Bestemmingsplan Jonkheer Jonkheer Ramweg 22
Planstatus:
vastgesteld
Plan identificatie:
NL.IMRO.0321.0100BPJHRRAMWEG22-VAST
Datum:
2011-04-18
Auteur:
Buro SRO
Buro SRO 't Goylaan 11 3525 AA Utrecht 030-2679198 www.buro-sro.nl
BTW nummer: KvK nummer: Rabobank rekeningnummer:
NL8187.16.071.B01 30232281 1421.54.024 t.n.v. Buro SRO B.V. te Utrecht
2
INHOUDSOPGAVE 1 Inleiding ................................................................ ................................................................................................ ................................................................................................ ............................................................................. ............................................. 5 1.1 Aanleiding ........................................................................................................................................................... 5 1.2 Procedure ............................................................................................................................................................ 5 1.3 Leeswijzer ............................................................................................................................................................ 6
2 Het initiatief ................................................................ ................................................................................................ ................................................................................................ ....................................................................... ....................................... 7 2.1 Huidige situatie ................................................................................................................................................... 7 2.2 Toekomstige situatie ........................................................................................................................................... 8
3 Beleidskader ................................................................ ................................................................................................ ................................................................................................ ..................................................................... ..................................... 9 3.1 Rijksbeleid ........................................................................................................................................................... 9 3.2 Provinciaal beleid .............................................................................................................................................. 12 3.3 Gemeentelijk beleid .......................................................................................................................................... 14
4 Haalbaarheid van het plan ................................................................ ................................................................................................ .............................................................................. .............................................. 16 4.1 Inleiding ............................................................................................................................................................. 16 4.2 Bedrijven en milieuzonering.............................................................................................................................. 16 4.3 Externe veiligheid .............................................................................................................................................. 17 4.4 Geluid ................................................................................................................................................................ 19 4.5 Luchtkwaliteit .................................................................................................................................................... 19 4.6 Bodem ............................................................................................................................................................... 20 4.7 Ecologie ............................................................................................................................................................. 21 4.8 Water ................................................................................................................................................................ 23 4.9 Archeologie en cultuurhistorie .......................................................................................................................... 26 4.10 Verkeer en parkeren ....................................................................................................................................... 27
5 Op te nemen bestemmingen ................................................................ ................................................................................................ ........................................................................... ........................................... 28 6 Uitvoerbaarheid ................................................................ ................................................................................................ ............................................................................................... ............................................................... 29 6.1 Economische uitvoerbaarheid........................................................................................................................... 29 6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid ................................................................................................................... 29
3
4
1 INLEIDING 1.1 Aanleiding Op het perceel van de Jhr. Ramweg 22 staat nu een monumentaal pand waarin een café, een snackbar en een bedrijfswoning gevestigd zijn. De ondernemer is voornemens het café uit te breiden door aan de achterzijde een restaurantzaal bij te bouwen. De gemeente Houten heeft ingestemd met bovenstaande plannen. Het vigerende bestemmingsplan laat de nieuwe functie echter niet toe. Om de uitbreiding van het café planologisch inpasbaar te maken, heeft de gemeente Houten Buro SRO gevraagd een postzegelbestemmingsplan op te stellen.
1.2 Procedure Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels: Toelichting De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen: • een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen; • een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding; • de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg; • de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek; • een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken; • de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan. Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieu-effectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, wordt tevens in de toelichting neergelegd conform artikel 3.1.6 lid 2: • een beschrijving van de wijze waarop met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden; • voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied; • een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Verbeelding De verbeelding omvat de laatste afspraken omtrent IMRO en SVBP 2008.
5
Planregels De planregels stellen de verplichte eisen ten opzichte van de bestemmingen, welke zijn opgenomen in het plan. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2008.
1.3 Leeswijzer Na het inleidende hoofdstuk zal in hoofdstuk 2 het initiatief worden beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en milieuwetgeving. Hoofdstuk 5 bevat de op te nemen bestemmingen. Tot slot beschrijft hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke haalbaarheid en de gevoerde procedure en de betreffende inspraak, overleg en zienswijzen.
6
2 HET INITIATIEF 2.1 Huidige situatie Het perceel is gelegen in het dorp Schalkwijk in de gemeente Houten op de hoek van de kruising van de Jonkheer Ramweg met de Wickenburghselaan, zie afbeelding 1 en 2. Op het perceel van de Jhr. Ramweg 22 staat een monumentaal pand waarin een café, snackbar en bedrijfswoning gevestigd zijn. Achter het pand is een stuk braakliggend terrein gelegen.
Afbeelding 1: Ligging plangebied
Afbeelding 2: Luchtfoto plangebied
7
2.2 Toekomstige situatie De ondernemer is voornemens het café uit te breiden door aan de achterzijde een restaurantzaal bij te bouwen. Hierbij worden tevens een keuken en opslagruimte gerealiseerd, zie afbeelding 3 en 4. Onder de restaurantzaal komt een kelder voor opslag en toiletten. Het plan voorziet in een parkeervoorziening aan de zijkant van het perceel, haaks op de Wickenburghselaan. Tevens zullen de snackbar en de bedrijfswoning gevestigd blijven.
Afbeelding 3: Locatie toekomstige restaurantzaal
Afbeelding 4: Impressie toekomstige situatie
8
3 BELEIDSKADER 3.1 Rijksbeleid 3.1.1 Nota ruimte, ruimte voor ontwikkeling (2006) De Nota Ruimte1 geeft de hoofdlijnen aan van het nationaal ruimtelijke beleid voor de komende decennia. Uitgegaan wordt van een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen het rijk en de decentrale overheden. Hiermee keert het beleid terug naar de eigenlijke uitgangspunten van het ruimtelijk rijksbeleid en verschuift het accent van ‘ordening’ naar ‘ontwikkeling’. De Nota Ruimte is een integrale nota en brengt zoveel mogelijk rijksbeleid voor ruimtelijke onderwerpen in één nota en vervangt hiermee diverse Planologische Kernbeslissingen en ruimtelijk relevante rijksnota’s. De hierin vervatte ruimtelijke strategie wordt wat betreft verkeer en vervoer uitgewerkt in de separate PKB Nota Mobiliteit. De economische, ecologische en sociaal-culturele aspecten worden nader uitgewerkt in respectievelijk de Gebiedsgerichte Economische Perspectieven en het Actieplan Bedrijventerreinen, de Agenda Vitaal Platteland en het daarbij behorende Meerjarenprogramma Groene Ruimte en het actieprogramma voor ruimte en cultuur. In het nationaal ruimtelijk beleid richt het kabinet zich op: • Versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland; • Bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland; • Borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden; • Borging van de veiligheid. In de Nota Ruimte wordt meer verantwoordelijkheid gegeven aan de decentrale overheden. Voor geheel Nederland is een basiskwaliteit geformuleerd waar aan voldaan moet worden. Een verdere verfijning wordt overgelaten aan de decentrale bestuurslagen. De gebieden en netwerken die het Rijk van nationaal belang acht, zijn bestemd als Ruimtelijke Hoofdstructuur. In deze gebieden wil het Rijk een nadrukkelijke rol vervullen. Onderhavig plangebied maakt deel uit van de Ruimtelijke Hoofdstructuur Economie, infrastructuur en verstedelijking. Op de PKB-kaarten is het gebied aangemerkt als Economisch kerngebied en valt binnen het Nationaal stedelijk netwerk ‘Randstad Holland’. Leidraad voor het ontwikkelingsperspectief is om voor de toekomst de ruimtelijke, culturele en economische diversiteit van de Randstad te behouden en te versterken en om de eigen ruimtevraag te accommoderen binnen de Randstad.
