Het gaat om zgn. « aangifteplichtige ziekten ».
2
Elke bijenhouder wiens kolonies ervan verdacht worden aangetast of besmet te zijn door een van deze ziekten moet hiervan onmiddellijk aangifte doen bij de Provinciale Controle-eenheid (PCE) waarvan de bijenstand afhangt.
2.2.1 Amerikaans vuilbroed •
Verwekker Amerikaans vuilbroed is een bijenziekte die wordt overgebracht door een sporenvormende bacterie, Paenibacillus larvae larvae. De sporen kunnen zelfs in extreme omstandigheden (droogte en koude) gedurende tientallen jaren overleven. Jonge larven (tot 2 dagen) zijn het gevoeligst voor de ziekte. Oudere larven worden alleen aangetast bij een vrij hoge infectiedruk. Volwassen bijen worden helemaal niet aangetast maar geven de ziekteverwekker wel door. Amerikaans vuilbroed kan de productiviteit gevoelig doen dalen en het bijenvolk doen wegkwijnen.
•
Symptomen De volgende symptomen kunnen wijzen op Amerikaans vuilbroed: o dun broed met gesloten cellen, open cellen en cellen met resten van aangetaste larven, o cellen met ingezonken celdeksel, o openingen in een aantal celdeksels, o celdeksels zijn donkerder van kleur dan normaal, o gronderige leemachtige geur, o inhoud van aangetaste cellen is dradentrekkend en stroperig (luciferproef),
•
Verspreiding Besmetting via de sporen kan gebeuren bij: o o o o
het voeren van besmette honing of besmet stuifmeel, het binnenbrengen van vreemde bijen, gebruik van tweedehands materiaal of besmet materiaal, het zwermen.
De sporen worden overgebracht door het poetsgedrag van de bijen en tijdens het voeden van de larven. • Preventie en bestrijding Het risico op besmetting kan op een aantal manieren worden verminderd: o o o o
niet voeden met honing of stuifmeel van onbekende oorsprong, geen raten of ramen van onbekende oorsprong gebruiken, nagaan of het broed geen gebreken vertoont, contact met andere bijenvolken beperken. 3
Als de kolonie ervan verdacht wordt aangetast of besmet te zijn, moet de bijenhouder daarvan onmiddellijk aangifte doen bij de Provinciale Controleeenheid (PCE) waarvan de bijenstand afhangt. De PCE stuurt dan de assistent voor de bijenteelt ter plekke. Die neemt monsters en stuurt ze op naar het CODA. Wanneer wordt vastgesteld dat een kast door Amerikaans vuilbroed is aangetast, moet de PCE waarvan de bijenstand afhangt onmiddellijk worden verwittigd. Als de monsters positief zijn (sporen bevatten) wordt de besmette kolonie ofwel geruimd ofwel wordt een kunstzwerm gemaakt. Er wordt door het FAVV in samenwerking met de burgemeester een beschermingsgebied met een straal van 3 km rond de uitbraak afgebakend. Het is verboden bijen te vervoeren binnen het beschermingsgebied en de andere volken worden onderzocht om eventuele besmettingen te kunnen opsporen. De bijen en het materiaal van de imker mogen het beschermingsgebied niet verlaten.
2.2.2 Europees vuilbroed •
Verwekker
Europees vuilbroed is een bijenziekte die wordt veroorzaakt door Melissococcus plutonius . Alleen jonge larven (tot 2 dagen) zijn er gevoelig voor. Zij worden dan ook zeer snel ziek. De cellen waarin zij zich bevinden hebben geen deksel meer. Poetsende bijen raken besmet en besmetten de larven tijdens het voeden. •
Symptomen
De volgende symptomen kunnen wijzen op Europees vuilbroed : o gevlekt broedpatroon, o larven worden geelachtig of bruinachtig van kleur, o dode larven verdrogen tot makkelijk te verwijderen schilfers, o min of meer uitgesproken rottingsgeur of azijngeur. •
Verspreiding
Besmetting kan gebeuren : o door bijen die de cellen poetsen, o door het binnenbrengen van vreemde bijen, o door gebruik van tweedehands materiaal of besmet materiaal. • Preventie en bestrijding Er zijn verschillende manieren om het risico op besmetting te verminderen : o o o o
materiaal geregeld ontsmetten, geen raten en ramen van onbekende oorsprong gebruiken, de toestand van het broed geregeld controleren, contact met andere bijenvolken beperken.
