SPECIAL
Tegenstrijdigheden ‘Het is niet over. Het is nooit over. Het kan niet over.’ © Ies Spetter, overlevende Holocaust Bij het diner ter ere van het 25-jarig jubileum van uitgeverij Prometheus zit ik naast Daan Heerma van Voss. Als ik me hartelijk voorstel, kijkt hij serieus. Een soort van onbezield, eigenlijk. Ik laat me niet uit het veld slaan, want hij is knap, en zijn afstandelijkheid intrigeert me – ik ben en blijf een vrouw. Bovendien doet hij me denken aan mijn vader. Misschien is het zijn houding, de benen over elkaar geslagen, een glas wijn in de hand – maar die ogen? We raken aan de praat en ook al blijft zijn blik onveranderd, is hij welbespraakt, slim, en ontzettend grappig. Wanneer ik schater van de lach blijft hij rustig, met soms de trekken van een flauwe glimlach om zijn mond. De avond kan mij niet lang genoeg duren. Daags na onze ontmoeting ontvang ik een berichtje van hem op Facebook, over een televisieprogramma waaraan ik meedeed. Erg attent dat hij mij hierover schrijft, onverwacht ook. Ik grijp mijn kans en vat een idee, een smoes zo je wilt: hem interviewen, ergens, waar dan ook. En route pratend over hem, zijn boeken, het leven. Hij mag kiezen waar naar toe. Hij stemt in. En kiest de locatie. Auschwitz.
Door Frieda Mulisch
B
ezig aan een boek over een vijftigjarige man die zich bekeert tot het jodendom en zich verliest in een worsteling over het nationale oorlogsverleden, vertrekt Daan een week later voor research naar Jerusalem. Het concentratiekamp zal hem nog dichter bij zijn personage brengen. Met een niet te beschrijven en een mij tot dan toe onbekend fanatisme, stort ik me in de oorlog. Lees alle boeken, bekijk alle documentaires. Google natuurlijk, en stuit onder andere op het televisieprogramma Gesprek op 2, een interview van Paul Rosenmöller met Arnon Grunberg. Ik bewonder de betoverende openhartigheid van Grunberg, maar erger me aan het haast belabberde niveau van interviewen. Dat moet ik met Daan anders (kunnen) doen. Ja, de ellende nestelt zich thans onder mijn huid. Ik hoor mijn vader levendig vertellen over zijn herinneringen hier, in Amster Amsterdam-Zuid. Droom er over. Mijn buurt gaat 75 jaar terug in de tijd. De school waarlangs ik dagelijks fiets is weer het hoofdkwartier van de Sicherheitsdienst. Op de hoek van de Beethovenstraat zitten mijn vader en zijn moeder bij Delicia, alles om hen heen voor Joden verboden, dit café uitsluitend voor Joden toegankelijk.
10
Als ik naar mijn kinderen kijk, zie ik die angstige onschuldigen voor me, daar, toen, overal. De moorden in de Joodse super supermarkt in Parijs doen mij huiveren voor het allerergste. Bang. Bewust. Altijd zijn mijn vaders woorden de drijvers mee op jacht… Ik lees het werk van Daan, zijn interviews en romans. De Vergeting en Een zondagsman maken een verpletterende indruk. Zonder tijd te verliezen, ik geniet er van. Zijn deel van de trilogie 70 leg ik weg. Het Land 32 zal ik uitlezen in Polen. Bij het bekijken van de documentaire Privéterrein van Pieter Verhoeff over het gezin Heerma van Voss, realiseer ik me dat het lastig wordt dicht bij Daan te komen. Hoezeer ik dat ook wens.
‘We survivors do not want our past to be our children’s future.’ Roman Kent, overlevende Auschwitz
BOEKENPOST 137
SPECIAL
De agenda van Daan zit vol, hij heeft eind januari nog enkele dagen ruimte voor het reisje. Twee over overnachtingen, één hele dag. Al snel blijkt juist die dag, 27 januari, een heel bijzondere te zijn: het Rode Leger bevrijdde het concentratiekamp, nu 70 jaar geleden. In 2005 riep Kofi Annan deze dag uit tot internationale herdenkingsdag: Holocaust Memorial Day. Ik regel de reis, evenals de Auschwitztour. Daan noemt het nu al een historische trip. We spreken nog een aantal keer af en onze vriendschap krijgt vorm: enorm openhartig als ik ben (rijkelijk te laat om dat nog te veranderen – onnodig ook) voer voornamelijk ik de gesprekken. Daan stelt vragen, andere dan anderen. En laat soms, zorgvuldig formulerend en te weinig naar mijn zin, iets persoonlijks los. Over Daan de Jong. Een goede vriend van zijn vader. Daan is naar hem vernoemd. Voor eeuwig was De Jong beschadigd door het verlies van zijn vader, moeder en zusje aan de Holocaust, door de onderduik en zijn pleegouders, en vervolgens door zijn oom Loe de Jong, die herinneringen aan zijn ouders voor hem verborg. Die Daan is de man aan wie deze Daan zijn huidige boek opdraagt. Van wie hij zielsveel houdt. Maar die kortgeleden gestorven is. Zijn peetvader. Met hem had Daan naar Auschwitz willen gaan – het is er nooit van gekomen. Dapper dat hij in hemelsnaam de reis thans met mij maken zal, nu de kans zich voordoet. Maar ook pijnlijk. En dat is te voelen.