1
Ministeries van VROM, LNV, V&W en EZ (mei 2006) Nota Ruimte, Ruimte voor ontwikkeling
9
Conclusie Door het nationale karakter van de Nota Ruimte en de kleine schaal van onderhavig plan, heeft dit bestemmingsplan nauwelijks raakvlak met het nationaal beleid. Toch kan worden geconcludeerd dat onderhavig plan in overeenstemming is met de Nota Ruimte, doordat het in zeer beperkte mate bijdraagt aan het behouden van de economische diversiteit en vanwege het optimaal benutten van de ruimte binnen de Randstad Holland. 3.1.2 Vierde nota Waterhuishouding (1998) De Vierde Nota Waterhuishouding2 zet de strategie door van integraal waterbeheer die is ingezet in de Derde Nota Waterhuishouding. De wateroverlast die in de negentiger jaren is ontstaan heeft echter tot het inzicht geleid dat maatregelen, die herhaling moeten voorkomen, meer inhouden dan het verhogen van dijken. De Vierde Nota Waterhuishouding pleit daarom voor meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu, gericht op de verschillende belangen zoals veiligheid, landbouw, natuur, drinkwatervoorziening, transport, recreatie en visserij, daarbij ruimte scheppend voor gebiedsgericht maatwerk. Conclusie Het plan heeft een beperkte invloed op de waterhuishouding. Het verhard oppervlak binnen het plangebied zal toenemen, waardoor er minder water in de grond zal infiltreren. Het plan heeft derhalve een beperkt negatief effect op de waterhuishouding. Op het aspect water wordt in de waterparagraaf (paragraaf 4.8) nog verder ingegaan. 3.1.3 Nota Belvedere (1999) In 1999 is de Nota Belvedère3 verschenen. Doel van de nota is de cultuurhistorische identiteit meer richtinggevend te laten zijn voor de inrichting van de ruimte en het erkennen en herkenbaar houden van cultuurhistorische identiteit in zowel het stedelijke als landelijke gebied, als kwaliteit en uitgangspunt voor verdere ontwikkelingen (Algemeen ruimtelijk beleid). Deze doelstelling wordt in de nota geconcretiseerd in een breed scala van te ondernemen acties op rijks-, regionaal- en lokaal niveau. In het kader van de nota is een landsdekkend overzicht gemaakt van de cultuurhistorisch meest waardevol geachte steden en gebieden: de Cultuurhistorische Waardenkaart van Nederland (ook wel Belvedèrekaart genoemd, zie ook paragraaf 4.9). Conclusie Onderhavig plangebied ligt niet binnen de Belvedèregebieden en is daarmee niet in strijd met de Nota Belvedère.
2 3
Ministerie van V&W (1998) Vierde nota waterhuishouding 1998-2006 Ministeries van VROM, OC&W, LNV en V&W (juli 1999) Nota Belvedère
10
3.1.4 Nationaal Milieubeleidsplan 3 & 4 (2001) Het NMP 3 bevat het milieubeleid voor op de korte termijn, met een doorkijk tot 2010. Voor het milieubeheer wordt gestreefd naar een duurzame ontwikkeling. Brongerichte maatregelen (onderscheiden in emissiegerichte volumegerichte en structuurgerichte maatregelen) hebben de voorkeur boven effectgerichte maatregelen. In het NMP 3 wordt aangegeven wat van de doelgroepen landbouw, verkeer en vervoer, industrie, milieubedrijven en maatschappelijke en milieuorganisaties wordt verwacht om aan het milieubeheer bij te dragen. Op 13 juni 2001 is het NMP 4 ‘Een wereld en een wil: werken aan duurzaamheid’ verschenen. Het NMP 4 kijkt vooruit naar het jaar 2030. Er worden zeven grote milieuproblemen benoemd: verlies aan biodiversiteit, klimaatverandering, overexploitatie van natuurlijke hulpbronnen, bedreigingen van de gezondheid, externe veiligheid, aantasting van de leefomgeving en mogelijke onbeheersbare risico’s. Over het algemeen bevat het NMP 4 geen concrete maatregelen en doelen voor de korte termijn. Conclusie Onderhavig plan veroorzaakt geen wijzigingen op het vlak van milieu ten opzichte van het huidige gebruik van het gebied. Bovendien valt de bestemming wonen niet binnen de genoemde doelgroepen. Het NMP 4 geeft geen concrete maatregelen of criteria waaraan het plan moet voldoen. Vanuit het perspectief van het nationaal milieubeleidsplan 3 en 4 bestaat er dan ook geen bezwaar ten aanzien van het plan.
11
3.2 Provinciaal beleid 3.2.1 Streekplan 2005 - 2015 (2004) De Provinciale Staten van Utrecht hebben op 13 december 2004 het streekplan 2005-20154 vastgesteld. Dit streekplan richt zich primair op de periode 2005-2015 en biedt een doorkijk naar de periode 2015-2030. Het streekplan richt zich sterk op de uitvoering door het in gang zetten van ontwikkelingstrajecten. Daarbij richt de provincie zich op processen en projecten waarbinnen de provincie en haar relevante partners de beschikbare bevoegdheden en middelen inzetten. Haar ruimtelijke visie heeft de provincie Utrecht vastgelegd in de streekplankaart. Onderhavig plangebied wordt op de streekplankaart aangemerkt als ‘Stedelijk gebied’ binnen een rode contour, zie afbeelding 5.
Afbeelding 5: Uitsnede streekplankaart provincie Utrecht Een belangrijk uitgangspunt van het provinciaal beleid is zorgvuldig ruimtegebruik. Het is een van de hoofdbeleidslijnen van het streekplan. Het gaat bij zorgvuldig ruimtegebruik om efficiënt, intensief, meervoudig en duurzaam gebruik van de ruimte. Bij haar ruimtelijk beleid laat de provincie zich voor een belangrijk deel leiden door het principe van beheerste groei. De provincie wil zo de aantasting van waardevolle en kwetsbare open ruimte door nieuwe verstedelijking zo veel mogelijk vermijden en de contrastwerking tussen stad en land waar mogelijk versterken. Vanuit deze optiek is het gewenst nieuwe bouwmogelijkheden binnen het bestaande stedelijk gebied goed te benutten. Beleidsmatig heeft de provincie dit onder meer vertaald in een ruimtelijke 4
Gedeputeerde Staten van Utrecht (13 december 2004) Streekplan 2005-2015
12
afbakening van bebouwingskernen, door zogeheten rode contouren. verstedelijkingsambities moeten plaatsvinden binnen deze contouren.
