AANTEKENEN De Evangelische Omroep T.a.v. het bestuur Postbus 21000 1202 BA HILVERSUM
Datum 12 augustus 2010
Onderwerp Nevenactiviteit – Deelneming in een bedrijf van een derde
Uw kenmerk
Ons kenmerk 23142/2010012380
Geacht bestuur, Bij email van 8 april 2010 verzocht u ons om goedkeuring voor “Deelneming in het productiebedrijf Stokvis Content B.V.” Op grond van de hiernavolgende toetsing wordt de Evangelische Omroep (hierna: de EO) geen toestemming verleend voor de nevenactiviteit “Deelnemingen” (cluster 12). Zoals opgenomen in onze brief van 15 september 2009 (kenmerk 18571/2009013905) vormt cluster 12 een uitzondering op de systematiek van de cluster vervolgmelding en vindt er voor iedere nevenactiviteit in dit cluster separate toetsing plaats.
A.
De activiteit
1.
De nevenactiviteit van de EO bestaat uit de deelneming in een bedrijf van een derde: het productiebedrijf Stokvis Content B.V. (hierna: De Vennootschap). Conform onze brief van 23 december 2008 (kenmerk SBO-007582-yw) valt deze nevenactiviteit in cluster 12.
2.
De EO wenst een belang van 24,9% te verwerven in het kapitaal van de Vennootschap. De financiering van de Vennootschap zal uitsluitend plaatsvinden via externe partijen, de EO zal geen enkele verplichting tot financiering hebben. De EO zal nimmer de verplichting hebben aan de Vennootschap verstrekte leningen af te lossen of bij te dragen aan eventuele verliezen van de Vennootschap zodat de beoogde transactie voor de EO in ieder geval steeds kostendekkend zal zijn.
3.
De EO heeft de intentie, op niet-exclusieve basis, opdrachten aan de Vennootschap te geven voor de productie van televisieprogramma’s. De EO zal opdrachten geven aan de Vennootschap tegen de bij de EO gebruikelijke condities. De EO blijft onverminderd de vrijheid behouden om producties in eigen beheer te blijven verzorgen en producties bij anderen dan de Vennootschap onder te brengen. De Vennootschap heeft het recht programma’s voor derden te produceren onder de voorwaarden dat deze producties niet conflicteren met belangen en thema’s die voor de EO van belang zijn en dat voldaan blijft worden aan de eisen die op grond van de Mediawet worden gesteld aan de toelaatbaarheid van de beoogde onderhavige deelneming.
B.
Relevante bepalingen
4.
Artikel 2.132 Mediawet 2008 1. De publieke media-instellingen mogen alleen na voorafgaande toestemming van het Commissariaat nevenactiviteiten verrichten. 2. Nevenactiviteiten zijn activiteiten, directe of indirecte deelnemingen in rechtspersonen daaronder begrepen, die niet rechtstreeks verband houden met of ten dienste staan van de uitvoering van de publieke media-opdracht, met uitzondering van verenigingsactiviteiten. 3. Toestemming kan alleen worden gegeven als een nevenactiviteit verband houdt met of ten dienste staat van de verwezenlijking van de publieke media-opdracht en direct gerelateerd is aan het media-aanbod van de publieke omroep, op marktconforme wijze wordt verricht en ten minste kostendekkend is.
5.
Artikel 2.141 Mediawet 2008 1. De NPO en de publieke media-instellingen zijn met al hun activiteiten niet dienstbaar aan het maken van winst door derden en tonen dat desgevraagd naar genoegen van het Commissariaat aan.
6.
Voorts verwijzen wij naar de Regeling van het Commissariaat voor de Media van 10 april 2009 houdende beleidsregels omtrent nevenactiviteiten publieke mediainstellingen (hierna: Beleidsregels).
C.
Status
7.
Volgens artikel 2, onderdeel c, van de Beleidsregels is een nevenactiviteit een activiteit als bedoeld in artikel 2.132, tweede lid, van de Mediawet 2008.
8.
Op grond van artikel 2.132, tweede lid, van de Mediawet 2008, worden alle activiteiten, directe of indirecte deelnemingen in rechtspersonen daaronder begrepen, die niet rechtstreeks verband houden met of ten dienste staan van de uitvoering van de publieke media-opdracht, met uitzondering van verenigingsactiviteiten, aangemerkt als nevenactiviteiten.
9.
Deelneming in een bedrijf van een derde houdt niet rechtstreeks verband met en staat niet rechtstreeks ten dienste van de uitvoering van de publieke media-opdracht van uw publieke media-instelling en is evenmin een verenigingsactiviteit.
10. De activiteit is derhalve een nevenactiviteit als bedoeld in artikel 2.132, tweede lid, van de Mediawet 2008.
D.