Verdomme. Alles is betaald, annuleringverzekering niet afgesloten, wat nu? Daan wil sowieso gaan, we zien wel wat er gebeurt. De hoogwaardigheidsbekleders en overlevenden bekijken is ook interessant. Bovendien, benadrukt hij, is het uitzonderlijk: wij zullen de eer eersten in de wereldgeschiedenis zijn die Auschwitz in willen, maar niet mogen.
‘Hij is verbrand en zijn as is uitgestrooid over de Middellandse Zee. Dus als je daar gaat zwemmen, moet je oppassen.’ Harry Mulisch over het lichaam van Eichmann
Hij zal wel trots op zichzelf zijn, zeg ik om opnieuw het ijs te breken als we naar het station lopen. Dat is hij eigenlijk nooit, zegt Daan, enigszins verbaasd. Maar je doet zo veel, en zo gedreven! Reeds eens heel oeuvre. Prachtige recensies, nominaties, prijzen. Oké, na enig aandringen kan hij één ding verzinnen: zijn essay, gepubliceerd in The New York Times. Hoe was mijn vader op Daans leeftijd? Toch vol van zichzelf? Ik vraag Daan naar zijn relaties. Hij vertelt me dat hij niet zozeer bang is om te verliezen, als wel om ongelukkig te maken. Het is nu officieel: we zijn tegenpolen. En ik weet dat dit een zoektocht wordt. Maar van wie? En naar wie, of wat? Voor ons in het vliegtuig naar Krakau zit een oude heer, hij draagt een gestreepte pet met aan de voorkant een nummer. De uitnodiging van Auschwitz in zijn hand.
Wat ik voel bij het lezen van Daans werk en wat ik hoor als ik naar hem luister, is opmerkelijk. Zijn zinnen beklijven, de indruk die ze op mij maken lijkt op wat die van mijn vader maakten. Alsof ik de zinnen per woord moet ontleden of vertalen naar mijzelf. Het kan overkomen als was dit een soort van verliefdheid, maar dat is het niet. Het is slechts wat het is. Ook op mijn vader ben ik nooit verliefd geweest, maar ik wilde hem wel kennen. Daan vertelt me dat een redacteur hem eens zei dat hij meeviel, nadat ze hoorde dat hij arroganter zou zijn dan Mulisch. Zie je wel, de vergelijking bestaat. Dat wat mensen – volledig onterecht – aanzien voor hoogmoed, is wat mij juist met hen bindt. De spijker op z’n kop. Ach, de basis voor een goed interview is het niet. Maar voor mij wel een drijfveer het te proberen. Daags voor vertrek ontvang ik een e-mail van de organisator van de tour: deze kan niet doorgaan, Auschwitz is gesloten vanwege de herdenking, honderdmaal excuses voor dit late bericht.
mei/juni 2015
11
SPECIAL
Naast hem een jongeman met de meest vriendelijke ogen die mij ooit aankeken. Ook hij draagt een pet, het keppeltje eronder. Aan de andere kant van het gangpad zit een orthodoxe jood. Achter hem een man met talloze onderscheidingen op zijn jas gespeld, een lege agenda op zijn schoot. Behalve bij 27 januari: Auschwitz. Ik wijs Daan de notitie. Als de heer met de pet ontwaakt uit een hazenslaapje staat hij voorzichtig op. Schudt de handen van verzetshelden. Om ons heen ademt de geschiedenis. Ik zoek naar woorden om het te beschrijven – die zijn er niet. Daan en ik zwijgen. Ik breek bijna, en we zijn nog in de lucht. De indoctrinatie die ik mijzelf aandeed middels boeken en beeld, doet zijn werk. Van mijn vader leerde ik mij bij ouderen altijd af te vragen of ze goed of fout zijn. Geweest. Waren. Vroegen ze kopgeld, of boden ze een schuilplaats? Hier hoeven wij ons niets af te vragen. Daan werkt op zijn laptop, de deadline voor zijn thriller moet gehaald. Dan pakt hij zijn telefoon en zal vanaf dit moment onafgebroken aantekeningen op het ding tikken over deze reis.