De
Conclusie Onderhavig plan vindt plaats binnen de aangegeven rode contour. Bovendien is er in het plangebied in beperkte mate sprake van intensivering van het ruimtegebruik. Derhalve is het plan in lijn met het streekplan 2005-2015. 3.2.2 3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening (2009) Op 21 september 2009 hebben Gedeputeerde Staten van Utrecht de Provinciale ruimtelijke verordening vastgesteld en is op 24 december 2009 in werking getreden. Het Ontwerp van de verordening is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wro. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De verordening bevat daartoe bepalingen die bij het opstellen van gemeentelijke bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen, in acht moeten worden genomen. De verordening heeft alleen betrekking op nieuwe plannen en besluiten. Dit betekent dat geldende bestemmingsplannen niet onder de werking van de verordening vallen. De verordening bevat geen bepalingen die de burger rechtstreeks binden. Normen uit de verordening moeten eerst vertaald worden in een gemeentelijk planologisch besluit. Conclusie In het nieuwe bestemmingsplan is geen sprake van uitbreiding van woningbouw of bedrijventerreinen, evenals realisering of herstructurering van een bedrijventerrein, waar de verordening eisen aan stelt. Concluderend kan worden gesteld dat het nieuwe bestemmingsplan voldoet aan de bepalingen, zoals die in de provinciale ruimtelijke verordening provincie Utrecht zijn opgenomen.
13
3.3 Gemeentelijk beleid 3.3.1 Strategische Visie 'Houten in 2015 - Van groei naar bloei' (2003) Deze strategische visie ‘Houten 2015: Van groei naar bloei’ schetst een beeld van de ontwikkelingsrichting voor de komende tien jaar. Alle aspecten die de leefkwaliteit in Houten bepalen, worden in samenhang behandeld: sociale, economische, ruimtelijke en organisatorische aspecten. Het doel van de visie is ervoor te zorgen dat Houten haar kwaliteiten ook in de toekomst zal behouden. Gezien de snelle ontwikkelingen die de relatief jonge gemeente doormaakt, blijft dit een uitdraging: de uitbreiding van Houten Zuid zorgt voor een sterke groei van het aantal inwoners, het aandeel ouderen neemt toe en aandeel jongeren blijft groot. Belangrijk uitgangspunt in de visie is dat de kwaliteiten van Houten zullen worden veiliggesteld, omdat niet verder ingezet wordt op een nieuwe groeitaak. Uitgaansmogelijkheden en voorzieningen in Houten moeten aansluiten bij de behoeften van de bewoners. Bestaande openbare en commerciële voorzieningen moeten uitgebreid worden en er moeten nieuwe voorzieningen bij komen waar mensen de mogelijkheid hebben tot ontspannen en ontmoeten. De gemeente heeft de volgende ambities geformuleerd omtrent uitgaan in Houten: • Voorwaarden creëren zodat het aanbod van cafés en eetgelegenheden groeit; • Bij de centrumontwikkelingen ruimte bieden voor het uitbreiden van de winkelen uitgaansgelegenheden; • Inzichtelijk en slagvaardig besluiten over een multifunctioneel, cultureel centrum; • Dit centrum moet ruimte bieden aan theater, sport, film, exposities en vergaderzalen; . • Stimulerend en faciliterend optreden ten aanzien van particuliere initiatieven. Conclusie Ten aanzien van de strategische visie ‘Houten in 2015 – Van groei naar bloei’ sluit het plan aan bij de gemeentelijke ambitie om bestaande uitgaansvoorzieningen uit te breiden. 3.3.2 Leefbaarheidsplan Schalkwijk (2008) Aanleiding voor het leefbaarheidsplan is de behoefte aan een breed gedragen toekomstvisie voor het dorp Schalkwijk, die enerzijds weerstand kan bieden tegen de oprukkende verstedelijking en andere bedreigende ontwikkelingen, en anderzijds nieuwe steun geeft aan het duurzaam voortbestaan van dorpse voorzieningen, die van essentieel belang zijn voor de leefbaarheid van het dorp. Een belangrijk uitgangspunt is dat de sociale cohesie in het dorp behouden blijft. Sociale cohesie uit zich in het op elkaar betrokken zijn en verantwoordelijkheid voelen voor een goed functionerende dorpsgemeenschap. Om dit op peil te houden en te voeden, moet men elkaar regelmatig tegenkomen. In de huidige geïndividualiseerde,
14
mobiele cultuur, staat ‘dorpsleven’ onder druk. Daarom zijn trefpunten als de school, het dorpshuis, kerken, de (sport)verenigingen, de winkels en het (eet)café meer dan ooit belangrijk. Een van de doelstellingen is behoud en versterking van (basis)voorzieningen en maatschappelijke ontmoetingspunten, teneinde de intermenselijke contacten in het dorp te bevorderen en darmee de sociale samenhang in Schalkwijk en omgeving te versterken. Conclusie De uitbreiding van het café draagt bij aan de mogelijkheden om sociale cohesie te versterken, doordat het café reeds een belangrijke ontmoetingsfunctie heeft. Derhalve past onderhavig plan binnen het leefbaarheidsplan Schalkwijk. 3.3.3 Bestemmingsplan 'Buitengebied Houten' Het vigerend ruimtelijk beleid voor het plangebied is de artikel 30 herziening van het bestemmingsplan ‘Buitengbeied Houten’, vastgesteld op 19 februari 2008 en goedgekeurd op 21 oktober 2008. In het bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming ‘Dorpsgebied’ met de aanduiding ‘Horeca’. Onderhavig initiatief is in zoverre in strijd met het vigerende bestemmingsplan dat de uitbreiding buiten het aangegeven vlak met de aanduiding ‘Horeca’ valt.
Afbeelding 6: Uitsnede bestemmingplankaart 'Buitengebied Houten' Conclusie Het initiatief is in strijd met het vigerend bestemmingsplan. De strijdigheid met het huidig planologisch regime betreft zowel het gebruik, de situering als de omvang van de nieuwbouw. Om het plan doorgang te laten vinden is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.
15
4 HAALBAARHEID VAN HET HET PLAN 4.1 Inleiding In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet het aantoonbaar zijn dat een nieuwe ontwikkeling, die afwijkt van het vigerend bestemmingsplan, uitvoerbaar is. Hiervoor moeten de milieutechnische gevolgen in beeld gebracht worden. In dit hoofdstuk worden per milieuaspect de gevolgen beschreven en de eventueel noodzakelijke onderliggende haalbaarheidsonderzoeken toegelicht.
4.2 Bedrijven en milieuzonering Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. Daarnaast is milieuzonering gericht op nieuwe ontwikkelingen. Milieuzonering is niet bedoeld voor het beoordelen van bestaande situaties waarbij gevestigde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies op minder dan de richtafstand van elkaar staan. Met de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” (het zogenaamde ‘groene boekje’) kan worden bepaald wat de gewenste richtafstand is tussen de bouwlocatie en de geluidgevoelige objecten in de omgeving. Dit kan oplopen tot een maximale richtafstand voor bedrijven met milieucategorie 6 en die bedraagt 1.500 meter tot omgevingstype rustige woonwijk. Het waar nodig ruimtelijk scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen: • Het reeds in het ruimtelijk spoor voorkómen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies; • Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen. Conclusie Het restaurantgedeelte valt in milieucategorie 1. VNG milieuzonering adviseert een afstand van 10 meter tussen het restaurant het omgevingstype rustige woonwijk. Gezien het feit dat het plangebied deel uitmaakt van het dorpscentrum van Schalkwijk, valt dit onder omgevingstype ‘gebied met functiemenging’. Voor dit omgevingstype gelden andere richtafstanden. Het restaurantgedeelte valt daardoor in categorie A: ‘Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend’. Dit betekent dat in het kader van bedrijven en milieuzonering geen bezwaar is tegen onderhavig plan, mits wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit.
