Aan het college van burgemeetser en schepenen Antwerpsesteenweg 246 2930 Malle
Antwerpen, 16 decmeber 2010
Betreft: rioleringsproblematiek in diverse straten in Oostmalle – verjaring van rechten?
Na onderzoek van het dossier dat u mij bezorgde, kan ik u volgend advies geven met betrekking tot de eventuele verjaring van de rechtsvordering van de Gemeente Malle om van de eigenaars van de verkaveling “Leegstede” betaling te vorderen van een aandeel in de kostprijs van aanleg van de riolering.
I. Feiten en procedurevoorgaanden
1.
Uit het advies van professor Opdebeeck en meester Coolsaet d.d. 18 juni 2009 blijkt dat op
een rechtsgeldige wijze aan de verkavelaar de last werd opgelegd de kostprijs te dragen voor de aanleg van een rioleringsnet dat op het gemeentelijk rioleringswerk kan worden aangesloten.
De verkavelaar kon op twee manieren deze last nakomen. Ofwel diende hij vooraleer tot de verkoop van de bouwpercelen over te gaan, een rioleringsnet aan te leggen. Ofwel kon hij de bouwpercelen verkopen zonder dat het rioleringsnetwerk was aangelegd, maar dan diende de verkavelaar door 1
middel van een “kettingbeding” de kopers van de bouwpercelen ertoe te verplichten om een aandeel te betalen van de kostprijs voor de aanleg van de riolering in de verkaveling wanneer het gemeentelijk rioleringsnet werd uitgebreid tot aan de verkaveling.
De verkavelaar heeft ervoor gekozen om de in de verkavelingsvergunning opgelegde last inzake de aanleg van riolering na te komen door middel van het inlassen van een kettingbeding in de verkoopakten van de bouwpercelen.
2.
In zijn beslissing d.d. 15 december 2009 overweegt het Agentschap voor Binnenlands Bestuur
afdeling Antwerpen dat de gemeente Malle - binnen de perken van de verjaring - de nakoming mag en moet opeisen van de lasten, die in de verkavelingsvergunning werden voorzien. In dit verband wenst
1
Dit is een beding waardoor de verkrijger (de kopers van de verkavelde percelen) van een onroerend goed zich er jegens de vervreemder (de verkavelaar) toe verbindt dat hij niet alleen zelf de bedongen grondlast zal naleven, maar bovendien bij een volgende overdracht van het goed diezelfde verplichting zal opleggen aan zijn rechtsopvolger onder bijzondere titel (de koper van de eerste koper) – in de vorm van een derdenbeding (E. DIRIX, Obligatoire verhoudingen tussen contractanten en derden, Antwerpen, Maklu, 2004, 35, nr.27; V. SAGAERT, “Actualia inzake erfdienstbaarheden” in I. DE KNIJF (ed.), Bouwrecht van A(anneming) tot Z(kenrecht), Brussel, Larcier 2009, 61-62).
1
de gemeente Malle een advies te ontvangen met betrekking tot de vraag of de in de verkavelingsvergunning opgelegde lasten thans al dan niet zijn verjaard.
Vooraleer op deze vraag te kunnen antwoorden, dient te worden nagegaan wat de precieze aard is van een dergelijk “kettingbeding”. Na te hebben vastgesteld wat de aard van een dergelijk beding is, kan dan worden uitgemaakt aan welk verjaringsregime de vordering van de gemeente Malle ten aanzien van de huidige eigenaars van de bouwpercelen is onderworpen. Voorts dient te worden bepaald vanaf wanneer deze verjaring een aanvang neemt.
II. Advies
3.
Aard van de opgelegde last. Een verkavelingsvergunning heeft zowel een individuele
strekking (zij verleent rechten aan de verkavelaar en legt hem eventueel lasten op) als een reglementaire
strekking
(zij
vormt
stedenbouwkundige vergunningen).
2
het
juridisch
kader
voor
het
nadien
verlenen
van
Bepaalde voorschriften kunnen worden gekwalificeerd als
publiekrechtelijke erfdienstbaarheden. Het verjaringsregime dat van toepassing is op de in de verkavelingsvergunning opgelegde last verschilt naargelang we deze last kwalificeren als een erfdienstbaarheid tot algemeen nut, dan wel als een persoonlijke verbintenis.