‘Ik beoordeel mensen nooit meer op hun ontwikkeling of intelligentie, muziekkennis of boekenwijsheid. Na die tijd ben ik altijd afgegaan op mijn intuïtie.' Frieda Belinfante, celliste, dirigente en verzetsstrijdster
Voor het kleine vliegveld staat een groepje chassidische joodse mannen. Druk bellend, de koffers op de stoep. De kou slaat in mijn gezicht, maar doet me niets. Daan kijkt niet om zich heen, zijn ogen gericht op het scherm van zijn telefoon, zijn vingers op de toetsen. Hij schrijft wat hij ziet, het zou me niet verbazen als hij álles ziet, het observeert, maar niet opzichtig, want louter voor zichzelf. De taxichauffeur die ons naar het hotel (Oostblok-grandeur!) rijdt, doet denken aan een neonazi met zijn kale kop en Poolse gelaat. Hij wordt door Daan ondervraagd. Hij wel. Auschwitz is dicht, maar alles is te regelen, zegt de man. Echter, na een stoer belletje moet hij toegeven dat het absoluut niet mogelijk is daar te komen. Zelfs de wegen naar het kamp zijn afgesloten. Iets later wandelen Daan en ik vanaf de Grote Markt naar de Joodse wijk Kazimierz. In 1943 werd dit getto vernietigd, en woonden er vóór de oorlog 70 duizend Joden in Krakau, nu zijn dat er nog 180. Wij zien er geen één. We eten haring, drinken wodka.
12
Een man die eruitziet als Donald Sutherland met paardenstaart komt binnen. Hij stoot een tafel om, een kaars en vaasje vallen op de grond. Hij gaat zitten en neemt zijn accordeon op de schoot. De muziek ontroert me. Weer mijn vader aan mijn zij. Toen mijn vader doodziek was en bezig met versterven, waren wij, zijn familie, constant bij hem. Op bed, om hem heen, mijn vader nooit alleen. Ik moest even snel naar huis, naar mijn kinderen. In het Vondelpark maakten Roemenen muziek met accordeon, viool en klarinet. Ik hield stil en luisterde. Het verdriet dat ik voelde bij die zigeunermuziek; mijn vader zo dichtbij. Hij zei dikwijls, ook als Max in De ontdekking van de hemel, dat zigeuners de meest onschuldige mensen zijn op aarde, en toch zo gruwelijk verguisd worden. Terwijl zij nooit oorlog voeren en net zo zijn uitgeroeid en vergast als de Joden, wat wordt weggemoffeld om hen te kunnen blijven chicaneren. Het voelt ongepast te praten over wat ik voel bij de muziek hier in het getto, of aan de herinneringen aan mijn vader. Ik moet er voor Daan zijn, ik ben hier voor Daan. Ik draai mijn hoofd weg, en veeg mijn wangen droog. Overigens, mijn vader probeerde ons daar, toen, op zijn sterfbed, duidelijk te maken dat hij rust verlangde. Wij verlieten de kamer en hij, eindelijk alleen, kon sterven. Een foto van de bevrijdde Friese paarden (destijds in Marrum) aan de muur voor zijn bed. Voor vandaag zijn Daan en ik uitgepraat. En we spraken niet eens veel, moe van de reis en alle indrukken. Morgen proberen we bij het kamp te komen.
BOEKENPOST 137
SPECIAL
‘Nooit meer Auschwitz.’ Het Nederlands Auschwitz Comité, n.a.v. uitspraken Wilders over Marokkanen
Auschwitz is onbenaderbaar, zo zegt een ieder ons. De herdenking wordt überhaupt doodgezwegen. Op de website van de NOS kijken we hoe laat het live-verslag zijn zal. Opdat we weten hoe en wat. Want ondanks de Poolse goede raad heeft Daan besloten sowieso die kant op te gaan. In de lobby van het hotel staat de televisie aan. Ik zie de Hitlergroet op het beeld. Een Pool kijkt, onderuitgezakt, naar het scherm. Toen Daan een orthodoxe jood in Jerusalem vroeg waarom hij naar Israël was vertrokken, was het antwoord: je vraagt een vis toch ook niet waarom hij de zee verkiest? Ik bel dezelfde taxichauffeur, of hij toch niet iets regelen kan om bij Auschwitz in de buurt komen? Nee, sorry voor de teleurstelling. Hij kan ons wel naar de zoutmijnen brengen. De receptioniste van het hotel kan ons na aandringen nog steeds niets vertellen over de herdenking, behalve dat we er niet naartoe moeten gaan. Die zoutmijnen daarentegen… We regelen een andere chauffeur, voor 400 zloty staat hij de hele dag tot onze dienst. Krakau uitrijden is een volledig andere wereld binnenrijden. De wereld die je je voorstelt als je denkt aan Polen in koud januari. Een huis staat in brand. We rijden erlangs, zien het, en laten het voor wat het is. Een man valt, het lukt hem niet op te staan uit de dikke laag sneeuw.
