1 K. H . VOOUS
BIJ HET VERSCHIJNEN VAN HAVERSCHMIDT'S 'BIRDS OF SURINAM'
o/ Surinam, door F. HAVERSCHMIDT. Oliver & Boyd, Edinburgh/London, 1968, xxix + 445 blz., met vele tekstfiguren, 30 zwartwit- en 40 kleurenplaten, en een uitslaande kaart. (^ 12 I2sh).
Eindelijk is thans het lang verwachte, rijk geïllustreerde handboek van de vogels van Suriname beschikbaar, zij het voor een niet geringe prijs. De 40 gekleurde platen (405 soorten) van de hand van de Franse vogelschilder PAUL BARRUEL geven het boek al direct een voornaam aanzien, maar het is uiteraard de tekst die de waarde van het boek bepaalt. Mr. FRANCOIS HAVERSCHMIDT heeft zich tijdens zijn verblijf in Suriname (1946-1968), waar hij bij de rechterlijke macht fungeerde, sedert 1958 als president van het Hof van Justitie en als waarnemend gouverneur van het land, met groot enthousiasme met de studie van de avifauna bezig gehouden. De medewerking en toewijding van zijn echtgenote zijn hem daarbij in al die jaren van grote steun geweest. De eerste belangrijke stap in de vooruitgang van de kennis van de Surinaamse avifauna kwam in 1955 in de vorm van zijn Zis* 0/
BIRDS OF SURINAM
97
ten grondslag liggende gegevens kon in de Lts/ uit de weg worden geruimd. In zijn nieuwe boek verwijst HAVERSCHMIDT naar niet minder dan 105 eigen publicaties; hij doet dat op bescheiden wijze, maar er blijkt des te duidelijker uit, dat de auteur een zeer wijde ornithologische belangstelling heeft, die ver uit gaat boven het zuiver f aunistische; in de titel van 6 publicaties is sprake van een 'life-history,' terwijl die van 21 andere publicaties het gedrag, het nest, of de voortplanting vermelden. Dertig fotoplaten van biotopen, nesten en jonge vogels, grotendeels door de auteur vervaardigd, leggen van deze belangstelling getuigenis af. Behalve de inleidingen over landschap, klimaat, geschiedenis van het ornithologisch onderzoek, broedvogels, trekvogels, vogelbescherming en een van aantekeningen voorziene bibliografie, die in geen enkel regionaal-faunistisch werk mogen ontbreken, bevat het boek een 424 pagina's omvattend overzicht van 602 in Suriname vastgestelde vogelsoorten. Daaronder zijn 23 overwinterende steltlopers (Limicolen) uit Noord-Amerika, maar ook niet minder dan 26 soorten kolibries, 63 soorten tyranvliegenvangers (Tyrawm'^ae) en respectievelijk 14, 14 en 46 soorten van de door hun soort verscheidenheid overal in Zuid-Amerika verwarring veroorzakende zangvogel-families der Ztewrfrocofo^t'rfai?, Fwraam'ifoe en FomfcamVfae. Door de gekleurde afbeeldingen en de 148 zwart-wit figuren in de tekst wordt de soortherkenning uitermate vergemakkelijkt en wel op een wijze zoals die nog voor geen enkel ander Zuid-Amerikaans land mogelijk is. Van elke soort worden voor zover mogelijk de volgende onderdelen besproken: de Engelse, wetenschappelijke, ondersoort- en locale benamingen; herkenning, inclusief kleuren van ogen, snavel en poten, maten en gewichten; biotoop en gedrag; nest, eieren en broeden; voedsel (uitsluitend gebaseerd op onderzochte maaginhouden); geografische verspreiding. Hier en daar is de tekst wat summier en zou men méér van de schat van ervaring van de auteur willen genieten. Op een faunistisch boek als Btnte 0/ S«n»w»! rust het noodlot dat het bij zijn verschijning reeds bij de nieuw gevonden feiten achter is. Op zichzelf is dat nu ook weer niet zo erg ontmoedigend, want de natuur is ononderbroken in beweging en geen enkele kennis is volmaakt. Zo wachten wij nu reeds op de aanvullingen die de bewerking van het enkele j aren geleden door Dr. G. F. MEES verzamelde materiaal zal opleveren. Dit materiaal werd grotendeels in het binnenland van Suriname verkregen en wel op andere plaatsen dan waar HAVERSCHMIDT in de regel verzamelde. Het bevindt zich in het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie te Leiden,