Kan de last, opgelegd in een verkavelingsvergunning, om een aandeel te betalen in de kosten verbonden aan de aanleg van riolering worden gekwalificeerd als een erfdienstbaarheid tot algemeen nut? De erfdienstbaarheden tot algemeen nut zijn beperkingen die aan de onroerende eigendom door een wet of verordening worden opgelegd ten bate van het algemeen welzijn. In tegenstelling met de gewone erfdienstbaarheden, die overeenkomstig art. 637 B.W. lasten zijn op een erf tot nut van een ander erf, is er bij de erfdienstbaarheden tot algemeen nut wel een lijdend erf, maar niet noodzakelijk een heersend erf. De erfdienstbaarheden tot algemeen nut worden opgelegd ten bate van het algemeen welzijn en niet ten voordele van een erf. Maar zoals de gemeenrechtelijke erfdienstbaarheden (art. 637 B.W.) zijn ook erfdienstbaarheden tot algemeen nut steeds lasten die opgelegd worden ten aanzien van onroerende goederen. Deze lasten verlenen aan degene die ze vestigt - de overheid - een rechtstreekse aanspraak op het goed, dat als lijdend erf wordt betiteld. Derhalve moeten deze erfdienstbaarheden tot algemeen nut als zakelijke rechten onderscheiden worden van de verplichtingen die opgelegd worden aan de persoon van de eigenaar van een erf door zogenaamde politiewetten of verordeningen. Dit zijn persoonlijke verplichtingen.3 Dit geldt ook voor de verplichting om een aandeel te betalen in de kosten verbonden aan de aanleg van riolering. Dit is geen last die wordt opgelegd ten aanzien van een onroerend goed, maar een last die wordt opgelegd ten aanzien van een bepaalde persoon, de verkavelaar. Opdat er sprake zou kunnen zijn van een erfdienstbaarheid, is tevens vereist dat de op het erf rustende last bestaat in een onthouding of in een
2
G. Van Hoorick, Handboek notarieel bestuursrecht, Antwerpen, Intersentia, 2006, 15, nr. 12. J. SPINKS, “De geoorloofdheid van het opleggen van eigendomsbeperkende maatregelen door de overheid”, Jura Falc. 2004-2005, 365 e.v.
3
2
gedogen.4 De last om een aandeel te betalen in de kosten verbonden aan de aanleg van riolering daarentegen is een verbintenis om iets te doen. De last, opgelegd in een verkavelingsvergunning, om een aandeel te betalen in de kosten verbonden aan de aanleg van riolering is dan ook geen erfdienstbaarheid tot algemeen nut.
De verplichting tot de aanleg van een rioleringsnet opgelegd aan de verkavelaar betreft het individuele aspect van de verkavelingsvergunning. Het is de last die wordt opgelegd als tegenprestatie voor het verlenen van de verkavelingsvergunning en heeft geen reglementair karakter. In zijn individueel aspect heeft de verkavelingsvergunning als bestuurshandeling slechts rechtsgevolgen tussen het bestuur en de verkavelaar. Deze eenzijdige rechtshandeling heeft geen rechtsgevolgen ten aanzien van derden, zoals de latere kopers van de bouwpercelen. Dit is ook de reden waarom de verkavelingsvergunning stipuleert dat bij elke verkoop van één van de betrokken bouwpercelen een 5
kettingebeding dient te worden ingelast. In de rechtsleer wordt daarom ook aangenomen dat bij de overdracht van een verkavelingsvergunning de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek van toepassing zijn voor wat betreft de in de verkavelingsvergunning opgenomen lasten.
De in de verkavelingsvergunning opgenomen lasten en de in de verkoopovereenkomsten opgenomen bedingen ten behoeve van een derde creëren een persoonlijke vordering en geen zakelijke rechtsvordering. Op deze persoonlijke verbintenissen is de gewone 10-jarige verjaringstermijn uit artikel 2262bis B.W. van toepassing.
4.