4
Als de kolonie ervan verdacht wordt aangetast of besmet te zijn, moet de bijenhouder daarvan onmiddellijk aangifte doen bij de Provinciale controleeenheid (PCE) waarvan de bijenstand afhangt. De PCE stuurt dan de assistent voor de bijenteelt ter plekke. Die neemt monsters en stuurt ze op naar het CODA. Als de resultaten positief zijn (ruimen of kunstzwerm) wordt door het FAVV in samenwerking met de burgemeester een beschermingsgebied met een straal van 3 km rond de uitbraak afgebakend. Binnen het beschermingsgebied is het verboden bijen te vervoeren en worden de andere volken onderzocht om eventuele besmettingen te kunnen opsporen. De bijen en het materiaal van de imker mogen het beschermingsgebied niet verlaten.
2.2.3 Acariose •
Verwekker
Acariose (of acarapisose) is een bijenziekte die wordt veroorzaakt door de Acarapis woodi mijt. Die mijt is een inwendige parasiet die voorkomt in het ademhalingsstelsel van de bij en vooral leeft in de eerste thoraxtrachee van de bij en zich daar vermenigvuldigt. Bijen die nog geen 10 dagen oud zijn, zijn het meest ontvankelijk. •
Symptomen
De besmetting wordt pas in een gevorderd stadium zichtbaar, doorgaans vroeg in de lente. De volgende symptomen kunnen wijzen op acariose : o bijen met gezwollen achterlijf, o bijen die zich vastklampen aan grassprietjes of zich voortslepen, o diarreesporen, o moeilijk vliegen. • Verspreiding De besmetting verspreidt zich via direct contact tussen volwassen bijen. •
Preventie en bestrijding
Als de kolonie ervan verdacht wordt aangetast of besmet te zijn, moet de bijenhouder daarvan onmiddellijk aangifte doen bij de Provinciale controleeenheid (PCE) waarvan de bijenstand afhangt. De PCE stuurt dan de assistent voor de bijenteelt ter plekke. Die neemt monsters en stuurt ze op naar het CODA. Als de monsters positief zijn, wordt door het FAVV in samenwerking met de burgemeester een beschermingsgebied met een straal van 3 km rond de uitbraak afgebakend. Binnen het beschermingsgebied is het verboden bijen te vervoeren en worden de andere volken onderzocht om eventuele besmettingen te kunnen opsporen. De bijen en het materiaal van de imker mogen het beschermingsgebied niet verlaten.
5
2.2.4 Varroase •
Verwekker
Varroase is een bijenziekte die wordt veroorzaakt door Varroa jacobsoni, een ovaalvormige, bruine mijt met platte buik en rug van 1,3 mm breed en 1,7 mm lang (zichtbaar met het blote oog). Deze mijt is een uitwendige parasiet waarvan de wijfjes zich voeden met het hemolymfe van de bijen. Ze leggen hun eitjes in de broedcellen voordat die worden gesloten. De larven komen daar tot ontwikkeling. Zij tasten bij voorkeur broed van darren aan. •
Symptomen
De symptomen van varroase zijn : o o o o o o o
bijen met verdroogde vleugels, die zich voortslepen, moeilijk vliegen, verdroogde en dode nimfen in de cel, gevlekt broedpatroon, aantreffen van Varroa op larven, in gesloten cellen, witte puntjes en vlekjes op celwanden (uitwerpselen van Varroa), grote vatbaarheid voor secundaire ziekten, trage ontwikkeling van het volk, wegkwijnen.