Toetsing
11. Op grond van artikel 2.132, derde lid, van de Mediawet 2008 kan toestemming alleen worden gegeven als een nevenactiviteit verband houdt met of ten dienste staat van de verwezenlijking van de publieke media-opdracht en direct gerelateerd is aan het mediaaanbod van de publieke media-instelling, op marktconforme wijze wordt verricht en ten minste kostendekkend is. blad 2
Relatietoets 12. Op grond van artikel 4, eerste lid, onder a en tweede lid, van de Beleidsregels staat een nevenactiviteit op andere wijze ten dienste van de verwezenlijking van de publieke mediaopdracht indien er sprake is van een deelneming. 13. Uit artikel 4, tweede lid van de Beleidsregels volgt dat de deelneming uitsluitend geacht wordt ten dienste te staan van de verwezenlijking van de publieke media-opdracht indien: a) het een deelneming betreft in een bedrijf dat een aantoonbare relatie heeft met de omroepactiviteiten; en b) minimaal 50% van de netto omzet van het bedrijf waarin wordt deelgenomen wordt gegenereerd door activiteiten ten behoeve van de verwezenlijking van de publieke media-opdracht en maximaal 20% van de netto omzet van het bedrijf waarin wordt deelgenomen wordt gegenereerd door activiteiten ten behoeve van het media-aanbod van commerciële media-instellingen; en c) er sprake is van een proportionele verhouding tussen de financiële middelen die door de publieke media-instellingen gezamenlijk worden ingebracht in het bedrijf waarin wordt deelgenomen en de netto omzet van dat bedrijf die door activiteiten ten behoeve van de verwezenlijking van de publieke media-opdracht wordt gerealiseerd. 14. Zoals volgt uit het hierboven in randnummer 13 sub b) bepaalde, is voor de toelaatbaarheid van de onderhavige nevenactiviteit vereist dat minimaal 50% van de netto omzet wordt gegenereerd door activiteiten ten behoeve van de verwezenlijking van de publieke media-opdracht. De door de EO overgelegde overeenkomst bepaalt in algemene zin dat de Vennootschap het recht heeft om programma’s voor derden te produceren onder voorwaarde dat voldaan blijft worden aan de eisen die de Mediawet 2008 stelt aan de toelaatbaarheid van de beoogde deelneming. Daarmee staat niet vast dat wordt voldaan aan de in randnummer 13 sub b) gestelde eis dat minimaal 50% van de netto omzet van de Vennootschap zal worden gegenereerd door activiteiten ten behoeve van de verwezenlijking van de publieke media-opdracht. Voor zover hieruit wel zou kunnen worden afgeleid dat wordt voldaan aan die eis, geldt het volgende. 15. Uit het hierboven in randnummer 13 sub c) bepaalde volgt dat er een proportionele verhouding moet bestaan tussen de mate waarin wordt deelgenomen in een bedrijf en de netto omzet die door dat bedrijf wordt gerealiseerd ten behoeve van de verwezenlijking van de publieke media-opdracht. 16. Uit deze eis van proportionaliteit vloeit voort dat indien – conform de Beleidsregels minimaal 50% van de netto omzet van het bedrijf waarin wordt deelgenomen wordt gegenereerd door activiteiten ten behoeve van de verwezenlijking van de publieke mediaopdracht, er ook sprake zal moeten zijn van een deelneming van minimaal 50%.
blad 3
17. De toelichting op artikel 4 van de Beleidsregels bevestigt dat sprake moet zijn van een deelneming van minimaal 50%: “Voorgaande betekent dat er sprake is van onvoldoende relatie met de verwezenlijking van de publieke media-opdracht indien er door één publieke mediainstelling voor 20% wordt deelgenomen in een bedrijf en er 50% van de omzet wordt gegenereerd door activiteiten ten behoeve van de verwezenlijking van de publieke media-opdracht. Een publieke media-instelling zal in dat geval voor 50% moeten deelnemen, dan wel samen met andere publieke media-instellingen voor meer dan 1 50% moeten deelnemen.” 18. De onderhavige nevenactiviteit betreft een deelneming van de EO in een bedrijf van een derde. Voorzien wordt een deelneming door de EO in de Vennootschap van 24,9%. Gezien het bovenstaande is daarmee sprake van onvoldoende verband met de verwezenlijking van de publieke media-opdracht. Er wordt derhalve niet voldaan aan artikel 4, eerste lid, onder a en tweede lid, van de Beleidsregels. 19. De EO heeft geen feiten of argumenten aangedragen die zouden kunnen leiden tot een toepassing in het voordeel van de EO van de eisen die voortvloeien uit de Beleidsregels. 20. Het Commissariaat is dan ook van oordeel dat de nevenactiviteit geen verband houdt met en niet ten dienste staat van de verwezenlijking van de publieke media-opdracht zoals bedoeld in artikel 2.132, derde lid, van de Mediawet 2008. 21. Daarnaast acht het Commissariaat het, gezien de voorziene deelneming van 24,9% en de mogelijkheden die die deelneming de Vennootschap biedt, vooralsnog aannemelijk dat indien de voorgenomen deelneming in de praktijk ten uitvoer zou worden gebracht, tevens sprake zou zijn van overtreding van artikel 2.141, eerste lid, van de Mediawet 2008. Het Commissariaat is vooralsnog van oordeel dat aannemelijk is dat de EO zich met deze deelneming dienstbaar zou maken aan het maken van winst door derden.
Marktconformiteit en Kostendekkendheid 22. Aan de toetsing van de voorwaarden van de marktconformiteit en de kostendekkendheid komt het Commissariaat niet meer toe nu gebleken is dat aan de voorwaarde van de relatietoets niet is voldaan.
1
In het voorbeeld wordt het percentage van 20% genoemd. De achtergrond hiervan is dat op grond van artikel 2:24c, van het Burgerlijk Wetboek een belang van minder dan 20% niet wordt gezien als deelneming. Een deelneming wordt vermoed bij een belang van minimaal 20%.
blad 4
E.
Besluit
23. Op grond van bovenstaande toetsen is de nevenactiviteit “Deelneming in het productiebedrijf Stokvis Content B.V.” niet toegestaan op grond van artikel 2.132, derde lid, van de Mediawet 2008.
Hilversum, 12 augustus 2010
Hoogachtend, COMMISSARIAAT VOOR DE MEDIA,
prof. dr. Tineke Bahlmann voorzitter
prof. mr. dr. Madeleine de Cock Buning commissaris
Wij wijzen u erop dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht de natuurlijke persoon of rechtspersoon wiens belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken, daartegen binnen zes weken na de dag waarop dit besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, een bezwaarschrift kan indienen bij het Commissariaat voor de Media, postbus 1426, 1200 BK te Hilversum.
blad 5