Techniek van het kettingbeding. Omdat de verplichting om een aandeel te betalen in de
kosten voor de aanleg van riolering geen zakelijk recht is, zijn de verplichtingen die de verkavelaar op zich nam in principe niet tegenwerpelijk aan de latere kopers. Precies om deze last tegenwerpelijk te maken aan de latere kopers bepaalde de gemeenteraadsbeslissing van 16 november 1971 dat de verkavelaar een kettingbeding in de verkoopsakten diende op te nemen. Een kettingbeding is een beding waardoor de verkrijger (de kopers van de verkavelde percelen) van een onroerend goed zich er jegens de vervreemder (de verkavelaar) toe verbindt dat hij niet alleen zelf de bedongen grondlast zal naleven, maar bovendien bij een volgende overdracht van het goed diezelfde verplichting zal opleggen aan zijn rechtsopvolger onder bijzondere titel (de koper van de eerste koper) – in de vorm van een beding ten behoeve van een derde.6
Bij een kettingbeding wordt dus toepassing gemaakt van het beding ten behoeve van een derde. Het beding ten behoeve van een derde is een beding in een overeenkomst waarbij een van de contractpartijen, de belover (de koper van de kavel), zich jegens zijn wederpartij, de bedinger (de verkavelaar), verbindt een bepaalde prestatie te leveren aan een derde die zelf geen partij is bij de 4
L. LINDEMANS, Erfdienstbaarheden in APR, Gent, Story-Scientia, 57, nr. 140. In die zin: M. Boes, Stedenbouw en ruimtelijke ordening in het Vlaams Gewest, Brussel, Larcier, 2006, 68, nr. 166. 6 E. DIRIX, Obligatoire verhoudingen tussen contractanten en derden, Antwerpen, Maklu, 2004, 35, nr.27; V. SAGAERT, “Actualia inzake erfdienstbaarheden” in I. DE KNIJF (ed.), Bouwrecht van A(anneming) tot Z(kenrecht), Brussel, Larcier 2009, 61-62. 5
3
overeenkomst, de begunstigde (de gemeente)7. Het beding ten behoeve van de derde doet vanaf het sluiten van de overeenkomst een vorderingsrecht ontstaan ten voordele van de begunstigde. De aanvaarding van de derde-begunstiging staat los van het bestaan van het recht van de derde en heeft slechts de onherroepbaarheid tot gevolg (artikel 1121 tweede zin B.W.)8. Het beding ten behoeve van een derde doet rechtstreeks een schuldvordering ontstaan tussen de belover en de begunstigde.
De gehoudenheid van de huidige eigenaars tot betaling van een aandeel in de kosten voor de aanleg van de riolering is dus een zuiver verbintenisrechtelijke constructie. Om uit te maken of een huidige eigenaar gehouden is tot betaling, dient te worden nagegaan of deze eigenaar zich in de notariële akte waarbij hij het goed aankocht als belover heeft verbonden tot de betaling. Voor de geldige totstandkoming van een dergelijke verbintenis ten aanzien van de gemeente is het niet relevant of de belover de door hem aangegane verbintenis tevens heeft bevestigd ten aanzien van de gemeente in een afzonderlijke verklaring van derdenbegunstiging.
6.
Geldigheid van de verbintenis onder opschortende voorwaarde. De verbintenis die de
kopers van een kavel aangingen ten aanzien van de gemeente, is een verbintenis onder opschortende voorwaarde. De kopers zijn slechts tot betaling van een aandeel in de kosten van de uitbreiding van het rioleringsnetwerk gehouden op voorwaarde dat de gemeente rioleringswerken doet uitvoeren. In de mate dat de verwezenlijking van deze voorwaarde geheel van de gemeente zou afhangen en dus een potestatieve voorwaarde zou zijn, blijft ze geldig. Het potestatief karakter bestaat immers in hoofde van de schuldeiser (de gemeente). Slechts een voorwaarde die potestatief is in hoofde van de schuldenaar (de koper van de kavel) kan leiden tot de nietigverklaring van de aangegane verbintenis.9 De koper van de kavel heeft zelf geen invloed op de uitvoering van de werken, de voorwaarde waaronder hij zich heeft verbonden een bijdrage in de kosten te betalen.
5.
Verjaring van een verbintenis onder opschortende voorwaarde. In de verklaring van
derdenbegunstiging is als opschortende voorwaarde opgenomen: “indien de gemeente Oostmalle in de toekomst rioleringswerken zou doen uitvoeren”. Overeenkomstig artikel 2257 van het B.W. begint de termijn bij een verbintenis aangegaan onder voorwaarde pas te lopen vanaf het ogenblik dat de voorwaarde zich voordoet. Overeenkomstig artikel 1176 B.W. kan de voorwaarde altijd vervuld worden wanneer geen tijd is bepaald; zij wordt eerst geacht onvervuld te zijn, wanneer het zeker is geworden dat de gebeurtenis niet zal plaatshebben.
Deze twee bepalingen samen gelezen, leiden tot de conclusie dat zolang niet vaststaat dat de voorwaarde zich niet realiseert, de verbintenis blijft bestaan.