16
4.3 Externe veiligheid Bepaalde maatschappelijke activiteiten, brengen risico’s op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico’s. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen, kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het besluit). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Voor groepsrisico is er geen grenswaarde maar een richtwaarde. Inrichtingen De risico’s waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden: Of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico. Of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico. Buisleidingen Bij risicovolle buisleidingen kan gedacht worden aan (hogedruk) transport van aardgas, maar ook van olie, benzine, kerosine, chemische producten en industriële gassen. Deze stoffen kunnen giftig, licht ontvlambaar, of brandbaar zijn. Buisleidingen lopen meestal ondergronds, maar kunnen soms ook bovengronds voorkomen. De grootste kans op een beschadiging aan een buisleiding ontstaat door graafwerkzaamheden. Denk hierbij aan werkzaamheden aan gas-, olie- en waterleidingen in de grond, of kabels voor stroom, TV, telefoon en internet. De risicokaart toont alle aardgasleidingen vanaf een diameter van 50 mm en een druk van 16 bar, alle buisleidingen voor brandbare vloeistoffen vanaf een diameter van 100 mm en alle overige buisleidingen waarvan geldt dat er een overschrijding van de wettelijke norm is op 5 meter afstand van de buis. Deze wettelijke norm is het plaatsgebonden risico 10-6.
17
Weg, water en spoor Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is door het ministerie van Verkeer en Waterstaat vastgelegd in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (nota Rnvgs; december 1998). Hierover is vervolgens een circulaire verschenen, waarin dit beleid verder is uitgewerkt en verduidelijkt. Bij de toetsing van een bestemmingsplan moet worden bezien of de kans per kilometer route of tracé op een bepaald aantal slachtoffers groter is dan de oriëntatiewaarde. Deze oriëntatiewaarde geldt in alle situaties, dus voor zowel vervoersbesluiten als omgevingsbesluiten en in zowel bestaande als nieuwe situaties. Bij een overschrijding van de orientatiewaarde van het groepsrisico of een toename van het groepsrisico, moeten beslissingsbevoegde overheden het groepsrisico betrekken bij de vaststelling van het vervoersbesluit of omgevingsbesluit. Dit is in het bijzonder van belang in verband met aspecten van zelfredzaamheid en hulpverlening. Over elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico moet verantwoording worden afgelegd. Het betrokken bestuursorgaan moet, al dan niet in verband met de totstandkoming van een besluit, expliciet aangeven hoe de diverse factoren zijn beoordeeld en eventuele in aanmerking komende maatregelen, zijn afgewogen. Daarbij moet steeds in overleg worden getreden met andere betrokken overheden over de te volgen aanpak. De regionale brandweer moet voor het aanstaande besluit om advies gevraagd worden in verband met de zelfredzaamheid en de beheersbaarheid. Volgens de ‘Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico’ dient de gemeente de verantwoording van het groepsrisico zoveel mogelijk direct of indirect vast te leggen in het betreffende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan moet een ‘stille’ toename van het groepsrisico zoveel mogelijk voorkomen. Dit is nodig om ook in de toekomstige situatie de veiligheid te kunnen waarborgen en het ontstaan van knelpunten te voorkomen. Een en ander kan worden vastgelegd door kwetsbare objecten uit te sluiten of indirect bijvoorbeeld door het bepalen van bebouwingshoogten. Voor het groepsrisico is het tevens van belang of het plan voorziet in een zorginstelling, woningen, appartementen of kantoren en waar deze functies in het plan zijn gelegen. Analyse Het plan betreft een beperkt gevoelig object. In de nabijheid van onderhavig plangebied is geen productie of opslag van gevaarlijke stoffen aanwezig, zie afbeelding 7. Er vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats in de directe omgeving van het plangebied.
18
Afbeelding 7: Uitsnede risicokaart provincie Utrecht Conclusie In en nabij het plangebied zijn geen risicovolle objecten aanwezig en vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats over weg, water, spoor of buisleidingen. Tevens zal de uitbreiding geen risicovolle activiteiten met zich meebrengen. Derhalve is onderhavig plan niet in strijd met de wetgeving rondom externe veiligheid.
4.4 Geluid Regels betreffende geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet Geluidhinder (Wgh). Doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van woningen en andere geluidsgevoelige objecten. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en om (sommige) industrieterreinen. Conclusie Omdat de woning boven het café een bedrijfswoning is, betreft onderhavig plan betreft geen geluidsgevoelig object. Daardoor is een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. Bovendien zal er geen geluidhinder worden veroorzaakt, zoals bedoeld in de Wet Geluidhinder. De Wet Geluidhinder vormt daarom geen belemmering voor onderhavig plan.
4.5 Luchtkwaliteit De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. Met name hoofdstuk 5 titel 2 uit genoemde wet
19
is veranderd. Omdat titel 2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe titel 2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekende mate' precies inhoudt, staat in een Algemene Maatregel van Besluit (AMvB). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Een kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling niet in betekenende mate bijdragen. Een belangrijk onderdeel van het instrumentarium is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), die 1 augustus 2009 in werking is getreden. Binnen het NSL werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. In het kader van het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing moeten doorgaans twee aspecten in beeld worden gebracht. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. En ten tweede moet blijken of het project is aan te merken als een NIBM-project. Conclusie Het plan is aan te merken als een NIBM-project, waardoor op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM geen toetsing van het aspect luchtkwaliteit noodzakelijk is. Daarnaast blijkt uit de rapportage luchtkwaliteit (2006) van de gemeente Houten dat de luchtkwaliteit zodanig is, dat het de nieuwe functies toelaat. Daarnaast ligt de luchtkwaliteit in Schalkwijk ruimschoots onder de voorkeursgrenswaarde. Het aspect luchtkwaliteit staat deze ontwikkeling dus niet in de weg.
4.6 Bodem In het kader van de bestemmingsplanprocedure dient aangetoond te worden, dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Om te kunnen beoordelen of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen moet eerst naar de huidige functie van het plangebied worden gekeken. Gekeken naar de bodemkwaliteitskaart van de provincie Utrecht, blijkt dat de grond van perceel Jonkheer Ramweg 21, naast onderhavig plangebied, ernstig verontreinigd is. Hiervoor wordt een saneringsplan opgesteld, waarin de aanpak van de gekozen bodemsaneringvariant wordt uitgewerkt. Ook uit andere bodemonderzoeken in de
20
nabije omgeving van het plangebied blijken ernstig bodemonderzoek op de planlocatie zelf is daarom noodzakelijk.
verontreinigd.