• Verspreiding De besmetting verspreidt zich bij bezoeken van bijen uit andere besmette kasten, door zwermen en via de imker. Af en toe ligt de oorsprong van de besmetting in Varroa die terechtkomen op planten, zoals zonnebloemen. •
Preventie en bestrijding
De bestrijding is erop gericht de besmetting beneden de schadedrempel te houden. Het controleren van zwermen is een goede preventiemethode. Door het gesloten darrenbroed in mei-juni twee tot drie maal uit te snijden, kan men de Varroapopulatie halveren. Het wegnemen van een kern in mei-juni doet de Varroa– populatie in de moederkolonie met een derde dalen. Het bestrijdingsprogramma tegen Varroa in de Belgische bijenkast voor het jaar 2006 zal als volgt gebeuren: Zomerbehandeling: thymol os amitraz van 15/07 t/m 31/08 Naseizoensbehandeling: oxaalzuur of coumaphos van 1/11 t/m 15/1 Dubbele behandeling, alle de bijenkasten tegelijkertijd.
2.2.5 Aethina tumida : kleine bijenkastkever. •
Verwekker
6
Aethina tumida is een kleine kever, 5 tot 7 mm lang en 3 tot 5 mm breed (1/3 van een bij), bruinrood van kleur vlak na het uitkomen, zwart bij volwassenheid. De roomwitte larven zijn ongeveer 1 cm lang. Zij voeden zich moet broed, stuifmeel, honing. Als ze de maturiteit bereiken, verlaten ze de kast en graven zich in de grond in (10 à 30 cm) waar ze hun gedaanteverwisseling ondergaan. •
Symptomen o o o o
kleinere oogst, aangetaste, door de bijen verlaten ramen, ondergang van het volk, sterke geur : gistende honing.
• Verspreiding De verspreiding gebeurt door : o o o o o o o •
uitwisseling van bijen in verpakking, zwermen, ramen, was, vruchten, de grond, vluchten van volwassen exemplaren over afstanden van soms meer dan 5 km.
Preventie en bestrijding
Als de kleine bijenkastkever er eenmaal is, kan hij niet meer worden uitgeroeid. Bij bezoek aan de bijenstand, Aethina zoeken in de niet-verlichte delen van de kast en in de scheuren met afval dat niet door de bijen wordt verwijderd. De invoerprocedures moeten nauwgezet worden nageleefd. Wanneer besmetting van de kast door Aethina wordt vastgesteld, moet de Provinciale Controle-eenheid (PCE) waarvan de bijenstand afhangt, onmiddellijk worden verwittigd.
2.2.6 Tropilaelaps sp •
Verwekker
Tropilaelaps is een mijt die bijen uitwendig parasiteert. Tot het geslacht Tropilaelaps behoren twee voor soorten die bij onze bijen ziekten verwekken : clareae en koenigerum. Die mijten zijn ongeveer 1 mm lang en parasiteren de larven en nimfen. Ze zijn bruinrood van kleur en worden soms aangetroffen op volwassen bijen waar ze slechts 3 dagen kunnen overleven.
7
•
Symptomen
Uitwendige parasiet die zich voedt met hemolymfe. De symptomen lijken op die van Varroa : o misvormingen aan vleugels, poten en achterlijf, o onregelmatig broed waarin de sterfte kan oplopen tot 50%. •
Verspreiding
De besmetting gebeurt wanneer koninginnen worden binnengebracht. De verspreiding gebeurt eveneens door volwassen exemplaren. Tropilaelapsmijten zijn erg mobiel en kunnen zich binnen het volk bewegen. De grootste verspreider is de imker (verplaatsen van volken, ramen, enz…). •
Preventie en bestrijding
De tropilaelapsmijt kan makkelijk worden onderscheiden van Varroa (breder dan ze lang is en groter), vooral met behulp van een vergrootglas. Omdat Tropilaelaps larven en nimfen aanvalt kan de diagnose makkelijker worden gesteld. Omdat de levenscyclus die van Varroa benadert, kunnen opsporingsmethoden worden toegepast. Bestrijding is mogelijk bij middel van technieken die bij voorkeur in perioden zonder broed worden toegepast omdat Tropilaelaps zich niet kan voeden op volwassen bijen. Er moeten voorzorgen worden genomen met betrekking tot het binnenbrengen van nieuwe bijen of het gebruik van tweedehands materiaal. De invoerprocedures moeten nauwgezet worden nageleefd Wanneer infestatie van een kast door de tropilaelapsmijt wordt vastgesteld, moet de Provinciale Controle-eenheid (PCE) waarvan de bijenstand afhangt onmiddellijk worden verwittigd.