98
K. H. voous
alwaar ook een groot deel van de 9118 nummers omvattende Surinaamse collectie van HAVERSCHMIDT is ondergebracht. Van de waarnemingen die referent samen met J. G. VAN MARLE tijdens een kort verblijf in Suriname in 1961 verrichtte (gewijd aan de studie van tropisch Zuidamerikaanse roofvogels) zijn wellicht de volgende uit faunistische overwegingen van enig belang (van de verzamelde vogels ontving de auteur een opgaaf): O^ywra rfowinica, wijfje, 22 aug. 1961, Tempatikreek; CAaradriws tut'/sonta wtïsoma, 11 sept. 1961, Coppename Punt; Touif 6aAas<05toco,één, 22 aug. 1961, Boven-Commewijne; //a^mafoierMS mt/ttora, 17 aug. 1961; Costeri; KtVeo o/it/ac«ws (wschl. subsp. vwtAoms tnor»a/tts) maakt de auteur melding van een oude collectie opgezette vogels uit Suriname van omstreeks het midden van de vorige eeuw, aanwezig in het Zoölogisch Museum van de Universiteit van Amsterdam. Eerst thans is referent er in geslaagd iets omtrent de herkomst van deze vogels te achterhalen. In een brief van Professor H. SCHLEGEL, directeur van het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie te Leiden d.d. 7 november 1861 aan W. J. BRESSER (vgl. het hier besproken boek, p. xviii) wordt melding gemaakt van een vogelcollectie van een zekere EYKEN SLUYTERS, voor enige jaren bijeengebracht in Suriname, welke in i860 door diens broer voor een geringe som verkocht werd aan het genootschap "Natura Artis Magistra" te Amsterdam. Deze vogels zijn door J. C. WACKER geprepareerd (C. C. A. JUNGE, t'n /i«. 1957). In het archief van Artis konden geen nadere gegevens worden gevonden. Daarentegen kon Mr. H. HARDENBERG, algemeen rijksarchivaris, het volgende over de gebroeders EYKEN SLUYTERS meedelen. Voor de belangwekkende gegevens is referent Mr. HARDENBERG bijzonder erkentelijk. TJARK JANSEN EYKEN SLUYTERS, geboren in Bodegraven 4 maart 1825, was volgens een schrijven van de gouverneur van Suriname aan de Minister van Koloniën van 26 februari 1852 "eigenaar van plantagiën en aanlegger eener boerderij op de plantage Geyersvlijt op een half uur gaans van Paramaribo." In dit district was T. J. EYKEN SLUYTERS volgens de Surinaamse /l/martaA van 1856 diaken van de Lutherse gemeente, terwijl hij volgens de ^4/wanaA i/oor rf« NerfeWatiiscAe H^s/-/ttrfiscAe B«2«fttngeM van 1859 de plantages Geyersvlijt en Johannishoop zelf als directeur beheerde. Volgens de .4/wanaA: van i860 was hij in dat jaar administrateur van de koffieplantage Wederzorg van Insinger en Co. in de divisie Beneden-Commewijne. In deze divisie was hij ook heemraad. Bij Koninklijk Besluit van 3 september 1858 nr. 80 werd zijn benoeming tot lid van de Koloniale Raad van Suriname goedgekeurd, uit welke functie hij bij Koninklijk Besluit van 10 februari 1865 nr. 51 op zijn verzoek eervol werd ontslagen. KONING WILLEM III benoemde hem bij besluit van 8 October 1861 nr. 89 tot officier in de orde van de Eikenkroon wegens het met overleg uitvoeren van een missie op verzoek van de gouverneur naar de Boven-Marowijne om de Bonni-negers te ontheffen van de staat van onderworpenheid, waarin zij door de Aucaner bosnegers werden
BIRDS OF SURINAM
99