Een
Econsultancy heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in onderhavig plangebied, rapport (Verkennend bodemonderzoek Jonkheer Ramweg 22, Schalkwijk gemeente Houten, 09106031, 22 februari 2010). Het bodemonderzoek is uitgevoerd in het kader van de Bouwverordening, alsmede voorliggend bestemmingsplan. De realisatie van een kelder maakt deel uit van de nieuwbouwplannen. Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht diende te worden volgens de strategie ‘onverdacht’. Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is. Vanwege de bouw van de kelder is de bodemlaag onder de toekomstige keldervloer aanvullend onderzocht. Op basis van de onderzoeksresultaten, wordt de vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als ‘onverdacht’ kan worden beschouwd, verworpen. De aanwezigheid van matige verontreinigingen in de boven- en ondergrond is voorgelegd aan de gemeente Houten. Omdat de nodige grondmonsters separaat zijn onderzocht, en geen sterk verhoogde gehalten zijn aangetoond, wordt nader onderzoek door de gemeente Houten niet noodzakelijk geacht. Wel zal een partijkeuring moeten plaatsvinden om de hergebruiksmogelijkheden en daarmee de bestemming van de te ontgraven en af te voeren grond vast te kunnen stellen. Naar verwachting zal de partij vrijkomende klei kwalitatief voldoen aan de klasse ‘Industrie’. Conclusie Er bestaan volgens Econsultancy met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem, met in acht name van bovengenoemde voorwaarden, dan ook geen belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie.
4.7 Ecologie Bij ruimtelijke ingrepen zoals het realiseren van een restaurantzaal, dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied in het kader van bijvoorbeeld de Habitatof Vogelrichtlijn. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd. 4.7.1 Natuurbeschermingswet (1998) De Europese Unie heeft een zeer gevarieerde en rijke natuur, die van grote biologische, esthetische en economische waarde is. Om deze natuur te behouden heeft de Europese Unie het initiatief genomen voor Natura 2000. Dit is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden. Voor Nederland gaat het in totaal om 162 gebieden.
21
Nederland heeft sinds 1998 een nieuwe natuurbeschermingswet , die zich alleen richt op de bescherming van gebieden. De gebieden die door de wet worden beschermd, zijn de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten en de zogenoemde Natura 2000 gebieden, welke onder de Europese Vogel- en habitatrichtlijnen vallen. Conclusie Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van een Natura 2000 gebied, vogelrichtlijngebied of habitatrichtlijngebied. Hieruit volgt geen nadere onderzoeksverplichting. 4.7.2 Flora en faunawet (2002) Sinds 1 april 2002 is de Flora- en Faunawet in werking getreden. Deze wet biedt het juridische kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten in Nederland en bevat onder andere de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde plant- en diersoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3).
Afbeelding 8: Gegevens Natuurloket voor het betreffende kilometerhok Conclusie Uit raadpleging van het Natuurloket blijkt dat het gebied niet volledig is onderzocht op beschermde plant- en diersoorten. Gezien de huidige invulling van het plangebied, namelijk een café, snackbar, bedrijfswoning en een stuk braakliggend terrein zonder beplanting, zullen er naar alle waarschijnlijkheid geen beschermde diersoorten voorkomen. Daarnaast is de mate van de ingreep zodanig beperkt dat het gebied nauwelijks wordt aangetast. Bovendien zal tijdens de werkzaamheden worden voldaan de volgende twee algemene voorwaarden vanuit de Flora- en Faunawet, te weten: • In het broedseizoen van vogels (half maart tot half juli) mogen de vegetatie, bosjes en opstallen in het projectgebied niet worden verwijderd. De start van werkzaamheden tijdens deze periode zouden leiden tot directe verstoring van broedvogels en het broedsucces. Alle vogels zijn beschermd. Er is geen
22
•
vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Flora- en faunawet voor activiteiten die vogels in hun broedseizoen zouden kunnen verstoren; Op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren.
Zo dienen maatregelen te worden getroffen om bijvoorbeeld verstoring tot een minimum te beperken. Dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood. Dit kan door: • het beperken van verlichting tijdens de avonduren in zomer, voorjaar en herfst ten behoeve van vleermuizen en andere nachtdieren; • het slopen en rooien starten buiten het voortplantingsseizoen en het winter(slaap)seizoen. Zodat het projectgebied ongeschikt is voor dieren. Bovenstaande in acht nemend, is nader onderzoek in het kader van de Flora- en Faunawet niet noodzakelijk.
4.8 Water NBW en KRW Naast het beleid en beheer van het Hoogheemraadschap voor de betreffende regio zullen het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) de komende jaren richtinggevend worden voor het regionale waterbeheer in Nederland. Het NBW betreft vooral kwantiteitsaspecten van het waterbeheer, zoals de waterberging bij hevige regenval. De KRW richt zich vooral op de chemische en ecologische waterkwaliteit. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Het Rijk, provincies, gemeenten en hoogheemraadschappen gaan dit samen aanpakken. Het gaat daarbij om het aanpakken van de gevolgen van de zeespiegelstijging, bodemdaling en een veranderend klimaat. Nederland krijgt hierdoor steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge periodes. Om deze problemen te bestrijden zijn maatregelen nodig met als uitgangspunt het eerst vasthouden, dan bergen en vervolgens afvoeren van water. Sinds november 2003 is de watertoets en de waterparagraaf verankerd in het Besluit op de Ruimtelijke Ordening. Dit houdt onder meer in dat in een vroegtijdig stadium overleg plaatsvindt met de waterbeheerder over de consequenties van het voornemen ten aanzien van de waterhuishouding en de te nemen waterhuishoudkundige maatregelen. Beschrijving huidige situatie situatie van het plangebied Het bouwplan ligt centraal in Schalkwijk. Schalkwijk is gelegen in een relatief vlak gebied waarin kommen en oeverwallen glooiend in elkaar overlopen. Het plangebied is op een hoogte van circa 1,30m+ NAP gelegen. De ondergrond bestaat voornamelijk uit
23
rivierklei en (-zand) met inschakelingen van veen. Deze afzettingen zijn afkomstig van de Formatie van Echteld en Formatie van Nieuwkoop. De Schalkwijkse Wetering stroomt van oost naar west door Schalkwijk en vormt een belangrijk aan- en afvoerkanaal voor Schalkwijk en de omliggende landbouwgebieden. Het is aangelegd rond 1130 voor de ontginning van het veengebied. Door de aanwezigheid van kleilagen bovenop veenlagen is enige bodemdaling ontstaan in (de omgeving van) Schalkwijk. Hierdoor zijn in de 15e eeuw al windmolens ingezet om gronden droog te houden. Het poldergebied is gesloten door waterkeringen langs de Lek en het Amsterdam-Rijnkanaal. Door de lage maaiveldhoogten en de aanwezigheid van klei- en veenlagen is er een relatief hoge grondwaterstand aanwezig in het plangebied. Het (polder)gebied kenmerkt zich door relatief hoge grondwaterstanden (grondwatertrap III en VI). Dit betekent dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand rond de 40 cm-mv is gelegen en de gemiddeld laagste grondwaterstand tussen 80 en 120 cm-mv. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden De Stichtse Rijnlanden zorgt voor het lokale en regionale waterbeheer in MiddenNederland, waaronder ook Houten. De gemeente Houten en Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden hebben gezamenlijk een gemeentelijk waterplan voor Houten opgesteld. De provincie Utrecht en Vitens hebben hieraan bijgedragen. Het waterplan Houten 2006-2009 is een breed gedragen integrale watervisie voor het grondgebied van de gemeente Houten. Het concept waterplan Houten is in 2005 vastgesteld door het Dagelijks Bestuur van het Hoogheemraadschap en de gemeenteraad van Houten. In het waterplan wordt een (integrale) visie gegeven op water. Het stelt kaders voor kansen en problemen in de riolering en het (grond)water. In het waterplan Houten wordt gestreefd naar het oplossen van waterproblemen en het benutten van waterkansen. Tevens moet het waterplan leiden tot een impuls aan de beleving en het beheer van het water in en om Houten. Het behouden en waar mogelijk verbeteren van de ecologische en recreatieve functie van het water is daarbij belangrijk. Ambities zijn onder andere het bevorderen van recreatiemogelijkheden van en langs het water, aanleg van natuurvriendelijke oevers en ecologische verbindingszones, en het versterken van de Hollandsche Waterlinie. Toelichting beschermingszone Het plangebied is gelegen in de beschermingszone van de regionale waterkering langs de Schalkwijkse Wetering. De Jhr. Ramweg is bedoeld als waterkering. Tot en met 15 meter van het midden van de straat ligt een beschermingszone van deze waterkering. Omdat de nieuwbouw niet is gelegen binnen deze beschermingszone is het hoogheemraadschap wel akkoord met het plan en hoeft er geen watervergunning te worden aangevraagd. Indien water op het oppervlaktewater wordt geloost tijdens de bouw, is wel een vergunning nodig in het kader van de Waterwet. Initiatiefnemer dient deze aan te vragen bij het Waterschap.