2.3 Vergoedingen (KB 10 september 1981) In de gevallen waarin het Agentschap de verdelging van kolonies (bij aantasting door vuilbroed) oplegt, kan door het Agentschap aan de bijenhouder een vergoeding worden toegekend van 125 EUR per houten kast of kunststofkast. De formulieren om de vergoeding aan te vragen, moeten worden toegezonden aan de Provinciale Controle-eenheid (PCE) waarvan de bijenstand afhangt.
2.4 Gezondheidstoestand (aangifteplichtige ziekten) Amerikaans vuilbroed : Europees vuilbroed: Acariose: Varroase : het volledige Belgische grondgebied wordt als infestatiegebied beschouwd Aethina tumida : het Belgische grondgebied is vrij Tropilaelapsmijt : het Belgische grondgebied is vrij.
2.5 Invoer ( Beschikking 2003/881/EG) 8
De invoer van bijen en hommels is toegestaan mits tegelijk aan de volgende drie eisen is voldaan : • • •
ze zijn afkomstig uit derde landen die voldoen aan de veterinairrechtelijke basisvoorwaarden (lijst in Beschikking 79/542/EEG), de zendingen gaan vergezeld van een gezondheidscertificaat dat in overeenstemming is met het model en voldoen aan de in dat model genoemde garanties, de zendingen bevatten per koninginnenkast niet meer dan één koningin met maximaal twintig voedsters.
Er zijn uitzonderingen mogelijk. Die zijn vermeld in Beschikking 2003/881/EG
2.6 Registers (KB 14 november 2003) Bijenhouders moeten registers bijhouden waarin het volgende wordt vermeld : • • • • •
de aard en de oorsprong van dierenvoeders ; de toegediende diergeneesmiddelen of andere behandelingen die de dieren hebben ondergaan, met inbegrip van de data van toediening of behandeling en de wachttijden ; de aanwezigheid van ziekten die de veiligheid van de producten van dierlijke oorsprong in het gedrang kunnen brengen ; de voor de volksgezondheid belangrijke resultaten van analyses van bij de dieren genomen monsters of van andere voor diagnosedoeleinden genomen monsters ; alle toepasselijke controles van dieren of producten van dierlijke oorsprong.
Bijenhouders moeten de registers gedurende ten minste vijf jaar bewaren en de relevante informatie in deze registers desgevraagd ter beschikking stellen van het Agentschap, van de gewestelijke overheden en van de ontvangende exploitanten van agro-voedingsbedrijven.
2.7 Toediening van geneesmiddelen en diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding 2.7.1 toediening van geneesmiddelen (KB 23 mei 2000) De bijenhouder moet op ieder ogenblik het verwerven, het bezitten en het toedienen van geneesmiddelen, die voorschriftplichtig zijn, kunnen verantwoorden. Hij moet de voorschriften en/of toedienings- en verschaffingsdocumenten in chronologische volgorde en doorlopend genummerd gedurende 5 jaar bewaren. De hoeveelheid geneesmiddel die de bijenhouder in zijn bezit heeft mag niet groter zijn dan de hoeveelheid die nodig is voor een behandeling van 5 dagen. Hierop bestaat een uitzondering in samenhang met de diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding (zie verder)
9
2.7.2 diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding (KB 23 mei 2000 en KB 10 april 2000) De bijenhouder die een beroep doet op een begeleidende dierenarts mag beschikken over een geneesmiddelenvoorraad voor 2 maand, afgeleverd door deze dierenarts. Hij verantwoordt dagelijks in een register het gebruik van alle geneesmiddelen die werden toegediend aan bijen waarvan de honing bestemd is voor consumptie. De geneesmiddelen moeten door de verantwoordelijke voor de dieren worden bewaard in hun primaire verpakking.