10
De schuldenaar van een verbintenis
7
E. DIRIX, Obligatoire verhoudingen tussen contractanten en derden, Antwerpen-Appeldoorn, Maarten Kluwer’s, 1984, p. 79, nr. 106-108. DE PAGE, Traité, II, p. 668, nr. 677; J. RONSE, Delegatieovereenkomst in A.P.R., Gent, Story Scientia, 1954, p. 42, nr. 49; E. DIRIX, Obligatoire verhoudingen tussen contractanten en derden, Antwerpen-Appeldoorn, Maarten Kluwer’s, 1984, 89, nr. 123. 9 H. DE PAGE,Traité élémentaire de droit civil belge, I, Brussel, Bruylant, 1962, 230. 10 H. DE PAGE,Traité élémentaire de droit civil belge, I, Brussel, Bruylant, 1962, 241, nr. 163 8
4
onder opschortende voorwaarde kan pas niet meer tot nakoming van zijn verbintenis worden aangesproken vanaf het tijdstip dat vaststaat dat de verbintenis nooit zal worden vervuld of vanaf het tijdstip dat de verbintenis is verjaard, met dien verstande dat de verjaring pas een aanvang neemt vanaf de vervulling van de voorwaarde. Toegepast op de verbintenis van de kopers van de kavels betekent dit dat zij niet langer tot nakoming zijn gehouden wanneer vaststaat dat de gemeente het rioleringsnetwerk nooit zal uitbreiden tot aan de verkaveling of wanneer, nadat het rioleringsnet is uitgebreid tot aan de verkaveling, de gemeente haar vordering laat verjaren.
7.
Precies aanvangspunt van de verjaringstermijn. Rest de vraag vanaf welk tijdstip precies
de verjaring aanvangt. De verklaring van derdenbegunstiging zelf geeft hierover niet meteen uitsluitsel en verwijst naar het doen uitvoeren van rioleringswerken.
Overeenkomstig artikel 1175 van het Burgerlijk Wetboek moet iedere voorwaarde vervuld worden op zodanige wijze als partijen het waarschijnlijk gewild en verstaan hebben. Deze bepaling houdt in dat de rechter zich bij de interpretatie dient te laten leiden door de feiten van het geval.11 In casu dient men de verklaring van derdenbegunstiging dan ook samen te lezen met het kettingbeding. Dit kettingbeding bepaalt wel het tijdstip waarop de verplichting van de kopers een aandeel te betalen van de kostprijs van de riolering opeisbaar wordt, nl. “op het ogenblik dat het net kan worden aangesloten, ttz. wanneer het rioleringsnet van de gemeente zal uitgebreid zijn tot aan de verkaveling”. In het kettingbeding wordt dus niet verwezen naar de uitvoering van de werken, maar verwijst men naar het tijdstip waarop het rioleringsnetwerk is uitgebreid tot aan de verkaveling. Hoewel het kettingbeding en de verklaring van derdenbegunstiging niet naar hetzelfde tijdstip lijken te verwijzen, is deze tegenstrijdigheid eerder schijnbaar. Allicht ging men ervan uit dat wanneer het rioleringsnetwerk zou zijn uitgebreid tot aan de verkaveling, de gemeente onmiddellijk zou overgaan tot het aanleggen van een rioleringsnetwerk in de verkaveling.
Vanaf welk tijdstip het rioleringsnetwerk is uitgebreid tot aan de verkaveling en de opschortende voorwaarde in vervulling gaat, is een feitenkwestie. Voortbouwend op de informatie die ik van u ontving kan hiervoor een aanknopingspunt worden gevonden in de motivering van de gemeenteraadsbeslissing d.d. 26 oktober 2009. “Gelet op de gemeenteraadsbeslissing van 19 november 2007 houdende goedkeuring van de lastvoorwaarden, de plannen en de meetstaat inzake de openbare aanbesteding van weg- en rioleringswerken in Leegstede en Eerboltweg; dat de riolering, zoals weergegeven in voornoemde plannen, wordt aangelegd overeenkomstig het totaal rioleringsplan. Overwegende dat ingevolge voornoemde gemeenteraadsbeslissing van 19 november 2007 de verkaveling “Leegstede” kan aangesloten worden op het gemeentelijk rioleringsnetwerk; dat deze uitbreiding een voorwaarde is om aan de eigenaars van de verkaveling “Leegstede” een aandeel te doen betalen in de kostprijs van aanleg van de riolering”.