24
Toelichting afvalwaterketen Het afvalwater neemt toe door de uitbreiding van de bestaande bebouwing. Het afvalwater kan op een gescheiden rioleringsstelsel worden afgevoerd. Toelichting wateroverlast Door uitbreiding van de bestaande bebouwing neemt het verharde oppervlak toe. Hierdoor wordt de afvoer van opgevangen hemelwater vergroot. Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft bepaald dat elke toename van verharding groter dan 250 m2 gecompenseerd dient te worden. De toename van het verharde oppervlak in het bouwplan hoeft niet gecompenseerd te worden. Toelichting Toelichting grondwateroverlast Schalkwijk ligt in een zogenaamd kleiig kommengebied. Hierdoor kunnen slechte doorlatende lagen voorkomen in het plangebied. Het (polder)gebied kenmerkt zich door relatief hoge grondwaterstanden (grondwatertrap III en VI). Het plangebied ligt in een overgangsgebied tussen kwel- en inzijgingsgebied. Een gedeelte van het restaurant zal worden onderkeldert. Doordat de vereiste ontwateringsdiepte van 1,10m-drempelpeil niet wordt behaald zal vanuit bouwkundige redenen het onderkelderde gedeelte waterdicht moeten worden aangelegd. Tevens wordt er vanuit het Hoogheemraadschap geadviseerd kruipruimteloos te bouwen. Toelichting volksgezondheid Aan de zuidelijke zijde van het plangebied (aan de overkant van de Jhr. Ramweg) bevindt zich de Schalkwijkse wetering. Deze wetering is in de huidige situatie al aanwezig en zal geen veranderingen ondervinden door de uit te voeren werkzaamheden in het plangebied en is hierdoor niet relevant voor de waterparagraaf. Toelichting inrichting en beheer De Schalkwijkse wetering wordt onderhouden door Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Omdat echter aangesloten wordt op het bestaande gescheiden stelsel zijn de inrichting- en beheeraspecten niet relevant. Conclusie Bij onderhavig initiatief bedraagt de toename in verharding circa 150 m2 (circa 15 m2 voor de keuken en opslag, en 135 m2 voor het restaurantgedeelte) en blijft hiermee ruim onder de 250 m2. Er is geen sprake van boven- of ondergrondse waterberging in het plangebied doordat uitbreidingen van verhard oppervlak tot 250 m2 niet gecompenseerd hoeven te worden. In de nieuwe situatie wordt opgevangen hemelwater aangesloten op het bestaande gescheiden stelsel en derhalve is binnen het plangebied geen sprake van ruimtelijke consequenties. Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft in het vooroverleg aangegeven positief tegenover het plan te staan. Wel is er een vergunning in het kader van de Waterwet nodig als er water op het oppervlaktewater wordt geloost tijdens de bouw.
25
4.9 Archeologie Archeologie en cultuurhistorie Het Europees verdrag van malta werd in 1992 ondertekend door een groot aantal EUlanden, waaronder Nederland. Doelstelling van het verdrag is de veiligstelling van het (Europees) archeologisch erfgoed. De implementatie van het verdrag in een nieuwe wet is inmiddels in werking getreden. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen, rekening te houden met de in hun bodem aanwezige archeologische (verwachtings)waarden. Het woonhuis / café is gebouwd in 1869 en heeft een rechthoekige plattegrond met pannen mansardedak. Het pand is beeldbepalend en nog gaaf qua situering, hoofdvorm en detaillering. Het woonhuis / café is daarmee van betekenis voor zowel de sociaal economische als de nederzettingsgeschiedenis van Schalkwijk. Op 4 december 2007 heeft het college van Houten het definitieve beleidsplan archeologie vastgesteld. De kern van het archeologiebeleid is de Archeologische Maatregelenkaart. Op deze kaart is te zien waar archeologisch waardevolle gebieden zijn of worden verwacht, te gebruiken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het beleidsplan is gebaseerd op de uitgangspunten van de nieuwe wet op de archeologische monumentenzorg en het eerder vastgestelde monumentenbeleid Gekoesterd Erfgoed. De Archeologische Maatregelenkaart geeft aan dat de grond binnen de plangrens geen directe archeologische (verwachtings)waarde heeft. Dicht in de buurt van het plangebied liggen echter wel enkele bekende archeologische terreinen (zie ook afbeelding 9). Hoewel archeologisch onderzoek niet kon worden afgedwongen, is er toch voor gekozen om archeologisch vooronderzoek te doen, zodat eventuele verrassingen en vertragingen tijdens de bouw voorkomen kunnen worden. Het vooronderzoek (Baac rapport V-09.0392) geeft aan dat er enkele indicatoren zijn aangetroffen, die kunnen wijzen op archeologische resten.
Afbeelding 9: Uitsnede Archeologische Maatregelenkaart gemeente Houten
26
Conclusie Omdat er enkele indicatoren zijn aangetroffen, worden de graafwerkzaamheden voorafgaand aan de bouw begeleid door de amateurs van de archeologische werkgroep (Leen de Keijzer). Doel is dat zaken die eventueel worden aangetroffen door hen worden gedocumenteerd.
4.10 Verkeer en parkeren Onderhavig initiatief zorgt voor een uitbreiding van bestaande functies in het plangebied, waardoor een toename van het aantal bezoekers/gasten zal ontstaan. De verkeerstoename, als gevolg van de functieaanpassing, zal relatief beperkt zijn. Gelet op de ligging van het café langs de Jonkheer Ramweg en de nabijheid van de provinciale weg, de Schalkwijkse weg, wordt geen structurele verandering van verkeerspatronen verwacht als gevolg van onderhavig plan. De verkeerstoename is niet van dusdanige omvang dat aanpassingen aan wegen in de directe omgeving noodzakelijk zijn. De uitbreiding van het café heeft daardoor geen negatief effect op de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid. Het plan vooerzien in ca. 350 m2 BVO aan horeca en een eenvoudige bovenwoning. Op basis van de normen zijn er 26 parkeerplaatsen nodig. Deze parkeerplaatsen zijn niet op eigen terren voor handen. Met de inrichting van de openbare ruimte aan de Wickenburgselaan wordt er voorzien in 8 (openbare) parkeerplaatsen direct bij het nieuw te ontwikkelen restaurantgedeelte. De initiatiefnemer draagt hiervoor een deel van zijn eigendom over aan de gemeente. Voor wat betreft het parkeren is verder een overeenkomst afgesloten voor het dubbelgebruik van 20 parkeerplaatsen die voorzien zijn bij de Michaelskerk. Deze parkeergelegenheid ligt op korte (loop)afstand van de horecagelegenheid. Tevens kan het personeel incidenteel parkeren bij een particulier op korte afstand, ook hiervoor is een overeenkomst gesloten. Buiten winkeltijden zijn tevens de openbare parkeerplekken bij de Spar beschikbaar voor dubbelgrondgebruik. Conclusie Voor de geringe toename van het verkeer zijn geen aanpassingen nodig in de huidige wegenstructuur. Het plan voorziet in 8 parkeervoorzieningen in de openbare ruimte. Daarnaast is er een overeenkomst afgesloten voor het dubbelgebruik van 20 parkeerplaatsen bij de Michaelskerk. Derhalve vormen de aspecten verkeer en parkeren geen belemmering voor onderhavig plan.