gehouden. Bij deze tocht had zowel EYKEN SLUYTERS' gezondheid als die van zijn reisgenoot, de inspecteur der domeinen E. J. SLENGARDE, ernstig geleden. JOHAN CHRISTOPH WACKER wordt in de /1/manaA voor het jaar 1856 vermeld als wonende in het Marowijnegebied. Daar had de Duitser AUGUST KAPPLER, beroemd verzamelaar en kenner van de Surinaamse planten- en dierenwereld, op de post Albina een houthandel. Voor dit bedrijf had hij met steun van het gouvernement in de jaren 1853-1855 enige tientallen Wurtembergers laten overkomen. Na het mislukken van dit kolonisatieproject in 1857 hebben deze immigranten zich over de gehele kolonie verspreid. WACKER is waarschijnlijk zeer spoedig in dienst gekomen van T. J. EYKEN SLUYTERS, want deze nam hem mee bij zijn expeditie naar de Bonni-negers in october-november i860. In het verslag van die expeditie spreekt hij van de naturalist WAKKER die hem op deze tocht was gevolgd (Archief Koloniën, geheim 2 april 1861, K 1). In 1863 en 1864 werkte WACKER als opzichter op de katoenplantage Anna Catharina van Insinger en Co. in de Mattapicakreek in Beneden-Cottica, waarvan T. J. EYKEN SLUYTERS beheerder was (Archief Koloniën, 26 april 1866 nr. 13/119). JOHANNES MATTHEUS JANSEN EYKEN SLUYTERS was een jongere broer, geboren Bodegraven 17 augustus 1826. Vanaf 1853 was hij werkzaam als assessor bij het College van Kleine Zaken in Suriname, vervolgens als lid van het gerechtshof van Suriname, uit welke functie hij op zijn verzoek op 23 januari 1871 werd ontslagen. Hij was toen met ziekteverlof in Nederland. Het is dus zeer waarschijnlijk dat WACKER althans een deel van zijn prepareerkunst van KAPPLER heeft geleerd. De juiste localiteiten van de vogels behorende tot de collectie EYKEN SLUYTERS zullen wel nooit achterhaald kunnen worden. Waarschijnlijk komen zij wel alle uit de kuststreek. De preparaten zijn herkenbaar aan hun wijze van opzetten: veelal in opgerichte houding, met sterk gespreide staart, vaak met één opgeheven poot en met dik (thans verroest) ijzerdraad (in plaats van koperdraad) door de poten. Blijkens de /i/manaA i>oor de Nerfer/anrfsc/ie Wes<-/»u£tsc/ie Bezitt»«g«« van i860 heeft het Koninklijk Zoölogisch Genootschap "Natura Artis Magistra" de heer T. J. EYKEN SLUYTERS voor diens belangstelling voor de fauna van Suriname beloond met het honorair lidmaatschap. FRANCOIS HAVERSCHMIDT heeft de uitdaging gekend en klaarblijkelijk gewaardeerd om als eenling een zo rijke en gevarieerde avifauna als die van Suriname te onderzoeken; hij heeft ook de keerzijde daarvan ondervonden, nl. om zonder steun en medewerking te moeten werken. Dat laatste is gelukkig maar van beperkte omvang geweest, want in de heer T H . A. RENSSEN (Plantage Peperpot, later Slootwijk en Mariënburg) heeft de auteur een enthousiaste en kundige mede-waarnemer en verzamelaar gehad, terwijl de ornithologen van zowel het American Museum of Natural History (New York) als het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie (Leiden) veelal met raad en daad bij de identificatie
IOO
K. H. VOOUS
van het verzamelde materiaal hem terzijde stonden. Dr. D. C. GEIJSKES, de algemene en vertrouwde vraagbaak voor alles wat de natuur van Suriname betreft, determineerde de maaginhouden. Bij de Engelse soortnamen, die vooral voor de Middenen Zuidamerikaanse vogelsoorten een bron van verwarring zijn, heeft EUGENE E. EISENMANN (New York) hulp geboden, terwijl de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Suriname-Nederlandse Antillen (WOSUNA) de vervaardiging van het merendeel der illustraties bekostigde. Een belangrijk en fraai boek van een terzake kundig auteur over een belangwekkende avifauna.