3. Honing 3.1 Basisbepalingen (KB 19 maart 2004) Het KB van 19 maart 2004 heft de oude bepalingen uit 1975 op en legt de basisbepalingen betreffende de honing vast. De definitie van honing: een natuurlijke zoete stof die door de bijensoort Apis mellifera wordt bereid uit bloemennectar of uit afscheidingsproducten van levende plantendelen of uitscheidingsproducten van plantensapzuigende insecten op de levende plantendelen, welke grondstoffen door de bijen worden vergaard, verwerkt door vermenging met eigen specifieke stoffen, gedeponeerd, gedehydreerd, en in de honingraten opgeslagen en achtergelaten om te rijpen. Er worden verschillende soorten honing onderscheiden naargelang de oorsprong (bloemenhoning, nectarhoning, honingdauwhoning) of de wijze van productie en/of presentatie (raathoning, brokhoning, lekhoning, slingerhoning, pershoning, gefilterde honing). Eveneens wordt vastgelegd wat onder bakkershoning wordt verstaan (industrieel gebruik omwille van mogelijke afwijkingen). Een belangrijk hoofdstuk is gewijd aan de kenmerken van honing. Daarvoor wordt best de tekst zelf van het KB van 19 maart 2004 geraadpleegd. Honing die voor menselijke consumptie bestemd is en verhandeld wordt, moet dus steeds voldoen aan de in het KB van 19 maart 2004 betreffende honing weergegeven kenmerken. In het bijzonder zijn residuen van antibiotica niet toegestaan in honing. In dit verband wordt verwezen naar het advies van het wetenschappelijk comité, nummer 2001/11 betreffende residuen van antibiotica en sulfonamiden in honing, op de website : http://www.favv.be rubriek « wetenschappelijk comité ».
3.2 Etikettering van honing Het KB van 13 september 1999 betreffende de etikettering van voorverpakte voedingsmiddelen is van toepassing. Evenwel voorziet het KB van 19 maart 2004 in nogal wat afwijkingen of bijkomende specifieke regels.
10
3.2.1 Informatie die op het etiket van voorverpakte honing moet voorkomen - De verkoopbenaming : de definities zoals vermeld in art. 1, §2 van het KB van 19 maart 2004, dienen aangewend. Behalve in het geval van gefilterde honing en bakkershoning, mogen de verkoopbenamingen worden aangevuld met aanduidingen betreffende de regionale, territoriale of topografische oorsprong, indien het product uitsluitend de genoemde oorsprong heeft; bloemen of planten indien het product er geheel of voor het grootste deel van afkomstig is en het daaraan zijn organoleptische, fysisch-chemische en microscopische kenmerken ontleent. (art. 3 § 1, 3°) - Een lijst met ingrediënten is niet vereist. - De datum van minimale houdbaarheid - De fabrikant kan, als hij dat nuttig vindt, de gepaste bewaar- of gebruiksvoorwaarden vermelden. Als een dergelijke aanduiding wordt vermeld, moet die duidelijk zijn (wat bijv. de bewaartemperatuur betreft, moet bij voorkeur uitdrukkelijk een bepaalde temperatuur worden vermeld in plaats van “koel” of “warm”). - De naam of handelsnaam en het adres van de fabrikant of de verpakker, of van een in de Europese Gemeenschap gevestigde verkoper. - Het nettogewicht - De plaats van oorsprong of herkomst indien het weglaten daarvan de verbruiker zou kunnen misleiden in verband met de werkelijke oorsprong of herkomst van het voedingsmiddel. Het land (of de landen) van oorsprong waar de honing is vergaard, wordt(worden) op het etiket vermeld. Indien de honing echter van oorsprong is uit meer van één lidstaat of uit meer dan één derde land, mag de volgende vermelding worden gebruikt : o gemengde EG-honing ; o gemengde niet-EG-honing ; o gemengde EG- en niet-EG-honing. - Indien de datum van minimale houdbaarheid of de uiterste consumptiedatum in de etikettering voorkomt, omvat de aanduiding van deze datum duidelijk en in de juiste volgorde ten minste de dag en de maand. (KB van 9 februari 1990, art. 5)
3.3 Verpakking van honing (KB 11 mei 2002) Er gelden met betrekking tot de verpakking van honing geen bijzondere eisen. De verpakking moet voldoen aan de voorschriften van het KB van 11 mei 1992 betreffende materialen en voorwerpen bestemd om met voedingsmiddelen in aanraking te komen, d.w.z. dat de verpakking schoon moet zijn, in goede staat moet verkeren en op eenvoudige wijze van de honing moet kunnen worden gescheiden. Ze moet geschikt zijn om met honing in aanraking te komen. Ze kan als volgt worden herkend : ofwel aan de vermelding « geschikt voor levensmiddelen » of « geschikt
11
voor eet- en drinkwaren », of het symbool met het glas en de vork. Bij twijfel, kan een verklaring van de producent van de verpakking worden gevraagd.