We zien fabrieken met pijpen die rook spuwen. Verlaten panden met ingegooide ramen op de voorgrond. Langsrijdende vrachtwagens. Ik stel Daan wat vragen; we moeten toch wat. Hij vertelt dat hij een angstig kind was dat leed aan astma. Dat hij geschiedenis studeerde, goede cijfers haalde, maar zichzelf nooit als een goede historicus heeft gezien. Ja, hij werkt met muziek op: Bob Dylan. Randy Newman. Als hij wat zijn schrijven betreft genoeg heeft van het ene genre, stort hij zich in het volgende. Desgevraagd zegt Daan dat hij nooit politicus zou kunnen zijn, want hij is niet goed in het verbergen van zijn mening. Ik kijk naar Daan. Hij kijkt uit het raam. Ik stop met het willekeurig vragen stellen, en zwijg. Soms rijdt een colonne voorbij; we passeren een enkele politieagent. Tot onze verbazing komen we steeds meer in de buurt van Auschwitz. Waar in hemelsnaam zullen we worden tegengehouden en teruggestuurd? Als we langs een wachttoren van Auschwitz 1 rijden, maak ik wat foto’s: dichterbij zullen we niet komen. Of toch? Als we de hoek omrijden, en nog een hoek, rijden we een haast uitgestorven parkeerterrein op. Sterker, we kunnen het kamp in. Overrompeld gaan we naar binnen. Op een muur zien we een bordje met Be aware of pickpockets. We lopen de poort onderdoor en gaan naar de barakken. Vrij snel, té snel lopen we door het doodstille kamp, en zeggen tegen elkaar dat we niets kunnen zeggen. Verderop, in Auschwitz ll voor de SS’ers, Birkenau voor de Duitsers, Brzezinia voor de Polen, zal zo de ceremonie beginnen. Weg hier. De taxi brengt ons, maar nu worden we wél gestopt en de politie stuurt ons terug: het kamp is voor ongenodigden alleen te bereiken per gearrangeerde bus. Weer een haast uitgestorven parkeerplaats, nu met een tent en wat bewakers.
mei/juni 2015
13
SPECIAL
We moeten lang wachten voor de bus vertrekt, en het is ijskoud. Ik maak me zorgen om Daan. Uit principe draagt hij geen winterschoenen. Op zijn gympies verkleumt hij. In de bus is het niet minder koud. Aan de zijkant van het vernietigingskamp lopen we naar binnen en zien nauwelijks een blik voor ogen door de kou, de mist, de sneeuw. Het stormt. Vlak bij de opgeblazen gaskamers staan wat mensen voor een groot scherm waarop de herdenking zal worden vertoond. De onbegrijpelijke Poolse leugen om men hier weg te houden heeft gewerkt, alleen de noeste aanhouders zijn aanwezig. We zien onze koning op beeld lachen en druk gebaren. Een Noorse vrijwilliger van het kamp wijst ongevraagd waar de mensen aankwamen, van elkaar gescheiden werden en daar, de andere kant op, waren de vergassingen. Bizar, maar de uitbundige grijns verdwijnt geen seconde van zijn gezicht. Vijfenzeventig procent werd meteen vermoord. Driehonderd overlevenden zijn vandaag aanwezig. Daan houdt het niet meer, hij bevriest. Als we teruglopen naar de bus, schalt griezelig door de luidsprekers een onverstaanbare, luide stem.
Ik voelde me geloof ik toch wel heel vaak een vreemde eend in de bijt, denk ik, hier. Voor mij hadden ze maar heel weinig echt hartelijke aandacht. En het was hier zo vreselijk alleen. (…) Het was toch nogal een kille, kille bedoeling, hier. Het was eigenlijk gewoon heel vreselijk. (…) Hel. Pure hell.’ Daan de Jong, over het huis waarin hij opgroeide
‘De zon schijnt, de hemel is diepblauw, er waait een heerlijke wind en ik verlang zo, verlang naar alles... Naar praten, naar vrijheid, naar vrienden, naar alleen zijn.’ Anne Frank
In die paar uren voor Auschwitz dat Daan en ik met elkaar spraken, werd meer gezegd dan tijdens deze hele reis. Het leek zo’n mooi idee, maar het stompt de context dood: Auschwitz de slechtste locatie voor een gesprek – ik zal Rosenmöller niets meer kwalijk nemen, net zomin als Daans geslotenheid. Soms moet je even helemaal stilstaan. Om bij die ander te kunnen zijn. De blik in zijn ogen nog altijd dezelfde, tenminste bij mij. Het was een eenzame reis.
14
BOEKENPOST 137