11
H. DE PAGE,Traité élémentaire de droit civil belge, I, Brussel, Bruylant, 1962, 241, nr. 163.
5
Als dit aanknopingspunt correctis betekent dit zeer concreet dat de 10-jarige verjaringstermijn van de verbintenis tot betaling van een aandeel in de kostprijs van de riolering ten laatste is beginnen te lopen op 20 november 2007. De verjaring wordt gerekend bij dagen en niet bij uren (art. 2260 B.W.). Uit deze regel volgt dat de dag waarop de verjaring begint te lopen (dies a quo) niet wordt meegerekend voor de berekening van de verjaringstermijn. De laatste dag van de verjaringstermijn (dies ad quem) is in de termijn inbegrepen (art. 2261 B.W.). De laatste dag van de verjaringstermijn is de laatste dag waarop de vordering nog kan worden uitgeoefend.12 Is de verjaringstermijn uitgedrukt in maanden of jaren dan wordt de verjaring berekend van de dag van de zoveelste tot de dag voor de zoveelste. Toegepast op dit geval betekent dit dat de vordering van de gemeente tot betaling van een aandeel in de kostprijs verjaart op zondag 19 november 2017, tenzij de lopende verjaring voor die datum wordt geschorst of gestuit. Bij de berekening van de verjaringstermijn kan geen toepassing worden gemaakt van artikel 53, tweede lid, Ger. W. Deze bepaling geldt enkel voor de berekening van termijnen waarbinnen een proceshandeling moet worden gesteld en is niet van toepassing bij de berekening van verjaringstermijnen. Zaterdagen, zondagen en feestdagen worden meegerekend in de verjaringstermijn en zijn daarin begrepen, ook wanneer de laatste dag op een dergelijke dag valt, zoals hier.
13
Vanaf maandag 20 november 2017 is de schuldvordering, behoudens tijdige schoring of
stuiting, definitief verjaard.
8.
Overdracht van de vordering van de gemeente Malle aan Pidpa/HidroRio. Dit advies werd
mede gevraagd in het licht van bezorgdheid van Pidpa/HidroRio of de lasten niet vervallen of verjaard waren en of deze rechten krachtens de HidroRio-overeenkomst aan haar toekomen. In de mate dat naar aanleiding van deze overeenkomst de gemeente Malle de schuldvorderingen die zij op basis van de verklaringen van derdenbegunstiging bezit aan Pidpa/HidroRio heeft overgedragen, is Pidpa/HidroRio gerechtigd om betaling te vragen aan diegenen die zich ten aanzien van de gemeente Malle verbonden om bij te dragen in de lasten voor de aanleg van de riolering. Mocht de HidroRioovereenkomst hierover onduidelijk zijn, dan kan deze overdracht alsnog worden gerealiseerd door middel van een eenvoudige overeenkomst tot overdracht van schuldvordering. De overdracht van schuldvordering vereist niet de toestemming van de schuldenaar.
III. Conclusie
De gemeente Malle heeft een persoonlijke rechtsvordering op de huidige eigenaars van de percelen in de verkaveling Leegstede. Deze vordering vindt haar oorsprong in de verbintenis die de kopers ten aanzien van de gemeente aangingen ten tijde van de aankoop van hun perceel. Het gaat om een persoonlijke verbintenis, zodat de verjaringstermijn van 10 jaar geldt. Omdat de verbintenis die de eigenaars aangingen een verbintenis onder opschortende voorwaarde is, wordt deze verjaringstermijn niet berekend vanaf het tijdstip waarop zij als belover hun verbintenis aangingen ten aanzien van de
12
A. VAN OEVELEN, “Recente ontwikkelingen inzake de bevrijdende verjaring in het burgerlijk recht”, R.W. 20002001, 1435, nr. 5. 13 A. VAN OEVELEN, “Recente ontwikkelingen inzake de bevrijdende verjaring in het burgerlijk recht”, R.W. 20002001, 1435, nr. 5.
6
gemeente, maar pas vanaf het tijdstip waarop deze voorwaarde is vervuld. Inzoverre kon worden nagegaan is het tijdstip waarop deze voorwaarde is gerealiseerd de gemeenteraadsbeslissing d.d. 19 november 2007. Door deze gemeenteraadsbeslissing werd het mogelijk dat de verkaveling Leegstede werd aangesloten op het rioleringsnetwerk. Behoudens schorsing of stuiting van de thans lopende verjaringstermijn, verjaart de vordering van de gemeente Malle als derdebegunstigde dan ook per 19 november 2017.
Hoogachtend,
Stefan Rutten
7