3.4 Autocontrole, traceerbaarheid, meldingsplicht, registers. 3.4.1 Autocontrole (KB 14 november 2003 en MB 24 oktober 2005) Men verstaat onder autocontrole het geheel van maatregelen die door de bijenhouder worden getroffen om ervoor te zorgen dat de producten in alle stadia van de productie, verwerking en distributie die onder zijn beheer vallen : • • •
voldoen aan de wettelijke voorschriften inzake voedselveiligheid voldoen aan de wettelijke voorschriften inzake kwaliteit van de producten waarvoor het Agentschap bevoegd is voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk III van het KB van 14 november 2003 (link) over de traceerbaarheid en het toezicht op de effectieve naleving van deze voorschriften.
Bijenhouders die levensmiddelen vervaardigen of verwerken hoeven geen eigen risicoanalyse uit te voeren en moeten zich niet schikken naar de verplichting een formele HACCP-procedure toe te passen als de doelstellingen inzake het voorkomen, elimineren of tot een aanvaardbaar niveau reduceren van gevaren worden bereikt als zij zich baseren op een gids1. De sector zal wellicht binnenkort een ontwerpgids indienen bij het Agentschap. In verband met de bewakingsprocedures kan de verplichting om de verrichte controles te registreren worden beperkt tot het registreren van de non-conformiteiten. Niettemin moeten alle analyseresultaten worden bewaard tot zes maand na de datum van minimale houdbaarheid of, bij gebrek daaraan, gedurende ten minste zes maanden.
3.4.2 Traceerbaarheid (KB 14 november 2003 en MB 24 oktober 2005) Belgische bedrijven, vestigingseenheden en hun exploitanten moeten geïdentificeerd en hun coördinaten moeten geregistreerd zijn door het Agentschap. Elke bijenhouder moet beschikken over systemen of procedures waarmee van de ontvangen producten wordt geregistreerd: de aard (honing, koningin, …), de identificatie, de hoeveelheid, de ontvangstdatum, de identificatie van de vestigingseenheid die het product levert. Elke bijenhouder moet beschikken over systemen of procedures waarmee van de afgevoerde producten wordt geregistreerd : de aard, de identificatie, de hoeveelheid, de leveringsdatum, de identificatie van de vestigingseenheid die het product afneemt. De bijenhouder moet beschikken over systemen of procedures waarmee het verband tussen de aangevoerde en de afgevoerde producten kan worden gelegd en waarmee ze in alle stadia van de productie traceerbaar zijn. Meer informatie over de registers is beschikbaar op de website van het FAVV (http://www.afsca.be/sp/auto/doc/auto/Modal_Trac_Nl.pdf). Alle documenten met betrekking tot de autocontrole of de traceerbaarheid moeten gedurende ten minste 2 jaar worden bewaard. Voor de meeste bijenhouders is deze 1
link naar de gids
12
termijn krachtens het ministerieel besluit over versoepelingen (MB 24 oktober 2005) teruggebracht tot 6 maand. De bijenhouders die niet genieten van de versoepelingsmaatregelen zijn: 1- zij die rechtstreeks leveren aan de consumenten en waarvan de oppervlakte van de vestigingseenheid groter is dan 400 m² of met meer dan 5 voltijdsequivalenten werken; 2- zij die leveren aan bedrijven en met meer dan 2 voltijdsequivalenten werken.