27
5 OP TE NEMEN BESTEMMINGEN BESTEMMINGEN In dit hoofdstuk volgt een korte omschrijving van de op te nemen bestemmingen, conform de SVBP 2008 en het Handboek Digitale Uitwisseling Bestemmingsplannen Gemeente Houten. Horeca - 1 De bestemming ‘Horeca - 1’ wordt toegewezen aan de nieuw te realiseren restaurantzaal. Horeca - 2 De bestemming 'Horeca - 2' wordt toegewezen aan het bestaande café en snackbar met de bijbehorende bovenwoning. Verkeer - Wegverkeer Deze bestemming heeft betrekking op de in het plangebied verkeersvoorzieningen, waaronder parkeervoorzieningen en het trottoir.
aanwezige
Tuin - Overtuin Bij de bestemmingsregeling ‘Tuin - Overtuin’ wordt uitgegaan van het principe dat die gebieden die uit ruimtelijke overwegingen onbebouwd moeten blijven ook als zodanig in gebruik zijn, de bestemming ‘Tuin’ krijgen onder andere om rekening te houden met de achtertuinsituatie van Jonkheer Ramweg 21. Onder deze bestemming vallen het erf en de tuin. WaterstaatWaterstaat-waterkering (dubbelbestemming) Deze bestemming heeft betrekking op de beschermingszone langs de Schalkwijkse Wetering.
28
regionale
waterkering
en
6 UITVOERBAARHEID UITVOERBAARHEID 6.1 Economische uitvoerbaarheid Volgens de Wro afdeling 6.4 moet een gemeente bij het voornemen voor een bouwplan een grondexploitatieplan vaststellen. Wanneer een bestemmingsplan wordt opgesteld voor een bouwplan kan de gemeenteraad beslissen geen exploitatieplan vast te stellen. De raad moet hiertoe expliciet besluiten. Conclusie Het bestemmingsplan is ten behoeve van een particuliere ontwikkeling. De kosten voor de gemeente als bedoeld in afdeling 6.4 van de Wro worden verzekerd middels een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer. Er is derhalve geen redenen om aan de economische uitvoerbaarheid te twijfelen. Het bestemmingsplan omvat dus tevens een besluit om geen exploitatieplan vast te stellen.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Het ontwerpbestemmingsplan zal conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen voor een ieder, ook voor overlegpartners. Na vaststelling door de Raad zal het vaststellingsbesluit bekend gemaakt worden. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking dan 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Gezien bovenstaande bestaan er planologisch geen bezwaren om medewerking aan het plan te verlenen door daarvoor een bestemmingsplanprocedure te doorlopen. 6.2.1 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg De nota inspraak en wettelijk vooroverleg wordt als separaat stuk aan het bestemmingsplan toegevoegd. 6.2.2 Zienswijzen Op het ontwerpbestemmingsplan is één zienswijze ingediend. Deze zienswijze heeft niet tot wijziging van het bestemmingsplan geleid. De (beantwoording van de) zienswijze wordt als separaat stuk aan het bestemmingsplan toegevoegd.
29
Bestemmingsplan Jonkheer Ramweg 22 Planregels
INHOUDSOPGAVE 1 Inleidende regels ................................................................ ................................................................................................ ............................................................................................... ............................................................... 3 Artikel 1 Begrippen .................................................................................................................................................. 3 Artikel 2 Wijze van meten ........................................................................................................................................ 6
2 Bestemmingsregels ................................................................ ................................................................................................ ........................................................................................... ........................................................... 7 Artikel 3 Horeca-1 .................................................................................................................................................... 7 Artikel 4 Horeca-2 .................................................................................................................................................... 8 Artikel 5 Tuin - Overtuin ........................................................................................................................................... 9 Artikel 6 Verkeer - Wegverkeer ................................................................................................................................ 9 Artikel 7 Waterstaat-waterkering...........................................................................................................................10
3 Algemene regels ................................................................ ................................................................................................ .............................................................................................. .............................................................. 11 Artikel 8 Anti-dubbeltelregel ..................................................................................................................................11 Artikel 9 Algemene gebruiksregels ........................................................................................................................11 Artikel 10 Algemene afwijkingsregels ...................................................................................................................11 Artikel 11 Algemene wijzigingsregels ....................................................................................................................12
4 OvergangsOvergangs- en slotregels ................................................................ ................................................................................................ ................................................................................. ................................................. 13 Artikel 12 Overgangsrecht .....................................................................................................................................13 Artikel 13 Slotregel.................................................................................................................................................13
2
1 INLEIDENDE REGELS Artikel 1 Begrippen In deze regels wordt verstaan onder: het plan het NL.IMRO.0321.0100BPJHRRAMWEG22-VAST van de gemeente Houten; aanduiding een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden; aanduidingsgrens de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft; bebouwing één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde; bestaand bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald; bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald; bestemmingsgrens bestemmingsgrens de grens van een bestemmingsvlak; bestemmingsplan de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GMLbestand NL.IMRO.0321.0100BPJHRRAMWEG22-VAST met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen indien van toepassing); bestemmingsvlak bestemmingsvlak een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming; bouwen het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
3
bouwgrens de grens van een bouwvlak; bouwperceel een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten; bouwperceelgrens een grens van een bouwperceel; bouwvlak een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten; bouwwerk elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond; gebouw elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt; hoofdgebouw een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt; horeca een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt. in dit bestemmingsplan geldt de staat van horeca-activiteiten zoals beschreven in bijlage 1 'Staat van Horeca-activiteiten' van het Handboek Digitale Bestemmingsplannen Gemeente Houten, zie Bijlage 1 bij dit bestemmingsplan. peil • • •
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw; indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
wijziging een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening;
4
woning/wooneenheid een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
5
Artikel 2 Wijze van meten 2.1 Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten: 1. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is; 2. de bouwhoogte van een bouwwerk vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouw-werk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonder-delen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stel-len bouwonderdelen; 3. de goothoogte van een bouwwerk vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; 4. de horizontale diepte van een gebouw de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd; 5. de inhoud van een bouwwerk bouwwerk tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de ge-vels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen; 6. de oppervlakte van een bouwwerk tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk; 7. de oppervlakte van een overkapping tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping. 2.2 Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
6
2 BESTEMMINGSREGELS Artikel 3 HorecaHoreca-1 3.1 Bestemmingsomschrijving Bestemmingsomschrijving De voor 'Horeca - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor: horeca-activiteiten voor zover deze behoren tot categorie 1a, 1b en 1c van de van deze regels deel uitmakende “Staat van Horeca-activiteiten”; met daaraan ondergeschikt: 1. groenvoorziening; 2. verkeer en verblijf. 3.2 Bouwregels 3.2.1 Toegestane bouwwerken Op en in de gronden als bedoeld in artikel 3 lid 1 mogen uitsluitend de volgende bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming: a. bedrijfsgebouwen ten behoeve van horeca, uitsluitend binnen het bouwvlak; b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 3.2.2 Gebouwen Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven; c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven. 3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen: a. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer dan 1 m mag bedragen. b. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m. 3.3 Aanvullende gebruiksbepaling gebruiksbepaling Horeca - 1 is uitsluitend toegestaan op de begane grond.