3.4.3 Meldingsplicht (KB 14/11/2003) Elke bijenhouder stelt het Agentschap onverwijld in kennis als hij van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat een door hem ingevoerd, geproduceerd, gekweekt, verwerkt, vervaardigd of gedistribueerd product schadelijk kan zijn voor de gezondheid van mens, dier of plant. Hij stelt het Agentschap in kennis van de maatregelen die hij heeft getroffen om risico’s te voorkomen. Deze bepalingen gelden eveneens voor de aangifteplichtige ziekten die zijn vermeld in hoofdstuk 4. Alle documenten met betrekking tot de autocontrole of de traceerbaarheid moeten gedurende ten minste 2 jaar worden bewaard. Voor de meeste bijenhouders is deze termijn krachtens het ministerieel besluit over versoepelingen (MB 24 oktober 2005) teruggebracht tot 6 maand. De bijenhouders die niet genieten van de versoepelingsmaatregelen zijn: 1- zij die rechtstreeks leveren aan de consumenten en waarvan de oppervlakte van de vestigingseenheid groter is dan 400 m² of met meer dan 5 voltijdsequivalenten werken; 2- zij die leveren aan bedrijven en met meer dan 2 voltijdsequivalenten werken.
3.4.4 Registers (KB 14 november 2003) Bijenhouders moeten registers bijhouden waarin het volgende wordt vermeld : • • • • •
de aard en de oorsprong van de eventueel aan de bijen verstrekte honing; de toegediende diergeneesmiddelen of andere behandelingen die de bijen hebben ondergaan, met inbegrip van de data van toediening of behandeling en de wachttijden ; de aanwezigheid van ziekten die de veiligheid van de producten van dierlijke oorsprong in het gedrang kunnen brengen ; de voor de volksgezondheid belangrijke resultaten van analyses van bij de dieren genomen monsters of van andere voor diagnosedoeleinden genomen monsters ; alle toepasselijke controles van dieren of producten van dierlijke oorsprong (honing, koninginnebrij, pollen).
Bijenhouders moeten de registers gedurende ten minste vijf jaar bewaren en de relevante informatie in deze registers desgevraagd ter beschikking stellen van het Agentschap, van de gewestelijke overheden en van de ontvangende exploitanten van agro-alimentaire bedrijven.
13
4. Assistenten voor de bijenteelt 4.1 Data en plaatsen van de cursussen (voortdurende vorming) Cursus ingericht door FAB/BBF :
- Louvain-la-Neuve, datum overeen te komen - Hasselt, datum overeen te komen
Cursus ingericht door KVIB :
- plaats en datum overeen te komen
4.2 Nota’s van de cursus (niet beschikbaar)
14
Inhoudsopgave 1. Inleiding 1.1 Wetgeving 1.2 Registratie 1.3 Heffingen 2. Dierengezondheid - bijen 2.1 Wat men moet doen bij gezondheidsproblemen? 2.2 Aangifteplichtige ziekten en schadelijke organismen 2.2.1 Amerikaans vuilbroed 2.2.2 Europees vuilbroed 2.2.3 Acariose 2.2.4 Varroase 2.2.5 Aethina tumida 2.2.6 Tropilaelaps sp 2.3 Vergoedingen 2.4 Gezondheidstoestand 2.5 Invoer 2.6 Registers 2.7 Toediening van geneesmiddelen en diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding 2.7.1 Toediening van geneesmiddelen 2.7.2 Diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding 3. Honing 3.1 Basisbepalingen 3.2 Etikettering van honing 3.3 Verpakking van honing 3.4 Autocontrole, meldingsplicht, traceerbaarheid, registers 3.4.1 Autocontrole 3.4.2 Traceerbaarheid 3.4.3 Meldingsplicht 3.4.4 Registers 4. Assistenten voor de bijenteelt 4.1 Data en plaatsen van de cursussen 4.2 Nota’s van de cursus
15