7
Artikel 4 HorecaHoreca-2 4.1 Bestemmingsomschrijving De voor “Horeca – 2” aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. horeca-activiteiten voor zover deze behoren tot de categorieen 1 of 2 van de van deze regels deel uitmakende “Staat van Horeca-activiteiten”; met daaraan ondergeschikt: 1. groenvoorziening; 2. verkeer en verblijf. b. behoud van monumentale bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - gemeentelijk monument'; c. wonen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'; d. een terras ter plaatse van de aanduiding 'terras'. 4.2 Bouwregels 4.2.1 Toegestane bouwwerken Op en in de gronden als bedoeld in artikel 4 lid 1 mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming. 4.2.2 Gebouwen Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd, met dien verstande dat ter hoogte van de aanduiding 'veranda' uitsluitend een veranda mag worden gerealiseerd; b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven; c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven; d. ter plaatse van de aanduiding 'veranda' is een veranda toegestaan met een maximale bouwhoogte van 4 m 4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen: a. binnen de aanduiding 'terras' is bebouwing niet toegestaan, met uitzondering van het bepaalde onder b en c; b. erf- en terreinafscheidingen tot 2 meter zijn toegestaan, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer dan 1 m mag bedragen. 4.3 Aanvullende gebruiksbepaling Horeca-2 is uitsluitend toegestaan op de begane grond.
8
Artikel 5 Tuin - Overtuin 5.1 Bestemmingsomschrijving Bestemmingsomschrijving De voor ‘Tuin - Overtuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor de overtuin behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, met de daarbij behorende andere bouwwerken en erven. 5.2 Bouwregels 5.2.1 Gebouwen Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. 5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen: a. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen. b. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m. c. Overkappingen zijn niet toegestaan.
Artikel 6 Verkeer - Wegverkeer 6.1 Bestemmingsomschrijving De voor ‘Verkeer - Wegverkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. voorzieningen voor verkeer; met daaraan ondergeschikt: b. groenvoorzieningen; c. speelvoorzieningen; d. water. 6.2 Bouwregels 6.2.1 Gebouwen Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. 6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen: a. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer dan 1 m mag bedragen. b. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.
9
Artikel 7 WaterstaatWaterstaat-waterkering 7.1 Bestemmingsomschrijving De voor ‘Waterstaat-Waterkering' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. waterhuishouding; b. waterkering; en secundair voor de overige daaraan gegeven bestemmingen. Ten dienste en in verband met de primaire bestemming zijn toegelaten: c. bouwwerken geen gebouwen zijnde; d. duikers; e. watergangen, waterlopen en waterpartijen; f. taluds, oevers en onderhoudsstroken; g. kruisingen en overbruggingen. 7.2 Bouwregels a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan te behoeve van deze bestemming. b. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. c. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogte 3,50 meter bedragen. 7.3 Afwijken van de bouwregels Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in artikel 7 lid 2 sub a en artikel 7 lid 2 sub b en toegelaten worden dat ten behoeve van de andere bestemmingen wordt gebouwd, mits: a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waterstaatsbelangen; b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterkering. 7.4 Specifieke gebruiksregels Al hetgeen in deze regels omtrent de ondergeschikte bestemmingen binnen het gebied met de bestemming Waterstaat-Waterkering is toegestaan, is uitsluitend toelaatbaar indien en voorzover zulks, gehoord de beheerder van de waterkering en/of waterloop, verenigbaar is met het belang van de waterkering en/of waterloop.
10
3 ALGEMENE REGELS Artikel 8 AntiAnti-dubbeltelregel Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels Tot een gebruik, strijdig met in het plan aan de grond gegeven bestemming, wordt in ieder geval gerekend: a. een gebruik van gronden in strijd met de in dit bestemmingsplan gegeven bestemming; b. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud; c. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud; d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van: a. de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. b. de regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft; c. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot: 1. ten behoeve de bouw van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 5 m; 2. ten behoeve van de bouw van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot 5 m.
11
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels 11.1 Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen. Hierbij mogen bestemmingsgrenzen over maximaal 1 meter verschoven worden. 11.2 Voorwaarden Voorwaarden De uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden: a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad; b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad. c. dat het wijzigingsplan milieutechnisch aanvaardbaar is; d. dat het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is; e. verhaal van gemeentelijke (plan-)kosten is zekergesteld; f. dat het wijzigingsplan stedenbouwkundig inpasbaar is.
12
4 OVERGANGSOVERGANGS- EN SLOTREGELS Artikel 12 Overgangsrecht 12.1 Overgangsrecht voor bouwwerken 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot: 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 2. na het tenietgaan als ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. 2. Eenmalig kan met een omgevingsvergunning afgeweken worden van lid 1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 1 met maximaal 10%. 3. Lid 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. 12.2 Overgangsrecht voor gebruik a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met het plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. c. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. d. Lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. 12.3 Hardheidsclausule Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen met een omgevingsvergunning van dat overgangsrecht afwijken.
Artikel 13 Slotregel Deze regels worden aangehaald als: Regels van NL.IMRO.0321.0100BPJHRRAMWEG22-VAST van de gemeente Houten
13
&$+.-):++:0+#*-;+ &$+.-):++:0+#*-;+/ -;+/+;:&0&:-&:-# +;:&0&:-&:-# ; )<*"/ ; )<*"/" = " = ; ) " " > "/" ? > " ! " " " %
" ) " @ " " ) ">" ) "">" )" "" " "%- "! "
" " A / % # '(& %)% % ; ) > A>" >!!> "> > > ; ) > > > ">"! ; )")B4(C ; ) A ; <*"/ ; <*"/ A= A= A" "/" A > > "" " "> A ! > ! % # '(& %)% % ; >"!D>E/>> " >!>A FA AE G ; <*"/ ; <*"/A= A= * " A" A" ! %* A" ! % # '(& %)% % ; " > "> " "> 3" F AE G ; 9#1-.-;*&H:-*-;+ ; 9#1-.-;*&H:-*-;+ +" 9 " " " % " " ""@"%- " ""
! " %1! ! " " > >"/ " > " > "! %1 F " I4(JA G A " > A "" > ! ! " %* " A " A" " @ %
" " " " > A A" %
9
# '(( *%& & %)% % ; 9 >A FA AE G>"" " ""@" 5 A "!!>I" A" * "/" >A"!! I"%
4